• No results found

K. Schilder, Verzamelde werken 1917-1919 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "K. Schilder, Verzamelde werken 1917-1919 · dbnl"

Copied!
488
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

K. Schilder

bezorgd door Willem van der Schee

bron

K. Schilder,Verzamelde werken 1917-1919 (ed. Willem van der Schee). Uitgeverij De Vuurbaak, Barneveld 2004

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi008verz01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven K. Schilder / Willem van der Schee

(2)

Klaas Schilder, foto ca. 1918

(3)

Woord vooraf

Op 23 maart 1992 is opgericht de ‘Prof. dr. K. Schilder Stichting’, met als doel de uitgave van de verzamelde werken van prof. dr. K. Schilder (1890-1952). Vernieuwde aandacht voor leven en werk van prof. Schilder is van belang, vanwege de betekenis van zijn optreden op kerkelijk, theologisch, politiek en maatschappelijk terrein.

Tussen de twee wereldoorlogen trad prof. Schilder op als zelfstandig vertolker van de gereformeerde overtuiging. In zijn preken, boeken, artikelen, journalistiek en colleges bezon hij zich en reageerde hij op de geestelijke ontwikkelingen van zijn dagen. Met zijn optreden bracht hij - onafhankelijk werkend, maar in de geest verwant met onder anderen prof. dr. H. Dooyeweerd, A. Janse en prof. dr. D.H.Th.

Vollenhoven - een nieuw elan in de gereformeerde wereld; maar hij riep ook weerstanden op.

De spanningen rondom de mede door Schilders optreden gewekte

vernieuwingsbeweging beheersten tegen het einde van de jaren dertig voor een belangrijk deel het klimaat in de Gereformeerde Kerken en ontlaadden zich in een synodaal proces, dat in de oorlogsjaren uitliep op Schilders afzetting als hoogleraar en predikant in 1944. In de weg van vrijmaking van de synodebesluiten bleef hij echter zijn overtuiging uitdragen en zette hij na de bevrijding van ons land binnen de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken zijn arbeid als hoogleraar, predikant en publicist voort.

Het werk van deze sprankelende auteur is niet alleen van historisch belang, maar kan tevens een bijdrage leveren aan actuele gesprekken en bezinning binnen gereformeerde kring en daarbuiten. Daartoe is allereerst noodzakelijk, dat Schilders werk beschikbaar is voor studie en overweging. In de jaren vijftig is een lofwaardig begin gemaakt met de uitgave van zijn verzamelde werken. Deze reeds van negen delen is echter in de loop van de jaren zestig onderbroken. Behalve deze delen is thans slechts hetgeen door Schilder zelf in boekvorm werd gepubliceerd toegankelijk.

Maar het overgrote deel van zijn werk, in de pers en in collegedictaten vastgelegd, alsmede zijn correspondentie, is gebrekkig bewaard gebleven of moeilijk beschikbaar.

Het Stichtingsbestuur is van mening dat in deze leemte moet worden voorzien.

Om deze reden is besloten de uitgave van zijn verzamelde werken opnieuw ter hand te nemen. In de Stichting hebben zich een aantal personen uit de

gereformeerde wereld verenigd, die zich verbonden weten met prof. Schilder en diens werk en zich daarvoor willen inzetten.

De beoogde uitgave van de verzamelde werken van prof. Schilder bestaat uit drie onderdelen, die hier in willekeurige volgorde worden genoemd.

In de eerste afdeling worden het perswerk, de losse artikelen en de ongepubliceerde teksten ondergebracht. Dit materiaal raakt hoofdzakelijk theologische

(4)

en kerkelijke onderwerpen, en biedt tevens inzicht in Schilders positie binnen de Gereformeerde Kerken en de theologische wereld van zijn dagen.

Het tweede onderdeel bestaat uit de collegedictaten. Deze afdeling biedt een overzicht van de concrete wetenschappelijke werkzaamheid van Schilder als theologisch hoogleraar. De collegedictaten betreffen onder meer de dogmatiek, de ethiek, de encyclopedie van de theologie en de wijsbegeerte.

Het laatste onderdeel wordt gevormd door de particuliere correspondentie, die een licht werpt op Schilders persoonlijke leven en de verhoudingen binnen de kerkelijke en theologische wereld.

Het geheel van deze uitgave van de verzamelde werken zal worden afgesloten door een registerdeel. De totale omvang van de uitgave, die per onderdeel chronologisch is opgezet, maar in willekeurige volgorde zal verschijnen, wordt geschat op tenminste vijftien delen, elk van ongeveer vijfhonderd pagina's. Ieder deel wordt bezorgd door een daartoe door de Stichting aan te zoeken medewerker, die de teksten verzamelt, annoteert en het deel voorziet van een inleiding.

Op deze wijze hoopt het bestuur van de Prof. dr. K. Schilder Stichting bij te dragen aan de verzorging van de geestelijke nalatenschap van prof. Schilder, en daarmee van de culturele erfenis van het gereformeerde volksdeel.

Het Stichtingsbestuur:

Prof. dr. G. Harinck (voorzitter/secretaris) Drs. A.F. Hessels (penningmeester) Prof. dr. A.Th. van Deursen

Prof. dr. B. Kamphuis Mr. N.E. Nieboer

Prof. dr. H.J. Selderhuis Prof. dr. M. te Velde Drs. K. de Vries

(5)

Inleiding

In dit deel van de Verzamelde werken van K. Schilder ontmoeten we hem als predikant in zijn tweede gemeente Vlaardingen A. Zondag 10 december 1916 werd hij er bevestigd door zijn oudere collega W. Sieders. Toen hij op 21 september 1919 afscheid nam kon hij terugkijken op bijna drie jaar intensief predikantswerk. Aan die bijna drie jaar is deze band gewijd.

In de negentiende eeuw was de stad Vlaardingen vooral een vissersplaats. Rond het begin van de twintigste eeuw nam de aan de Rotterdamse haven gelieerde industrie sterk toe. Zo vestigden bijvoorbeeld de in 1899 opgerichte Vereenigde Glasfabrieken hun hoofdkwartier in Vlaardingen. Er kwam een spoorlijn naar Rotterdam (1891), nieuwe havens werden uitgegraven. Ook Vlaardingen zelf breidde uit. Het tweede kerkgebouw van de gemeente Vlaardingen A aan de Binnensingel (voltooid oktober 1916) verrees midden in een nieuw stadsdeel. In 1917 telde de stad ongeveer 24.000 inwoners, tegen zo'n 10.000 in 1881. Die 24.000 waren lang niet allemaal meer christelijk. Ook socialisten en communisten hadden aanhang gevonden. Dat leverde 1 mei 1919 het contrast op van een druk bezochte rede van de jonge, uit Vlaardingen afkomstige, sociaal-democraat Koos Vorrink (1891-1955) op de ene plaats, en een eveneens druk bezochte lezing van de jonge, uit Kampen afkomstige, predikant Klaas Schilder op een andere plaats in Vlaardingen.1.

De Gereformeerde Kerk Vlaardingen A was in 1848 ontstaan als Christelijke Afgescheiden Gemeente en telde bij Schilders intrede zo'n 1650 leden, die 's zondags bijeen kwamen in twee kerkgebouwen, een aan de Landstraat (ingebruikname 1877) en een aan de Binnensingel. Schilder was als tweede predikant beroepen naast W.

Sieders, die al sinds 1880 in Vlaardingen stond en er tot zijn emeritaat in 1922 zou blijven.2.Schilder woonde in Vlaardingen aan de Binnensingel op nummer 71.

De Gereformeerde Kerk Vlaardingen B was in 1887 ontstaan na doleantie. Deze telde in 1917 zo'n 1610 leden, die bijeen kwamen in een kerkgebouw aan de Kuiperstraat onder leiding van ds. D.B. Hagenbeek. Tussen beide gemeenten bestond een complexe verhouding, waarin naast kerkelijke frustraties en theologische verschillen ook financiële zaken een rol speelden. De verhouding en

1. Verslag in hetzelfde nummer van deNieuwe Vlaardingsche Courant (42e jaargang, Vlaardingen (Dorsman & Odé) 1919, No. 4296, zaterdag 3 mei 1919).

2. Voor gegevens over de stad Vlaardingen en de kerken daar, zie: M. den Admirant,Kerkmensen in Vlaardingen. Schetsen van het protestants-kerkelijk leven in de negentiende en het begin der twintigste eeuw, Vlaardingen (De Draak) 1974, en W.J. van der Vlis Mzn, Vlaardingen, dertien eeuwen kerkgeschiedenis, Vlaardingen (eigen beheer) 1992.

(6)

gewenste samensmelting van A en B werd een van de thema's in Schilders werk in Vlaardingen. Uiteindelijk vond de vereniging plaats in december 1920.

Behalve een Rooms-Katholieke parochie en een Hervormde gemeente had Vlaardingen in die jaren nog een Remonstrantse gemeente (ontstaan in 1908 uit een vrijzinnig deel van de Hervormde gemeente, kerkend aan de Hoflaan), een Vrije Gereformeerde gemeente (ontstaan in 1880 uit een deel van de Afgescheiden gemeente, kerkend aan het Westnieuwland), en een Christelijke Gereformeerde gemeente (ontstaan in 1908 uit een groepje uitgetredenen uit de Vrije Gereformeerde gemeente en de Gereformeerde Kerk Vlaardingen A, kerkend aan de Pieter Karel Drossaartstraat). Van de beide laatste gemeenten ging een bepaalde

aantrekkingskracht uit op de meer bevindelijk ingestelde leden van Schilders gemeente. Ook deze gereformeerde mystiek werd een terugkerend thema in Schilders werk in Vlaardingen.

Bij dat werk hoorde in Vlaardingen het leveren van bijdragen aan deGereformeerde Kerkbode van Vlaardingen. Dit perswerk is in alle opzichten verknoopt met Schilders predikantschap. Hij schreef praktisch altijd naar aanleiding van en altijd tegen de achtergrond van wat er in zijn gemeente speelde. Dat konden grotere thema's zijn, maar het kon ook gaan om onbeduidendheden als een groep jongeren die zich misdraagt, catechisatiebezoek of een nieuw orgel. Vanwege dat verknoopt zijn met Schilders werk als predikant is er voor gekozen om de teksten integraal op te nemen.

Bovendien zag Schilder meestal kans onbeduidendheden toch weer in een groter kader te zetten. In veel van zijn artikelen kwam een merkwaardig contact tot stand tussen alledaagsheden en grotere culturele of theologische verbanden.

Naast dat alles vond Schilder tijd om op verzoek van zijn oud-jaargenoot J. Waterink een tweetal brochures te schrijven voor de reeksOns Arsenaal, waarvan Waterink redacteur was. Verder gaf hij nog lezingen. Een uitgewerkte versie van één daarvan verscheen nog in 1919 te Vlaardingen:Wat is de Hel?. Omdat deze publicaties inmiddels moeilijk verkrijgbaar zijn, werden ze ook in dit deel opgenomen.

Het gaat in deze band om een tekstuitgave, niet om een beschrijving of waardering van Schilders werk in Vlaardingen.3.Uit de combinatie van teksten en bijlagen blijkt wel hoe Schilder in zijn Vlaardinger jaren een aantal thema's aansnijdt die in zijn oeuvre aanwezig zullen blijven. Niet alleenWat is de Hel? blijkt in eerste aanleg uit Vlaardingen afkomstig, ookDe Openbaring van Johannes en het sociale leven en Wat is de Hemel? hebben hun oorsprong in een lezing in Vlaardingen. Rekenen we daarbij de in Vlaardingen uitgeharde afkeer van de gereformeerde mystiek van de Nadere Reformatie en de ontdekking van de actualiteit van de leer over de kerk in het moeizame proces van eenwording tussen A en B, dan zien we hoe juist de tijd die Schilder in Vlaardingen doorbrengt

3. Voor een beschrijving daarvan kan verwezen worden naar J.J.C. Dee,K. Schilder. Zijn leven en werk. Deel I (1890-1934), Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1990, hoofdstuk 4. Voor een korte impressie, zie Jan Ridderbos,Strijd op twee fronten. Schilder en de gereformeerde

‘elite’ in de jaren 1933-1945 tussen aanpassing, collaboratie en verzet op kerkelijk en politiek terrein. Deel 1, Kampen (J.H. Kok) 1994, 9-14.

(7)

tot een van de meest vormende uit zijn leven is geworden. Na de ‘stille tijd’ in Ambt-Vollenhove dook hij hier het leven van de Gereformeerde Kerken in en vond hij daarin zijn eigen plaats. De jaren daarna zou die plaats door anderen ontdekt worden.

Terwijl Schilder de meeste teksten uit deze band schreef werd een paar honderd kilometer verderop de Eerste Wereldoorlog uitgevochten. Het oude Europa ging onder in de weerzinwekkende werkelijkheid van de loopgraven. Nederland ontsprong de militaire dodendans, al hadden de jarenlange mobilisatie en, vanaf begin 1917, de duikbootoorlog en de geallieerde blokkade wel een flinke impact op de

samenleving. Vooral in de steden werd alles schaars, eerste levensbehoeften werden gerantsoeneerd, werkloosheid en armoede namen toe. Tegelijk werd er van de situatie schaamteloos geprofiteerd door smokkel en het maken van woekerwinsten op schaarse goederen. Achteraf stelde de journalist C.K. Elout: ‘Heel het

Nederlandsche volk werd dus één reusachtige smokkelaarsbende, met dat verschil alleen, dat in zoo'n bende alle leden gelijkelijk plegen te deelen in de buit, terwijl hier het eene deel het andere afzette, en het andere zich liet afzetten.’4.Het neutrale Nederland werd niet direct geconfronteerd met de vernietiging van het ware, goede en schone in de loopgraven, maar met het veel makkelijker weg te stoppen morele failliet van de burgerlijke moraal in smokkel, oorlogswinst, egoïsme en afgunst. In de omringende landen dwong de Grote Oorlog een ingrijpende heroriëntatie van cultuur en samenleving af. In Nederland lijkt het morele echèc nauwelijks tot zelfonderzoek te hebben geleid.5.

In de teksten uit deze band blijkt dat Schilder op zijn eigen wijze en vanuit zijn eigen positie als predikant in de Gereformeerde Kerken wel van een zeker zelfonderzoek blijk geeft. Twee maanden vóór de Eerste Wereldoorlog werd hij predikant in het Overijsselse gehucht Ambt-Vollenhove. Najaar 1914 zag hij daar de oorlog beginnen. Hij reageerde er op in zijn preken6.en in zijn eerste publicaties in hetGereformeerd Kerkblad voor Drente en Overijsel. Toen hij eind 1916 verhuisde naar Vlaardingen kwam de oorlog meteen een stuk dichterbij. Tot en met 1916 had de visserij mee geprofiteerd van de gestegen prijzen, maar de afkondiging van de onbeperkte duikbootoorlog en de geallieerde blokkade begin 1917 maakte aan de visserij vrijwel een einde. Dat kwam aan in Vlaardingen. Tegelijk werd ook in Vlaardingen misbruik van de situatie gemaakt. De sterk gegroeide stad met een groot contingent arbeiders gaf daarvoor ruimschoots de gelegenheid. ‘O.w.-ers’, makers van oorlogswinst waren er ook hier. Met beide kanten van de situatie in Nederland had Schilder in Vlaardingen te maken.

Maar ook voor de oorlog zelf heeft hij de ogen niet gesloten. Het grote sterven van zijn medemensen onder ‘het al sneller voortrollend rad van den krijgswagen

4. Geciteerd via: Paul Moeyes,Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918, Amsterdam/Antwerpen (De Arbeiderspers) 2001, 380.

5. Zie: Moeyes,a.w., 379-387.

6. In 1940 meldt Schilder nog: ‘Toen ik in 1914 in mijn eerste gemeente, nog maar enkele weken predikant, mijn eerste oorlogsbidstond leiden moest, was mijn tekst Matth. 18:7. Wie had kunnen denken, dat ik in Mei 1940 hem weer zou kiezen?’ De tekst van Matteüs luidt (Statenvertaling): ‘Wee der wereld van de ergernissen. Want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen, doch wee dien mensch door welken de ergernis komt!’. Zie: K. Schilder, Verzamelde werken 1940-1941, Barneveld (De Vuurbaak) 1995, 275v.

(8)

van den god des oorlogs’ heeft diepe indruk op de jonge predikant gemaakt. In zijn eerste publicatie in Ambt-Vollenhove, onder de veelzeggende titel ‘Wat sterft, dat sterve’ (Zacharia 11:9), stelde hij de ellende aan de orde: ‘nu in duivelsche woede de wereld tegen zichzelf verdeeld is’ heerst de dood.7.In een Vlaardingse preek, gehouden op 17 januari 1918,8.en in zijn eerste Adventsmeditatie na de oorlog,9.

citeerde Schilder uit H.J.A.M. SchaepmansAya Sofia (1886) de Zang der Puinen, over de dood:

Gij strooit door heel de wereld De sporen van uw kracht.

De zwarte, somb're puinen Verkondigen uw macht.

Het ‘schreiende leed der wereld’, ‘het ontzettende werelddrama, dat voor onze oogen door de krimpende menschheid afgespeeld wordt’ vraagt om christelijk medelijden, echte betrokkenheid en levensernst.10.In augustus 1918 zette Schilder de problemen in Nederland tegenover de echte ‘roffelslag van den oorlog’: ‘we zouden moeten kleuren van schaamte, als we ònze benauwenis ook maar in de verste verte zouden willen vergelijken met den jammer en de ellende daarginds, waar de trommel roffelt, en het kanon zijn brand spuwt en waar men niet eens den tijd heeft om de dooden heen te beuren naar het graf.’11.

Bij al die ellende zag Schilder het als ‘een verzwarende omstandigheid, dat juist de christenen den oorlog ontketend hebben, niet de “koppensnellende” heidenen’.12.

Het was het ‘christelijke’ Europa, dat bezig was ‘zichzelf uit te moorden en te ontkrachten’, tenminste, het ging om ‘een schijn-christendom onzer dagen, dat daar roept “Vooruit met God”, als er tienduizenden vallen en dat de grootvorsten van den plompen krijg tooit met het grootkruis van deorde van den zaligmaker - of zoo iets...’13.Voor ‘de moraal van onze “christelijke” oorlog voerende staatslieden, die ook alleen Jezus huldigen, voorzoover ze hem in den mond kunnen leggen de leuze van:het recht van den sterkste’ had Schilder geen goed woord over.14.

Uiteraard verbond Schilder het lijden van de oorlog met zijn geloof. Dat leverde verschillende duidingen op. De eerste, in de meditatie over Zacharia 11:9, was die vaneen oordeel van God. God ‘hoort alles, ziet alles, weet alles, en Hij zegt onverstoorbaar-strak tot hen, tot ons: “Wat sterft, dat sterve...!” God laat den dood begaan.’15.Schilder werkte dit eerst uit in algemene zin: wij mensen hebben de kiemen van dood en verderf de hof der wereld binnengedragen. ‘En alswij

7. Zie: Bijlage 1. Wat sterft, dat sterve.

8. Zie:VWP I, 147, een preek over ‘Jericho door Hiël herbouwd’.

9. Zie: ‘Duivelendans en Engelenzang (Advent)’,Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 5 (6 december 1919). De meditatie werd in een latere vorm opgenomen inLicht in den Rook (19231, 123-130).

10. Zie: 2. Mede-lijden?.

11. Zie: 35. Na 300 jaar.

12. Zie: Bijlage 8. Gebedsure voor den nood der tijden.

13. Zie: 13. ‘Dat zij menschen zijn’ V.

14. Zie: 40. Het kindeke Jezus en de groote menschen.

15. Zie: Bijlage 1. Wat sterft, dat sterve, en verder: ‘Rustig aanschouwen’,Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 25 (18 september 1920). Ook deze laatste meditatie is in een latere vorm opgenomen inLicht in den Rook (19231, 57-64).

(9)

het kwaad van het onkruid erin brachten, kunnen weHem dan wel verplichten, onzen levenshof te wieden? Kunnen wijeischen? - “Wat sterft, dat sterve”, zegt de Heere. “Hij doe, wat goed is in zijn oogen”, antwoorde de mensch.’ Even later maakte hij het ook concreter: het gaat om de zonde van ‘menschelijke verachting van goddelijke verzorging’, om de zonde van de zelfhandhaving.16.In een preek uit 1914 duidde hij daar al op: ‘Onze wereld is moegeleefd. Geen wonder: want ze leeft uit eigen kracht.’17.Kennelijk doelde hij met die verachting van goddelijke verzorging op de hoogconjunctuur van vóór de Grote Oorlog: ‘De idealen waren hoog gespannen: vredespaleis, vredesbonden, socialistische wereldbond, wereldtaal.

Toen kwam de wreede ontgoocheling, te bitterder, naarmate de verwachtingen hooger reikten. En 't zelfde geldt voor Nederland en voor Vlaardingen: de hoog opgevoerde levensstandaard, de overvloedige weelde maken de komende ellende te pijnlijker.’18.Omdat ‘de wereld van beschaving en cultuur’ trots van God en geloof afscheid had genomen, kwam Gods oordeel: ‘En Ik zal de menschen bang maken, dat ze zullen gaan als de blinden.’19.

Bij deze duiding hoort de vraag die Schilder in november 1918 stelde in zijn terugblik op de oorlog: ‘Wie heeft er nu eensgebeefd voor God, zo heel in de stilte?’

- en de typering even eerder: ‘En toch hebben we in meer dan vier jaren Gods stem gehoord in de geweldigheid van zijnen donder; toch hebben we een ijzeren tijd beleefd, waarin alles gebeukt werd en de fundamenten der eeuwen zijn losgewoeld;

toch hebben we den wervelwind uit den schoot der eeuwigheid kunnen zien geboren worden in voorproef; toch kregen we een gratis commentaar, geschreven met den vinger Gods en gecontrasigneerd in grooten onwil met de handteekening van den spijtigen Satan, over het psalmwoord, “dat de Heere in de hoogte geweldiger is dan het bruisen van groote wateren”.’20.

Al in 1914 signaleerde Schilder nog iets anders dan Gods oordeel in de

ontwikkelingen om hem heen: eerst is de wereld onverschillig voor Jezus Christus en zijn kruis, maar die onverschilligheid wordt vijandschap. Het gaat aan op: ‘Rukt de kruisen uit de grond, laat ze alle zwaarden worden’.21.In zijn rede op een zendingsdag in Rotterdam, 12 juli 1917, werkte hij dat uit: ‘Of ziet ge nog niet komen die geweldige worsteling?...Of hebt ge nog niet begrepen, [...] dat straks de machten van deheidenen zich werpen zullen op onze matte volkeren, wanneer ze op de puinhoopen van vroegere glorie beweenen hun dwaasheid. [...] Maar als de profetie van het “gele gevaar” zich voltrekt en het loerende heidendom van dezen tijd, dat van òns leerde hoe men een zwaard moet scherpen en wáár de “vijfde rib” is, zich met dankbetuiging voor dat onderricht, op ons zèlf werpt, dan is ergevaar voor de kleine groep van dat ware Israël, 't welk in de breede stroomen van razend en tierend heidendom dreigt verzwolgen te worden.’22.In

16. Zie: Bijlage 1. Wat sterft, dat sterve.

17. Zie:VWP I, 60, preek gehouden op 18 oktober 1914 in Ambt-Vollenhove, over Elia op Horeb'.

18. Zie: Bijlage 8. Gebedsure voor den nood der tijden.

19. Zie: 32. Gaan als de blinden.

20. Zie: 49. Terugblik.

21. Zie:VWP I, 60v.

22. Zie: 13. ‘Dat zij menschen zijn’ V.

(10)

een preek uit 1918 klonk het: ‘Babylon verheft zich. De haat van de wereld wordt al groter. In de laatste vier oorlogsjaren werd de bittere nijd tegen al, wat Christelijk is al scherper. Socialisme en anarchisme steken den kop op. Wie zal zeggen, wat in korten tijd de wereld zal doen.’23.En ook na de oorlog bleef deze spanning staan:

‘De duivelen zullen wel het tempo van hun dans versnellen, totdat de waanzin er in komt van de laatste dagen. Dat spelt het Adventslied in dit ons jaar 1919. Maar dan komt ook plotseling de neerwerping van de huppelende demonen, en de aanvang der zingende engelen. Leere ook dit Adventsfeest met zijn dansende duivelen in den nacht van Europa's verglimmende cultuur en verdwijnend leven ons des te krachtiger na te zingen den engelenzang èn...de hymne van het einde dezer wereld met haar duivelschen overmoed.’24.

In zijn terugblik typeerde Schilder: ‘Zoo hebben ook wij in deze jaren een blik geslagen in het boek der toekomst.’ Hij heeft iets gezien van de antichrist, van de grote verdrukking, van de dag van Christus.25.En van wat hij heeft gezien heeft hij gesproken ook. 3 Mei 1917 sprak Schilder in Vlaardingen over ‘De Openbaring van Johannes en de Sociale kwestie’,26.duidelijk de eerste schetslijn voor zijn latere boek met vrijwel dezelfde titel. Op 10 April 1919 sprak hij over ‘De Antichrist’. In het verslag lezen we: ‘Maar onze tijd is geweldig, en schijnt een voorbereiding en inleiding van het einde. Het is als met een koortslijder. Er zijn rustpoozen in de koorts, maar zij worden korter, het tempo wordt sneller naar het einde.’27.Op 1 Mei 1919 begon Schilder met ‘Wat is de Hel?’28.zijn trilogie over hel, tussentoestand en hemel. Op 15 augustus volgde ‘Tusschen dood en eindgericht’29.en op 30 oktober

‘Wat is de Hemel?’.30.Deze eschatologische reeks werd op 5 februari 1920 nog gevolgd door een lezing (in Vlaardingen, hij woonde toen al in Gorinchem) over ‘De wonderen van den Antichrist’.31.Schilder heeft de gebeurtenissen in en rond de Grote Oorlog duidelijk ervaren alshet begin van het einde.

Aan dat begin van het einde zit nog een kant, die apart vermelding verdient. In de al geciteerde preek over ‘Het oordeel begint bij het huis Gods’ signaleerde Schilder:

de zonde in de gemeente wordt groter. Hij noemde man en paard op een manier die in de kerkbanken vast de nodige kromme tenen heeft veroorzaakt: ‘Durft gij ontkennen, dat er ook in de gemeente schandelijke dingen gebeuren? Overtreding van regeringsmaatregelen, zó dat een ander er onder lijden moet. Als daar een socialist of anarchist knarsetandt achter z'n wagentje, als gij, gij fijne, voorbijloopt, onderzoek dan eens voor God, onderzoek met uw geweten,waarom die man dat doet. Of hetalleen is omdat ge Christen zijt. Of, omdat gij, door uw prijsopdrijving, door uw ontduiking van dedistributiewet, door uw grof egoïsme hem, den arme, het brood uit den mond steelt. Is dat lijden

23. Zie:VWP I, 189, uit een preek over ‘Het oordeel begint bij het huis Gods’, gehouden te Vlaardingen op 22 september 1918.

24. Zie: ‘Duivelendans en Engelenzang (Advent)’.

25. Zie: 49. Terugblik.

26. Zie: Bijlage 6. De Openbaring van Johannes en de Sociale kwestie.

27. Zie: Bijlage 16. De Antichrist.

28. Zie: 78. Wat is de Hel? en Bijlage 17. Wat is de Hel?

29. Zie: Bijlage 18. Tusschen dood en eindgericht.

30. Zie: Bijlage 21. Wat is de Hemel?

31. Zie: Bijlage 22. De wonderen van den Antichrist.

(11)

als Christen of als misdadiger?’32.Dat is een falen als het er juist op aankomt, immers:

‘Indien één ding gebleken is door dezen oorlog; - indien één waarheid helder als een lichtende flits bij donkeren nacht uit de verwording onzer waardeeringsoordeelen gebleken is, dan is het deze waarheid, dat de menschen absoluutzelfzuchtig zijn.

Zoolang het kwaad en de rampspoed òns maar ongedeerd laten, vinden we 't wel goed.’ En daartegenover moesten juist ‘christenen van professie en confessie’

begrijpen, ‘dat in onzen driemaal ellendigen tijd het er wel degelijk op aankomt; of gij zelf, en of uw kinderen nu iets toonen van dat ware mede-lijden, van dat echt-gezonde mede-voelen met het schreiende leed der wereld.’33.

In dit verband kwam Schilder een aantal keren34.terug op Sefanja 1:12: ‘En het zal geschieden te dien tijde, Ik zal Jeruzalem met lantaarnen doorzoeken; en Ik zal bezoeking doen over de mannen, die stijf geworden zijn op hun droesem, die in hun hart zeggen: De Heere doet geen goed, en Hij doet geen kwaad.’ Dit soort gedrag vond Schilder dat van praktische epicuristen (de vadsige types die opgaan in hun weelde) en van praktische deïsten (de figuren die God niet ernstig nemen). Het zat hem kennelijk zo hoog dat hij zijn preek op een bidstond voor de nood der tijden over deze tekst houdt, en voorafgaand aan een latere bededag, uitgeschreven door de generale synode van 1917, een ernstig stukje in de kerkbode schrijft, met daarin de opmerking: ‘de “deïsterij” - het geloof, dat de Heere geen goed doet en geen kwaad, Zef. 112- is bij veel gereformeerdenpractisch in eere. Ze gelooven wel áán God, maar zerekenen niet met Hem. Dat is deïsme.’35.

De verontwaardiging die in al deze teksten doorklinkt, uitte zich in andere teksten ook in ironie die grenst aan sarcasme. ‘Brood, vleesch, anthraciet, daarom gaat het toch immershoofdzakelijk nog maar bij ons.’ Aan iets als de herdenking van de synode van Dordrecht kom je dan niet toe.36.‘De toekomst ligt weer in de toekomst.

Ook de antichrist. Ook de groote verdrukking. Ook de dag van Christus. Het woord:

maranatha, de Heere komt, wordt weer niets anders dan 'n etiket. En we gaan over tot de orde van den dag.’37.De strijd, de vermoeidheid die hier ook bij hoort, en gelijk het kader waarin hij die zag staan, verwoordde Schilder in zijn meditatie bij het vijftig-jarig ambtsjubileum van zijn collega W. Sieders: ‘En als hij dan jubileum viert, indezen benauwden tijd, dan ziet hij er velen, van wie hij dikwijls gezegd heeft en nu ook weenende zegt: dat ze zijn vijanden van het kruis van Christus. Den geheelen dag heeft hij zijn handen uitgestrekt óók tot een wederstrevig volk. En nu zou hij zijn God willen smeeken, willenpersen schier, den tijdgeest toch te stuiten in zijn wereldgang. Hij zou willenaandringen bij God, dat toch het boekske, waarin dat schrikkelijke staat, dat schrikkelijke óók van den afval, dat schrikkelijke, óók van de velen, wier liefde verkouden zal, niet zoobitter mocht zijn in den buik (Openb. 10:9, 11).’38.

32. Zie:VWP I, 189v.

33. Zie: 2. Mede-lijden?

34. Zie: 2. Mede-lijden?, 17. ‘Eerlang biddag’, Bijlage 8. Gebedsure voor den nood der tijden. Zie later nog: ‘De lantaarn’,De Reformatie 14 (1933v) 50, 361 (14 september 1934).

35. Zie: 17. ‘Eerlang biddag’.

36. Zie: 35. Na 300 jaar.

37. Zie: 49. Terugblik.

38. Zie: 44. Niet aangedrongen (Ter gelegenheid van het 50-jarig ambtsjubileum van Ds. W.

Sieders. De tekst uit Openbaring was Schilders intredetekst in Vlaardingen geweest; zie Bijlage 5. Intrede Ds. K. Schilder.

(12)

Een oordeel van God, Babylon dat zich verheft, en de zonde in de gemeente die groter wordt - in alle opzichten is duidelijk dat Schilder zelf onder de indruk was van wat er gebeurde en dat hij die indruk eschatologisch geduid en verwerkt heeft. In zijn terugblik stelde hij, midden tussen sterk ironische passages, indringende vragen, waar zijn eigen beleving in doorklonk: ‘Wie heeftgebeefd voor God? Wie heeft zijn oogenblikken gehad, waarin hij voor redenaar èn voor auditorium-zijn zich totaal ongeschikt voelde, omdat God en de wereld en de satan en zijn eigen ik hem te geweldig waren?’ Hij verwees naar Pascal, die stamelde omdat hij de diepten Gods had gezien, en naar Nietzsche, die in zijn waanzin stamelde omdat hij de diepten vanSatan gezien had. ‘En wij? In onzen tijd hebben wij gezien de diepten Gods èn de diepten van den satan! Pascals of Nietzsches kunnen wij niet zijn. Maar hebben wij iets,iets dan toch gevoeld van hun verbijstering? [...] Aan wien heeft men het eens kunnenzien, dat wij de schrikkelijkheden onzer dagen niet konden

“verwerken”?’39.

Maar tegelijk is ook duidelijk dat de Grote Oorlog voor Schildergeen ervaring van verlies betekende. Er was niet iets in duigen gevallen wat hem dierbaar was. Er viel integendeel eenhymne te zingen ‘van het einde dezer wereld met haar duivelschen overmoed.’40.Schilder was betrokken bij hetmenselijk drama, maar het

cultureel-maatschappelijk drama betrof een wereld waar hij zich niet bij ingesloten voelde, niet als deelnemer bij betrokken wist. Hij was ‘in’ die wereld, maar niet ‘van’

die wereld, die moegeleefde wereld, die leefde uit eigen kracht. Wat nog het meest op een ervaring van verlies lijkt is de verwachting dat straks, als de heidenen zullen komen en de strijd zich zal verplaatsen naar het christelijk geloof zelf, ‘het

christendom zijn burchten en sterkten in Europa niet meer bezitten’ zal.41.Er was een stukexterne bescherming weggevallen, maar meer ook niet. Er is bij Schilder geen spoor van een ontheemd of verweesd zijn na het failliet van de negentiende eeuwse Europese cultuur.

Eerder laat hij zo nu en dan merken dat de gang van zakeneigenlijk te verwachten was: ‘Onze wereld is moegeleefd.Geen wonder: want ze leeft uit eigen kracht.’ Dat de samenleving uitbrak in egoïsme en zelfzucht en geen werkelijk medelijden kende viel te verwachten: ‘Hoe meer de zonde doorwerkt, hoe zelfzuchtiger, hoe

on-gemeenschappelijker de mensch wordt.’42.Uiteindelijk staan we voor de verharding in de dwaasheid van Nietzsche: ‘Welaan dan, doe uw oogen open en zie, dat deze man, die in doffen waanzin gestorven is, herleefd is en zijn waanzin als het beginsel der glanzende razernij den volkeren heeft ingestort. “Weest hard”, zei Nietzsche.

“Weest hard”, zegt de wereld en ze giet kanonnen. “Oorlog en onverschrokkenheid hebben meer groote dingen gedaan dan de naastenliefde”; aldus schamperde Nietzsche. “Amen, ja amen”, zegt de wereld en ze strooit haar bommen als rattekruid.

En waar tot zóó diepen afval de menschheid gekomen is, daar is het dwaasheid, zelfs demogelijkheid te aanvaarden van de voorstelling, dat de prediking van 's menschen nietigheid en kleinheid ook maar in uiterste aanraking zou komen met den geest van onzen tijd.’43.De drievoudig eschatologische duiding van de Grote Oorlog en de effecten

39. Zie: 49. Terugblik.

40. Zie: ‘Duivelendans en Engelenzang (Advent)’.

41. Zie: 13. ‘Dat zij menschen zijn’ V.

42. Zie: 2. Mede-lijden?

43. Zie: 13. ‘Dat zij menschen zijn’ V.

(13)

daarvan weerspiegelt ook een ongeschokt zijn van Schilders eigen (theologische) denkkaders: het moest zo gaan, het einde van de West-Europese cultuurwereld moest komen. En als dit het begin vanhet einde is, komt het er alleen maar des te meer op aan vast te houden aan wat je hebt.

Het verbaast dan ook niet, dat Schilder nergens in deze of de eerstkomende jaren laat merken dat de zaken, gezien de Grote Oorlog, inhoudelijk anders aangepakt moeten worden. Van het allereerste begin stond hij sterk kritisch tegenover

gereformeerden die dat wel vonden (later aangeduid als de Beweging der Jongeren).

Schilder vroeg vooral aandacht voor hun naïviteit, kritiekloosheid en

modegevoeligheid.44.De uitverkoop van gereformeerde beginselen zoals hij die in deze groep zag optreden was voor hem juist het omgekeerde van wat in het laatste der dagen nodig was. Als alles zich gaat toespitsen op de grote strijd tussen geloof en ongeloof is juistradicalisering nodig, consequenter christen zijn, dieper de zaken doordenken, ze verder verwortelen in Schrift en belijdenis. Het verslag van Schilders lezing over de antichrist eindigt typerend: ‘Spreker dringt er ten slotte op aan, op de teekenen der tijden te letten, wijst op den afval op allerlei gebied, door allerlei dwaalleer, als Spiritisme en Theosophie, en door de omverwerping van goddelijke en zedelijke ordinantiën, en spoort aan, trouw te blijven aan de belijdenis. Alleen door de ervaring van de genade Gods in Christus zal men staande kunnen blijven en het einde zal niet zijn de Antichrist, maar Jezus Christus. Uit den nacht tot het licht.’45.

Het heeft er alles van weg, dat de ervaring van oppervlakkig en inconsequent christendom in der periode van de Eerste Wereldoorlog Schilders persoonlijke radicaliteit en consequentie versterkt heeft. In de oplopende spanning van het laatste der dagen moet de gereformeerde traditie radicaal en consequent beleefd en doordacht worden. De resultaten daarvan zullen in de jaren hierna meer dan genoeg spanning opleveren met het Kuyperiaanse establishment in de Gereformeerde Kerken. Dat is voor een ander hoofdstuk in Schilders leven. Maar het besef dat ‘het einde aller dingen heeft geslagen’46.heeft hem sinds 1914 in ieder geval niet meer losgelaten. Ook wat dit betreft weerspiegelen de teksten uit deze band enkele voor Schilder vormende jaren.

Willem van der Schee

Loenen aan de Vecht, januari 2004

44. Zie: 54. Atheensche ziekte. De titel zegt al genoeg.

45. Zie: Bijlage 16. De Antichrist.

46. Zie:Liedboek voor de Kerken, gezang 106 (Willem Barnard).

(14)

Toelichting op de teksten

Na een tijd van betrekkelijke stilte in Ambt-Vollenhove begon Schilder in Vlaardingen serieus met publiceren. DeGereformeerde Kerkbode van Vlaardingen gaf hem daar de gelegenheid voor. Binnen het geheel van de reeks van de Verzamelde werken levert dat wel een eigen afweging op: wat te doen met de paar publicaties van vóór die tijd? Afgezien van de teksten uit Schilders studententijd gaat het om vier artikelen:

twee meditaties uit hetGereformeerd Kerkblad voor Drenthe en Overijssel en twee ingezondens inDe School met den Bijbel. De meditatie ‘Gaan als de blinden’ is door Schilder zelf integraal overgenomen in deGereformeerde Kerkbode van Vlaardingen.

In het kader van een zo compleet mogelijk overzicht van Schilders werk in Vlaardingen is die gewoon opgenomen. Voor de andere drie teksten is gekozen voor opname als bijlage achterin. Omdat de teksten uit de studiejaren al eerder in ander verband gepubliceerd zijn,1.kan zo deze band de chronologisch eerste zijn in de reeks van de Verzamelde werken.

Een dergelijke afweging speelt bij een drietal brieven van Schilder aan de kerkenraad van Vlaardingen rond het op hem uitgebrachte beroep. In principe zouden die moeten worden opgenomen in de afdeling correspondentie van de reeks. Tot op dit moment vormen ze echter een los drietal in de archivalia rond Schilder. Pas vanaf de jaren twintig is meer correspondentie bewaard gebleven. Omdat ze inhoudelijk verbonden zijn met Schilders Vlaardinger jaren worden ook deze als bijlage opgenomen.

De bijlagen worden verder gebruikt om een aantal relevante teksten op te nemen die niet of niet zeker van Schilders hand zijn. Het gaat dan om berichten en verslagen uit deNieuwe Vlaardingsche Courant en om een paar teksten van anderen die van belang zijn om een discussie die Schilder voert te begrijpen. In de hoofdtekst worden alle beschikbare teksten uit Schilders Vlaardingse periode in chronologische volgorde opgenomen. Alleen voor de preken wordt hier verwezen naar de eerdere reeks van deVerzamelde werken, I (Goes, 1954). Het geheel geeft een beeld van Schilders werkzaamheid als predikant in Vlaardingen. De laatste bijlagen weerspiegelen de nawerking daarvan: een paar lezingen die hij vanuit Gorinchem nog in Vlaardingen gehouden heeft.

In de bijlagen worden alleen de teksten van Schilder geannoteerd. Over het geheel wordt de spelling en interpunctie van destijds gevolgd. Alleen de accentuering is teruggebracht tot cursivering. Uiteraard worden kennelijke (druk)fouten stilzwijgend gecorrigeerd. Noten uit de oorspronkelijke teksten zijn per tekst met letters

aangegeven; die van de bewerker zijn genummerd. Alleen bij de laatste

1. Zie: J.J.C. Dee,Eenzaamheid en gemeenschap. Proza en poëzie van K. Schilder uit zijn studentenjaren, Haarlem (Vijlbrief) 1990.

(15)

twee onderdelen van de tekst, de brochuresTegenstrijdigheden in de bijbel en Wat is de Hel?, is de verhouding van letters en cijfers omgekeerd, om de voor de hand liggende reden dat het aantal originele noten daar het aantal noten van de bewerker ver overtreft.

Voor de annotatie gebruikte literatuur wordt niet vermeld vanwege de

onontkoombare willekeur daarvan. Wanneer in een noot bij een publicatie geen auteur vermeld wordt is Schilder zelf bedoeld.

(16)

Verkorte titelverwijzingen

Om Woord en Kerk. Preeken, lezingen, studiën en Kerkbodeartikelen van Prof.

OWK

Dr K. Schilder, verzameld door Prof. C.

Veenhof, deel I-IV, Goes (Oosterbaan &

Le Cointre) 1948-1953

Realencyklopaedie für protestantische Theologie und Kirche, begründet von J.J.

TRE

Herzog I-XXIV, Leipzig (J.C.

Hinrichs'sche Buchhandlung) 1896-19133 Preken I-III, bewerkt door W.G. de Vries, Goes (Oosterbaan & Le Cointre)

VWP

1954-1955 (Verzamelde Werken, Afdeling I, deel 1-3)

Schriftoverdenkingen I-III, bewerkt door C. Veenhof, Goes (Oosterbaan & Le VWS

Cointre) 1956-1958 (Verzamelde Werken, Afdeling II, deel 1-3)

(17)

1. Persoonlijk of algemeen?1.

In het voorgaande nummer heeft, gelijk de lezers weten, een ingezonden stuk plaats gevonden van de hand van br. v.d. E.2.Het artikel bevatte een verwijzing naar hetgeen Ds. v. Schelven te Wageningen3.schreef over den door Z. Eerw.

waargenomen invloed ten kwade, dien de Afscheiding, of liever de verkoeling van het eerste vuur, dat in de scheiding gloeide, geoefend had op het gereformeerde leven onzer kerken, na de vereeniging van de uit Scheiding en Doleantie ontstane groepen.4.

Waarom ik op dit ingezonden stuk terugkom?

Niet om het op te nemen voor de beweringen van Ds. van Schelven. Die laat ik voor zijn rekening.

Slechts dit ééne moet mij van 't hart, dat de geachte inzender m.i. te veel gewicht hecht aan het bewuste schrijven van den Wageningschen predikant, wanneer br.

v.d. E. dit schrijven gebruikt, als argument tegen de ineensmelting van de plaatselijke Geref. Kerken. We mogen nooit vergeten, dat Ds. Van Schelven niemand meer is dan...Ds. Van Schelven. Zijn gevoelen blijft een striktpersoonlijk gevoelen. Ik kan den inzender verzekeren dat mij persoonlijk predikanten bekend zijn, die evenzeer van harte de Doleantie liefhebben en wier kerkelijk-gereformeerd leven ook uit de Doleantie opgekomen is, en die toch de opvattingen van Ds. Van Schelven

veroordeelen. Werkelijk, het zijn niet alleen de ‘A-broeders’, die Ds. Van Schelven zijn schrijven euvel duiden.

Is het daarom niet gevaarlijk, ditpersoonlijk gevoelen als een algemeene opinie voor te stellen? Al doet de inzender dit niet, toch zou misschien meer dan één lezer van zijn stukwel deze fout begaan.

1. Uit:Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen, nummer 10 (3 februari 1917).

2. De persoon is onbekend, maar mogelijk te identificeren als Pieter van den Engel (1848-?).

Zie: ‘Ingezonden’,Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen, nummer 9 (27 januari 1917).

De verwijzing naar Van den Engel dank ik aan H.J. Luth, medewerker van het Stadsarchief Vlaardingen.

3. C.L.F. van Schelven schreef najaar 1916 een geruchtmakend artikeltje over de Doleantie in deGeldersche Kerkbode. Het is door v.d. E. geciteerd via H. Bouwman, ‘Wonderlijke kost’, De Bazuin 64 (1916) 49 (8 december 1916).

Cornelis Louis François van Schelven (1858-1933), Belgisch-Nederlands hervormd en (na doleantie, 1887) gereformeerd predikant, diende na studie te Utrecht de gemeenten te Oude en Nieuwe Wetering (1886/87) en te Wageningen (1893-1929). Als deputaat was Van Schelven actief in het belang van gereformeerden in Duitsland (Rijn-Pruisen) en België. Vanaf 1904 was hij vele jaren redacteur van deGeldersche Kerkbode.

4. Bouwman had Van Schelvens artikeltje in twee punten samengevat: ‘1e. Dat de Chr. Geref.

Kerk vóór 1886 meer Methodistisch was dan Gereformeerd. 2e. Dat de zuivere waarheid door de Doleantie weer is te voorschijn gekomen, doch dat de ijver voor de zuivere waarheid met en na de ineensmelting van 1892 is uitgedoofd door de kerken en leden van Chr. Geref.

afkomst.’

(18)

In ons geval komt het er niet op aan, wat deze of gene zegt, maar watGods Woord eischt. En ook waar men rekening wil houden met de bezwaren, die depraktijk vaak de naleving der beginselen in den weg legt, moet men zich wachten voor

generaliseeren. Laat het waar zijn, dat Ds. Van Schelven een weinig kerkhistorische onwaarheden (zoo althans bezie ik zijn gezegden) ons opdischt, - is het niet eveneens waar, dat er bij de broeders uit de Scheidingpersonen zijn, die onbillijk zijn en blijven in het beoordeelen of bespreken der Doleantie? Is het ook niet evenzeer waar, dat van de groep van 1834 zeer velen in de vereeniging van '92 redengezocht hebben om van ons te gaan en een nieuwe separatie in een andere Chr. Geref. Kerk te voltrekken? Zóó ver is de zondige verdeeldheid toch in de groep van 1886 niet gegaan. Wanneer de ‘A-broeders’ uit ditpersoonlijk schrijven van Ds.

v.S. concludeeren, dat de ‘B-broeders’ onze liefde niet begeeren, dan kunnen de laatsten wel meer dan éénpersoonlijke uiting citeeren, waaruit volgens deze bewijsmethode volgen moest, dat A geen huwelijk met B verlangt. En toch zijn er wederzijds genoeg van liefde brandende harten!

Conclusie: laat ons over allepersoonlijk geschrijf ons niet onrustig maken.

Misschien heeft Ds. Van Schelven spijt over de vereeniging van '92, hoewel ik dit niet geloof. Maar al zou het zoo zijn, voor Vlaardingen is maar de vraag, of men daar meer en meer leert breken met de valsche leuze, dat ‘in den hemel niet zal gevraagd worden naar deze of die kerk of naar A en B’. Staat er niet, datalle dingen onderzocht zullen worden en dat ergeen ding verborgen zal blijven?5.De inzender verlangt een theorie, die met de practijk rekening houdt. Ik ook. Laat ons echter evenzeer een praktijk zoeken, die met de theorie rekent. En mij dunkt, dan is de eerste vraag, die we ons zelf te stellen hebben, wat nuChristus wil. Dan komen we verder.

5. Bedoelde plaats is onduidelijk. Zie: Matteüs 10:26, Marcus 4:22, Lucas 8:17, 12:2, 1 Korintiërs 4:5.

(19)

2. Mede-lijden?1.

Men klaagt wel eens over hetindividualisme van sommige christenen. En daaronder verstaat men dan het verschijnsel, dat, zoowel in hun beschouwing als in de praktijk van hun dagelijksch leven een breede plaats ingeruimd wordt voor wat menzelf persoonlijk noodig heeft om te komen tot God, terwijl er te weinig gelet wordt op de gemeenschap der heiligen, en al de schatten en genadegaven, die daaruit ook voor iederen geloovige afzonderlijk voortvloeien.Voor den enkeling door den enkeling, is dikwijls de leus; en 't gevolg is, dat men zich meestal alleen bezig houdt met zichzelf, alleen voor persoonlijke behoeften bij God het pleit voert, terwijl voor de ééne, groote, katholieke of algemeene Christelijke Kerk zoo goed als geen plaats ingeruimd wordt in het contemplatieve en werkzame leven.

Die klacht is zeker gerechtvaardigd; en de zonde, die ze aanwijst, komt wel degelijk voor.

Het ligt evenwel niet in mijn bedoeling, op dit verschijnsel nader in te gaan.

Aangeroerd heb ik het slechts, om aan te toonen, dat m.i. dit z.g. individualisme volstrekt niet behoeft te verwonderen, en dat het alleen doorvoortgaande

doorwerking van de genade Gods kan worden tegengegaan. Want - enhierop wil ik u wijzen - het is een algemeene, onmiskenbare trek van het menschenhart. De mensch, zooals hij van nature is, isindividualistisch.

Immers, individualisme, m.a.w. de zucht om alleen voor zichzelf te zorgen, en alleen met zichzelf mee te voelen, is een der wrangste vruchten van dezonde. God heeft den mensch een socialen aanleg, een trek naar gemeenschap ingeschapen.

Maar de duivel, de grootste ontbinder, de egoïst bij uitnemendheid, heeft dien schoonen trek van ons menschelijk hart verwoest. En ook in dezen geldt het, dat van die heerlijke gaven, die den mensch gegeven waren, niet dan kleine overblijfselen hem gelaten zijn (art. XIV. Ned. Geloofsbel.) Hoe meer de zonde doorwerkt, hoe zelfzuchtiger, hoe on-gemeenschappelijker de mensch wordt.

Als ge soms naar een bewijs vraagt, zie dan maar om u heen. Indien één ding gebleken is door dezen oorlog; - indien één waarheid helder als een lichtende flits bij donkeren nacht uit de verwording onzer waardeeringsoordeelen gebleken is, dan is het deze waarheid, dat de menschen absoluutzelfzuchtig zijn. Zoolang het kwaad en de rampspoed òns maar ongedeerd laten, vinden we 't wel goed.

Och, wat heeft de wereld toch 'n benepen gezicht gezet, toen de waanzinnige Nietzsche vertellen kwam, datmedelijden zwakheid, achteruitgang, een zonde tegenover de menschheid was.2.Maar dat ontevreden gezicht en dat afwijzend gebaar, dat dien Nietzsche veroordeelen moest, was niet meer dan de hoofsche plichtpleging, die bij geraffineerde diplomaten op uiterst beleefde wijze een be-

1. Uit:Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen, nummer 11 (10 februari 1917). Eerder opgenomen in:OWK II, 185-187.

2. Friedrich Wilhelm Nietzsche (1844-1900), Duits wijsgeer en dichter, hoogleraar klassieke filologie te Basel (1869-1879); zijn toch al labiele geest verduisterde definitief in 1889. De aanduiding in de tekst laat zich niet op een bepaald citaat terugvoeren. Zie:Also sprach Zarathustra, Zweiter Teil, Von den Mitleidigen; Der Antichrist, § 7.

(20)

tuiging van wederzijdsche hoogachting en daarom den banvloek over den

waarheidslievenden spelbreker eischt, terwijl men van elkaars verachtenswaardigheid toch hartgrondig overtuigd is. De wereld zei met breed gebaar: Weg met Nietzsche;

medelijden is eerste voorwaarde voor beschaafde samenleving; mede-lijden is eerste eisch van humaniteit!Maar men heeft daar niets van gemeend. Nu ja, enkele wijsgeeren, die het leven niet kenden, mochten op hun studeerkamer, plukkend aan hun filosofenbaard, wel uitvinden, datmedelijden de eerste eisch was, dien de mensch zichzelf stellen moest; - maar...de wereld vertoont immers wèl het aspect van een slagveld, lijkt wèl op een handelsmarkt, wil wèl wezen een kermisterrein, maar eenstudeerkamer... neen, dat kan de wereld niet zijn! Schopenhauer mocht al beweren, dat leven lijden is, en dat daarommede lijden de eerste kunst is van hetmede leven, d.i. van de samenleving,3.maar men liet hem praten. Geen wonder ook. Schopenhauer vergiste zich. Leven is niet allereerst lijden. Leven is bij de wereld vooralzondigen; zichzelf uit-leven. En daarom is juist de zelfzucht de trek van het menschen hart in zijn onwedergeboren toestand. En zoo klinkt het tegenwoordig, in onzen tijd van oorlogswinst, van lage autonummers,4.van

dronkemansvreugd en vroolijkheidsvertoon als eenbespotting, wanneer Feuerbach zegt, dat ‘alle geluk, dat op kosten van anderen gelukkig zijn wil’ in volstrekten strijd is met de ‘ware deugd’.5.

* * *

Waarom dit alles?

Hierom, opdat gij, lezers van dit blad, gij christenen van professie en confessie, begrijpen zoudt, dat in onzen driemaal ellendigen tijd het er wel degelijk op aankomt;

of gij zelf, en of uw kinderen nu iets toonen van dat ware mede-lijden, van dat echt-gezonde mede-voelen met het schreiende leed der wereld! Zoolang de oorlog ver en de weelde vlakbij was, hebben we ons al bitter weinig aange-

3. Zie: Wilhelm Windelband (1848-1915),Lehrbuch der Geschichte der Philosophie, Tübingen (Mohr) 19105, 494, 520f. Ook verder schrijft Schilder op basis van Windelband (vgl. het register s.v. Mitleid en de gebruikssporen in Schilders exemplaar, o.a. 556 in margine: Individualisme.

Griekenland. Nietzsche.).

Arthur Schopenhauer (1788-1860), Duits wijsgeer, Privatdozent te Berlijn (1820-1831), vervolgens woonachtig te Frankfurt. Schopenhauer ontwikkelde de wijsbegeerte van Kant door sterke nadruk op de betekenis van de wil: bestaanswijze is uiting van wil.

4. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd door een aantal mensen een fortuin verdiend aan de handel met het buitenland vanuit het neutrale Nederland. Ze werden ow'ers of

oorlogswinstmakers genoemd. Ze leefden vaak op grote voet, maar werden geminacht en gehaat. Het laatste leidde onder andere tot het verschijnsel dat ow'ers laag genummerde nummerborden voor hun nieuwe auto kochten, om zo de indruk te wekken dat ze hun fortuin al veel eerder hadden gemaakt.

5. Zie: Windelband,Lehrbuch der Geschichte der Philosophie, 556f: ‘Die Tugend steht nur mit derjenigen Glückseligkeit im Widerspruch, die auf Kosten anderer glückselig sein will.’

Ludwig Andreas Feuerbach (1804-1872), Duits wijsgeer, Privatdozent te Erlangen (1830), woonachtig in Bruckberg (1836) en onder armoedige omstandigheden in Rechenberg.

Feuerbach was vooral van betekenis voor de godsdienstfilosofie, waarbij hij stelde dat theologie niets anders is dan antropologie.

(21)

trokken van den oorlog. We hebben een paar keer fatsoenshalve gemompeld:

‘verschrikkelijk’, ‘ontzettend’, - en we gingen over tot de orde van den dag! En de dagorde was immers voor meer dan één niet zoo kwaad.En nu dan? Nu ook Nederland al op rantsoen gesteld is?6.Nu ook voorons de toestand al drukkender wordt? Nu vindt ge nòg zoo weinig mede-gevoel. Nu is er nòg die zelfzucht, die tevreden is, als 't ons persoonlijk maar goed gaat.

Weet ge wel, dat ook in den echten levensernst, in het doorleven van de gewichtigheid onzer tijden, onze wedergeboorte blijken moet?

De Grieken waren heidenen. En wanneer ze hun tragedies opvoerden, dan bedoelden die drama's hetmedelijden op te wekken, om door het medelijden de reiniging der ziel te bewerken.7.Wij, christenen, weten beter. We weten dat eerst door Gods Geest dereiniging der ziel, de heiligmaking, tot stand moet komen en dat eerstdan het ware medelijden weer ontwaakt.

Maar toch...zullen die oude Grieken onze 20e eeuw beschamen? Zullen wij niet door het ontzettende werelddrama, dat voor onze oogen door de krimpende menschheid afgespeeld wordt, tot echt christelijk medelijden, totlevensernst bewogen worden? Neen, we behoeven nog niet altijd een zuur gezicht te zetten. Gij ouders, behoeft van uw kinderen geen monnikjes en wereldschuwe, eenzelvige wezens te maken. Maar zou een weiniguiterlijk waarneembare levensernst ook passen in dezen benarden tijd? Ook in deopvoeding van uw kinderen?

Toen de stad Susan verward was, toen, - het staat er zoo fijn-sarcastisch - toen zaagt ge Xerxes en Haman zitten en drinken. (Esther 3:15.) Om ons heen is het groote Susan, verward, be-roerd; Susan is er nog. En Xerxes is er nog. En Haman is er nog. Want Xerxes is de onverschillige, die genietondanks de smart van anderen.

En Haman is dezelfzuchtige, die zich vermeit juist om de ellende van zijn menschen.

En nog zitten ze endrinken. Nietwaar, dat past ge nu wel eens toe in een zin, die ook nog voor geheelonthouders geldenkan.

Laat ons de spraak des tijds verstaan. Opdat niet aan ons vervuld worde de dreiging van Zefanja 1:12,8.dat God bezoeking zal doen over hen ‘diestijf geworden zijn op hun droesem’, d.i. de vadsige, zelfgenoegzame, geldzuchtige vergeters van God, die opgaan in hun weelde. En ook: bezoeking over hen, ‘die in hun hart zeggen:

de Heere doet geen goed en Hij doet geen kwaad’, m.a.w. dezulken, die wel gelooven dat God er is, doch die met Hem in hunhart geen ernst maken, die - mag ik het zoo eens zeggen? - die God niet ‘ernstig nemen’. De eersten zijn de practische

epicuristen; de tweeden de practische deïsten. Laat ons dan overeenkomstig der tijden ernst evenmin in depraktijk als in de theorie epicurist of deïst ons toonen.

Laat ons nu eens mede lijden, neen, nog meer, laat ons onsverootmoedigen. Het boetekleed ontsiert ons niet.

* * *

En overigens passe een ieder dit toe inzijn omstandigheden, in zijn geval.

6. In februari 1917 werd een begin gemaakt met de rantsoenering van voedsel, nodig geworden door de Duitse duikbootoorlog en de Engelse blokkade. 5 februari verschenen de eerste regeringsbroodkaarten.

7. Zie: Windelband,Lehrbuch der Geschichte der Philosophie, 127.

8. Zie over deze tekst ook Bijlage VIII, beneden 17. ‘Eerlang biddag’, en later ‘De lantaarn’,De Reformatie 14 (1933v) 50, 361 (14 september 1934).

(22)

3. Leerplicht1.

Niet zoo heel lang geleden is uitgevaardigd deLeerplichtwet, die het onderwijs der lagere schoolverplichtend stelde voor de ouders.2.Want de maatschappij verlangde leden, die met haar konden meeleven.

Die wet wordt geëerbiedigd. Want - anders volgt straf.

Maar...zeer veel ouders schijnen niet te weten, dat er een nog veeloudere leerplichtwet bestaat. De wet, die de oudersverplicht hun kinderen ter catechisatie te zenden.

Tusschen die school-leerplichtwet en die catechisatie-leerplichtwet bestaat eenerzijdsverschil en anderzijds overeenkomst.

* * *

Hetverschil is o.m.:

1. de eerste leerplichtwet is door menschen, de tweede door God uitgevaardigd;

2. de eerste bedoelt tijdelijk welzijn, de tweede eeuwig heil;

3. de eerste wet kan nog wel eens ontdoken worden zonder dat de wetgever het ziet, de tweede kan men nooit overtreden, zonder dat Hij, die de wet gaf, het weet;

4. de eerste wet wordt door dwang U opgelegd; niemand behoeft te beloven, dat hij de wet zal gehoorzamen; de tweede wet is echter welbewust en vrijwillig aanvaard bij de doopbelofte, zoodat wie nalatig blijft, terwijl hij anders kan, leugenaar is voor God en de menschen;

5. de eerste leerplichtwet bedreigt de overtreders met geldboete of

gevangenisstraf, de tweede wil alleen met geestelijke wapens gehandhaafd worden. Vandaar het verschijnsel, dat de ouders zorgvuldig den onderwijzer kennis geven van de noodzakelijkheid van schoolverzuim bij ziekte e.d., maar dat een dergelijke beleefdheid en nauwkeurigheid tegenover den predikant zeer dikwijls overbodig geacht wordt.

* * *

En de overeenkomst tusschen beide leerplichtwetten is o.m. hierin gelegen:

1. beide wetten zijn door een hoogere macht uitgevaardigd. De onderwijzer die zijn leerlingen tot schoolgaan en tot leeren verplicht, mag niet anders en

1. Uit:Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen, nummer 12 (17 februari 1917). Eerder opgenomen in:OWK II, 6-7.

2. De Leerplichtwet werd 30 maart 1900 door de Tweede Kamer aangenomen. Ze stelde onderwijs voor kinderen vanaf zeven jaar gedurende zes jaren (de lagere school) verplicht.

(23)

de predikant, die zijn catechisanten tot catechisatiebezoek en tot leeren (!) verplicht mag niet anders. Zijn Zender beveelt hem;

2. beide wetten gaan wel eens in tegen het onverstand en de kortzichtigheid van sommige ouders, zoodat èn de onderwijzer, die zijn best voor de kinderen doet, èn de predikant, die probeert zijn leerlingen wat te leeren, wel eens ondervinden, dat ze door de ouders als halve misdadigers worden aangezien en daarom, hoewel niet door alle ouders, worden tegengewerkt, ook in de tucht over de leerlingen;

3. beide wetten gebieden iets noodzakelijks. Evenmin als een schoolkind zeggen mag: ‘ik heb geen tijd voor schoolbezoek’, evenmin mag een catechisant kunnen zeggen: ‘ik heb geen tijd voor de catechisatie.’ Want de catechisatie moet vóorgaan. ‘Zoekt eerst het Koninkrijk Gods’;3.

4. van beide wetten wordt het nut eerst later ingezien. Gelijk menige volwassene zijn ouders verwijt, dat ze in zijn jeugd aan zijn dwaze gemakzucht toegegeven hebben, zoo zal heel veel later, in de eeuwigheid, menigeen óók zijn oudersa.

verwijten, dat ze hun kind maar lieten begaan, en dan nog wel met de vroom-klinkende, maar onvroom toegepaste leuze, dat ‘God ze toch immers bekeeren moet’.

Kort samengevat beteekent dit alles dus, dat, wie de eerstgenoemde leerplichtwet veronachtzaamt een ‘brekebeen’ blijft voor de maatschappij; en dat wie de tweede leerplichtwet veracht, nogminder wordt dan een ‘brekebeen’ voor het Koninkrijk Gods. De maatschappijduldt nog hen, die niet willen leeren; Gods Koninkrijk kan ze niet dulden. Het werpt ze uit, als ze zich niet bekeeren.

En als iemand soms zeggen mocht: ‘dat weet ik allang’, dan is mijn antwoord: ‘des te treuriger, dat dit voor menigeen nog moet gezegd worden’.

3. Zie: Matteüs 6:33.

a. Maar niet minder zichzelf!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als wat Borg zegt waar zou zijn, dan moeten we Johannes 3:16 verwerpen, welke tekst zegt dat God de wereld zo liefhad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die

Dat is het onderscheid met de preken, genoemd onder 3. Die zijn niet op schrift gesteld met het doel ze te publiceren en daarom vinden wij daarin allicht dingen, die Schilder

Maar als bidden het eigenlijke kerkwerk is en het eerste belang der kerk is om kerk te blijven, dan wordt het leven der kerk gestaald en gevoed door hem die, of hij kinderen en

Bij een wedstrijd zijn spelers en toeschouwers. De spelers spannen zich in tot het uiterste, de toeschouwers kijken toe. Nu, onze Heere Jezus Christus, wat is Hij eigenlijk hier,

Johanna Breevoort, Stomme zonden.. Een draad te sterk gespannen, breekt; een lichaamsdeel te veel vermoeid, voelt lam en pijnlijk, uw maag te vol gepropt, zal u hinderen, vermoeit

Daarmede komt hem als bij openbaring den zin van het leven duidelijk voor: alles wat hem zoo belangrijk en noodzakelijk scheen, heeft nu zijne waarde verloren, - al die jaren heeft

Omdat sommige zonden niet meer zoals andere vergeven kunnen worden, daarom moeten die erger zijn, bijvoorbeeld de lastering tegen de Heilige Geest, Matthéüs 12:31.. Omdat

Het hielp, maar vooral een vooruitzicht houdt haar overeind: dat straks