• No results found

K. Schilder, Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "K. Schilder, Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I) · dbnl"

Copied!
476
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

afdeling I)

K. Schilder

bewerkt door W.G. de Vries

bron

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I) (ed. W.G. de Vries). Oosterbaan & Le Cointre, Goes 1954

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi008prek02_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven K. Schilder / erven W.G. de Vries

(2)

Professor Dr K. Schilder in 1935

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(3)

Gods Zoon, vóór de vleeswording zijn vader-naar-hetvlees formerende.1)

Tekst: Hosea 12:4-5a.‘In den moederschoot hield hij zijn broeder bij de verzenen: en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God; ja hij gedroeg zich vorstelijk tegen den engel en overmocht hem: hij weende en smeekte hem.’

Lezen: Genesis 32:22-32.

Zingen: Ps. 3:2; Ps. 18:7 en 8; Ps. 147:5 en 6. Ps. 146:3.

Het is altijd eenongeluk, wanneer de kerk niet meer weet, op rechte wijze de bijbelse geschiedenisverhalen te lezen. In alle bijbelse geschiedenis toch gaat het om den Christus. En alleen als men daarvoor het oog open houdt, kan men verstaan, wat eigenlijk de bedoeling is van den bijbel, alshij ons de geschiedenis vertelt. Vele mensen echter zien bij het lezen dien Christus voorbij; ze hebben alleen maar aandacht voor de z.g. ‘bijbel-heiligen‘.Die worden dan bestudeerd, wat hun karakter betreft, hunzielsaanleg, hun zielestrijd, hun zegepraal of nederlaag; en dan gaan zulke lezers ten slotte een vergelijking trekken tussen deziel van die ‘bijbelheiligen’

en hun eigen ziel. Maar den ‘Geest van Christus’, den Christus zelf, ziet men niet.

Dien kant is het ook vaak uitgegaan, wanneer men in de kerk nadacht over ‘Jacob bij Pniël’. Pniël werd dan gewoonlijk gezien als de plaats van eenziele-worsteling, van eenziele-crisis; en dan trachtte men vervolgens, door een nauwkeurige ontleding van deziele-worsteling van vader Jacob in den ‘geest’ van het verhaal in te dringen.

En eindelijk: men mat zich aan - Jakob.

Maar als wij nu eens eerlijk ons afvragen,wat wij dááraan nu eigenlijk hèbben, is dan het antwoord niet teleurstellend? Deziel van Jacob, kunt gij die inderdaad verstaan? De man leefde zoveel duizend jaar geleden in een heel anderen tijd, en onder heel andere omstandigheden, ja, in een heel andere ‘wereld’, Geleerde mensen

1) Predicatie, verschenen in de serie ‘Menigerlei Genade’, Zondag 2 December 1934.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(4)

hebben jaren nodig, om van die ziel van Jacob iets te verstaan, en om iets te begrijpen van de omstandigheden, het ‘klimaat’, waarin hij groot geworden is en geworsteld heeft. Maar hoe zou het dan moeten metons, die hier bijeen zijn, niet als geleerden? Ja, wij kunnen ons makkelijkwijsmaken, dat wij de ‘ziel’ van Jacob begrijpen, en wij kunnen ons zelf weldiets maken, dat wij iets hebben begrepen van zijn karakter-crisis, maar...is het wel waar? Wanneer het eens niet waar was, is dàn niet een preek over deziel van Jacob troosteloos en werkeloos aan u voorbij gegaan?

Ja, we vragen nog verder:neem eens even aan, dat wij werkelijk alles haarfijn wisten van de zieleworsteling van vader Jacob.Brengt ons dat nu verder?

Menigeen zegt nu gretig: ‘ja zeker, dat helpt mij wel verder, want ook ik moet

“mijn” Pniël beleven; en ik kan nuaan Jacob zien, hoe het moet.’

Maar wees eens eerlijk, is er iemand hier, die ooit een Pniël beleefd heeft? Wij bedoelen nu niet een ‘vergeestelijkt’ Pniël, doch Pniël,zoals het toen geweest is?

Is er ooit iemand geweest hier, met wien de Heere geworsteld heeft als man tegen man? Dien Hij werkelijk in het vlees verminkt heeft, zoals het met Jacob gebeurd is? Och, laten wij eerlijk zijn: er is niemand, die er op rekent, dat ooit zo iets aan hem overkomen zal. Enals er iemand ons zou vertellen, dat hij zo iets inderdaad beleefd had, wanneer b.v. iemand hier in de kerk zou zeggen, dat hij in zekeren nacht aan de heup verminkt was, en dat dat nu kwam van een verschijning, die God hem gegund, of waarmee God hem verschrikt had, dan zouden wij achter zijn rug zeggen: ‘hij is wat in-de-war’. Werkelijk, wanneer het vandaag een preek over Jacobs ziel moest wezen, dán waren wij wel zeer ongelukkig; want dan wist eigenlijk noch de prediker, noch de hoorder raad met het onderwerp. Wie het anders zegt, fantaseert.

Maar gelukkig, wijbehoeven niet, wij mogen niet eens Jacobs ‘ziel’ behandelen.

Het gaat immers in de historie van den bijbel omGod, die Zich openbaart in Christus Jezus? God is in elk punt des tijds op den langen weg van de heilsgeschiedenis aan een zeker punt van dien weg toegekomen, en komt zo steeds verder tot zijn doel.

Dat is trouwens bij Pniël wel heel makkelijk te zien. Onze tekst spreekt immers vantwee kampvechters, die daar in den nacht worstelen? De één is Jacob, de ander iseen man-van-mysterie. Nu is Jacob de vader van het volk van Israël. En waarom is hij dàt? Om-

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(5)

dat hij door God bestemd is, om te worden de vader van onzen HeereJezus Christus.

De aanstaande vader van Christus komt hier dus bij een bepaalde mijlpaal van zijn leven. Maar wie is dan dieman-van-mysterie, die met Jacob worstelen gaat? Onze tekst zegt: het is ‘de engel’; en van ouds weten wij reeds elkaar te vertellen, dat die

‘engel-des-HEEREN’ de verbondsengel is, d.w.z, de Zoon van God zelf. Die Zoon is hiernog niet vlees geworden; maar Hij is toch op weg naar do vleeswording. Hij is dus hierbezig, zijn eigen geboorte uit dien man daar, uit Jacob, voor te bereiden.

En nu is dit het wonderlijke: Hijstrijdt met zijn eigen vadernaar-het-vlees. Hij verminkt zijn eigen vader, Hij werpt hem neer in het stof. En toch is Hij bezig, zijn geboorte uit dien vader voor te bereiden? Doe nu even de ogen dicht, want hier is de verborgenheid: als Gods Zoon vóór de vleeswording zijn eigen

vader-in-devleeswording ter aarde werpt en verminkt,dan bouwt Hij hem op, dan maakt Hij hem bekwaam tot het vaderschap, dan ‘roept’ Hij zijn eigen vader. Want deze Christus, of liever, het nog niet vlees geworden Woord, is God uit God en licht uit licht. ‘Hijroept de dingen, die er niet zijn, alsof zij er waren’; Hij ‘roept’ den vader, dien Hij niet heeft, alsof hij er is. En daarinkomt de Christus tot de wereld; Pniël is advent, meer is het niet, en reeds daarom moeten wij het niet herhalen; gedane zaken nemen geen keer, vooral - God zij geloofd - adventszaken niet. Pniël isadvent.

Maarminder is het ook niet: Christus komt! Hij komt, Hij komt. Hij bereidt zich zijn vader-naar-het-vlees; Hij houwt de rots, waaruit Hij wil gehouwen warden. Daarom willen wij heden tot u spreken over dit onderwerp:

Gods Zoon, voor de vleeswording zijn vader-naar-het-vlees formerende.

Wij gaan na:

1. het voorspel van die formatie 2. het feit zelf van die formatie 3. het eerste blijk van die formatie

I.

In de eerste plaats zouden wij dus spreken over het ‘voorspel’ van de formatie van den aanstaanden vader van Christus door het nog niet vlees geworden Woord Gods.

Wanneer in de kerk een koraal, een psalm gespeeld wordt,

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(6)

horen wij eerst een voorspel. Een goed organist nu zalreeds in dat voorspel de melodie van den psalm zelf doen doorklinken. Wanneer hij ‘van het blad speelt’, dan is het voorspel het werk van den man, die de muziek geschreven heeft. Zo iemand heetde componist. Ook die componist nu heeft, vóór hij het voorspel schreef, den koraal reeds in zijn hoofd gehad; ook hij laat dus de grondgedachte van den koraal en de psalm-melodie reeds heersen over zijn voorspel. Hij legt de motieven van den psalm reeds in dat voorspel in.

Iets dergelijks nu hebben wij in veel hogeren zin ook bij den Heere onzen God.

Hij had reeds van alle eeuwigheid bij zichzelf hetvoornemen, in Pniël Jacob te vormen, hem te bereiden voor de taak, die Jacob wachtte. Die taak is deze, dat hij de vader moet zijn van onzen Heere Jezus Christus. Dit vaderschap moet gij niet zó eenzijdig en gebrekkig opvatten, dat het alleen al reeds voldoende is, indien Jacob vleselijke kinderen heeft, die dan later het volk Israël worden zullen, en uit wie de Christus dan te zijner tijd geboren worden zal. O neen, - dat vaderschap houdt veel meer in. Het houdt niet slechts in, dat Jacobnaar het vlees Christus' vader zijn mag, doch dat hij, als opvolger van Abraham ookin bewust geloofsleven voor God, en inambtelijk verkeer met den Heere God, de wegen van den Messias zal zien en banen. Hierom nu is het niet voldoende, dat Jacob kinderen heeft, uit wie de Christus naar het vlees geboren zal worden. Neen, - Jacob moet als aartsvader optreden; hij moet in het geloof beginsel en begin zien van al de kinderen, van al de stamvaders van Israël, die niet slechts Israëlheten, doch die het ook zijn.

Want niet allesis Israël, wat Israël genaamd wordt. In de verbondsgemeenschap moet hij met de ‘verlichte ogen’ ‘des verstands’ zien, welke de wegen zijn van het geloof, en van de heilsopenbaring Gods.

Daarom zal in Jacob zelf op een heel bizondere wijze - daar is hijvader voor - de strijd tussen vlees en geest, tussen ouden en nieuwen mens, moeten worden gestreden. Want het vaderschap in de kerk krijgt men niet zó maar. Dat kost strijd en moeite. Zeker, het is waar, alle kinderen in het grote verbondsgezin hebben hun strijd en moeite. Maar eenvader in den kring van dit gezin, een aartsvader, een vader van de twaalf aartsvaders, - die kan slechts vader worden, indien hij op bizondere wijze dien strijd heeft doorleefd.

Welnu, die strijd tussen vlees en geest was de eigenlijkekoraal van Pniël.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(7)

Maar nu komt hetvoorspel op dien koraal bij Jakobs geboorte.

Onze tekst geeft dan ook een tegenstelling, we kunnen beter zeggen: een climax.

In denmoederschoot was het zó, en in zijn krácht, d.w.z. op mannelijken leeftijd, daar in Pniël, gebeurde er nog ietsanders. In den moederschoot het voorspel, in zijnkracht de koraal. In den moederschoot een strijd met zijn broer, in zijn kracht een worsteling metGod. En daarom is de hoofdgedachte van dien koraal reeds door het voorspel heengewerkt, en is het motief van den koraal zelf door God reeds in dat voorspel neergelegd en uitgewerkt.

Wij moeten dus op dat voorspel wèl letten. Maar we kunnen het nu dezen keer slechts op goede wijze doen, indien wij weten, wat de koraal eigenlijk wil. Omdat immers Gods koralen tegen vlees en bloed ingaan, daarom doen zijn voorspelen het ook. Slechts wie door hetWoord weet, wat het thema van den koraal is, slechts die kan het voorspelverstaan.

En zie, nuheeft dat Woord Gods ons die beide verklaard en het verband tussen die twee ons aangewezen. Dat gebeurde reeds vóór de geboorte door een

openbaring des Heeren aan Rebekka. En eeuwen later gebeurde het door de openbaring des Heeren in den tekst van Hosea. Daarom zegt onze tekst dan ook, dat in denmoederschoot Jacob zijn broeder Ezau bij de verzenen hield. Dát was hetvoorspel. En in dat voorspel wordt reeds geprofeteerd over de werkelijkheid van Pniël zelf, als den eigenlijkenkoraal.

Op zichzelf leek dat voorspel iets heel ‘gewoons’. Wanneer gij in Genesis het verhaal van Jacobs geboorte nagaat, dan wordt u daar iets verteld, dat in het verhaal van Genesis zelf zonder verdere profetische belichting als feit vermeld wordt. Wij lezen daar, dat de beide broeders, van wie bier sprake is, Ezau en Jacob,

tweelingbroeders waren. Ze zijn geboren in hetzelfde uur, in dezelfde kamer. Bij de geboorte was nu dit het eigenaardige, dat het kind, dat in de tweede plaats het levenslicht aanschouwde, Jacob, bij de geboorte met zijn handje de hiel van zijn broertje, Ezau, vasthield. Dat trekt even de aandacht van de omstanders; het wordt in Genesis verhaald; en dan is daarmede het bericht daar afgesloten.

Onwillekeurig vragen wij ons nu af: wat doet nu zulk een berichtin den bijbel? De bijbel is er toch niet voor het vertellen van bizonderheden uit een geboortekamer?

Alles wordt echter reeds anders, wanneer gij naast het verhaal

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(8)

van Genesis de profetie legt van onzen tekst. Immers in Hosea's boek treedt de profetie op, die met een enkele force schetslijn de grote ogenblikken doet zien van Jacobs hele leven. Hosea verbindt dadelijk dat verhaal van diegeboorte, aan dat andere verhaal vanPniël. En Paulus gaat later nog verder, wanneer hij aan dit alles toevoegt, dat wij hier staan voor een diep mysterie.Eer de kinderen geboren waren, of iets goeds of kwaads gedaan hadden, zo zegt hij, was het woord van Gods profetie reeds over de kinderen heengegaan, en had de Heere gezegd: Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat.

Tussen die twee kinderen ligt dus, wat de geboorte betreft, slechts een korte afstand. Een afstand maar van eenpaar minuten. Maar de Heere zegt bij voorbaat, d.w.z. eer de kinderen nog iets goeds of kwaads hebben gedaan, dat er een afstand tussen beiden ligt, zó groot, en een kloof, zó diep, als deeeuwigheid. Den é heeft God lief, den ander háát Hij. De één is naar de verkiezing, de ànder naar de verwerping. ‘Geest’ is de één, ‘vlees’ de ander. Vrouwenzaad de één, slangenzaad de ander.

Welnu, juist doordat dit alles de inhoud van het Woord Gods is, dat over de kinderen sprak,nog vóór ze geboren waren, krijgt in de geboortekamer alles een heel bepaalde betekenis...voor wie geloof heeft in dat Woord. Wie door het Woord van den hemelsen Componist den ‘koraal’ vernomen en verstaan heeft, die kan dat

‘voorspel’ nu volgen en verstaan. Wie dat Woord Gods in zijn hart bewaard had,die - en ook die alléén - kon weten, dat er geen toevalligheden waren in die

geboortekamer. Immers: de Heere had gesproken vóór de geboorte. Had niet Rebekka, toen zij wist, moeder te zullen worden, den Heeregevraagd, wat er geschieden zou? (Gen. 25:22). Zie, zij was gegaan naar de aanspraakplaats van 's Heeren heiligheid. Dat wil dus zeggen: de Christus zelf had haargetrokken naar die aanspraakplaats.

En dus komt er nu een ‘dienst des Woords’ tot Rebekka.

Zij heeft God gevraagd, wat het met haar worden zal.

Het antwoord, dat zij krijgt, valt in drieën uiteen.

In deeerste plaats: het zijn twee kinderen, die geboren worden zullen. En die twee kinderen betekenen tweebeginselen, twee machten, twee volkeren. Ja, vòlkeren: er zaliets geweldigs uit die geboortekamer te voorschijn komen: twee volkeren nemen vandaar hun loop in de wereld.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(9)

In detweede plaats, zegt de Heere tot Rebekka, dat die twee volkeren met elkaar zullen strijden, dat die twee beginselen reeds in die broers elkaar bekampen, tegen elkaarbotsen zullen. Er komt dus tot déze moeder in het verbond een bevestiging, van wat reeds tot deeerste moeder in het verbond is doorgedrongen: de boodschap n.l.: Ik zet vijandschap tussen het éne zaad en het andere zaad; het éne is

vrouwenzaad, het andere slangenzaad.

Maar in dederde plaats komt hier dan nog de verzekering bij, dat in de worsteling van deze twee kinderen, van deze twee beginselen, van dit tweeërlei zaad, een heel andere maatstafdoor den Heere zal gevolgd worden dan door de mensen.

Alle gewonemensen-wetten en alle gebruikelijke mènsen-ordeningen zeggen: het is betamelijk, dat deoudste de heersende positie krijgt, en de jongste de

ondergeschikte plaats behoudt. Het is betamelijk, zeggen de mensen, dat de oudste heerse, en de jongste dienaar worde. Dat verschil tussen den oudste en den jongste moge slechts een heel klein verschil zijn, een afstand slechts van enkele minuten;

maar niettemin, allemensen zeggen toch: dien afstand van die paar minuten kan de jongste, die achteraankomer, die Jacob dus,nooit inhalen. Maar hoor - nu zegt God de Heere: dien afstand zal hij wèl inhalen. Góds orde zal dezen keer een andere zijn dan de mensen-orde. Hoor maar, demindere, d.w.z. de jongste, wordt de heerser. En de meerdere, d.w.z. de oudste, wordt de dienaar. Die den voorrang heeft bij demensen, die wordt de achteraankomer bij God. En, - de achteraankomer bij demensen wordt de eerste bij God. De meerdere, zegt de Heere, zal den mindere dienen. Ook in het ‘gewone’ leven keert de orde zich om.

Dat was wel een wonderlijke boodschap. Het was het zelfde als wat later Paulus zeggen zal, wanneer hij verzekert, dat hetgeen wijsheid is bij de mensen, dwaasheid is bij God. En dat, hetgeen sterk is bij de mensen, zwak is bij God. En dat, hetgeen vooraan loopt bij de mensen, achteraan komt bij God. Inderdaad, daar komt een zekerespanning over die geboortekamer. En Rebekka, die als aanstaande moeder is aangesproken door het Woord des Heeren, ze heeft dan ook ‘al die dingen bewaard, die overleggende in haar hart’.

Wij spraken daar van ‘spanning’. Wat wij hier bedoelen, wordt wel duidelijk, wanneer gij eens denkt aan de drie achtereenvolgens optredende patriarchen:

Abraham, Izaäk en Jacob.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(10)

In het leven van alle deze drie is de tegenstelling er geweest tussen ‘vlees-mens’

en ‘geest-mens’. Maar let nu eens hierop: hoe verder God de geschiedenis in hen laat voortschrijden, des te dichter komen die ‘vlees-mens’ en die ‘geest-mens’ bij elkaar te staan.Abraham staat heel ver af van Ur der Chaldeeën. Als hij verhuisd is ‘uit zijn land en uit zijn maagschap’, dan is er, óók aardrijkskundig gesproken, een zeer grote afstand tussen Abraham als ‘geest-mens’ en de gemeenschap van Ur, dat ‘vleselijk’ was. Reeds anders wordt het bijIzaäk. Naast hem als ‘geest-mens’

treedt Ismaël als ‘vlesesmens’. Doch zie, hoe hier reeds de afstand tussen die beiden inkrimpt. Zeker, er is nog wel afstand, want de één is enkele jaren ouder dan de ander, en bovendien: de moeder van den één is slavin, en die van den ander de vrije vrouw. Toch is de afstand al heel klein, want zij zijn beidenkinderen van één vader, en ze hebben samen op één erf gewoond. En ach, nog erger wordt het straks, wanneerJacob optreedt als derde in de rij. Ook hij wordt vergezelschapt van den

‘mens des vleses’, want Ezau is de ‘vlesesmens’. En zie nu eens, hoeklein de afstand tussen deze beiden wordt. Zij zijn beiden zonen van één vader. Maar dat was al eerder zo geweest. Iets nieuws komt er nu bij: ze zijn n.l. ook zonen vanéén moeder; het onderscheid in jaren is óók weg: zij vormen een tweelingpaar, in hetzelfde uur zijn zij geboren. Inderdaad, de spanning werd steeds groter. Het was déze spanning, die reeds voorzegd was door het Woord des Heeren. En daarom heeft Rebekka die dingen in haar hart bewaard en overlegd.

En ieder, die nu met of door haar het Woord des Heeren over dit tweelingspaar had gehoord, móest nu wel een‘voorspel’ op een komenden ‘koraal’ daarin zien, dat bij de geboorte het tweede kind de hiel van het oudste, het eerste, vasthield.

Neen, dat is nu niet maar een doodgewone bizonderheid, die ge vertellen kunt als een interessante anecdote, maar die ge dan weer van u afschudt. Want het is profetie, het is symbool, het is inleiding op wat volgen zal, schaduw van komende goederen en - oorlogen. Die geboortekamer-bizonderheid wordt nu een zinvol symbool. Het leek wel, alsof dat jongste kind het oudste bij de hiel wou grijpen om hem in zijn voor-gang, in zijn voorrang, in zijn voor-sprongtegen te houden. Het leek wel, als waren het hier twee lopers, van wie de achteraankomer dengene, die vóóraan kwam, wilde doen struikelen, om dan zo zelf hem voorbij

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(11)

te schieten. Het was, alsof dat jongste kind zeggen wou: die paar minuten afstands zijt gij mij vóór, maar ik zal trachten, ze in te halen. En niettemin, dat kindblijft toch de achteraankomer; Jacobblijft de tweede. De paar minuten blijven volgens mensen-inzicht een afstand scheppen, dien men niet overwinnen kan...door en in ‘het vlees’, langs gewone mensen-wegen, met gewonemensen-berekeningen.

Natuurlijk was het slechts eenzinnebeeldige daad. Of liever, het was helenaaal geendaad, die voor de verantwoording van Jacob zou liggen. Ook hier geldt het, dat die hand van Jacob om de hiel van Ezaugelegd is, nog vóór de kinderen jets goeds of kwaads gedaan hadden. God zelf had die hand om die hiel gelegd, ‘in den moeder-schoot’. Maar al was het dan geen bewustedaad, het was daarom te meer een zinnebeeld. Hetvoorspelde, wat tussen deze kinderen plaats grijpen zou, wanneer zij groter geworden zouden zijn.

En zo als het zinnebeeld bij de geboorte reeds een aanduiding gaf van den strijd, die volgen zou, zó is het later óók uitgekomen in de werkelijkheid. Straks worden de kinderen groter. En nu is dit het opmerkelijke: als Jacob groter wordt, dànneemt hij voor eigen verantwoordelijkheid een reeks van daden en handelingen, die eigenlijk hetzelfde doen, als wat reeds in dat zinnebeeldig gebaar bij zijn geboorte scheen geprofeteerd te zijn. Strakswordt die Jacob inderdaad de ‘hiel-vatter’ van zijn broer.

Hij tracht werkelijk, Ezau in diens snellen loop te stuiten, hem den voor-rang, den voor-gang, te verhinderen. Wij allen kennen de historie. Hij gaat zijn broeder bedriegen, hij gaat sjacheren, om het eerstgeboorte-recht aan zich te trekken, hij bedriegt zijn vader, gaat oneerlijk om met de mensen, en probeert op deze wijze zijn broeder vóór te komen, nummer één te warden in den wedloop. Die afstand van die paar minuten,die moet weg.

Maar rnocht dit dan niet? Was het dan niet zo voorspeld?

Ja zeker, het was voorzegd. Maar - het zou een wònderwerk van den HEERE zijn, en niet een natúúrlijk werk van Jacob. Want omdat Jacobvader moet zijn in den kring der gelovigen, gaat het hem evenals vader Abraham: hij moet het hebben, niet van berekeningen van het vlees, doch alleen van de wonderdadige openbaring van denHEERE, en van de bizondere genade, als een verbondsgeschenk. Jacob moet de eerste worden, niet door de vleselijke kracht van Jacob, maar door de van boven af op.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(12)

zijn leven ingrijpende mogendheid, en door de genade, van denverkiezenden Verbondsgod. Zó alleen kan hij vader zijn van dàt volk, welks roem niet is ‘in dengene, diewerkt, maar in den zich ontfermenden God’. Zo alleen kan hij in eigen geloofsverkeer met Godvader zijn van den Christus.

Daarom breekt Jacob ook alles bij de handen af, zolang hij in zijn eigen vleselijke kracht werken wil ‘naar het vlees’. Het helpt hem niet, wat hij onderneemt; de afstand tussen Ezau en Jacob blijft. Die paar minuten, - neen,zelfs die kan Jacob nimmer ongedaan maken. Zie hem straks vluchten naar zijn oom, heel ver weg. Zie, hoe hij daar bedrogen wordt, onrecht lijden moet,dienen moet, een heel langen tijd. En als Jacob dan eindelijk besluit, terug te gaan naar zijn geboorteland, en op den terugtocht den Jabbok nadert, waar hij het veer overtrekken wil, dan komt in eens in bitteren ernst de benauwende werkelijkheid voor zijn ogen staan.Wat heeft hij eigenlijk bereikt? Niets. Aan den anderen kant van de rivier staat Ezau, tot de tanden gewapend, en hier staat Jacob, - angstig en bezorgd. Wat er van worden moet, weet Jacob niet. 't Is waar, - hij heeft om Ezau gunstig te stemmen, een geschenk vooruit gestuurd. Maar in dat geschenk belijdt hij eigenlijk, dat Ezau nog steeds den voor-rang heeft, waarom dan ook Jacob tracht, hem door een geschenk tot vrede te stemmen. Jacob rekent nog. Ja, in dien nacht schijnen alle bergwanden te weerkaatsen het woord van Jacobs nederlaag: die paar minuten, Jacob, zijnnog niet ingehaald: de meeste is nog steeds de meeste, en de minste is nog steeds de minste: en er is nog geen sprake van, dat de jongste heerser wordt over den oudste.

Met al uw berekeningen-van-het-vlees hebt gij toch niets kunnen veranderen aan déze situatie van het vlees.

Ja, zeggen wij - en nu wordenwij óók nog vroom in ònze ‘berekeningen’ - ja, zeggen wij, er zou nogéén middel kunnen zijn, waardoor toch nog uit kan komen wat de Heere beloofd heeft.

Dat éne middel zou hierin kunnen gegeven zijn, dat de HEEREzelf neerkwam, en tegen Ezau strijden ging. En haast willen wij voor Jacob, en vóór den Heere uit, gaan bidden: och, datGij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat Gij in den strijd tussen de twee broeders nederkwaamt, ter verlossing van Jacob, en dus ter neerwerping van Ezau. Ja, zeggen we, dan zou het grote ding nog kunnen gebeuren, als de Heere Ezau aangrijpt,

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(13)

met hem worstelt, en dien snellen loper verminkt aan de heup. Dàn, dàn kan het nog. Het lijkt ons de enige remedie.

En zie, nu is dit het wonderlijke: de hemel scheurt ookinderdaad in dien nacht, en de HEERE komt ookwerkelijk neder in dien nacht, en Hij mengt zich ook zeer konkreet in den strijd tussen de twee broeders, heus. Maar...als Hij het doet, dan werpt Hijniet Ezau ter aarde, maar Jacob. En niet Ezau verminkt Hij aan de heup, maarJacob. En niet Ezau komt Hij dus tegen. maar Jacob.

II.

En dat is nu de ‘koraal’ van Pniël, dat is nu het feit zelf, waarover wij in de tweede plaats zullen spreken, het feit van de formatie van Christus' vader naar het vlees door het nog niet vlees geworden Woord zelf. Want wanneer Christus' aanstaande vader, enniet Ezau, door dien Man-van-mysterie ter aarde wordt geworpen, en in dien donkeren nacht wordt bestreden, dan toont de Heere ons, dat de tegenstelling tussen ‘vlees’ en ‘geest’, tussen ‘vleses-mens’ en ‘geestes-mens’nòg scherper kan gesteld worden, dan wij het reeds hebben gezegd.

Wij zeiden daareven, dat op het schaakbord van de geschiedenis der wereld die twee pionnen, de ‘geest-mens’ en de ‘vleesmens’,àl dichter bij elkaar komen.

Abraham en Ur der Chaldeeën liggen heel ver uit elkaar, zo zagen wij. Izaäk en Ismaël komen reeds dichter naar elkaar toe, zo bleek ons vervolgens.Jacob en Ezau lagen vlak naast elkaar, zo zagen wij eindelijk.

Toenscheen het ons, alsof wij niet verder konden. Maar nu zegt de Heere: het kan nog verder, de pionnen kunnen nog dichter bij elkaar komen, de ‘vleses-mens’

en de ‘geestes-mens’ kunnen elkaar nóg dichter naderen. Want niet slechts in één moederschoot kunnen de ‘vlees-’ en de ‘geest-mens’ naast elkander leven, gelijk het was in den schoot van Rebekka, in haar tweelingpaar. Neen - nog erger:in één en denzelfden mens kunnen ‘vlees’ en ‘geest’ tezamen zijn, en met elkander strijden.

Deoude mens, en de nieuwe mens.

En zó was het bij Jacob. Nu moet de scherpe snede van het zwaard des HEEREN dwars door Jacobs ziel gaan, opdat hij, die reeds wedergeboren is, en den nieuwen mens reeds ontvangen heeft, op eenzeer bizondere wijze door den HEERE wordt onder-

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(14)

worpen aan de strenge keur, die in het huis des Verbonds geldt, onderworpen aan de wet der bestrijding van den ‘ouden mens’ door den ‘nieuwen’, onderworpen aan de wet der kruisiging en der doding van het vlees door den Geest.

Daarom strijdt de Heere niet tegen Ezau; want in Ezau is de tweeheid niet van vlees en geest; Ezau is énkel vlees. Maar de Heere strijdt tegenJacob, die reeds wedergeboren is, omdat in hem, dank zij die wedergeboorte, detweeheid er is van vlees en geest. Zal Jacobvader van Christus worden naar den regel der

verbondsgemeenschap, dan moethij zeer scherp zien, dat de Geest het vlees niet verdraagt. Hij moet dat aan den lijve voelen; men wordt niet ‘zó maar’ vader in de kerk, kerkvader.

Toen dus de hemel scheurde, en toen in dien Man de HEERE zelf nederkwam, om tegen Jacob te worstelen, toen werd de spanning tot het uiterste opgevoerd.

Het zwaard van Gods kritiek en toorn snijdt nu door Jacobs leven heen. En dit niet alleen. Heel zijn leven wordt nu gebracht onder de scherpe keur van het Woord des HEEREN. Tot nu toe heeft Jacobgeconcurreerd met zijn broeder, en dat was mogelijk. Want concurreren kan men doen met zijn gelijken, met mènsen, die op eenzelfde levensvlak met ons staan. Concurreren kan men in de wereld, waarin de voorsprong, dien de een op den ander heeft, slechts een kwestie van een ‘paar minuten’ is, of vangraadverschil. Maar wie zal ‘concurreren’, als God hem

tegenkomt?God staat met ons niet in eenzelfde levensvlak van nature. Tegen Hem is geen concurrentie in der eeuwigheid bestaanbaar. Daarom staat er ook, dat Jacob in de geboorte met zijnbroer, doch in zijn kracht met God te doen kreeg. Dat hij werd aangevallen door denengel, en dat hij zich nu vorstelijk gedroeg tegen God, Dat wil dus zeggen, dat de man, die hem hier bestreed, de ‘Engel des HEEREN’

zelf was, de tweede persoon der drieëenheid, het Woord Gods, de Zoon Gods. Is niet hier met één slag alles veranderd? Eerst was het alleen maar strijd met zijn broeder, nu is het strijd met God. Eerst een strijd met iemand, die slechts op een afstand van een paarminuten van hem staat, Thans een strijd met God, die een oneindig verschil met Jacob heeft.

En nu het wonderlijke: dezelfde Jacob, die in zoveeljaren niet in staat is, een afstand in te halen van een paarminuten, hij heeft nú, in een korte spanne tijds, in één nacht, een afstand overwonnen, die anders zó groot is als de afstand tussen hemel en

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(15)

aarde. Want, zo zegt Hosea, hij gedroeg zich vorstelijk met God, met den Engel.

Wij kunnen zonder meer vertalen: hij worstelde met God, hij worstelde met den Engel. Hijbleef al maar door worstelen. De strijd was begonnen van de zijde van God; en hij blijft ook een strijd vanGod met Jacob. Maar het wordt ook een strijd vanJacob zelf met God, met den Engel.

En in die worsteling metGod is Jacob met één slag ontrukt aan den vleselijken concurrentiestrijd, die tot nu toe zijn leven bepaald had. Want hier geldt het niet meer zijnbroer, die slechts een eindig, en dus nog maar een klein verschil met hem heeft, doch hier geldt hetGod, God gelijk Hij komt als Gezant van zichzelf, maar dan toch met een kracht, die Jacobs kracht verteren kan, en die hem kan maken en breken. En zie, nu eerst komt hij voor zijn besef, waar hij wezen moet. Nu kan hij een inzicht krijgen, dathij zijn leven lang bewaren kan, overleggende al die dingen in zijn hart. Nu voelt Jacob in die worsteling den toorn Gods tegen zijn vleselijken strijd, enstrijdmethode, vaardig worden tegen hem, Maar tevens houdt hij in dien strijd toch het hoofd omhoog. Hij zinkt niet machteloos neer, en ruimt het veld niet, doch blijft zólang worstelen met den Heere, totdat hij de zekerheid ontvangt, dat deze niet meer tegen hem is, doch vóór hem.

Dus wordt in dezen strijd de vader-van-Christus-naar-hetvlees toebereid. Nu leert hij op die heel bizondere manier zien, dat hij in den strijd met Godslechts met het geloofswapen iets uitrichten kan. En in dien strijd, die alleen met geloofswapenen gestreden worden kan, wordt de ‘vleses-strijd’ verteerd. In dien-zelfden nacht, zo lezen wij in Genesis, is Jacob lichamelijk gewond, verminkt. Hij hinkt straks, zijn heup is beschadigd. En zie, ook dat is nu symbool. Het zal hetnaspel zijn, tot Jacobs dood toe. En dit symbool is een tegenhanger van dat andere symbool, dat bij zijn geboorte te zien kwam. In de geboorte greep hij zijn broeder bij de verzenen, alsof hij zeggen wilde: laat mij de eerste zijn, ik heb lust aan vlugge, sterke benen. Maar nu in Pniël worden die ‘sterke benen’ ontwricht, en, dat is heuse werkelijkheid. Aan hem wordt vervuld de waarheid van het psalmwoord, dat zegt: ‘de Heere heeftgeen lust aan de benen van den man’ (Ps. 147). Hinkende aan de heup, is Jacob in het zichtbare uitgesloten van elken concurrentiestrijd. Maar daarin juist vervult zich aan hem het woord: als ik zwak ben, dan ben ik machtig, als ik naar het vlees hinkende ben, danloop ik op het pad Uwer geboden, als

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(16)

mijn vlees ontwricht is, dan ben ik Uw gewrocht, o God, mijn God. Daarin juist wordt aan hem de spreuk waarachtig:

God wil al 't vee steeds spijzen, laven;

Hij hoort de stem der jonge raven:

Hij heeft geen lust aan 's mensen krachten, Aan hen, die daaruit heil verwachten;

De macht van 't paard en 's mans vermogen Zijn beide nietig in zijn ogen:

Aan die vertrouwen op hun benen Wil Hij geen gunst of hulp verlenen.

De HEER betoont zijn welbehagen Aan hen, die need'rig naar Hem vragen;

Hem vrezen, zijne hulp verbeiden, En door zijn hand zich laten leiden;

Die, hoe het ook moog' tegenlopen.

Gestadig op zijn goedheid hopen.

O Salem! roem den HEER der heren:

Wil uwen God, o Sion, eren.

(Ps. 147:5 en 6).

III.

Laat ons eindelijk ook nog letten op heteerste blijk, dat wij krijgen van de formatie van Christus' vader-naar-het-vlees.Hij weende en smeekte Hem, staat er. Dezelfde Jacob, die zoëven nog een geschenk had gezonden aan zijnbroer, en toen zijn broeder had gesmeekt, had indàt smeekgebed tot Ezau zijn laatsten ‘zet’ gedaan in het veld, waarin men concurreren of...retireren kan. Hier echter weent hij en smeekt hij, niet zijn broer, maarGod, den Engel. Dat wil zeggen: hij erkent door het geloof, dat men gaan snag en gaan moet tot God in het gebed, ook al komt God ons tegen. Dat smeekgebedtot Ezau bedoelde Ezau's toorn te bezweren. Maar het smeekgebed tot Goderkent dien toorn, rechtvaardigt dien toorn, ondergaat dien toorn. Het is vrij van alle berekening. Het is tevens vrij van alle valse lijdelijkheid.

Zeker. Jacobsvleselijke werkzaamheid, die moest gebroken worden, want hij moest deverkiezing eren. Maar die verkiezing is een verkiezing tot genade, en dus tot geestelijke werkzaamheid, tot gehoorzaam werken. Dus worstelt hij, hij werkt. Maar hij worsteltwenend en smekend, hij werkt dus overeenkomstig den God der verkiezing,

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(17)

der souvereine beschikking. Jacob weet, dat God niet om te kopen is. En als hij dat nog gedacht mocht hebben, dan leert God zelf bet hem wel anders, wijl de engel almaar door tegen Jacob strijden blijft, en hem eindelijk verminkt. En toch blijft Jacob smeken, en laat zijnerzijds den kamp niet eindigen, eer hij gezegend is, dat is, eer hij weet en verneemt, dat Gods toorn gestild is, en dat nu de weg voor hem geëffend wordt, niet door het knappe kunnen van Jacob, maar door het eeuwige, souvereine welbehagen van den HEERE, die Jacob verkoren heeft.

Zo is dan dit smeekgebed, dit wenen, niet slechts eenwapen in Jacobs worsteling, maar tevens het eerste blijk hiervan, dat die worsteling, die tegen zijn vlees zich keerde, hem naar den geest heeft gevormd, en bekwaamd, voor het vaderschap met open ogen, en in vrij bewustzijn, het vaderschap van Jacob in de kerk, in de verbondsgemeenschap, het vaderschap over Christus-naar-het vlees. Nu wordt hij vader van het vrouwenzaad, die uit kan zien naar het vrouwenzaad, omdat hij weet, welke de wet is die in de verbondsgemeenschap geldt, en welke de regel is, die alleen de zaligheid kan schenken aanIsraël, het Israël Gods. Wenen en smeken!

Wieweent, heeft zijn ogen vol tranen; hij kan niet meer het slagveld van wereldse concurrentie overzien; opdàt terrein geeft hij den strijd op. En wie smeekt, steekt de handen omhoog, werpt de wapenen van den concurrentiestrijd weg, geeft zich over op genade. En zo wordt dat wenen en smeken een levenskreet. Het is geen eerste teken van wedergeboorte, maar wel een uiting van het verscherpt ambtelijk zien; van het inzien ‘in de volmaakte wet’, het inzien in het koninkrijk, waaruit alleen de Christus komen kan.

En in dat wenen en smeken, waarin de boeteling plea op genade,komt de genade zelf dan ook reeds mee. Ook deze vrucht is ontvangen van God zelf. Dezelfde Man, die met Jacob worstelt, en die dustegen hem is, is toch eigenlijk reeds vóór hem;

Hijgeeft hem, als vrucht van verkiezend welbehagen, dat wenen en dat smeken.

In dat wenen en smeken zien wij het wonder van 's Heeren trouw, die met de éne hand Jacobneerwerpt, en met de andere hem opricht; die in lichamelijke worsteling Jacob ter aarde werpt, maar tegelijk in dengeestelijken strijd zijn hoofd omhoog heft; die naar het vlees Jacobs kroon in het slijk vertrapt, doch naar den Geest hem doet de eerkroon dragen, door God, door God alleen,om 't eeuwig welbehagen. In dat wenen en smeken is de kracht

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(18)

van Jacobs nieuwe leven opgewekt tot nooit gekend vermogen, en is zijn geloofsoog gescherpt als nooit tevoren. Het einde van den concurrentiestrijd met Ezau is gekomen; maar Israël, de worstelaar met God, is nu totvader-worstelaar gemaakt.

Gij kunt nu komen, Heere Christus, Gij kunt nu komen. Het vrouwenzaad kan u weer zien, uw dag verwachten, het overblijfsel naar de verkiezing is nu vastgelegd, het heeft zijnvader nu gekregen.

Zo zien wij dan nuChristus tot de wereld komen. Wij staan verbaasd over zijn heerlijkheid. Tot alle vlees toch klinkt de roepstem: aanschouw de rots, waaruit gij gehouwen zijt; d.w.z. let op het voorgeslacht, waaruit gij zijt geboren. Maar van den Christus geldt, naast deze zelfde gedachte, toch óók nog een andere:Hij zelf behouwt, en behoudt, de rots, waaruit hij straks gehouwen wordt, ‘zoveel het vlees aangaat’. Hij maakt hier zijn eigen vader. Zijn komen in het vlees is, óók reeds in de voorbereiding, bewijs van souvereine vrijmachtige genade, vertoon van oneindig welbehagen, van goddelijke majesteit en heerlijkheid.

En als nu in de Adventsdagen weer ieder onzer zingen gaat: hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn gegroet? Dan is het antwoord: zie naar Pniël.

O ja, zegt iemand, nu begrijp ik het: ik moet zeker tocheigenlijk ook nog ‘mijn Pniël’ hebben?

Maar dat bedoelen wij niet. Pniël immers wordtnooit herhaald. De schepping is maar één keer gebeurd, de wet is maar één keer gegeven, de zondvloed is maar één keer gebracht over de aarde, slechts éénmaal is het kruis geplant, slechts éénmaal Pinksterfeest gekomen, slechts éénmaal Paulus geroepen, slechts éénmaal komt Christus weer, en ook slechts éénmaal is er Pniël. Pniël wordtniet herhaald.

Ook voor u niet; en ‘in u’ helemaal niet. Want Pniël, nog eens, was geen

wedergeboorte, het was eenbizondere bewerking van een wedergeborene tot een bizondere taak.

En toch gaat Pniël u en mij rechtstreeks aan.

Want omdat Jacobvader in het geloof worden moest, is hém wel op een bizondere manier de regel des verbonds ingescherpt, in strijd, in verminking van het lichaam.

Maar al mag dan die bizonderemanier voor Jacob alleen blijven, de huiswet, die aan Jacob op die heel aparte wijze ingescherpt is, diehuiswet, diè geldt voor ons allen. Wij willen geen copie van Pniël begeren, maar wél den regel van Pniël verstaan. En die regel is: niet naar

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(19)

het vlees, maar naar den Geest zal het geschieden, zegt de Heere. Dieregel is:

wat vlees is, moet gekruisigd worden door den Geest. Dieregel is: dat Christus niet wonen wil in een huis van ‘vlees’, doch slechts in den tempel van ‘Geest’. En die algemene regel is in den Adventsnacht van Pniël aan Jacob ingescherpt, opdat hij als vader in de verbondsgemeenschap hem overgeven zou aan de kinderen van het grote huisgezin, dat Christus straks baren moet naar het vlees. Die regel is er nog vandaag.

En met nogmeer kracht, dan in die Adventsdagen van Pniël, wordt hij òns gepredikt, en ingescherpt nu Pniël voorbij is, en Kerstfeest ook, en Golgotha en Pinksteren. Want straks komt Christus zelf, om het raadsel van Pniël in zijn eigen lijden en zijn kruisdood op te lossen. Zoëven zagen wij, dat dezelfde Engel, die met de éne hand Jacob verminkte, en tègen hem was, met de andere hem genas en vóór hem was. Hoe dat kon? Dat kon alleen op Golgotha. De koraal van Pniël wordt zelf weer op zijn beurt totvoorspel; voorspel van Golgotha. Want op Golgotha laat Christus zelf zich neerwerpen, en laat zich als ‘vleses-mensë behandelen, en laat zich verminken aan de heup en aan den voet, en aan de handen, en aan het hart.

Hij sterft den dood, den eeuwigen dood. Hij heeft gedragen den toorn Gods tegen den ouden mens van Jacob. En hij kon daarom Jacob tot zijn vader-naar-het-vlees formeren, omdat hij JacobsHeer en God was, omdat Hij zelf Jacob verkoren heeft.

Dáárom kon hij ook Jacobs kind worden, voortgekomen uit dat zelfde heilige geslacht, dat zelfde vrouwenzaad, waarvan aan Eva en Rebekka voorzegging is gedaan, en dat door de enge spleet van Pniël heengewrongen wordt, en alzo ingang neemt in deze wereld.

Zo willen wij dan op het Adventsfeest niet roemen in onszelf, doch Hem slechts roemen, die ons blijdschapgeeft. Die ons blijdschap geeft, ook al komt Hij ons tegen, om ons vlees te kruisigen, te verminken, te doden. Hoe wil Hij zijn ontvangen? Hoe wil Hij zijn begroet? Naar den regel der kerk, en met het wapen der kerk: in ‘Geest’, met wening en smeking.

Die huis-wet, die verbondsregel, geldt nog heden alsAdvents-boodschap. Want gelijk Christus bezig was, in Pniël, aan de voorbereiding van zijneerste komst, zo is Hij vandaag. December 1934, nog even ernstig, en even konkreet, bezig aan de voorbereiding van zijnlaatste komst. Hij komt naar ons toe, Hij komt naar de kerk toe. Hij komt straks naar Gods troon met de kerk

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(20)

mee; maar die kerk moet dan ook leven ‘niet naar het vlees doch naar den Geest’.

En nu moest Jacob deze huiswet leren op die heel aparte manier. Er was toen nog geen Bijbel. Gij hebt vanmorgen diezelfde wet horen verkondig en op die heel gewone manier; zonder heuse lichaamsworsteling; onder den kansel; in een preek.

Gij zit hier heel rustig in de bank, op uw stoel. En dat uw heup niet verminkt wordt, dat maakt de zaak er niet gemakkelijker op. God slaat geen heup meer; Hij doet 't zo ‘rauw’ niet meer, d.w.z. zo ‘gemakkelijk’ niet meer. Hij wil, dat ge het woord zult horen. Zintuigelijke tekenen wijken achteruit, het horen, het zien met het oor en oog van dengeest treedt als Gods eis naar voren. En dat is moeilijker, dan een

zintuigelijk-waarneembaar teken te ontvangen. De leermethode wordt verzwaard.

Want de tijd is zwaarder geladen, dan toen Jacob leefde. De verantwoordelijkheid is groter. De bedeling van de tweede komstbereiding is scherper en feller in den gloed van Gods vuur dan de bedeling van de eerste komst-bereiding.

Laat ons dushoren naar den regel van Pniël, en niet zoeken naar een copie van Pniël.

Want het blijft voor ons de grote Advents-boodschap, welke altijd door vervolgd wordt: als ik zwak ben, dan ben ik machtig; als ik verminkt ben aan de heup, dan kan ik lopen als een held; wanneer ik als Jacob ben ontledigd, dan sta ik met Israēl op, vervuld van genade en van deugden vol, door Hem, die ons heeft liefgehad, door Hem, door Hem alleen, om het eeuwig welbehagen.

Amen.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(21)

Christus, Zijn laatste wonderteken in Zijn vernedering volvoerende.1)

Tekst: Lukas 22:51b,...en raakte zijn oor aan, en heelde hem.’

Lezen: Lukas 22:39-54.

Zingen: Ps. 40:3; Ps. 22:6, 11; Ps. 141:7, 9; Ps. 149:3.

Het blijft altijd een aangrijpende gedachte, dat onze Heere Jezus Christus in hetzelfde uur, waarin Hij naar de slachtbank ging en geen enkel geneesmeester ook maar één striem van Hem genezen mocht of de pijn verzachten, opgetreden is als geneesmeester: en dat niet over een groot heer, maar over den slaaf van een groot heer, den hogepriester Kajafas. Dit is zo ontroerend, dat Christus in slavengestalte, als slavendrijver gevangen genomen, de geneesmeester en losser van slaven wordt, dat van al deze dingen ook ons de helft niet kan worden aangezegd. De ontroering wordt nog groter, wanneer ge weet, dat Christus hier het laatste zichtbare

wonderteken doet, dat Hij in vernedering heeft verricht. Er worden ons veel van Zijn wonderen verhaald. Hoeveel Hij er in 't geheel gedaan heeft, is niet aangegeven, want niet alleen van Zijn woorden, maar ook van Zijn wonderdaden is lang niet alles medegedeeld, wat Hij gedaan heeft. Niettemin weten we zeker, dat dit wonder, waarbij Christus het oor van een slaaf aanraakt en geneest, het laatste wonder is, dat Hij gedaan heeft in Zijn vernedering. Want aan dit punt van de historie

toegekomen, gaat het Evangelie ons stap voor stap den weg van Christus tekenen en elk gebaar van de handen van den goeden Herder en van den Rechter der ganse wereld, wordt ons beschreven. Nu weten we heel precies, dat dit wonder gebeurd is enerzijds tussen het éne ogenblik, waarin Hij de schare doet terugdeinzen voor Zijn woord en ze ter aarde doet vallen, en anderzijds dat andere ogenblik, waarin

1) Predicatie, gehouden op 10 Maart 1935. Stenografisch opgenomen, zie Inleiding, sub 5.

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(22)

Zijn handen geboeid worden en niet meer in staat zijn ook maar iets te genezen.

Dit is daarom de zekerheid, die we hebben, dat vlak vóórdat Christus' handen de vrijheid verliezen, deze handen zich strekken tot het doen van het laatste

wonderteken. Andere wonderen volgen na de opstanding om zich Paasvorst te betonen in heerlijkheid en kracht, maar dit wonder is voor ons juist daarom van betekenis, omdat het niet maar één van de vele is, die in de éne reeks van wonderen zich voor en na voltrekken, maar wijl het het sluitstuk is van heel Zijn wonderlijke werkzaamheid en ambtsdienst, verricht voor het treden naar de kruispaal. Daarom komen ook in dit wonder, juist daar het een slotstuk is, alle draden van den

ambtsdienst ineen. We kunnen nog verder gaan: omdat Christus zelf is de vervulling van de Schrift, komen ook alle draden van de historie in dit éne punt samen en leggen dezen knoop. En nu we zover gekomen zijn, nu kunnen we weer zonder enige moeite zeggen, dat dan ook in dit wonder de drie draden moeten samenkomen, die men vinden kan en vasthouden kan in het drievoudig ambt, dat Christus bedient, het ambt van profeet, priester en koning. Wanneer we vandaag handelen gaan over:

Christus, Zijn laatste wonderteken in Zijn vernedering volvoerende.

willen we Hem zien:

1. als profeet 2. als koning 3. als priester

I.

In de eerste plaats is Christus hier in het laatste ogenblik, waarin Hij van Zijn handen gebruik maakt voor het doen van een wonder, opgetreden als profeet. Het wonder is een teken bij het woord, ook handhaving van het woord, toepassing in het zichtbare. Immers, door het eerste woordje, dat de tekst bevat n.l. het woordje ‘en’:

‘en Hij raakte aan...’ wordt de handeling dadelijk verbonden aan het profetische woord: ‘Laat hen tot hiertoe geworden’. Andere evangelisten geven hier een breder verhaal dan Lukas. Onder meer lezen we dit, dat, toen Petrus om Zijn Meester te beschermen, naar hij dacht, er met het zwaard op inhakte, en het oor trof van één van de mensen in het gedrang en wel van den slaaf van den

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(23)

hogepriester, Jezus toen zeide tot Petrus: Doe dit niet, neem dit zwaard weg. Op twee manieren kan Christus in het kort de lijnen trekken, die de profetie trekken moest om getrouw te zijn: negatief en positief. Wat het negatieve aangaat, profeteert Christus, dat het zwaard geen enkele strijd wezenlijk beslist. Positief: dat de drinkbeker, dien Hem Zijn Vader geeft te drinken, den groten strijd wel degelijk oplost. En dus: ‘laat ze begaan’, want verhinderingsmaatregelen schijnen wel voor een ogenblik den strijd op te lossen, maar het zal niet gelukken door deze tot een definitief eind te komen. En - wat Mijn plan betreft om den drinkbeker tot den bodem toe leeg te drinken, dàt is de handeling, door alle profeten van te voren aangewezen, die den strijd tot den bodem toe peilt en beëindigt en den vrede brengt.

En als Christus zó profeteert, raakt Hij het oor aan en geneest door een eenvoudig wonderteken, want Hij spreekt er geen formules bij uit, zoals de farizeeën dat deden, wanneer ze trachtten een wonderteken te doen. Er is geen breed gebaar. Een enkele aanraking is genoeg om de toegebrachte wonde te genezen, om den stroom van bloed, dat nu vloeien gaat, te stelpen en om het bloed, dat, stromende op z'n eigen plaats, kwaad kon doen aan Jezus, te laten begaan. Op deze wijze sluit de handeling aan bij het woord en is de kroon daarop. Daarom mocht ik straks zeggen, dat alle lijnen van de profetie, gelijk ze door heel den Bijbel heen getrokken worden, hier in één punt samenkomen, zowel wat het negatieve. n.l. het uitspreken van het machteloosheidsoordeel over het zwaard van deze wereld, alsook wat het positieve, n.l. het erkennen, dat de drinkbeker des lijdens meer was dan het zwaard, aangaat.

Wat het eerste betreft, daarover staat: ‘wie het zwaard neemt, zal er door vergaan’.

Sommigen menen, dat Christus hier zich uitspreekt over het oorlogsvraagstuk. Men wil den oorlog er mee afwijzen of verdedigen. Echter, wie op deze manier dit woord hanteert en het zo gebruiken wil verstaat de bedoeling niet. Christus spreekt zich hier niet voor of tegen den oorlog uit, doch constateert alleen een feit, dat iedereen in de wereld na kan gaan, n.l. dit, dat geen enkele oorlog ook maar één vraagstuk wezenlijk oplost. Wie het zwaard neemt, zal door het zwaard vergaan. Of hij door het zwaard verdient te vergaan is een andere kwestie. Daarover spreekt Christus niet. Hij constateert een feit, dat, wie het zwaard neemt, er door vergaat. Dat wil niet zeggen, dat iedere persoon, die met het zwaard slaat, persoonlijk door het zwaard vergaat. Het is ook

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(24)

geen opdracht om wie het zwaard hanteert, gevangen te nemen en ook van de aarde weg te doen, want als dat de bedoeling was, zou Christus niet zelf voor Petrus den vrijen aftocht hebben bedongen. Petrus was strafbaar, want hij sloeg het oor af van een slaaf, die uitgezonden was door de officiële rechtbank. Dit is strafbaar voor het gericht en naar het recht, dat toen gold, zou Petrus meer dan Jezus, neen hij alleen, strafbaar zijn geweest. En als dus Jezus de wond genezen gaat, schept Hij een bodem, waarop Hij eisen kan: Als gij Mij zoekt, laat dezen dan heengaan.

Nu het oor genezen is, kan het antwoord luiden: Goed, ze mogen gaan. Dit zegt reeds genoeg om te tonen, dat Christus zich niet uitspreekt over de waarde van oorlogvoeren. Het gaat alleen maar over het feit, dat in het algemeen, als er een macht is, die het zwaard neemt, die macht zelf onderworpen wordt aan een tegenmacht, die ook in de wereld werkt. Het zwaard is in den kringloop van deze wereldgeschiedenis begrepen en komt niet verder. Het zwaard betekent: geweld, overheid of opstandige onderdanen, kracht en tegenkracht, en het zwaard hoort dus bij deze wereld van algemene genade. Want waar het algemene wijkt voor het bijzondere, is het zwaard niet meer in het uiterlijke verkeer begrepen. In het paradijs kende men het niet. In den staat der verlorenheid, in de hel, is ook wel geweld en het is redeloos, althans wat hem betreft, die het gebruikt, Satan. Maar er is daar niet het geweld,vice-versa, dat keert en wederkeert, slaat en terugketst, maar het zwaard is daar een eenzijdige beweging. Satan slaat en in hem God, en de andere slaat niet, neen nooit terug. Daarom, waar ge zijt, in welke volstrekte wereld, van den volstrekten hemel of van de volstrekte hel, in de wereld van voldongen genade of van voldongen vloek, daar is de wet onbekend, die hier genoemd wordt. Deze:

dat men vandaag met het zwaard slaat en dan morgen dat zwaard op z'n eigen hoofd voelt neerkomen en er door geslagen wordt. Voor deze wereld geldt ze. Voor de periode tussen het verloren Paradijs en den jongsten dag, ligt de algemene wet als feit uitgesproken, dat wie het zwaard neemt, er door zal vergaan. En dat zegt Christus, met dezelfde neutraliteit feiten constaterend, als waarmede de Prediker zegt in het vermoeiende en toch zo mooie boek: dat de winden vandaag zo en morgen weer anders waaien, dat er vandaag een wieg staat, straks een graf, heden de één een wond slaat en straks een ander een wond geneest. Gelijk de Prediker zegt, dat deze geschiedenis zó ontzaglijk moe maakt en dit werk zo ontzaglijk irriteren kan, wijl

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(25)

niets tot een beslissing brengt en dat daarom de winden blijven waaien en de rivieren blijven stromen, omdat alles opgenomen is in het heen-en-weer-proces, zo zegt Christus vandaag, als laatste zoon van den Prediker en als hoogste Prediker, dat er een wet is, die in elk wereldlijk koninkrijk waarneembaar is, deze wet: dat alle zwaardslag in actieven zin, mij onderwerpt in passieven zin aan een anderen zwaardslag. Het zwaard komt niet tot een oplossing, breekt niet door, slaat deze wereld als deze wereld niet stuk. Het zwaard kan wel z'n vlees stuk slaan, maar als het dat doet, dan heeft z'n vlees reeds veel stukgeslagen, want iedereen gebruikt geweld. Het zwaard kan wel deze wereld beschadigen, maar kan nooit tot het hart der wereld doordringen en deze wereld laten ophouden te zijn de wereld van vandaag. Gelijk de winden zijn zo of zus, gelijk er is kracht en tegenkracht, wicht en tegenwicht, drang en tegendrang en niets vandaag, hetzij leven, hetzij dood, doorbreken kan, zo kan ook de stem van het zwaard van het brutale geweld niet het gelaat van deze wereld veranderen. Er is een kracht, die het zwaard neemt en er is een tegenkracht die het zwaard ook neemt. Er is activiteit in het zwaard hanteren en ook passiviteit. We hebben kansen pro en contra. Deze geschiedenis komt, als God geweld gebruiken gaat tot haar laatste geweld, tot haar ultima ratio. Deze geschiedenis, als ze het zwaard neemt en zich inspant, spant zich in om den knoop, die niet door het verstand te ontwarren bleek, met geweld door te hakken, maar als de knoop aan den enen kant doorgehakt is, dan is er aan den anderen kant weer één gelegd, het zwaard zelf legt een nieuwen knoop, want het lost met geweld vraagstukken op. God weet het, zegt wie er voorstaat. Maar wie het God klaagt, dat het zwaard onvermijdelijk kan zijn, en erkent, dat het zwaard tot een zogenaamde oplossing dringt, erkent eigenlijk, dat het zwaard de oplossing uitstelt.

Alle mensen, die het zwaard hanteren, komen daarmee tot de grootste

krachtsontlading, die za vinden kunnen, maar het ogenblik van hoogste spankracht is tegelijk bewijs van de diepste ellendigheid, want we kunnen de vragen niet oplossen naar recht, liefde en waarheid en staan machteloos, wij die in het zwaard vinden onze laatste rede. En daarom klinkt het irriterende woord van Christus: ‘Wie het zwaard neemt, zal er door vergaan’. In dat woord komt de vermoeidheid van den Prediker en heel de filosofie van den Prediker naar ons toe. Precies dezelfde vermoeidheid, die wij bij den Prediker vinden als hij spreekt over de winden, rivieren

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

(26)

enz., zien we in Christus, in z'n ogen, z'n handen, toen Hij in de Paaszaal zei: Ze brengen daar messen, het is nu wel genoeg. De vermoeidheid, die er ook in den Prediker was, toen hij zei: ‘De wereld van geweld wordt onuitsprekelijk moe’, was er ook, toen Christus zei: ‘Weg met het zwaard, want dat helpt toch niet, want die het neemt, wordt er door genomen’.

En thans stelt Christus tegenover het negatieve, zonder de mensen te veroordelen, het positieve woord van het koninkrijk: ‘De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zou Ik dien niet drinken?’

Het moet toch immers zo gebeuren. Het staat in de Schriften. De krijgsanalen zeggen, dat er oorlogen komen en gaan en weer komen, maar de Schrift zegt wat anders. Als God, de Heer, den knoop, dien de zonde in de wereldhistorie legt, met Zijn zwaard van toorn doorhakken gaat, wat vannacht gebeuren zal, dan zal Hij Zijn zwaard zo dapper slaan, wijl Hij mag slaan in gerechtigheid. Door met geweld den knoop door te hakken, lost God den knoop op en ontwart hem door de waarheid, de liefde en de gerechtigheid. En als God vandaag door het zwaard naar Zijn Zoon slaat, dan slaat Hij Hem, die tot zonde gemaakt is en slaat Hem grondig dood en dan zal vandaag het zwaard in een andere wereld slaan, dan wanneer Petrus slaat.

Petrus, als hij slaat, krijgt een slag terug en wie een kogel afschiet, op dien ketst hij terug. Elke strijder hier staat in een wereld van kansen en het zwaard verteert alles, behalve juist de kansen. Maar als vannacht Gods zwaard slaan zal en den volgenden dag, wanneer de zon schijnen zal, als dan Gods zwaard naar Zijn eigen Zoon slaat, slaat Hij niet terug, want dan breekt door deze wet een andere wereld heen, dan breekt door de wereld van kansen de andere wereld heen van volkomen zekerheid.

Dan komt het zwaard en splijt het hart van den Mensenzoon en Hij kan niet terug slaan, want, God zij geloofd: Het zwaard moge dan den slag aanbrengen, die de verschrikkelijkste is van alle, maar de hoogste jubel komt mee. Want bij den zwaardslag, die de allerwreedste zal zijn, die in de wereld mogelijk is, zal dit de jubel zijn, dat niet teruggeslagen kan worden. God neemt het zwaard als Rechter en God kan niet vergaan door het zwaard. Halleluja! En omdat een andere wet doorbreekt door deze wet heen en deze eeuwigheidskracht geschiedenis maakt, breekt van deze historie de machteloosheid. Daarom zal het geweld van God, geweldloosheid eisen van Zijn

K. Schilder,Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na het herstel van de staat Israël zijn velen opnieuw over de positie van Israël gaan nadenken en wordt door sommigen een opvatting voorgestaan die in feite het omgekeerde van de

En zo zij iets willen leren, laat ze thuis hun eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente spreken?. Is het Woord Gods van

De orthodoxe eucharis- tie kent maar twee lezingen (in plaats van drie in de katholieke), één uit Paulus of Handelingen, en één uit het evangelie.. Uit het Ou- de Testament wordt

daarvoor was ze te arm van geest en te eenvoudig van hart, maar omdat ze God grote dingen heeft laten doen in haar leven.. Als Maria moeder is van

De katholieke Kerk, en met haar orthodoxen zowel als protestan- ten, wenst als compensatie voor de afschaffing van het fonds de invoering van een kerkbelasting naar

Ronddobberend op de informa- tiemarkt, vragen velen zich terzelfder tijd af waarom ze nog moeite zouden doen om een moeilijk boek te lezen, terwijl er ondertussen zoveel korte

Van parochie over bisdom naar de wereld, voor kerk & leven is het maar één stap.. Met zijn 265.000 abonnees blijft kerk & leven een van de groot- ste weekbladen in

We doen dat door verhalen te vertellen van mensen van dichtbij en veraf, mensen die op zoek zijn, de handen uit de mouwen steken, inspireren of gestalte geven aan wat