• No results found

K. Schilder, Goud, wierook en myrrhe · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "K. Schilder, Goud, wierook en myrrhe · dbnl"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijbelsch dagboek

K. Schilder

bron

K. Schilder,Goud, wierook en myrrhe. Bijbelsch dagboek. Boekhandel & Drukkerij W.D. Meineman, Delft z.j. [1926-1927]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi008goud01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven K. Schilder

(2)

Onder ons pleegt men een dagboek, ook wanneer het zich aandient als ‘bijbelsch dagboek’, te onderzoeken op dit punt: of het ook den bijbel ‘verdringt’. En wie een bijbelsch dagboek schrijft, met de bedoeling, den bijbel nader tot ons leven te helpen brengen, kan over de in dit onderzoek zich uitsprekende begeerte en over de handhaving van den daarin geldig gemaakten eisch zich slechts verblijden. Ook geeft de erkenning van het recht van den bijbel, als het zóó wordt opgeëischt, hem een gevoel van rust. Want hij weet, dat het alleen maar aan de lezers liggen kan, als zij hun bijbel laten verdringen. Wie toch den bijbel liefheeft met sterke en zuivere liefde, zal de plaats der Heilige Schrift niet laten innemen door iets anders. En omgekeerd, - wie een dagboek toelaat, den bijbel van zijn plaats te nemen, die heeft zonder twijfel in zijn eigen leven de rechte plaats der eere aan den bijbel nog niet geschonken. Daarom maakt de auteur van dit boek zich ook niet bevreesd, dat hij den bijbel bij één van zijn lezers zal ‘verdringen’. De macht van de Heilige Schrift is daarvoor te groot. Hij zal zich alleen verheugen, als dit werk voor elken dag iets geven kan, waarin de bijbel opnieuw wordt aangedrongen aan verstand en geweten.

Om deze bedoeling bevorderlijk te zijn, is niet een rooster aangebracht voor de dagelijksche bijbel-lezing. De huiselijke opening der Heilige Schrift blijve een zaak van het gezin, waarbij de eigenaardige omstandigheden hun recht van spreken mogen behouden.

Slechts is bij elk dag-stuk aangegeven welk gedeelte van het aangegeven hoofdstuk zou te lezen zijn ter inleiding in het verband van wat voor iederen dag werd opgemerkt, of ook tot nadere toelichting daarvan. Elk dagstuk wordt besloten met een cursief gedrukten zin, die als leidende gedachte of conclusie van overweging wordt gegeven.

In hoofdzaak is de gang van het kerkelijk jaar eenigszins gevolgd, al kan daarvan natuurlijk geen getrouwe weerspiegeling gegeven worden, zoolang voor de

meerderheid der groote christelijke feesten niet een vaste datum is gevonden.

Misschien kan niemand levendiger dan de auteur van een dagboek betreuren, dat voor die groote christelijke feestdagen, behalve Kerstfeest, geen vaste datum nog bestaat. Het feit, dat Paschen kan verloopen tusschen 22 Maart en 25 April, maakte het bij het schrijven van dit boek een bijzondere moeilijkheid, trouw te blijven aan den gang van het kerkelijk jaar. Er is evenwel naar gestreefd.

Voor de feestdagen, die geen vasten kalender-datum hebben, is een afzonderlijke dagtekst aan het eind van het boek geschreven. Hetzelfde geschiedde voor den gedenkdag van den jaardag van het hoofd van den staat, omdat een schrijver van een dagboek, zelfs al rekent hij niet op een langleven van zijn geschrift, toch met demogelijkheid moet rekenen, dat het staatshoofd nòg korter zou kùnnen leven dan zijn boek.

De titelkeuze is een resultaat van theologische, taalkundige, zielkundige en typografische overwegingen.

In het boek zijn 12 platen opgenomen; voor elke maand een. Het dagstuk van iederen eersten dag der maand sluit zich bij de illustratie aan.

Tenslotte moge de mededeeling een plaats vinden, dat de bandteekening is ontworpen door den heer C. van Oel te Delft, en dat de keuze der platen is gedaan door den heer F. van Thienen, stud. kunstgeschiedenis te Utrecht. Van diens hand is ook de toelichting der platen, welke men aan het eind van het boek vinden kan.

En nu, het boek moge zijn weg vinden en voor wie den bijbel liefheeft, eenigszins meehelpen tot het vinden van de rust, die den arbeid volgt der ziel, zoovaak zij eerlijk zeggen kan:

(3)

K. SCHILDER

(4)

[Aflevering 1]

SALOMON KONINCK

De aanbidding den wijzen

(5)

VOOR ZIJNEN STOEL ZAL 'T MOORSCHE HOF MET ZIJN MOORJAENEN KNIELEN,

DE VYANT KUSSEN HANT, EN STOF.

GEKROONDE EN KONINGKLYCKE ZIELEN VAN THARSIS, EILANDEN EN ZEE

HEM GAVEN OFFREN. GROOTE HEEREN, GEKROONDE ARABERS, SABA MEE,

DIEN KONING MET SCHENCKAEDJEN EEREN.

- - -

WAT KROONEN OP DEN TULBANT DRAEGHT OP D'AERDE ZAL HEM KENNEN.

- - -

HY ZAL LANG LEVEN, EN GEBIȆN.

ARABIE HEM WIJDEN,

ARABISCH GOUT OP ZIJNE KNIEN, DEN KONING EEREN T' ALLEN TIJDEN.

JOOST VAN DEN VONDEL,DE LXXI HARPZANG.

Wierook

O WIEROOKGRAAN, GERONNEN TRAAN VAN CEDER- EN VAN LORKENSTAMMEN,

GEBEDENBEELD, DAAR 'T VIER IN SPEELT, EN 'T VONKELEN VAN 'S HERTEN VLAMMEN.

GEEN GAVE VAN FIJN GOUD EN KAN

MIJN HAND DEN HEER, GEEN MYRRHA BIEDEN, MAAR WIEROOK ZAL, EN OVERAL

EN ALLEN DAG, HEM DANK BEDIEDEN.

O WIEROOKGRAAN, IN 'T VIER GEDAAN, EN ROOKENDE UIT MIJNS HERTEN MIDDEN,

VAN AARDSCH EN GRAUW WORDT HEMELSCH BLAUW:

GAAT, WIEROOKGRAAN, DEN HEERE AANBIDDEN!

GUIDO GEZELLE,RIJMSNOER, 2eDEEL.

Myrrhe

DE MYRRHE WEERT MIJN CONINCK WIERT GESCHONKEN EERBIEDICH, DOE HY INDER CRIBBEN LACH,

HOEWEL AEN HEM GEEN LUYSTER MEN EN SACH, NOCH VAN GESTEENT' SIJN CLEDEREN EN BLONCKEN. - DEN MYRRHENWIJN MIJN LIEFSTEN HEEFT GEDRONCKEN MET BITTERHEYT GEVOET DEN HEELEN DACH,

DOE HY BETAELD' HET DROEVIGE GELACH, IN DIEPEN DRUCK OM MIJNENTWIL GESONCKEN. - IN MYRRHE GROEN MIJN LIEFSTE WAS OM-WONDEN DOE IN HET GRAF, VOL STREPEN EN VOL WONDEN, SIJN LICHAEM LACH BEWARET VOOR DEN STANCK.

VAN DESE MYRRH' EEN TUYLKEN VAN DRY STRUYCKEN ICK OP MIJN HERT, JA IN MIJN HERT WIL LUYCKEN,

(6)
(7)

HET OOSTEN OFFERT WIEROOCK, GOUD, EN MYR, TOT 'S LEVENS ONDERHOUD VAN HEM, DIE NEERGEDAELT VAN BOVEN, IN 'T ARME BETHLEM LEIT VERSCHOVEN, HOEWEL HY ALLES HEEFT GEBOUWT.

JOOST VAN DEN VONDEL,GYSBRECHT VAN AEMSTEL.

O STERCK GELOOF VAN 'T OOSTEN! DAT LOOPT ZOECKEN, MET EENE STAR, DE ZON, BEKLEET MET DOECKEN,

EN OFFREN MYRRHE EN WIEROOCKGEUR EN GOUT.

JOOST VAN DEN VONDEL,ALTAERGEHEIMENISSEN.

‘NU KONINGEN, SPOEDT AEN UYT D'OOSTER-RIJCKSCHE LANDEN, VALT NEȆR VOOR UWEN HEER EN DOET HEM OFFERHANDEN’.

NEEN, NEEN, O CORIDON,VOOR AL DEES RIJCKE HEEREN 'T IS BEST DATWY VOOR UYT ONS GIFTJENS GAEN VEREEREN.

UIT DENHEMELSCHEN PARNASSUSBERGH’ (1676).

LAAT ONSALLEN, NEȆRGEVALLEN VOOR GODS VOETEN, HEM BEGROETEN!

KNIELEND VATTEN ONZE SCHATTEN EN DES HEEREN LOF VERMEȆREN!

GUIDO GEZELLE,DRIE-KONINGENLIED.

(8)

Goud, wierook en myrrhe.+

EN HUNNE SCHATTEN OPENGEDAAN HEBBENDE,BRACHTEN ZIJ HEM GESCHENKEN,GOUD,WIEROOK EN MYRRHE...MATTH. 2:2.

Het was voor het laatst, gister, op den oudejaarsavond, dat, in het gezicht van het stervende jaar, God en onze ziel elkander ontmoetten. En toen wij voelden, dat Hij daar was, hebben wij toen niet in Zijn tegenwoordigheid twee dingen ontdekt: in de eerste plaats, datHij tot het eind van het jaar anders had gewerkt, dan wij hadden gedacht; en dan voorts, datwij zelf anders hadden gesproken en gebeden en gewerkt, dan wij eerst Hem hadden beloofd? En zie, nu is daar weer een nieuw begin en wederom hebben wij woorden bij de hand en mogelijk is ons gebed vanmorgen al weer vloeiend geweest, zoo heel niet ‘stamelend’, al hebben we het mogelijk wel gezegd, dat het stamelend was. Misschien hebben we God gezegd, dat wij in dit jaar ons goud, onzen wierook, onze myrrhe, het beste en edelste van ons leven, voor Hem zouden offeren. Maar zal straks, als wij weer het einde halen, Gods werk ook dan niet anders blijken, dan wij nu hebben gehoopt; en wijzelf, zullen wij de beloften ookinlossen, als op het uur der offerdaad Gods weg met ons heel anders mocht blijken geweest te zijn, dan wij in het uur der gelofte hebben verwacht?

Hoor nu, wat de wijzen hebben gedaan, die heel uit het Oosten het Kind kwamen groeten. Zij hadden hun schathouders volgedaan met kostelijkheden; want ze dachten een Koning te vinden, die een volk achter zich zou hebben en een troon reeds voor zich bereid vinden zou. En wie draagt naar een paleis niet graag schatten?

‘Wie heeft, dien zal gegeven worden’; en daarom komen de wijzen met goud, wierook,en myrrhe den Koning eeren. Maar dat was maar het uur der belofte.

Beloften zijn niet duur. Doch hoe heeft God hen gepijnigd, toen ze het Kind vonden.

Een troon was bij Hem niet; en een volk ook niet. Niet boven eenpaleis stond stil hun ster. Toen werd hun ziel indachtig, indien ze denken konden, aan die andere waarheid: ‘Wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook wat hij heeft’. Het woord zóó zéggen konden ze niet; maar de vraag brandde toch in hun ziel: Zullen wij de schatten weer meenemen? De Koning is niet als wij droomen.... Maar God hééft hen overwonnen: ze deden Hem waarlijk hun schathouders open en het was alles toch voor Hem. Maar zij hebben verstaan, dat het licht is, schatten toe te denken aan een Heere, dien wij ons verbeeld hebben; doch dat het zwaar is, schatten te geven aan een Koning, die geen moeite doet, om te zijn zooals wij Hem dachten.

Zoo weten ook wij, dat het gemakkelijk is, heden God te beloven onsbeste levensgoed. Het is wel: laat ons de schathouders boordevol doen voor Hem. Maar laat ons Hem het recht geven, tot ons te blijven zeggen: Ik ben, die Ik ben. Want als wij den God van onze verbeelding niet loslaten voor den God der werkelijkheid, waarlijk, onze schatten zullen met ons vergaan. Omdat het ware offer door God zelf bereid wordt, daarom kan alleen den waren God een wezenlijk offer worden gebracht.

Men offert slechts met open oogen.

+ LEZEN; mattheus 2:1-12.

(9)

Stille uitgang.+

EN DOOR GODDELIJKE OPENBARING VERMAAND ZIJNDE IN DEN DROOM....

VERTROKKEN ZIJ DOOR EEN ANDEREN WEG WEDER NAAR HUN LAND...

MATTH. 2:12.

Gewoonlijk lezen wij het verhaal over de wijzen zóó: wijbewonderen God, die hen deedkomen langs een heirbaan; en wij berusten in het onvermijdelijke, dat ze moestenteruggaan langs een achterdeur, tersluiks over een veer van den Jordaan in stillen uitgang. Die Herodes ook, waarom bederft hij Gods Evangelie?

Maar al is het ver van ons, Herodes vrij te pleiten, toch gelooven wij ook niet in een God, die door dezen Idumeeër zich laat dwingen, om den stroom des heils en der openbaring te verleggen en in een bedding te stuwen, die Godniet zou gegraven hebben, als Herodes er maar niet geweest was... En straks gaan we inzien, dat de stille uitgang der wijzen niet een schadepost is voor den evangelist met zijn blinkende vertelling, doch dat het evangelie van Gods zelfopenbaring in de

Oostersche wijzen daarin juist zijnbekroning vindt. Als die wijzen langs een omweg teruggaan, is Gods plan niet halverwege mislukt, doch geheelvolvoerd. Want weet, dat er vóór en na die wijzen zeervelen zijn geweest, die uit het Oosten naar het Westen getogen zijn, om den ‘Koning van het Westland’ te zoeken, gelijk men het toen zeide. Het Oosten van dien tijd zag, vermoeid als het was van zijn offeranden aan de goden, naar het Westen uit, want daar zou het licht opgaan over de wereld!

Deze honger naar iets nieuws dreef zelfs eenmaal een heel koningshuis naar het Westen. Toen heeft het te Jeruzalem den tempel gesierd met goud en den wierook daar ontstoken; wantJeruzalem was toch maar de groote stad! Doch de wijzen, die inBethlehem kwamen lieten hun goud en hun wierook achter in een huis, arm en leeg en ver van den tempel; want God had hen doen gelooven in een Koning, die wel uit het Westland kwam, doch die heerschen zou ook over het Oosten, en over al de landen. Daarom konden ze ook in hun Oostland wel Hem verbeiden. Want aanbidding moet zijn in geest en waarheid. Toen zij langs den heirweg aankwamen, was hun ziel nog dwalend; óókzij zochten toen een Koning van het Westen; en hoe, zoo peinsden zij, hoe zou de Koning van het Westland kunnen zonder het Westland van den Koning? Maar straks keeren zij langs een omweg, langs het achter-pad. Toen heeft bij elken stap op dien ster-loozen weg God hun twee dingen geleerd. Het eerste was, dat die Koning geen volk noodig heeft, en ook geen land, om Koning te worden; want hijmaakt zich zijn volk en bereidt zichzelf het land. En het tweede was, dat wie den Koning heeft aangebeden, in de stilte moet. Jeruzalem zou hen als ontdekkingsreizigers geeerd hebben, als zij daarheen waren

weergekeerd. Maar het was, vonden zij, zoo eenvoudig: zijhadden niet ontdekt, maar zijwaren ontdekt, ontdekt door dien Koning en zijn God. En dat maakt immers stil en ontroert tot den dood? Want stilte verduurzaamt gebeden; en gebeden verduren de stilte. En wie den wierook offerde, moet geen wierookwalm voor zich begeeren.Het offer moet volkomen zijn; alle wierookgeur moet naar Jezus toe.

+ LEZEN: psalm 72:1-11.

(10)

De andere weg.+

Zij vertrokken door een anderen weg weder naar hun land.... matth. 2:12.

En hij ging door een anderen weg ... 1 kon. 13:10.

Men heeft erop gewezen, dat de wijzen van het Oosten niet de eenigen zijn, die langs een anderen weg terugkeerden dan zij gekomen zijn. Hetzelfde wordt ons ook verhaald van een volgenden wijze, zekeren Tiridates, die later uit het Oosten naar het Westen toog, teneinde in Rome den Wereldredder te zoeken in het keizerlijk paleis. En eveneens is de man Gods, die uit Juda eens gezonden werd om zijn vlammend vloekwoord te slingeren tegen het altaar der valsche religie, dat Jerobeam had gebouwd in Bethel, langs een anderen weg teruggekeerd dan waarlangs hij aangekomen was. Sommigen zeggen: de een schreef den ander na.

Wij kunnen bij eenig nadenken dankbaar zijn voor de herinnering aan de

overeenkomst tusschen de wijzen uit het Oosten en den man Gods uit Juda. Beiden immers kiezenden ‘anderen weg’. En daarmee beschamen zij de lieden, met wie zij geen gemeenschap willen hebben. De man Gods, die Bethel opschrikt met zijn strenge boetprediking, moet onmiddellijk langs een anderen weg terug: want daarmee laat hij zien, dat het zondige Bethel niet meer een profeet Gods waard is. En zoo is ook de terugkeer der Oostersche wijzen een slag in het gelaat van Herodes en zijn hof en zijn schriftgeleerden: zij zijn het gezelschap der gunstelingen Gods niet waard, de hypocrieten....

Zie nu de tweevoudige uitwerking, die de keuze van ‘den anderen weg’ heeft op de ziel van de trouweloozen. Te Bethel woont een profeet, die het er lang heeft uitgehouden.... omdat hij verzuimd had, te protesteeren tegen den afval van Jerobeams betaalde priesters. Als die man hoort, dat de boetgezant uit Juda langs een anderen weg weerkeert, dan brandt de schaamte in zijn ziel: want dat is ook een vernedering voor hém. Hij zadelt den ezel en tracht zijn geweten te sussen, door den man Gods terug te roepen tot een vriendschappelijk bezoek. Het is verkeerd, o zeker. Maar - die manschaamt zich toch nog; zijn geweten kan hem nog veroordeelen. Maar Herodes.... o, die Herodes! Alshij bemerkt, dat de wijzen hun vroom geheim van den Messias hem niet kunnen toevertrouwen, dan voelt hij óók dien slag in zijn gezicht. Maarzijn geweten is toegeschroefd. Hij is toornig. Hij neemt het zwaard en wil het Kind vermoorden.

Toen die oude profeet in Bethel leefde, was de profetie nog in het eerstebegin van haar verderf.... en men kan zich nog schamen. Maar in Herodes' dagen is de profetiegeheel bedorven.... en men schaamt zich niet meer. Laat ons voorzichtig zijn met God en Zijn Woord. Wie het geopenbaarde Woord Gods met zijn vijandige gedachten bezoedelt, zijn geweten wordt van steen; en de verharding maakt van schrift-onderzoekers zwaardheffers tegen God en zijn Gezalfde. ‘De andere weg’

gaat de officieele kerk voorbij. Uit zichzelf mag niemand, die God gezien heeft, dien weg kiezen.Maar als God zelf den stroom des heils om Jeruzalem heenleidt, laat de kerk dan toezien; het is gericht.

+ LEZEN: 1 koningen 13:1-10

(11)

Jozef vermaand.+

TOEN ZIJ NU VERTROKKEN WAREN,ZIE,DE ENGEL DES HEEREN VERSCHIJNT

JOZEF.MATTH. 2:13.

Gods woorden spreken nooit het overbodige: in al wat Hij zegt, ligt zin; niets is daarin toevallig. Als God een brief schrijft, dan is hetadres ook al een stuk van den brief zelf.

Zie het aan Jozef. God heeft een boodschap omtrent het Kind Jezus. Die hemelboodschap wordt gerichtniet tot Maria, maar tot Jozef. En nu vraagt ons hart:

komt Maria voor deze hemelverschijning niet eerder in aanmerking dan Jozef? Als we haar persoon vergelijken met de persoonlijkheid van haar man, dan zouden wij zeggen:ja. De boodschap raakt het Kind en zijn toekomst en verzorging: waarom gaat God de moeder voorbij, die om het Kind geleden heeft meer dan de man? De boodschap sluit zich onmiddellijk aan bij de verschijning der wijzen; bij wie kan God dan beter terecht dan bij Maria, die al wat er met het Kind geschiedde, als het ware om en om keerde in het diepst van haar peinzend hart? (Luc. 2:19). De boodschap raakt niet zoozeer de verhouding der echtelieden onderling als wel de verhouding van het Kind tot de wereld. Welnu, wie heeft daarover het meest nagedacht? Is het niet Maria? Jozef heeft zijn smarten gehad over de vraag, wie Maria is voor Jozef en wie Jozef moet zijn voor Maria. Maar in hetzelfde tijdsgewricht heeft Maria gezwoegdom het Kind; zij stelde meer de vraag, wie de moeder moest zijn voor het Kind.... en haar man, die zou wel blijven, dacht ze, die hij was. Daarom zouden wij gezegd hebben: nu de weg van hetKind in de wereld het onderwerp is der hemelboodschap, nu moet het bericht naar Maria, en niet naar Jozef.... entenminste niet tot hèmalleen....

Toch gaat de engel Maria voorbij en spreekt Jozef aan. Waarom? Omdat het Kind niet alleen is geworden uit een vrouw, maar ook, en vooral, geworden isonder de wet. Waar de wet heerscht, daar treedt de persoon op den achtergrond en komt de ambtelijke roeping op het eerste plan. Zoo legt Maria's persoon minder gewicht in de schaal dan Jozefs ambt: is hij niet de huisvader, de van God gewezen wettelijke verzorger van het Kind? Ja, hij is het; en Maria, en Jozef en het Kind, het moet nu allesonder de wet door. En gij, die dit leest, gij moet ook onder die wet door, om Christus' wil. Gods verborgen omgang vinden niet de eigenwilligen, die Hem alleen willen hooren over hunlievelingsonderwerpen. Zij alleen ontmoeten den hemel, die hun uren met God verduren, ook als de Maria's en de Jozefs hun blijdschap moeten latentuchtigen door de wet, met een tuchtoefening, die voor elk persoonlijk is. Als God komt onderwijzen, verscheur dan het verlanglijstje van uw eigen geliefkoosde onderwerpen; doe het om uws levens wil.

Want alle voorrecht is een roeping.

En daarom is alle eigenwilligheid, die het gezag der roeping miskent, berooving van den zegen.

+ LEZEN: mattheus 2:13-18.

(12)

Droomen droomen.+

ZIE,DE ENGEL DES HEEREN VERSCHIJNTJOZEF IN DEN DROOM...MATTH. 2:13.

Toen Joël profeteerde, voorspelde hij dit wonder van de komende messiaansche eeuw, den ‘dag des Heeren’, dat niet alleen de getabberde en met olie gezalfde grooten, maar óók de kleinen, de stillen in den lande, zouden droomen droomen en gezichten zien: ook zij zouden dragers worden van Gods allerbizonderste openbaring.

Als nu het Kind geboren is te Bethlehem, danzijn Jozef en Maria van die

eenvoudigen en stillen in den lande. En zie - zij dróómen hun droomen en hèbben hun gezichten gezien. God heeft, óók in het rijk der openbaring, de rijken ledig weggezonden, want de Schriftgeleerden gaat Hij voorbij, en Hij heeft armen, wier hoofd geen olie droeg, het hart met openbaringsgoed vervuld. Ook had Hij hun zelf gezegd, dat met het Kind de Messiaansche eeuw gekomen was al den volke.

Stemmen van beneden hadden het ook gezegd en gezongen.

Zoo wordt de profetie vervuld. Doch slechts voor een deel. Althans, dien schijn heeft het. Want Joël heeft gezegd, dat niet alleen voor de droomers, maarook voor de wakers de ontzetting zou zijn in den Messiaanschen dag: God zou de wereld kraken en bloed, vuur en rookdamp zouden Zijn teekenen zijn. Waar blijft nudeze profetie? Ach, wat ervan terecht komt is dit: dat Jozef en Maria en het Kind voor tyrannenmoord op de vlucht moeten slaan. Ze droomen - de profetie gaat in vervulling. Maar de droom zegt tevens: reken op het wonder niet, maar vlucht naar Egypte: wat zouden slaven tegen koningen? Wat vermag een droomer van God tegen vorstengril? De profetie wordt vervuld en tegelijk niet vervuld.

Toen hebben die twee een harde les moeten leeren. God zweeg en het Kind ook.

Maar God kan niet liegen. Dus bleef er niets anders over, dan te besluiten, dat er maar één dag des Heeren is, maar dat die ééne dag zich breekt in verscheiden uren. De Messiaansche ‘eeuw’ loopt over verschillende ‘eeuwen’. Zij hebben uit God gedroomd: het begin van het einde is dus gekomen. Maar het

wereld-ontzettende wonder blijft weg: het is dus nog maar hetbegin van het einde.

En het einde van dit begin, dáárop kan slechts geloof en geduld wachten. Dus moeten zij gelooven, wat anders waanzin schijnt: dat de droomen van Gods geroepenen een begin maken van de afbraak der wereld; dat de bizondere

openbaringsdaad Gods aan zijn verkorenen de bergen ontwortelt en de fundamenten der schepping ontwricht. Want tusschen den aanvang en de voltooiïng van Gods werk, en tusschen morgen en avond van den ‘dag des Heeren’ ligt een tijd, juist zoo lang, als noodig is, om het geloof van Gods droomendroomers te volmaken, het geloof, dat den tekst: ‘Nog eenmaal zal Ik bewegen hemel en aarde’, zich reciteert, ook als er niets anders te beleven viel dan een stille droom bij nacht en een heimelijke vlucht in den ontnuchterenden morgenschemer.Want alleen het geloof is

nuchterheid.

+ LEZEN: joël 2:28-32.

(13)

Geen verdringing.+

VLIED INEGYPTE...MATTH. 2:13.

Vlied - in Egypte; wat is daarin het zwaarste kruis? Dat men vluchten moet, òf, dat men juistnaar Egypte vluchten moet? Velen zeggen: er was geen beter wijkplaats dan Egypte. Daar zijn veel Joden; Maria en Jozef kunnen er hun taal spreken, hun gewoonten volgen, en een synagoge zal er dadelijk te vinden zijn, om God te danken, dat Hij die ongeschikte vlucht zoo geschikt gemaakt heeft. En Herodes, die zijn lippen lekt naar kinderbloed, heeft er niets te zeggen. De afstand is niet zóó groot.

De vlucht dus is het bittere; maar de aanwijzing van Egypte is het zoete bijmengsel in den alsembeker, zoo vinden zij.

Maar wij moeten dit oordeel herzien. God neemt niet met de eene hand terug, wat Hij met de andere geeft. Jozef moet vluchten. Dat is ongeschikt. Het is een raadsel. Maar hij moet vluchten naar eengeschikt land, welks keuze volstrekt geen raadsel is, maar goed te beredeneeren. En nu wordt het kruis niet lichter, maar zwaarder. Want twee raadselen bezwaren de ziel minder dan één; en drie minder dan twee en vier minder dan drie. Een reeks van onbegrijpelijkheden doet minder zeer dan één groot raadsel, dat u te allen dage pijnigt. Wanneer God gezegd had:

Jozef, gij en het Kind moeten tegenover Herodesniets doen, dan was dat al moeilijk geweest: immers was de messiaansche eeuw gekomen en het Kind was toch de Wereldbeweger? Maar als God nu voorts gezegd had: Jozef, blijf op uw plekje, en Ik zal Herodes' soldaten met blindheid slaan, of hun tegen het Kind gestrekten arm verstijven, of vuur van den hemel doen dalen tegen wie het Kind Gods honen, zie, dan zou de verbazing over dat ééne raadsel (de weerloosheid van het Kind)verteerd zijn door de verwondering over al die andere mysteriën. Het ééne wonder had dan het andere verdrongen. Jozef zou het eene raadsel hebben opgegeven om aan het andere te beginnen en Maria zou niets in haar hartbewaard hebben, want ze zou dan heel vromelijk en zoetelijk van de hak op den tak gesprongen zijn.

Egypte is zoo geschikt; en daarom is het voor de menschen, die metGod te doen krijgen, zoo vreeselijk ongeschikt. Want nu God de vlucht zoo voortreffelijk

organiseert, nu blijft alle aandacht voor die ééne zwarigheid: dat Hij de vlucht van zijn Zoon wil, en zie, Hij is de Wereldbeweger! God legt dat eene goddelijke mysterie in een reeks van menschelijke, haast al te menschelijke, praktische overwegingen over den kortsten weg en het veiligst asyl, en het grootste gemak. Jozef krijgt niet de kans, om zich door de veelheid der problemen af te maken van dat ééne raadsel.

En Jozefs God verbiedt ookons, de ééne moeilijkheid uit te spelen tegen de andere.

Tel uw zwarigheden, tel ze één voor één. Maar weeg ze eerst. Want het is

gemakkelijk, de raadselen te vermenigvuldigen; doch zwaar is het, metéén vraagstuk voor God te treden zonder de aandacht daarvan af te leiden.Want alle verdringing schaadt de ziel; wie problemen opzoekt, is vaak de lichtzinnigste mensch.

+ LEZEN: job 19:5-15.

(14)

Vervulling.+

....OPDAT VERVULD ZOU WORDEN,HETGEEN GESPROKEN IS DOOR DEN PROFEET.MATTH. 2:15.

Dus gingen ze in ballingschap, Jozef en Maria, en ze wisten niet, hoe ze het hadden met God en met de profeten. In hun droomen droomen kreeg de profetie gelijk; doch niet in het krachten doen; de wereld werd niet uit haar voegen gelicht; maar wèl de heilige familie. Bij nacht scheen de profetie vervuld te zijn, maar bij dag niet. En wie vertrouwt den dag niet eerder dan den nacht?

Toch is dit alles zoo geschikt,opdat de profetie zou worden vervuld. God heeft meer gezegd, dan dat eenvoudigen zouden droomen en dat Hij door het Kindeke de wereld zou bewegen. Hij heeft ook gezegd, dat Hijzijn Zoon uit Egypte zou roepen. Joël sprak van de droomen, en Micha zei van Bethlehem, dat het de stad zou zijn van de geboorte. Doch Hosea had van den Zoon, die uit Egypte geroepen werd, gesproken. Van Joëls droomen hadden de droomers iets verstaan; en van Micha's aanwijzing hadden de schriftgeleerden alles begrepen. Maar Hosea's woord zou God zelf nu uitleggen. Geen schriftgeleerde had bedacht, dat de Messiasuit Egypte treden moest en daarom eerstnaar Egypte heen moest gaan.

Maar wat de Schriftgeleerden aan de wijzen van het Oosten niet kunnen zeggen, dat gaat God heden in de bekommerden, die daar vlieden naar Egypte, bewijzen.

Tobt gij daarover, Jozef, dat het Kind naar Egypte moet? Schijnt het u toe, dat de vlucht naar Egypte de vervulling van de profetie stopzet? Neen, Jozef, de schijn bedriegt. Tot de steden en vlekken van Galilea en Judea en tot de wegen der wereld kan Messias alleen komenover Egypte. Dus is de tocht naar Egypte geen pauze in het vervullingsproces der profetische belofte, maar daarvan de voortzetting en de vervulling. Egypte is niet het slop, maar de doorgangsweg van den Wereldheiland.

De vlucht is nietondanks, maar om de profetie. Joël krijgt gelijk; maar Hosea ook!

Want al Gods woorden zijn één Woord.

Al te nuchter-menschelijk leek de keus, die op Egypte viel. Toch was zij in hoogsten zin goddelijk: zij vervulde de profetie. Het menschelijke wordt hier goddelijk; het doodgewone een wonder; het platte vlak van menschelijke overleggingen wordt gesneden door den eeuwigen raad van God. De vlucht is heirgang. En in hetzelfde uur, waarin Jozef zegt: Gods akker bloeit nog niet, want het Kind moet naar Egypte, in datzelfde uur staat Gods akker rondom in bloei vanwege het welbehagen des Heeren; ziet, hoe gelukkig het voortgaat! Ziet, hoe ‘voorspoedig rijdt de Koning’!

Maar hier ligt dan ook de zwarigheid van te leven in dagen van vervulling, van rijpwording. Wie in zulke kritieke tijden, met Jozef, Gods simpele knecht wil wezen, moet er tegen kunnen, dat zijn dwaasheid Gods wijsheid blijkt, dat zijn ambteloosheid (als hij vlucht) van Godswege wordt gesteld tot zuivere ambtsvervulling (als de profetie wordt vervuld in zijn vlieden).Want de Vader werkt altijd en het Kind werkt ook; doch wij zien het niet.

+ LEZEN: jesaja 24:13-23.

(15)

Roepen en wederom roepen.+

ENIK HEB MIJN ZOON UITEGYPTE GEROEPEN...HOSEA11:1.

Is, gelijk gezegd is, ‘de wereldgeschiedenis het wereldgericht’? Neen, zij is hetuitstel van het wereldgericht. Wij zien in haar niet slechts het uitstellen van het oordeel, maar ook het in-stellen van de barmhartigheid. Want door tusschen de eerste zonde en het uiterste gericht een geschiedenis van vele eeuwen in te schuiven, opent God Zich den weg voor de zending van Zijn Zoon.

Dus is de geschiedenis slechts te verstaan als een worsteling van de

barmhartigheid tegen het oordeel. Gods barmhartigheid roemt tegen het oordeel.

En dit roemen der barmhartigheid verklaart ook de geschiedenis van de kerk. Want het oordeel begint van het huis Gods. Dus roept dat oordeel tegen Gods huis; de roep van Zijn oordeel loutert Gods zonen en zuivert Zijn huis. En in zulke dagen moet Gods volknaar Egypte, om zwart te worden van dienstbaarheid; zoo leert dat volk weer roepen om de vrijheid, die het anders lichtvaardig verspeelt. Maar roepen Gods zonen weer uit de diepte tot God, dàn roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. En in zulke dagen roept God Zijn zonenuit Egypte tot de vrijheid.

Zoo verging het Israël. Dat volk is Gods eerstgeborenzoon. Die zoon moest naar Egypte. Want toen de patriarchenJozef als slaaf verkochten naar Egypte, toen verkochten zij tegelijkzichzelf: immers, zij gaven de geestelijke vrijheid van Israëls huis prijs voor enkele zilverlingen, uit de hand der heidenen gebeurd. Het is straks eenoordeel, dat zij, die de zonen zijn, als smeekelingen naar Egypte moeten, omdat het brood niet in de schuren der vrije zonen, maar in die der knechtelijke heidenen opgetast ligt door God. Brood vragen en belasting opbrengen - het is het oordeel over wie de vrijheid verkwanselden van hun eigen huis. Doch als het zuchten van het patriarchenzaad opklimt uit Egypte's steenovens tot Gods troon, danroemt weer de barmhartigheid tegen het oordeel; en onder Mozes' geleide roept God Israël, dien eerstgeboren zoon, uit Egypte.

God riep.Maar Hij moet wederom roepen. Als God dezen zoon vandaag uit Egypte roept, dan moet Hij hem morgenweer eruit roepen. Want in dezen zoon woont de zonde (vs. 2), en de zonde is - de trek naar Egypte. Zoo moet God roepen en telkens weder roepen. De barmhartigheid roemt wel tegen het oordeel, doch als God niet verder komt dan totdezen zoon, n.l. het vleeschelijk Israël, dan is de roem van de barmhartigheid ijdel. Wie roemt, moet ook metterdaad triumfeeren. De barmhartigheid moet het oordeel volkomen overwinnen. God moet eenmaal een Zoon roepen, dien Hij maar éénmaal heeft te roepen uit Egypte. Als die Groote Zoonniet komt, dan is Gods roepen vergeefsch. Want bij den mensch is de verlossing niet. Zijn zonde maakt, dat het pleit tusschen barmhartigheid en oordeel onbeslecht blijft.Niet in den mensch komt de geschiedenis tot haar rust; de zonde houdt de oplossing tegen;

de zondaar worstelt tegen zijn vrijspraak in.

+ LEZEN: psalm 81:7-17.

(16)

Roepen voor altoos.+

UITEGYPTE HEBIKMIJNZOON GEROEPEN...MATTH. 2:15.

Niet in den mensch komt de geschiedenis tot haar rust, zoo zagen wij. Want zoolang zijn zonde begeert tegen de vrijheid, die uit God is, zoolang breekt de worsteling van de barmhartigheid tegen het oordeel niet door tot overwinning.

Maar wat den zoon, die uit de aarde aardsch was, onmogelijk was, dat heeft God in den Zoon, die uit de hemelen is, gewrocht. De groote Zoon is gekomen; Jezus Christus is Zijn naam. En deze is Gods eeniggeboren Zoon in veel hooger zin, dan Israël heeten kon. Ook over dezen Zoon komen de bange dagen, als Jozef Zijn goud en wierook en myrrhe verspeelt voor de reis naar Egypte om wederom uit Egypte's hand te leven. Toen riep het oordeel tegen de heilige familie, tegen het huis Gods, omdat het Kind ‘van het begin zijner menschwording tot het einde zijns levens op aarde den last van den toorn Gods tegen de zonde dragen’ komt. Daarom gaat de Zoon naar Egypte. Maar nu geschiedt het wonder: Gods Zoon is nu in Egypte, doch inHem woont, anders dan in zijn vaderen, de zonde niet. En de zonde is de trek naar Egypte. In Hem is de trek naar Egypte niet. Als God dezen Zoon zendt, dan zal Hij wel gaan. Hij zal altijd gewillig gaan naar Egypte; Hij zal tot het einde toe naar Egypte gaan, want het is de tijd dervervulling van de profetie, en daarommoet Hij altijd gewillig naar de dienstbaarheid van Egypte, totdat Hij wordt gekruist in de stad, die geestelijk genaamd wordt: Egypte (Openb. 11:8).Maar - in Egypte zijnde, en Egypte's brood etende, zal Hij nochtans niet van Egypte zijn.

Niets, dat Egyptisch is, zal in Hem zijn. Want Hij is de Heilige Gods, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden.

Roept Goddezen Zoon straks uit Egypte, dan is daarin Gods roepen tot zijn rust gekomen.Eénmaal roepen is nu genoeg. Christus laat God nooit voor niets roepen.

In Christus is geen zonde. Hij zal geen baäl dienen, maar altijd zijn in de dingen Zijns Vaders, omdat Hij Israëls ware en zuivere Zoon is. Datnu de barmhartigheid vrij roeme tegen het oordeel; want zij is thans bezig het oordeel teoverwinnen.

Egypte zal in der eeuwigheid Gods vrije zonen niet meer knechten. God heeft Zijn Zoon, den Eenigen, uit Egypte geroepen. Wat het volk Israël doorleefde, is in Jezus Christus niet alleen tot vervulling gebracht, zooals de schaduw in de werkelijkheid, maar het is ook van allezondig inkruipsel verlost. Het is tot volkomenheid gebracht door zuivering. Israëls geschiedenis is een dwaze kringloop zonder den Christus.

Maar nu de Christus die geschiedenis in Zichzelf vervult en op Zichzelf doet aanloopen, nu zien wij in Israëls zig-zag-lijn en in Jozefs en Maria's uitersten tranengang de rechte lijn van Gods wil, die alle geschiedenis in den Christus verklaart en te rusten brengt. Christus alleen is de rust der geschiedenis.Want de strijd tusschen barmhartigheid en oordeel wordt door Hem beslist.

+ LEZEN: hosea 11.

(17)

Voorzienigheid en voorzichtigheid.+

MAAR ALS HIJ HOORDE,DATARCHELAUS INJUDEA KONING GEWORDEN WAS IN DE PLAATS VAN ZIJN VADERHERODES,VREESDE HIJ DAARHEEN TE GAAN;

MAAR DOOR GODDELIJKE OPENBARING VERMAAND IS HIJ VERTROKKEN IN DE DEELEN VANGALILEA.MATTH. 2:22.

Op pelgrimswegen zendt God Zijn kinderen uit; maar een plattegrond van den weg en van het terrein geeft Hij hun niet. Zie het maar aan Jozef. Hem leidt een bizondere voorzienigheid Gods; maar ook de bizondere voorzichtigheid van den mensch. Er is een bizondere goddelijkevoorzienigheid, die aan Jozef haar bizonderste geheimen langs aparte wegen weten doet. In den droom wijst God hem het land Egypte, om erheen te vluchten. En sneller dan koninklijke koeriers kunnen loopen gaat de hemelbode, die Jozef zegt, dat Herodes dood is. Zóó hoort Jozef, dat hij numàg en moet terug gaan. Voorzienigheid!

Maar de menschelijkevoorzichtigheid wordt door dit alles niet buiten werking gesteld. Integendeel: de hemel zegtjuist zóóveel, als Jozef niet missen kan; maar méér wordt hem van boven dan ook niet bericht. Gods woorden zijn spaarzaam, ze zijn ook zoo duur. En daarom zegt de engel hem wèl, dat hij naar het ‘land Israëls’

moet; maar welkeprovincie in dat land en welke stad en welk dorp hem is

toegewezen, daarover moet de huisbezorger van Gods heilig Kindzelf zorgvuldig nadenken. God zegt hem wèl, dat de eene tyran dood is; de tyran, die enkele kinderen heeft laten doodslaan. Maar dat een andere tyran koning geworden is, een, die geen tientallen kinderen, maar enkele duizenden volwassenen,

tempelgangers, heeft laten vermoorden, een tyran, welks ‘pink dikker is dan Herodes' lendenen waren’, dàt wordt Jozefniet uit den hemel bericht; dat moeten de menschen hem vertellen. En zij moeten dien inlichtingsdienst hem geven, niet als hij in Egypte nog is, maar wanneer hij reeds aan de grens van het land Israëls gekomen is. Jozef moet zelf nadenken, en met de teerste zorg de plek uitzoeken, waar het Kind, dat ontzaglijke toebetrouwde Pand, kan wonen. Zelf moet hij uitmaken, dat Judea, waar de nieuwe koning in ongerechtigheid huis houdt, gevaarlijk is. Eerst als hij het daarover met zichzelf eens geworden is, wordt zijn arbeid van voorzichtigheid geapprobeerd door een hemelsch werk van voorzienigheid; want eerst dàn zegt God hem door een openbaringsdroom, dat hij gelijk heeft, en dat Galilea de provincie is, en niet Judea, om met het Kind te wonen.

Zoo werkt God nu te allen dage. Als Hij aan Israël een wolk- en vuurkolom schenkt door zijn bizonderevoorzienigheid, dan moeten toch de oogen van Hobab, den woestijnkenner, den dienst dervoorzichtigheid aan Israël bewijzen. Want Gods werk schakelt het onze niet uit, maar brengt het in beweging. Zoo vind dan ook gij de wegen van uw levensgang met vreeze en beven, want het is God, die in u werkt het opperst weten van Zijn wegen om zijn welbehagen ‘Sla 't oognaar boven’; want daar isvoorzienigheid; maar richt het ook naar beneden in uiterste voorzichtigheid.

Wees dan voorzichtig als de slang, gij zijt niets zonder voorzichtigheid, maar wees oprecht als de duif, want gij zijt niets zonder voorzienigheid.

+ LEZEN: mattheus 2:13-23.

(18)

Gehoorzaamheid en voorzichtigheid.+

EN ZIJN OUDERS REISDEN ALLE JAREN NAARJERUZALEM OP HET FEEST VAN

PASCHA.LUKAS2:41.

Zoomin Gods voorzienigheid onze voorzichtigheid opheft, zóó min kan de

voorzichtigheid degehoorzaamheid buiten werking stellen. Paulus zegt in den brief aan Filippi (en gisteren zinspeelden wij daarop): Werkt uw zaligheid met vreeze en beven; dat wil zeggen: gebruikt in uw komen tot God de grootstevoorzichtigheid.

Hij voegt er aan toe, wat hem de grond van die vermaning dunkt: het is God, die in u werkt beide het willen en werken om zijn welbehagen; en daar hebt ge Gods voorzienigheid. Maar hij zegt nòg iets, n.l.: doet zoo, gelijk gij te allen tijde zijt gehoorzaam geweest. En daar ligt de eisch van gehoorzaamheid. Ze komen alle drie naar elkaar toe: voorzienigheid, voorzichtigheid en gehoorzaamheid, en ondersteunen elkaar.

Ook in de heilige familie treden deze drie in bond. Archelaus had Herodes opgevolgd. Dadelijk na Herodes' dood, zelfs nog voordat de keizer van Rome zijn zegel had gehecht aan het testament van Herodes, dat Archelaus tot koning verhief over zijn gebied, had deze tyran zich ontpopt als een ras-echten zoon van Herodes, als een volbloed Edomiet, die Ezau's haat tegen Jakob tot in de verste geslachten voortzet. Zijn ruiters hadden 3000 feestgangers ‘in de pan gehakt’. Het bloed der offeraars was op den tempelweg uitgestort. Toen was de moordenaar naar Rome getrokken, om den keizer voor zich te winnen. Wat zou het worden, als hij

terugkwam? Ach, nòg opent de draak zijn muil, om het Kind te verslinden. (Openb.

12).

Jozef, en Maria, is het nu geen eisch vanvoorzichtigheid, dat gij den jaarlijkschen feestgang naar den tempel opgeeft? Als God Zelf u beveelt weg te schuilen voor één, die nog maarkinderen slacht, zoudt gij dan een slachter van tempelgangers niet uit de buurt blijven? Zingt ze lieverthuis, uw liederen hamma'aloth, maar blijft van den tempel weg. God heeft u een Kind toevertrouwd en gij moogt het leven van zijn ouders niet in gevaar brengen. De tempel is al zoo veel jaren achtereen het tooneel geweest van bloedigen strijd. Trekt niet tempelwaarts, den bloedweg op!

Maar Jozef blijft niet thuis. En Maria ook niet. Want ze droomen nu geen droomen meer, doch zijn alleen aangewezen op het geschreven Woord, dat allen ‘gemeenen man’ den tempelgang gelast. Wie het gevaar eigenwilligopzoekt, die vreeze. Maar wie met beide voeten staat in het gebod, wel, al plaatst God hem voor een Roode Zee, hij kan niet verdrinken, want zijn God is met hem. En al zijn er zooveel duivels romdom den tempel als er soldaten zijn van Archelaus, - zijgaan. Zij gaan. Zij slaan de oogen naar de bergen. Vanwaar zal hun hulp komen? Hun hulp is van den Heere.

Want Archelaus is wel een zoon van Ezau, maar Jozef en Maria zijn de echte kinderen van Jakob. Welnu -, alleen als Jakob degehoorzaamheid verbreekt, moet hij voor Ezau vreezen.Overigens is de uiterste voorzichtigheid gelegen in de strengste gehoorzaamheid.

+ LEZEN: lukas 2:39-52.

(19)

Te nazareth.+

EN DAAR GEKOMEN ZIJNDE,NAM HIJ ZIJN WOONPLAATS IN DE STAD,GENAAMD

NAZARETH.MATTH. 2:23.

Jezus is teNazareth opgegroeid. Vaak heeft men gezegd: dat was een beschikking Gods. Het heilige moet in de afzondering en in Nazareth was het heel stil en zoo echt achteraf. Evenwel,was Nazareth wel zoo klein? Volstrekt niet. ‘Kan uit Nazareth iets goeds komen?’, vraagt men. Deze vraag zou geen zin hebben, als Nazareth niet bekend was; al is het dan om een of andere reden niet in gunstigen zin bekend.

Bovendien lag Nazareth vlak bij enkele belangrijke verkeerswegen en nabij de stad Zippori, toen het centrum van de omgeving. Al was Nazareth geen hoofdplaats, het was toch ook allerminst een verschoven hoekje, waar men een kluizenaarsleven leiden moest.

En dit is geen toeval. Godweersprak door de keuze van Nazareth de valsche verwachting, die het Joodsche volk van den Messias had. Heel sterk leefde de gedachte, dat de Messias, als hij kwam, eerst een tijdlangin het verborgene moest geleefd hebben. Hij zou zóó maar uit het donker te voorschijn treden, als een levend wonder. Want al wat Jood is, en al wat vleeschelijk is, houdt van een mysterie, een verborgenheid, die aan denbuitenkant zit, en die zich ook met de hand laat tasten.

Wat is wonderbaarlijker, dan een Messias, die net als een komeet daar ineens zich afteekent als een lichtstreep, zoo maar aan den duisteren hemel?Geef ons sensatie - en wij zullen u gelooven! Dat is de kreet dervleeschelijke religie.

Maar God wil het anders. Het is eigenlijk on-zin, dat men een ‘verborgenheid’ ook aan den ‘buitenkant’ wil waarneembaar maken; want de ‘buitenkant’ is niet verborgen.

Dat is alleen de ‘binnenkant’. En Christus Jezus zal wel de groote verborgenheid zijn, maar het mysterie zal bij Hem gansch inwendig zijn; het is in zijn Woord, in zijn wezen, in zijn natuur, in zijn persoon. Al zet ge hem in de volle zon, al staat hij onder de kooplui op de markt, hij is altijd de verborgenheid, want die ligt in zijn diepste wezen. Wie hebben er oog voor; wie grijpen ze? Niet die zien, maar die gelooven willen. Daarom maakt God van Jezus geen wondermensch, door hem tijdelijk te onttrekken aan het oog van de wereld. Hij is mensch onder de menschen. Toch is hij ‘Wonderlijk’. Maar als Hij u vraagt,dat te gelooven, dan maakt hij u dat geloof niet gemakkelijk, door zich in ‘een waas’ van geheimzinnigheid te ‘hullen’. Neen, hij brengt zijn openbaringswoord en dat is een hoog gezag. De grootste ‘verborgenheid’

is geopenbaard uit alledaagsche werkelijkheid. Aller oogen konden en mochten in Nazareth zien en alle ooren mochten zijn nieuwtjes hooren. Entoen zei God: wat in Christus is, dat heeft geen oog gezien en geen oor gehoord (1 Cor. 2). Want de Christus gebruikt geen kunstmiddelen om zich aannemelijk te maken; hij heeft Zijn gezag in zichzelf. De ‘geestelijke’ mensch verstaat het: Gods verborgenheid wordt nooit aannemelijk gemaakt, doch wordt alleen maar aangenomen. Geloof is geen sensatie.

+ LEZEN: 1 cor. 2.

(20)

Nazarener en Nazareners+

....DAT HIJNAZARENER ZAL GEHEETEN WORDEN...MATTH. 2:23.

Als ‘de Nazarener’ heeft Jezus te boek gestaan. ‘Nazarener’ was zijnschimpnaam.

Nazareth stond in kwaden reuk; Jezus dus ook. ‘Nazarener’ heet Jezus, zoodra hij maar optreedt onder de menschen. Bezetenen en straatslenteraars, dienstboden ook, noemen hem zoo (Mc. 1:24, 10:47, 14:67). Ook de soldaten kennen den naam;

en Pilatus niet minder (Joh. 18:5, 19:19). Vooral voor de Joodsche theologen was de naam veracht. Nazareth had geen belofte, en geen tekst uit de profeten, en de reputatie was slecht. Geen wonder, dat nette Joden in den Talmud den neus voor Jezus ophalen, door hem Nazarener te noemen; dan weet de minzame lezer genoeg.

En hebben volgens een kerkvader de Joden niet in hun synagogen de christenen vervloekt onder den naam van ‘Nazareners’, en in een vloekformule dien naam opgenomen? Voorwaar, alle Jodenschimp is in dien naam opgezogen. Het is of men zich van Jezus afmaken wil, door te zeggen: nu ja, hij is ook niet een van onze edele zonen; hij is er zoo een uit een kwaad plekje van ons overigens puike land.

Hij is er een uit het achter-om-gebied.

En gelooft gij nu aan toevalligheden? Gij zegt: neen. Maar dan is het ook geen toevalligheid, dat, toen de Nazarener dood was, andere Nazareners zijn gerecruteerd uit.... een afgezet priestergeslacht. Zijn bloed kome over ons en onze kinderen, hebben de Joden tegen dien Nazarener geroepen. Het bloedis gekomen; en met het bloed zijn roep, en met den roep de schimp. Toen Jeruzalem verwoest was, en de tempel verbrand en de priesters door God en door het Beest in Rome ontslagen, toen hebben de priesters van het orthodoxe en verlichte Judea moeten verhuizen naar het donkere Galilea. Ze hebben van Jezus gezegd: hij is uit Galilea en daarom beteekent hij niets. God antwoordde: gij beteekent niets; daarom gaat gij naar Galilea. Over 24 plaatsen zijn de priesters toen verdeeld; en ook inNazareth is zoo'n afdeeling ondergebracht. Ze hebben boven het kruis van den priester naar Melchizedeks orde laten schrijven: Jezus, de Nazarener. God schrijft straks boven het poortje van op non-activiteit gestelde priesters:Aäronieten, Nazareners. Want ieder maakt zijn eigen taal en zelfs in priesterscheldwoorden is Gods gericht in staat welsprekend te zijn. Er zijn priesters later den Nazarener toegevallen in geloof. Maar de anderen hebben moeten zeggen: uit Nazarethkan iets goed komen, of - wij deugen niet. Zoo perst God de waarheid uit de feiten. En scheldwoorden komen op ons eigen hoofd terug. Want nog is het zoo: noem Jezus Nazarener in geloof en in liefde;of - gij wordt de Nazarener van uw eigen grimmige exegese. Het is een vreeselijk woord: wie den Heere Jezus niet liefheeft, wie hem Nazarener scheldt, die zij een vervloeking; zijn vloek keert tot hem weder; maranatha.Uw schimpschot is een schampschot. En niet alleen het evangelie, maar ook het oordeel schrijft God in onze eigen taal.

+ LEZEN: psalm 76.

(21)

Iets goeds uit Nazareth?+

ENNATHANAEL ZEIDE TOT HEM:KAN UITNAZARETH IETS GOEDS ZIJN?JOH. 1:47.

Niet alleen schimpers, maar ook discipelen hebben gezucht: kan uit Nazareth iets goeds komen? Ook Nathanaël vraagt: klopt dat met de profetie? Wel Judea, maar niet Galilea is immers aangewezen als het land, dat het groote licht zal uitzenden over de wereld? En dan - Nazareth is Nazareth.... Kan het wel?

Nathanaël vindt, dat Nazarenerschap en messiaansche waardigheid met elkander bezwaarlijk in overeenstemming te brengen zijn. Datzelfde is door de Joden volgehouden, heel Jezus' leven door; en het is aan het kruis een formule geworden:

Nazareth en de Messias hooren bij elkander niet.

En toch: er is verschil. Nathanaël tracht, de feiten, die voor oogen zijn, in overeenstemming te brengen met de profetie, met het Woord van God. De Joden echter probeeren, de feiten, die aan elks oog zich opdringen, te plaatsen in het licht van hun eigen vooropgezette meening. Nathanaël vraagt het aan hetbegin; maar zoodra hij ‘komt en ziet’ verstaat hij, dat Christus niet verklaard wordt door zijn woonplaats, maar dat de woonplaats moet verklaard worden uit Christus. Maar de Joden roepen het contrast tusschen Nazareths vernedering en messiaansche hoogheid uit aan heteind. Niet aan het begin: de Nazarener krijgt ook zijn beurt in de synagoge, en men wil hem wel koning maken ook. Maar aan heteind, als zij niet meer vragenwillen, dan snerpt de naam Nazareth, Nazareth, door de lucht. Zij krijgen met de ergernis en de dwaasheid van een Messias-uit-Nazareth heel erg te doen,nadat zij hebben ‘gehoord en gezien’. Het Nazarenerschap is bij den discipel eenbezwaar, maar hij hoopt er van verlost te worden. Het is bij de haters een argument, en zij hopen het nooit zich uit de hand te laten slaan. Waar Nathanaël last mee heeft, daar zijn de vijanden blij mee. Nathanaël zegt: mijn waarneming klopt niet met wat ik versta van de Schrift; ik moet dus òf beter waarnemen, òf beter de Schrift lezen, òf beide doen. De vijanden zeggen: mijn waarneming klopt niet met de Schrift; maarik neem zuiver waar en de Schrift heb ik goed begrepen; dus:

Jezus klopt niet met de Schrift.

En de uitkomst? Nathanaël begreep straks: achter Nazareth ligt Bethlehem; en van toen aan heeft hij ‘deengelen zien op- en nederdalen op den Zoon des menschen’. En de Joden hebben gezegd: hij is in Nazareth geweest en wat ze van Bethlehem lazen, hebben ze haastig vergeten. Van toen aan hebbenzij gezegd:

hij heeft denduivel. Want de één lijdt onder ‘de dwaasheid der prediking’, zij is hem Goddelijke openbaring: eenlast. De ander lacht erom, zij is in zijn zelfhandhaving een menschelijkevondst: een lust. Dat de boodschap zoo dwaas klinkt is voor het geloof een aanklacht tegen dien, die hoort, voor het ongeloof een bezwaar tegen Dien, die spreekt. De een voelt zich daar onder een aangeklaagde voor, de ander een advocaat tegen God.

+ LEZEN: joh. 1:44-52.

(22)

Woestijn en stad.+

....EN WAS IN DE WOESTIJNEN TOT DEN DAG ZIJNER VERTOONING...LUCAS

1:80.

....EN KWAM TE NAZARETH...LUCAS2:51.

Johannes de Dooper heeft in dewoestijn zijn jeugd gehad, en Jezus in de stad.

Velen zeggen: gij moet groote mannen verklaren ook uit de omgeving, waarin ze opgroeien. Maar God, die de menschenverkiest voor een bepaalde taak, en die alles in hun leven zóó schikt, dat die taak kan volvoerd worden, God keert het om:

gij moet de plaats waar zij leven, verklaren uit hun roeping, die van boven is.

Johannes moet de woestijn in. Hij is een zondig mensch. Dus, moet er veel van hem afgenomen worden; hij moet geen driftige drijver, maar een gedrevene des Geestes zijn. De woestijn is hem een toom en gebit.

Maar Jezus? Hij iszonder zonde. Hij heeft óók wel opvoeding noodig, maar die opvoeding isnooit besnoeiing. Toom en gebit voegen hem niet.

Dus is Christus meer dan de Dooper. Johannes moet Israël straks zeggen: gij zijt eenwoestijn geworden. Want een woestijn is wel breed en open; maar als de Koning der eere er doortrekken wil, dan is zij zoo eng als een slop: de koning op zijn wagen komt er niet door. Israël is zoo'n woestijn; en God is de koning; Israël laat God niet door. En daarom moet Johannes de woestijn doorkruisen, jaar en dag: hij moet preeken, wat hij gezien heeft. Maar Jezus Christus zal van de woestijn den akker maken en den lusthof, die rozen doet bloeien en specerijen voor God, dien Grooten Eter. De Koning op zijn zegewagen kan haast weer er door. Het slop komt open:

God kan straks weer door Israël heen tot de heele groote wijde wereld. Dus blijve Jezus onder de menschen; hij dorsche zijn akker en make uit adderengebroed de stoffage van Gods zuivere paradijs.

Johannes is het ‘zout der aarde’. Maar het zout moet, voordat het zijn dienst doet, afgezonderd blijven. Waarmee zal het gezouten worden, indien het smakeloos geworden is? Christus isniet het zout, dat slechts bederf weren, doch zelf geen leven geven kan. Hij is hetBrood des levens. En brood moet op tafel staan. Het is zuiver in zichzelf en geeft het leven. Johannes, het zout, in de woestijn, Christus, het brood, in de stad.

Hier is nu, wat we gisteren zeiden: Nazareth, de woonplaats, de omstandigheden, verklaren Christus niet, maar Christus verklaart Nazareth, en de woonplaats en de omstandigheden. Hij verklaart ook de woestijn van Johannes. En ookuw eigen leven, uw eigen verblijf, wordt alleen verklaard in en door den Christus. Neem Gods uit-verkiezing weg, en Johannes en zelfs Jezus en ook gijzelf, zijt een product van

‘omstandigheden’: woestijn of stad. Houd die verkiezing vast: en alle

‘omstandigheden’, tot de grotten van uw woestijn en de sloppen van uw stadje toe, brengen u naar de eeuwige vervulling van Gods eeuwigen raad. De verkiezing alleen geneest van de vrees, dat het leven een gril en onzin is.De ‘omstandigheden’

verklaren niet uw daad, doch worden verklaard door Gods raad, en dat is zeer vreeselijk en groot.

+ LEZEN: lukas 1:67-80.

(23)

Uit en in den tempel.+

HETWOORDGODS GESCHIEDDE TOTJOHANNES,DENZOON VAN ZACHARIAS,

IN DE WOESTIJN...LUCAS3:2.

ZIJ VONDEN HEM IN DEN TEMPEL...LUCAS2:46.

Het was een pijnlijke ironie. Daar was nu een zoon van een priester, van een man, diein en ook van den tempel leeft. Maar waar de vader is, daar wil de zoon niet zijn.

De vader is de priesterZacharias, en de zoon heet Johannes. Deze wijkt van den tempel. De menschen zeggen: het is revolutie: zie, daar gaat de afvallige zoon. Hij is het ook, tenzij de Geest hem bizonderlijk drijft. Maar hedendoet dit de Geest.

Johannesmoet den tempel uit. God neemt de opvoeding van dezen grootsten profeet Israël uit handen. Priesters en schriftgeleerden zullen het onderwijs van dezen knaap aan de sprinkhanen moeten overlaten, en aan verdorde boomen, en aan wegstuivend kaf; en aan den Geest vooral. Jeruzalem heeft voor profeten geen boodschap meer. Het is van Godswege opvoedingsgesticht geweest. Maar de directeuren, de Schriftgeleerden, kunnen wel naar huis gaan. Ze hebben ontslag;

want de laatste profeet, dien voedt God zelfrechtstreeks op. Dat Johannes buiten den tempel groot wordt, is volkomen in stijl: hij is het protest tegen den tempel, die dood is, en oud en verouderd, en nabij de verdwijning.

Maar nu de jongeling Jezus. De tempel boeit hem; hij is erbinnen. Hij is er zóó thuis, dat hij alles erom vergeet. Tusschen de leeraars is hij als begraven. Hij ondervraagt hen; maar éérst hoort hij hen aan (vs. 46); en dat is de goede orde.

Want wie nieuwe vragen opwerpt, maar niet eerst de oude antwoorden hoort, die maakt revolutie: hij ‘vervult’ het oude niet, maar ‘breekt’ het. Doch wie het oude kent en aanhoort, en dan nieuwe dingen zegtin aansluiting aan het oude, die brengt reformatie: hij ‘breekt’ het oude niet, maar ‘vervult’ het. Wat de knaap Jezus begint, dat zal Hij als man volkomen uitwerken in gerechtigheid.

Hebt gij ook nu gezien, dat Christus meer is dan Johannes? Johannes isprotest, maar Jezus isbehoud. Johannes breekt, maar Jezus bouwt op. Door Johannes krijgt Israël een slag in het gezicht; door Jezus een gezicht in dien slag. Johannes is uit de priesters, maar laat hen los, gelijk zij hem. Hij moet dat doen, opdat de tempel leere vertwijfelen aan zichzelf. Maar Jezus zal al wat aan zijn eigen ouderdom en vervalsching ontdekt is, behouden.Hij maakt óók, evenals Johannes, de directeuren van het opvoedingsgesticht verslagen; en machteloos. Maar hij laat hen tevens troostelijk zien, dat hun boodschap nog iets heeft, waarover verder te spreken is; dat zij verlegen staan ligt niet aan de boodschap, maar aan de boden. Zoo zij de boodschap hooren: de boden hebben nog een toekomst.

Zoo is Johannes buiten, en Jezus in den tempel, die hem niet uitwerpt. Want hij protesteert en oordeelt wel en legt wel alle naaktheid bloot; máár: hij brengt óók behoud en schept een nieuwen dag. Want Christus is meer dan Johannes.Hij komt veroordeelen, maar óók behouden.Christus wil altijd boven u uitgaan, maar nooit buiten u omgaan.

+ LEZEN: maleachi 3:1-6.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

door wegen te gaan van verzoening en vergeving in de liefde van Christus, onze

“Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Johannes

Als wat Borg zegt waar zou zijn, dan moeten we Johannes 3:16 verwerpen, welke tekst zegt dat God de wereld zo liefhad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die

Efeziërs 1:9-11: “Toen Hij ons, overeenkomstig Zijn welbehagen, dat Hij in Zichzelf voorgenomen had, het geheimenis van Zijn wil bekendmaakte, 10 om in de bedeling van de volheid

U alleen bent God (U wankelt niet) Die al zat op de troon (U aarzelt niet) voordat tijd bestond (verandert niet) U alleen bent God (vast als een rots) En ook nu (U wankelt

[r]

Want al zijn we in dit geschrift niet eens diep op den inhoud van brochure III ingegaan, omdat wij dit volkomen overbodig achten, en omdat brochure III het merk der onchristelijkheid

De merkwaardige overeenkomst tussen de roman van Hermans en de notities en werktekeningen en het uiteindelijke Grote Glas van Marcel Duchamp; de gelijkaardige associaties rond