• No results found

Taal en Tongval. Jaargang 34 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Taal en Tongval. Jaargang 34 · dbnl"

Copied!
236
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TAAL EN TONGVAL

TIJDSCHRIFT VOOR DIALECTOLOGIE

onder redactie van

J. B. BERNS - Jo DAAN - J. GOOSSENS - H. T. J. MIEDEMA - G. DE SCHUTTER - J. TAELDEMAK - V. F. VANACKER - A. WEIJNEN

VIERENDERTIGSTE JAARGANG, 1982

UITGEGEVEN MET STEUN VAN HET

MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN VAN NEDERLAND, VAN HET MINISTERIE VAN NATIONALE OPVOEDING

EN NEDERLANDSE CULTUUR VAN BELGIË EN VAN DE UNIVERSITAIRE STICHTING VAN BELGIË

V. F. Vanaeker, Visitatiestraat 187, B-9110 Gent - Sint-Amandsberg

J. B. Berns, Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde,

(2)
(3)

INHOUD

blz.

G . J . A P E N H O E S T : Werkzaamheden, wat betreft het „Stimuleringsplan" van de Chr. School op 't Zand en het Kleuterbastion te Bredevoort . . . 8 9 J . B . BEBNS : Oost-Oelderland en het Zuiden 45 Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten . . . . 156 F . CLAES : Molentermen in zestiende-eeuwse woordenboeken . . . . 166 J o DAAN : Inleiding 1 Oost-Oelderland en het Westen 54 M. DEVOS : Toponiemen en historisch lexicologisch onderzoek . . . 133 W . V A N K E U L E N : D i a l e c t v e r e n i g i n g e n i n O o s t - O e l d e r l a n d . . . . 4 1 L . K R E M E R : Achterhoeks en Westermunsterlands. Overeenkomsten en ver-

schillen 60 H . K R O S E N B B I N K : Streektaalliteratuur in Achterhoek en Liemers. Ontwikke-

ling en problemen . . . . . . . . . . . . 2 H. J . LELOTTX : Middeleeuws Oostgelders. Een oriënterende verkenning . 8 H. T. J . MIEDEMA : Van Saksenromantiek naar Westfaals-Oostgelderse grens-

problemen 80 L. VAN PROOI J E : De termen voor onderdelen van het gebintwerk. Verschillen

in de terminologie van boeren en timmerlieden in Oost-Oelderland . 33 I. ROENHOBST : Kleuterschool en Dialekt 85 A . H . G . S C H A A B S : D e i n d e l i n g v a n d e O o s t g e l d e r s e d i a l e c t e n . . . 2 4

Het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten WALD 92 J . TAELDEMAN : Regelordening, taalverandering en ruimtelijke taaivariatie 120 D. A. VAN DER VLIS : School en dialekt in de Gelderse Achterhoek . . 80 A. W E I J N E N : Panta rhei 107 om + localiserend bijwoord 163 Verhandelingen en scripties in verband met de Nederlandse dialectologie, 1979

en 1980 178

Boekbesprekingen :

W. DE CLERCK : Nijhojfs Zuidnederlands Woordenboek (J. de Rooij) . . 182 J . A. PANNEKEET : Woordvorming in het hedendaagse Westfries (A. F . Florijn) 187

(4)

JAMES FLOYD SMITH : Language & Language Attitudes in a bilingual Com- munity : Terherne (Friesland) (G. van der Meer) 193 J. JOBSE-VAN PUTTEN : ,,'n Brood is ginnen stoeten" (J. van Keymeulen) . 201 J. MOLEMANS (ed.) : Referaten rond het thema „dialecten-woordenboeken"

(M. Devos) 205 F. J. CLAES : A Bibliography of Netherlandic Dictionaries. Dutch-Flemish

(H. Brok) 207 J. STROOP : Sprekend een Westbrabander (H. Heestermans) . . . 210 F. DEBBABANDEBE : Kortrijkse Naamkunde 1200-1300 (C. Tavernier-Ver-

eecken) 211 B. BÜLD : Holzschuhe und Holzschuhmacherhandwerk im Westlichen Mun-

sterland. Ein Beitrag zur Geschichte und Volkskunde des westfalischen Handwerks (L. Kremer) 215 A. L. KÓK : Ont-werp der Neder-duitsohe letter-konst (Jo Daan) . . . 217 W. LAMEBS VAN DE KUUNDEBWAL : Mien wegen bin duustere paeden (G. H.

Kocks) 217 Friserstudier (S. Krol) . 218 Sociolinguistiek en Dialectologie (H. Dewulf) 220 Taal en sociale Integratie. 2 (G. de Schutter) 221 Sociolinguïstische studies. 2 (G. de Schutter) 223 W. L. BBAEKMAN : Twee nieuwe traktaten over de Nederlandse spelling uit

de vroege zestiende eeuw (V. F. Vanacker) 224

J. RENKEMA : Taalschat (J. B. Berns) 225

R. A. EBELING : Register op de jaargangen 1 (1949) - 30 (1978) van Drie- maandelijkse Bladen voor taal en volksleven in het oosten van Nederland (J. B. Berna) 226 J. J. M. F. KOKKELMANS : Registre des Noms de Lieu du Sud de la Bel-

gique, du Luxembourg et du Nord de la France (J. B. Berns) . . 227 Bladvullingen :

H. RYCKEBOEB : Franse herbergnamen en volksetymologie . . . . 119 De Hollanders, een mediterraan volk? . . . . 177 Mededelingen 228

IV

(5)

OOST-GELDERL ANDNUMMER

INLEIDING

In Oost-Gelderland heeft het, al tientallen jaren lang, niet ontbroken aan individuele en plaatselijke publikaties waarvan het dialekt het belangrijkste onderwerp was. De artikelen en de bibliografie in dit nummer vertellen er meer van. Maar de onderlinge samenwerking in dit gebied was lang een zaak van vallen en opstaan. De instelling van het Staring-instituut heeft niet alleen de mogelijkheden voor samen- werking veel groter gemaakt, ook de werkzaamheden van dit instituut strekken zich uit over het hele gebied van Oost-Gelderland. Een ervan is de voorbereiding tot uitgave van een Oostgelders Woordenboek, het WALD (Woordenboek van >4chterhoekse en üemerse Dialekten).

Deze aktiviteit kwam de redaktie belangrijk genoeg voor om de schijn- werper eens op dit deel van ons taalgebied te richten.

Jo DAAN.

(6)

STREEKTAALLITERATUUR IN ACHTERHOEK EN LIEMERS

ONTWIKKELING EN PROBLEMEN

Schrijven óver de streektaalliteratuur in Achterhoek en Liemers is niet mogelijk zonder ook buiten deze gebieden wat rond te kijken.

Schrijven in de streektaal is niet alleen een zaak van bovengenoemde regio's, maar een aantal ontwikkelingen daarin lopen parallel met die van andere gebieden. Bovendien zijn hier en daar duidelijke verbindingen met de geschiedenis van de dialektkringen, die van oorsprong organisaties waren van dialektschrijvers.

We willen ons in hoofdzaak beperken tot de ontwikkelingen van na 1950, omdat anderen reeds de voorgaande periode hebben behandeld, zoals prof. dr. H. Entjes in zijn artikel „Streektaalliteratuur in Oost- Nederland" (Entjes, 1964a) en prof. dr. H. T. J. Miedema in het artikel

„Achterhoekers en Saksen" (Miedema 1957).

In de na-oorlogse periode zijn eigenlijk drie perioden te onderscheiden, die we gemakshalve maar indelen in perioden van tien jaar, nl. de vijftiger, zestiger en zeventiger jaren. De respektievelijke kenmerken van deze perioden zijn : een stormachtige ontwikkeling, een tijdperk van weinig aktiviteiten en een opnieuw opbloeien van de hoop op een wer- kelijke streektaal-literatuur.

In november 1953 werd prof. dr. K. Heeroma benoemd tot hoog- leraar in de Nedersaksische taal en letterkunde aan de universiteit in Groningen. In zijn inaugurele rede over het onderwerp „De Nedersak- sische letterkunde" zei hij o.a. „Dialektschrijverij kan een vorm van artistieke ascese zijn, maar ook een weerspiegeling van artistieke ar- moede" (Heeroma 1953b, p. 19).

Met dat laatste doelde hij op de bekrompenheid, waarin een der- gelijke literatuur kan verkeren doordat ze zich tot het eigen kleine gebied beperkt, zowel regionaal als qua onderwerpen. Mede doordat vele teleurgestelden in hun streven de toppen van de Nederlandstalige literatuur te bereiken, zich gingen werpen op de streektaalschrijverij, die een gemakkelijker succes bood.

In september 1956 werd in Ter Apel een bijeenkomst gehouden van de opgerichte Bond van Schrieverskringen en sprekend over „streektaal-

(7)

cultuur" zei professor Heeroma : „Ik ben aangesteld om te bestuderen wat gij schrijft. Het is aan u om te zorgen, dat deze studie de moeite loont." (Heeroma 1957/58, p. 71).

Dit was een duidelijke opdracht voor de streektaalauteurs, maar we kunnen uit de veranderende belangstelling van professor Heeroma constateren, dat het voor hem niet of nauwelijks de moeite loonde zich met de streektaalliteratuur bezig te houden. Hij liet dat al spoedig aan anderen over.

In juni 1955 werd in Markelo de „Bond van Nedersaksische schrijvers"

opgericht, waarbij vooral Twente en enkele auteurs uit Salland de toon aangaven. De Achterhoek en Liemers sloten zich wat aarzelend aan, eerst individuele leden, omdat pas op 23 februari 1957 de „Schrieverskring Achterhook en Liemers" werd opgericht. De bijeenkomst in Markelo liep parallel met het oostelijke streven naar een eigen omroep en men dacht daarvoor regionale auteurs nodig te hebben om de regionale zender te voeden. De resultaten van deze eerste tien jaren kan men in de volgende feiten samenvatten.

De streektaalauteurs ontmoetten elkaar buiten hun eigen grenzen in Ter Apel en in Markelo en er kwam een begin van samenwerking tot stand, ook over de landsgrens heen. De droom van een Nedersaksische literatuur werd verwerkelijkt in het literaire blad „Het Swieniegeltje", dat in Groningen al bestond, maar nu een ruimer verspreidingsgebied kreeg. Er werd een gezamenlijke spelling ontworpen, die ook gold voor het Duitse grensgebied, nl. de „Vosbergen"-spelling, zodat men eikaars geschriften zonder de minste moeite zou kunnen lezen. In navolging van het noorden kreeg ook het oosten in 1957 zijn regionale omroep, hoewel tegen de wens van velen gekoppeld aan het noorden. Er ontstonden diverse schrieverskringen, ook in het oosten, met Achterhoek en Liemers als laatste loot aan de Nedersaksische stam.

Een hoopvol begin, maar in het volgende tiental jaren ging deze hoop ter ziele; wat bleef was een sprankje streektaalleven, dat door enkelingen in leven werd gehouden.

Na enkele jaren ging ook „Het Swieniegeltje" ter ziele, de „Vosbergen"- spelling werd niet gebruikt, omdat deze te moeilijk zou zijn en te veel concessies gedaan zou hebben aan het Duitse deel van het taalgebied.

De Schrieverskring in Twente ging aan onderlinge ruzies ten onder en alle kringen, voorzover ze wel bestonden, conserveerden angstvallig hun eigen blad en keken niet over hun taalgrenzen heen.

(8)

In Drente was dat „Oeze Volk" (dat nog bestaat), in Groningen (het opgeheven blad) „Dorp en Stad" en in Salland „De Moespot", dat uitgroeide tot het oostelijke blad van het „Verbond van Neersasse Dialektkringen''.

Het waren maar enkele schrijvers, die bleven schrijven, zoals Johanna van Buuren uit Hellendoom, Johan Buursink uit Enschede, Hans Heyting in Drente, Simon van Wattem in Winschoten en Gerrit Odink uit Eiber- gen. Met als de bekendste regionale auteur Herman van Velzen, pseudo- niem voor Frans Roes uit Hengelo (Gld.). Dat kwam ook, omdat ze publikatiemogelijkheden hadden in diverse bladen en kranten, waarbij vooral de Achterhoekse kranten erg gewillig waren dialektbijdragen op te nemen. Trouwens in de Achterhoek en Liemers heeft men het meest consequent doorgewerkt; zonder al te veel grootse feiten, maar gestaag.

In 1964 schreef prof. dr. H. Entjes in het eerder genoemde artikel

„Streektaalliteratuur in Oost-Nederland" :

„Helaas ontbreekt elk spoor van eenheid op dit gebied" (pag. 89).

En even verder : „Er heerst een beangstigende stilte na een korte periode van voor onze streken ongekend literair leven" (pag. 89).

Langzaam herstel

De zeventiger jaren gaven een langzaam herstel te zien; we zullen ons in hoofdzaak beperken tot de ontwikkelingen in het oosten.

Dat was niet in de laatste plaats onder invloed van de regionale omroep, die hoorspelteksten nodig had in de streektaal, verhalen uitzond en liedjes, kerkdiensten in de streektaal opnam en zo meer. Daardoor had deze omroep op het literaire leven een sterk stimulerende invloed, die echter aan het eind van de zeventiger jaren door een direktiewisseling plotseling ophield.

In het oosten kwam een samenwerking op gang tussen de kringen

„Achterhook en Liemers" en „Salland-Oost Veluwe". Gezamenlijk werd het blad „de Moespot" geëxploiteerd, welk blad vooral door de bijdragen uit onze streek een sterke stimulans verkreeg. Twente werd opnieuw opgericht en sloot zich eveneens aan, terwijl hierbij als vierde de kring

„Vrienden van de streektaal voor Lochem en omgeving" kwam.

Er werd jaarlijks een gezamenlijke verbondsdag georganiseerd en in de Achterhoek ontstonden nauwe kontakten met Westfalen, hetgeen zich manifesteerde in een jaarlijkse dialektdag. In 1981 voor de zevem tiende keer. Op deze dagen werd telkens een ander thema — ook niet-

(9)

literair — centraal gesteld en het blijkt een ontmoeting in de ware zin van het woord te zijn. Er kwam belangstelling voor diverse uitgaven in de streektaal, waaronder vele herdrukken. Het was vooral uitgeverij W. G. Witkam in Enschede, die met zijn Twents-Achterhoekse reeks stimulerend werkte.

Als eenmalige uitgave werd met steun van de provincie Gelderland de bundel „Regiotaal" uitgegeven en de inmiddels tot dialektkring omgedoopte schrieverskring in Oost-Gelderland gaf drie bundels uit, waarvan de laatste in het kader van het Verbond en zette een serie geschriften op touw, „de Wenneplas", waarin inmiddels het derde deel is verschenen.

Een bovenregionaal blad als „Weerwoord", dat zich richtte op de kuituur in het gehele oosten en het aangrenzende Duitse gebied kon zich echter niet handhaven, evenmin als het literaire blad „De Penne- vogel", dat twee jaargangen beleefde en eind 1980 ter ziele ging wegens gebrek aan belangstelling van de zijde der abonnees.

De belangstelling voor geschriften in de streektaal is enorm gestegen en het fonds van Witkam telt al meer dan 30 nummers. Ook het toneel in de streektaal beleeft een ongekende bloei. Voorstellingen in de streek- taal trekken volle zalen, maar het gaat hier in hoofdzaak om vertalingen uit het Nederduits of om stukken, die elders geschreven zijn. Oorspronke- lijke Achterhoekse of Liemerse toneelstukken zijn er nauwelijks. En een paar pogingen om te komen tot een beter genre toneelstuk leverde weinig op. Toch is er in de streektaal-literatuur sinds de stormachtige vijftiger jaren een duidelijk andere tendens te bespeuren. Naast diege- nen, die wel „de verlate romantici" worden genoemd, hebben diverse auteurs zich meer gericht op de actuele literatuurstromingen. Ze hebben een nauwere aansluiting gezocht en ontlenen hun stof niet langer aan de

„gave wereld", waarin het platteland zou verkeren.

De integratie van streektaal- en nederlandstalige literatuur was de inzet van twee bijeenkomsten, die in Doetinchem werden gehouden onder het motto „Literatuur op de grens". De naam sloeg op het gebeuren in het grensgebied — ook Duitse auteurs waren uitgenodigd — maar tevens op de vraag waar het grensgebied van de literatuur in het alge- meen lag.

Een derde geplande bijeenkomst kon wegens gebrek aan belangstelling niet doorgaan.

Een voorzichtige poging om toch weer te komen tot een jaarlijkse literaire manifestatie, was het organiseren van een regionale ronde in

(10)

het kader van het Nationale Concours Zondagsdichters, dat in 1980 voor de Achterhoek en Liemers werd georganiseerd door het Staring- Instituut in Doetinchem. De belangstelling voor deze bijeenkomst was zó hoopvol, dat voor '81 een wedstrijd in het schrijven van korte verhalen werd georganiseerd, die zich in een grote belangstelling mocht verheugen.

81 auteurs zonden 123 verhalen in, waarvan een veertigtal in de streek- taal. De jury bekroonde juist een dialektverhaal als nummer een. Het gelijkstellen van literatuur in de streektaal, het met gelijke maten meten met nederlandstalige literatuur is een van de meest hoopvolle ontwikke- lingen van deze tijd. Want een streektaalauteur heeft het niet gemakke- lijk. Tenminste een auteur, die andere wegen bewandelt dan de tradi- tionele. Door Nederlandstalige critici en lezers wordt hij te snel gelijk- geschakeld met de „verlate romantici" en geoordeeld volgens de meest algemene norm : dat streektaalliteratuur ondermaatse literatuur is.

De goedwillenden onder de critici hebben moeite de gevoelswaarde van de gebruikte woorden en de dubbele bodem hierin te ontdekken, omdat hun die eenvoudig ontgaat. Dat geldt natuurlijk vooral voor de poëzie. En bij hun eigen taaigenoten, die gewend zijn aan en gesteld zijn op het gemakkelijke leesbare verhaal of de rechttoe-rechtaan poëzie, het lieve vers, zijn ze evenmin in tel. Ze stellen te hoge eisen aan de lezer, die altijd nog geamuseerd wil worden in zijn taal. Maar dat is een situatie, die niet alleen bij ons voorkomt.

Problemen en wensen

Als we nu een samenvatting geven van de feiten en de wensen op het gebied van de streektaalliteratuur, dan kunnen we stellen, dat Groningen literair het verst gevorderd is, maar dat Achterhoek en Liemers de meest gestage, stabiele ontwikkeling hebben vertoond.

Twente is het te zeer onderling oneens en voor Salland en Oost- Veluwe is de grote stilte ontstaan, hoewel er een kleine opleving te bespeuren is. Overzien we het veld van de streektaalliteratuur kritisch, dan wordt er te weinig literatuur geschreven. Het gaat hier eerder om lektuur, gemakkelijke leesstof, dan om iets beters. Hieraan is de gemak- kelijke wijze, waarop in dit gebied de streektaal gedrukt wordt, in krant of boek, ten dele debet. De mazen van de toelaatbaarheid zijn te ruim.

Over het algemeen bestaat er ook nog te weinig wil om in de ver- schillende gebieden samen te werken. Men blijft navelstaren op zijn eigen taalgebied, omdat de taal van anderen „onverstaanbaar" en „vreemd" is.

Er wordt ook nauwelijks over de landgrens gekeken, hoewel daar toch ook

(11)

heel wat mogelijkheden zouden liggen. Bijeenkomsten met auteurs uit Westfalen (behalve dan in het kader van de dialektdagen, maar die hebben een veel ruimer arbeidsveld) komen maar moeilijk tot stand.

Er bestaat geen enkel literair blad. De „Moespot" is in de eerste plaats een verenigingsblad en niet een blad voor streektaalliteratuur. Daarom is er ook geen enkele ruimte voor de literaire kritiek, die oordeelt en veroordeelt.

Verder ontbreekt, ondanks de bloei van het dialekttoneel, het aktuele toneelgebeuren. De problemen in de stukken zijn verouderd of het stuk is een aaneenschakeling van humoristische of als zodanig bedoelde scènes.

De regionale omroep is als stimulator voor het schrijven van teksten in de streektaal totaal uitgevallen. Hoorspelauteurs bijvoorbeeld hebben alleen kleine mogelijkheden bij radio Bremen.

Er zou een heel wensenpakket zijn samen te stellen voor wat zou moeten gebeuren. De samenwerking over de grens heen moet worden geaktiveerd en er zou, zoals in het verleden vaker is gebeurd, een grotere literaire uitwisseling moeten en kunnen komen. Ook op streektaalgebied.

Een experiment : het uitwisselen van teksten, zoals in het begin van de zeventiger jaren tussen de NCRV en Radio Bremen, zou best kunnen worden herhaald. Er zou een gezamenlijk literair blad moeten komen.

Voor het gehele oost-nederlandse gebied, dat naast de bestaande bladen, schift en scheidt. Dat bij voorkeur ook over de grenzen kijkt, de lands- grenzen.

Een voorbeeld van een goed blad is het noordduitse „Quickborn", dat de streektaalliteratuur serieus neemt. En wat dat serieus nemen betreft, de streektaalschrijvers zouden hun eigen instrument, hun taal, best eens wat ernstiger kunnen nemen. Best eens kunnen proberen wat zorgvuldiger te schrijven, zodat Nederlands en Streektaal op hetzelfde niveau bekeken zouden kunnen worden.

Betekent het bovenstaande nu, dat het tijd wordt om de streektaal- schrijverij van tafel te vegen ? Verre van dat. We hebben alleen gepro- beerd enkele lijnen te trekken, tendensen en ontwikkelingen aan te geven. En door daarover te schrijven — niet zonder kritische noten te plaatsen — hebben we de streektaalliteratuur en haar ontwikkeling serieus genomen. Even serieus als een verhandeling over literatuur in het Nederlands of in welke andere taal ook.

Dit artikel is hopelijk een poging om te geraken tot de toestand van

„artistieke ascese", waarvan Heeroma sprak om daarmee de „artistieke armoede" de deur uit te bannen.

Henk KROSENBRINK.

(12)

MIDDELEEUWS OOSTGELDERS.

EEN ORIËNTERENDE VERKENNING

Over het middeleeuws Oost-Gelders is tot nu toe maar weinig gepu- bliceerd. Wel zijn Oost-Gelderse stukken opgenomen in een werk over de oorkondentaal van het hertogdom Gelre (Tille 1925); ook werden enige andere uit dat landsdeel afkomstige manuscripten taalkundig onderzocht (Bouwmeester 1903, Leloux 1977a, id. 1978a, id. 1977b).

Maar tot een systematisch onderzoek van b.v. de taal van een bepaalde kanselarij, zoalls dat elders heeft plaats gevonden (vgl. b.v. Hoebeke 1968), is het tot nu toe nog niet gekomen. In de bekende syntaktische en grammatikale literatuur zoekt men dan ook tevergeefs naar een karak- teristiek van de in Oost-Gelderland in de ME geschreven taal. Dat in het kader van deze bijdrage in deze leemte niet kan worden voorzien is duidelijk. Daarvoor ontbreekt het immers niet alleen aan een inventari- satie van het voor onderzoek in aanmerking komende materiaal, maar ook aan een catalogus van de eventuele differentiërende kenmerken van het daar geschreven taaitype. In het volgende zullen we enige teksten aan een taalkundig onderzoek onderwerpen, waarvan het ontstaan in Oost-Gelderland gesitueerd kan worden. Het zal plaatsvinden aan de hand van fonetische bijzonderheden, die kenmerkend zijn voor bepaalde in de Nederlanden en Noordwest-Duitsland geschreven taaltypen. Het is naar we hopen het startpunt voor een breed opgezette en door talrijken ondernomen studie van het middeleeuws Oost-Gelders, dat tot nu toe maar zo weinig belangstelling van de vakgenoten heeft kunnen wekken.

II

De in de ME in de Nederlanden geschreven taal is te vinden in de profane en geestelijke literatuur, verder in de vakliteratuur (vgl. Jansen- Sieben 1974) en in het ambtelijk proza. Onder het laatste verstaat men die teksten, die hun ontstaan aan de organisatievorm van het wereldlijk en kerkelijk leven te danken hebben en die een utilitair karakter dragen.

8

(13)

Deze teksten onderscheiden zich van die uit de andere genoemde cate- gorieën door het feit, dat ze vaak in de originele vorm zijn overgeleverd, waardoor ze als representatief voor de op een bepaalde plaats op een bepaald tijdstip gebruikte taal te beschouwen zijn. Deze eigenschappen maken ze bijzonder geschikt voor een onderzoek, dat de taalsituatie beoogt te beschrijven in een bepaalde periode in een gebied met relatief veel schrijfcentra en daarmee corresponderend relatief veel schrijvers of klerken. Op de vraag, welke in druk toegankelijke ambtelijke teksten de basis voor een onderzoek konden vormen bleken onlangs verschenen tekstpublicaties hierin niet te voorzien. Zo bevat het „Corpus van middel- nederlandse teksten" (Gysseling 1977) dat de eerste landstalige ambtelijke optekening in de Zuidelijke Nederlanden op ca. 1210, die uit de Noor- delijke Nederlanden uit 1254 dateert (Willemyns 1979), geen oorspronke- lijke landstalige ambtelijke teksten uit het Noord-Oosten van ons land.

Uit het Oost-Gelderse Zutphen zijn twee afschriften van een oorspron- kelijk Hollands dokument overgeleverd, die op 11 jan. 1300 gedagtekend zijn (Gysseling 1977, 2747-2748). In het „Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326" a, waarvan onlangs een aflevering is verschenen, bevinden zich geen ambtelijke stukken in de landstaal. Wel worden in de sinds de dertiger jaren van de vorige eeuw uitgegeven „Gedenk- waardigheden uit de geschiedenis van Gelderland" 2 uit Oost-Gelderland afkomstige originelen afgedrukt. Daar de taal van de hier bedoelde documenten reeds door Edda Tille bestudeerd werden en de resultaten ervan door haar gepubKceerd zijn 3 meenden we van een analyse van de hier opgenomen teksten te moeten afzien. Wel vonden wij een vrij groot aantal getransscribeerde Oost-Gelderse stukken in de jaargangen van de door de Vereniging „Gelre" sinds 1898 uitgegeven „Bijdragen en Mede- delingen" 4. Hieronder bevinden zich ook originele versies van qua om- vang beperkte stukken, die door de schrijvers van artikelen veelal ter adstructie van het behandelde onderwerp werden opgenomen.

Met toevoeging van een eerder door ons gepubliceerde oorkonde uit Doetinchem werd hieruit door ons een beneden opgenomen lijst samengesteld van in totaal 31 in chronologische volgorde van 1 tot 31

1 Uitgegeven door E. J. Harenberg, met medewerking van F. Ketner en M. Dillo.

3 J. A. NIJHOFP, dln. I-VI. Arnhem 1831 ff.

3 Vgl. naast Tille 1925 ook Tille 1921.

4 Gelre, Vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis. Oudheidkunde en Recht. Bijdragen en Mededelingen.

(14)

genummerde originelen. Ze zijn afkomstig van in totaal 17 veelal stede- lijke kanselarijen of privépersonen, die aan de hand van medegedeelde gegevens gelocaliseerd werden. De beneden in kaart gebrachte plaatsen zijn, alphabetisch gerangschikt en tussen haakjes voorzien van de daar opgemaakte stukken de volgende : Bredevoort (16), Bronkhorst (19, 24, 29), Doesburg (13), Doetinchem (3, 18), Duiven (10), Groenlo (14), 's Heerenberg (31), Keppel (1, 2, 5), Liemers (12), Lochem (23, 25, 28), (Vorden (27), Wehl (20), Winterswijk (30), Wisch (15, 26), Zutphen (4, 6, 7, 8, 9, 11, 17, 21, 22). Dat sommige plaatsen met meer dan één dokument vertegenwoordigd zijn berust op het toevallige feit, dat er uit die plaatsen nu eenmaal meer stukken beschikbaar waren. Dit is met name het geval met Zutphen, dat in relatief veel bijdragen vanaf het bestaan van het tijdschrift „Gelre" objekt van studie vormde. Het relatief grote aantal op die stad betrekking hebbende stukken hebben we niet alleen opgenomen, omdat Zutphen van grote politieke en culturele betekenis was, maar ook omdat de chronologisch brede spreiding ervan de mogelijkheid biedt op een eventuele ontwikkeling binnen de in de stad gebruikte schrijftaal te attenderen. Als laatste dokument werd een brief uit het jaar 1592 onderzocht, die uit de stad 's Heerenberg afkomstig is. Overigens betekent het opnemen van deze en andere stukken uit de zestiende eeuw geenszins een standpuntbepaling in de problematiek m.b.t. de periodisering van het Nederlands (vgl. Willemyns 1979, p. 30 vlg.). Veeleer werd de keuze ervan ingegeven door de om- standigheid dat er uit de betrokken plaatsen geen vroegere teksten ter beschikking stonden.

In het onderstaande overzicht werden de oorkonders, schrijvers of opdrachtgevers d.m.v. trefwoorden aangegeven; hetzelfde geschiedde bij de omschrijving van de inhoud. De laatste kolom bevat als vind- plaatsen de betreffende nummers en bladzijden van „Gelre". De enige uitzondering vormt nr. 3 van de lijst, waar het nummer van de „Kronijck van Deutekom" bedoeld wordt. De door ons gebruikte afkortingen zullen naar we hopen geen moeilijkheden opleveren. De naam Liemers als plaatsnaam is ongebruikelijk. Daar het hier om een officiële autoriteit gaat, waarvan de localisering niet zeker is, meenden we deze te moeten handhaven.

Op het onder het overzicht opgenomen kaartje werden de plaatsen, waaruit de teksten afkomstig zijn, d.m.v. afkortingen aangegeven. De voluit geschreven plaatsnamen zijn eronder genoteerd.

10

(15)

1. Lijst van onderzochte Oost-Gelderse teksten

N r .

1 2 3

4 5 6 7 8 9 10

11 12 13 14 15 16

17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28

29 30

31

Opgemaakt /geschr.

door

Beatrix v. Keppel Diederik v. Keppel Schepenen Doet.

Rechter enz. Zutph.

Wolter v. Keppel Deken v. Zutph.

Rechters enz. v. Zutph.

Zutphen

Schepenen Zutph.

Drossaard Liemers (Duiven)

Zutphen Rentm. Liemers

Burgem. Doesburg Stadsbest. Groenlo

Heer v. Wiseh enz.

Prior enz. Nazareth Bredevoort

Burgem. enz. Zutph.

Burgem. v. Doet.

Heer v. Bronkhorst Agnes v. Baer enz.

Schepenen v. Zutph.

Rechters enz. Zutph.

Joh. v. Loen Lochem H. Lansynck, Bronkh.

Burgem. enz. Lochem Heer v. Wisch H. v. Hacfoort Vorden Reiner v. Keppel

Nij broek/Lochem Gravin v. Bronkhorst Kerkmeesters v.

Winterswijk Burgem. enz.

's Heerenberg

Datum

1354/17-3 1362/9-10 1374/1-2

1381/6-8 1382/26-2 1384/29-10 1384/5-11 1392 1397/24-12 1421/1-12

1426 (?) 1439/18-4 1448/6-6 ca. 1450 1450/14-8 1463/28-5

1466/2-1 1466/21-2 1469/23-8 1470/24-2 1492/2-6 1494/10-4 1494/1-5 1496/3-2 1498/10-9 1501/29-6 1504/18-1 1559/25-5

1569/22-12 1584/13-7

1592/6-7

Aard

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Contr.

Oork.

Oork.

Akte Oork.

Oork.

Akte Oork.

Oork.

Brief Brief Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Oork.

Brief Akte Oork.

Akte Oork.

Brief

Inhoud/bestemd voor

Leengoed, Monnikhuizen Verkl. v. afstand Verkl. v. verkoop

Verkl. v. verkoop Verkl. v. afstand Arbitr. uitspraak Verkoop v. huis Bouw Walburgkerk Sticht. Rypenhuis Sticht, vicarie Duiven

Inventaris testament Test. beschikking Sticht, weduwenhuis Kondichschapboek Arbitr. uitspraak Nalatenschap

Hertog v. Kleef Hertog v. Kleef Verdrag met Gelre Stichting vicarie Wehl Beheer Rypenhuis Leprozenhuis Stichting vicarie Beklag over Jonker Collatierecht vicarie Burgem. Arnhem Boedelscheiding Inkomsten vicarie

Heer Carl v. Brymoi Verkoop v. grond

Kanselier enz.

F.G. en G.Z. 1

Gedrukt

19/61-62 32/228 K r .

3/7-11 32/170 19/70 18/78-79 18/79-80 1/209-211 20/129-130 49/254-258

5/358-361 15/547-548 5/387-390 1/214-219 58/102-103 4/91-94

27/211 27/222 7/63-64 5/364-367 20/130-131 18/152-153 38/124-127 56/148 38/127-128 12/238-241 2/203-206 38/129

56/149-151 3/156-157

18/127-128

1 De letters staan als afkorting voor Fürstentum Geldern und Grafschaft Zütphen.

(16)

2. Overzichtskaartje van plaatsen, waaruit de in bovenstaand overzicht bedoelde teksten afkomstig zijn.

Am. py

N-«Dev.

^5

u

~?.Does.

W e \

•>

^To^

• Vor.

• D o e t .

V

Gr ^>

Bi w. )

*

Dev = Deventer; Zut = Zutphen; Lo = Lochem; Bor = Borculo; Bro = Bronk- horst; Vor = Vorden; Gr = Groenlo; Br = Bredevoort; W = Winterswijk;

Wi = Wisoh; Doet = Doetinchem; Kep = Keppel; Does = Doesburg; Wes = Westervoort; D = Duiven; sH = 's-Heerenberg; We = Wehl; Am = Arnhem.

III

Oost-Gelderland behoort dialekt-geografisch tot het „Nedersaksische gebied" (Heeroma 1953b). Hier worden Nederduitse dialekten gesproken, die ook in het Noordwesten van het Duitse taalgebied autochthoon zijn (Lasch 1914, §§ 12, 13). In het Nedersaksische Overijssel werd, zoals uit bewaard gebleven en bestudeerde teksten blijkt in de ME als schrijftaal het „Noordoostelijk Middelnederlands" of het „Noordoost- middelnederlands" gebruikt (Leloux 1974, v. Loey 1873). Hierin zijn enerzijds elementen opgenomen, die uit de gesproken tongvallen af- komstig zijn, en anderzijds zijn er vormen in te vinden, die in het westen van ons taalgebied thuis horen. Hun optreden hierin is toe te schrijven aan de culturele beïnvloeding, die als gevolg van de politieke constellatie 12

(17)

heeft plaats gehad (Slicher van Bath 1949). In het nu tot Duitsland be- horende Nederduitse gebied werden verscheidene regionaal bepaalde schrijftaaltypen gebruikt (Peters 1973, p. 70 vlg.). Voor het inter- en supraregionale verkeer was hier de « Mittelniederdeutsche Handels- und Verkehrssprache" voorhanden, die sterk onder invloed van de in Lübeck gangbare schrijftaal stond (Peters 1973, p. 75 vlgg.). Gezien de herkomst van de door ons onderzochte teksten ligt het voor de hand, dat we de daarin gebruikte taal met de boven genoemde schrijftaaltypen vergelij- ken. Een derde basis van vergelijking vormt de door Edda Tille beschre- ven taal uit de oorkonden van het hertogdom Gelre, waarvan zij een uit- voerig fonetisch en morphologisch overzicht geeft.

Tot de karakteristieke kenmerken van het Noordoostmiddelneder- lands behoren de in bepaalde woorden voorkomende Nederduitse ver- schijnselen olt (b.v. in holden), a (b.v. in baven) naast o en „eu" (b.v. in hoer = haar, hun), waar in het westen en zuiden van ons taalgebied out ( = houden), o ( = boven) en a (in hare) optreden *. In Gelderse oor- konden verschijnen hier zowel out als olt (Tille § 26, verder § 4 enz.), a of o (Tille § 28 vlg.) en hare/hoere enz., het laatste vanaf de 15de eeuw (Tille § 298). Voor de laatste vormen gebruikt het Middelnederduits nor- maal ere (Lasch § 405). Het Noordoostmiddelnederlands heeft verder als normale vorm de „westelijke" o voor dubbele of gedekte nasaal en ie voor de z.g. ê4/5 2, waar de Nederduitse schrijftaaltypen en dialekten normaal u, resp. e hebben (Lasch § 180, resp. 111 vlgg.); de Gelderse oorkondentaal heeft hier voornamelijk o en ie (Tille § 39, resp. 77 vlg.).

Als voorbeelden noemen we omme en lief, die in het Middelnederduits en in de dialekten daar dus gewoonlijk in de vormen umme en lef ver- schijnen.

De hier genoemde differentiërende kenmerken worden gesecondeerd door de fonetische varianten brief/bref, dese/desse, disse, sint, sent/sunt, vrient/vrent, vrunt, ende/unde, sin/sint voor „zij (wij) zijn", het pers.

vnmw. hem, haer/sich voor „zich". Van deze varianten komen telkens de eerste vormen in het westen van ons taalgebied en daarmee normaal in het Noordoostmiddelnederlands voor, terwijl de andere gewoonlijk in de Nederduitse schrijftaaltypen gebruikt worden. In de Gelderse oorkondentaal komen van deze varianten brief (§46), dese (§302), sin (§ 232) normaal voor. De genoteerde vormen voor „heilig" treden

1 Voor deze en andere vormen vgl. LBLOUX 1974, passim.

2 ê*lb : ê* = wgerm. ê, os. ê (ie), ahd. ê, ea, ia, ês = 1) wgerm. eu, os. eo, io, ie, laat-os. ê; 2) os. eha, laat-os. ia, mnd. ê. Vgl. Leloux 1971, dl. 1, p. 97.

(18)

daar alle drie op (§ 8). Voor „vriend" worden met chronologisch verschil tot 1440 vrient, daarna normaal vrunt gebruikt (§ 85). Zowel ende als inde, dat ook voor het nevenschikkende voegwoord verschijnt, worden hier, soms in hetzelfde dokument, door elkaar gebruikt (§ 11). Voor het reflexive „zich" wordt zowel „hem" als „sich" toegepast (§296). Een andere, in de onderzochte Oost-Gelderse tekst optredende vorm voor

„deze" is diese, die in het Hoogduits als de normale vorm te beschouwen is (Paul 1975, § 148B (p. 173)). Het gebruik van i als graphisch teken om de lange vokaal aan te geven is met name in het Rijnland te vinden (Paul § 116.2).

De bevindingen van ons onderzoek naar het optreden van de boven besproken varianten zijn in het volgende overzicht samengevat. Wat de registratie van de afzonderlijke verschijnselen betreft is op te merken, dat daar, waar in de kolom twee varianten opgegeven worden, de eerst genoteerde het meest voorkomt. Als dit zeer sporadisch gebeurt, werd dit door schuine strepen geaccentueerd. De Nederduitse ê4'5 wordt in haast elk dokument zeer sporadisch in het lidwoord de en in het persoon- lijk voornaamwoord se aangetroffen. Dit werd door ons genegeerd.

Als deze echter relatief vaak in deze en andere woorden te vinden is, werd dit in de kolom op de gebruikelijke wijze weergegeven. Door het afkortingsteken achter het grondwoord wordt in kolom 8 aangeduid, dat de betreffende vorm eventueel in een samenstelling of grondwoord te vinden is. Met de liggende strepen in de afzonderlijke kolommen wordt bedoeld, dat het betreffende verschijnsel in de betreffende tekst niet op- genomen is. In kolom 10 en 11 wordt daarmee aangegeven, dat ö of a alleen door oe, resp. door ae wordt gepresenteerd. Waar deze schrijf- wijzen naast oi (oy) of ai optreden, werd de betreffende kolom voorzien van oi, resp. ai, eventueel voorzien van schuine strepen. In kolom 12 staat de grondvorm zowel voor vormen zonder uitgang als voor die met uitgang. Bij de in kolom 3 bedoelde vokabels werden tenslotte niet die gerekend die, zoals b.v. fundacie, hun lateinse afstamming niet kunnen verloochenen.

14

(19)

N r .

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

21 22

23 24 25 26 27 28 29 30

31

1. olt/out alt

olt/out out

olt olt olt olt/alt

olt olt/oelt olt/oilt alt/aelt

olt olt/alt alt/olt olt/alt alt olt/alt

oilt

olt aelt/olt

out

oilt/aelt

alt olt

olt/alt olt/aelt

olt/alt oelt olt/alt

aelt/olt/ailt

2. u/o

o o u o o/u

o o/u

o o/u o/u o o/u o/u o/u o/u u / o o/u o o o

o

o/u/

o/u o/u o/u o/u o/u u u u / o

o/u

3. o/a

o

o/a/

o a a/o

a a a a a a a a a/o a/o a/o a e

a/ae

a o

a a

a e a/o a a a/o

a/ae a/o

a e

a/o

4. ê4'5

ie ie

ie/e

ie ie ie ie ie ie ie

ie ie ie ie ie

ie/e

ie ie ie ie

ie ie

ie/e/

ie

ie/e/

ie

ie/e

ie ie ie

ie

5. desse/dese deze

dese dese dese dese dese dese deze dese dese dese

dese dese dese/deze

dese desse/dese

dese

dese dese/dissen/

dese dese desse desse desse dis [brieffs]

desse

6. brief/bref

brief brief brief brief brief brief brief

brief brief brief brieff brieff

brief brief

brief brief

brief brieff breve

breff

brieff breff dieser/dess [getalz]

diese diesen/dess

[dorps]

deser

breve brieve

7. sint/sunt sent/sant

sent sunte

sunte sunte

zunte

sunte/sinte zunte sunte

sent sente

sunte

santé

sunt sunte

sante/sunte

sunte

(20)

Nr.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 2 2 2 3

24 2 5 26 27 28 29 3 0 3 1

8. vriend

vrinsc-

vrient-

vriende vriende frunden

vrunt

:

frunt vrunt - vrende vrunt-

frunt-

ende/unde inde

ende ende ende ende ende ende ende ende ende ende/inde

/und/

ende inde/ende

inde inde/ende

ende ende/inde

ende i n d und/ende

inde und/ende/

inde/ende/

i n d ind/ende/

/unde/

i n d i n d i n d i n d unnd unnd/und

u n d u n d

10. oi

/oi/

/oi/

/oi/

oi

/oi/

oi oi oi oi oi /oi/

oi /oi/

oi /oi/

oi /oi/

oi /oi/

oi

oi oi /oi/

11. ai

a i

/ai/

ai

ai /ai/

/ai/

ai a i /

ai /ai/

ai

ai ai a i

ai

—.

ai

12. oer/oren hare/haere

ere

h a r h a r or or or

or oer oer oir

or oir/oer

or oir oer/or

oir

oer oer/oir oir/oer

or oer

oer/or

oer

oer oer

13. sin/sint

ziin sijn sin

sint

sijnt/sijn

sint siin/siint

sijn/zijn ziin/zijnt

sijn

sijn synt/sint

syndt

synt bynt

sijnt ziint ziin

synt

svnnen

14. „zich"

oen

h e m

oin oen

: — urn oir/sich sich/sych

sich sich

;

sich

sych sich sich sich sich

sich

Een nadere beschouwing van de afzonderlijke geregistreerde ver- schijnselen leert, dat de gevocaliseerde vorm „out", die in het westen en zuiden van ons taalgebied doorgevoerd is, slechts in drie dokumenten optreedt, en wel in 1,1354 Beatrix van Keppel, 2,1362 Diederik van Keppel en 20,1470 Agnes van Baer. Het tijdverschil tussen de eerste

16

(21)

twee nummers enerzijds en het derde bedraagt meer dan honderd jaar.

Alleen in 2 heeft „out" geen van de niet-gevocaliseerde vormen naast zich. Deze verschijnen verder in alle dokumenten en wel in de varianten olt, oelt, oilt, alt, aelt of ailt. De variant „alt" verschijnt als enige vorm in nr. 15 : dit dokument is afkomstig van de Heer van Wisch enz. in 1450. De vorm „olt" of andere varianten met „o" zijn de meest voor- komende. Aanvankelijk alleen optredend wordt deze vorm in de andere stukken meestal begeleid door „alt" of andere schrijfwijzen met „a".

De germaanse u voor gedekte of dubbele nasaal wordt in de teksten meestal weergegeven door o. De dokumenten die in deze gevallen alleen vormen met u hebben zijn nr. 3 uit 1374, Schepenen van Doetinchem, 28 uit 1559 en 29 uit 1569, afkomstig resp. van Reinier van Keppel uit Nijbroek, Lochem en de Gravin van Bronkhorst.

De a als vervanger van de gerekte o treedt relatief vaak op, ook in combinatie met o in hetzelfde dokument. Alleen o vinden we in de boven reeds in ander verband genoemde nrs 1, 3 en 20. Een groot aantal teksten gebruikt alleen a, nu en dan in de orthografie ae; ze zijn tussen ca. 1385- ca. 1450 geschreven. In de gevallen waar a naast o optreedt hebben de varianten met a de overhand.

Opvallend is dat alle dokumenten in woorden met ê4'5 „ie" gebruiken.

Er is geen enkel stuk te vinden, waar alleen de „Nederduitse" variant verschijnt. Deze treedt, zoals reeds gezegd, weliswaar in alle dokumenten op, maar in zo'n geringe mate, dat het gebruik ervan een vergissing lijkt.

Het normaal mndl. gerekte „dese"-de variant deze blijft buiten be- spreking — wordt in 16,1463 Bredevoort, hier naast dese, verder in 23,1494, Joh. v. Loen, Lochem, 24,1496, H. Lansynck, Bronkhorst, 25,1498, Burg. enz. Lochem en 27,1504, Hr. v. Hacfoorth door „desse"

vervangen, dat als „Nederduits" te beschouwen is. In nr. 28, R.v. Keppel, Nijbroek, Lochem en 30, Kerkmeesters Winterswijk verschijnt de verkorte vorm dess; in beide teksten naast „dieser". Dit laatste treedt verder nog op in nr. 29,1569 Gravin v. Bronkhorst. Andere afwijkende vormen zijn het zeer sporadische Nederduitse „disse" in 20,1470 Agnes v. Baer, hier naast „dese", en het verkorte dis in 26,1501 Hr. v. Wisch. De Neder- duitse vorm „bref" treffen we alleen aan in 23,1494 Joh. v. Loen, Lochem, 24,1496 H. Lansynck, Bronkhorst, 27,1504 Hr. v. Hacfoorth, Vorden, 29,1569 Gravin v. Bronkhorst. Opmerkelijk is dat deze nummers voor ê4/5 de grafie „ie" gebruiken, terwijl het woord „brief" gewoonlijk tot de groep der ê4/5-woorden gerekend wordt (Lasch § 110,115). De andere dokumenten gebruiken altijd de vorm ,,brief(f)".

(22)

Van de 16 stukken waarin „sint" = „heilig" voorkomt hebben de volgende 12 de vorm met „u" : 3,1374 Schep. v. Doetinchem, 5,1382 Wolter v. Keppel, 6, 1384 Deken v. Zutphen, 8, 1392, Zutphen, 10, 1421, Drossaard Liemers, hier naast „sinte", 11, 1426, Zutphen, 12, 1439 Rentm. Liemers, 18, 1466, Burgm. Doetinchem, 22, 1494, Rechters Zutphen, 23, 1494 Joh. v. Loen, Lochem, 25, 1498 Burgm. v. Lochem, 27, 1504 Hr. v. Hacfoorth Vorden, De variant „sent" komt voor in 2, 1362, Died. v. Keppel, 14, ca. 1450, Stadsbest. Groenlo, 15, 1450, Hr. v. Wisch. Naast het optreden van „sinte" in het reeds aangehaalde 10 verschijnt de vorm „santé" in nr. 25, zie boven, waar het naast „sunte"

optreedt.

In nog niet de helft van het aantal onderzochte teksten, namelijk in 11 stukken, hebben we het woord „vriend" zelfstandig of in een afleiding of een samenstelling aangetroffen. In de variant met „ie"

verschijnt het in 6, 1384, Deken v. Zutphen, 15, 1450, Hr. v. Wisch, 17, 1466 Burgm. v. Zutphen, 18, 1466 Burgm. v. Doetinchem, De vorm

„vrende" komt een keer, en wel in 26, 1501, Hr. v. Wisch voor. In de overige in aanmerking komende dokumenten vinden we de Nederduitse vorm met „u", in de nrs. 19, 24 en 29 bovendien met de orthografische vaiiant „fr". (19, 1469 Hr. v. Bronkhorst, 22, 1494 Rechters Zutphen, 24, 1496 H. Lansynck Bronkhorst, 25, 1498 Burgm. Lochem, 27, 1504 Hr. v. Hacfoorth, Vorden, 29, 1569 Gravin v. Bronkhorst).

De situatie van het gebruik van de fonetische varianten voor het nevenschikkende voegwoord „en", dat in alle teksten vrij vaak voorkomt is vrij gecompliceerd. Na een aanvakelijk, en, tot 1397, uitsluitend optreden van de vorm „ende" begint 10, 1421 Drossaard Liemers met het opnemen van de varianten „und" en „inde" naast het als normaal te beschouwen „ende". Dit treedt verder op tot 24, 1496. Als enige vorm wordt „ende" dan verder gebruikt in de dokumenten 11, 1426 Zutphen, 15, 1450, Hr. v. Wisch, 17, 1466 Burgm. Zutphen. In de nrs. 10 (boven) 12, 1439 Rentm. Liemers, 14, ca. 1450, Stadsbest. Groenlo, 16, 1463, Prior Nazareth Bredevoort, 19, 1469 Hr. v. Wisch, 21, 1492 Schepenen Zutphen komt het voor naast „inde", soms in combinatie met „unde".

De eerste van deze beide vormen treedt als enige mogelijkheid op in 13, 1448 Burgm. Doesburg, 18, 1466, Burgm. Doetinchem, 22, 1494, Rechters Zutphen, 24, 1496 H. Lansynck, Bronkhorst, 25, 1498 Burgm.

Lochem, 26, 1501 Hr. v. Wisch, 27, 1504 Hr. v. Hacfoorth, Vorden.

In combinatie met „ende" en „unde" in de reeds aangehaalde nrs. 10, 19 en 23. De variant met „u" verschijnt verder alleen naast „ende" in 20, 1470, Agn. v. Baer. De dokumenten, die alleen „unde" of de variant 18

(23)

met nn hebben zijn de laatste vier nummers, te weten 28, 1559, R. v. Kep- pel, Nijbroek, Lochem, 29, 1569 Gravin v. Bronkhorst, 30, 1504, Kerkm.

Wintersijk, 31, 1592 Burgm. 's-Heerenberg.

De lengte van de klinker bij o en a wordt in alle dokumenten normaal door achtervoeging van e aangeduid. Daarnaast wordt echter ook in vele stukken de combinatie „oi" en „ai" gevonden, die nu eens meer, dan weer minder frequent verschijnt. Na een aarzelend begin met „oi"

in 2, 1382 Wolter v. Keppel, 6, 1384 Deken v. Zutphen, 9,1397 Schepenen Zutphen zet met nr. 10, 1421 Drossaard Liemers het gebruik van oi en ai zich definitief door. Met uitzondering van de nrs. 27, 1504 Hr. v.

Hacfoorth Vorden en 31, 1592 Burgm. 's-Heerenberg heeft elk dokument verder vormen met oi, waarbij het aantal vrij gedifferentieerd is. De variant „ai" voor „ae" wordt na 9, 1397 in alle teksten aangetroffen behalve in de volgende nrs. : 11, 1426, Zutphen, 14, ca. 1450 Stadsbest.

Groenlo, 23, 1494 Joh. v. Loen Lochem, 27, 1504 Hr. v. Hacfoorth Vorden, 29, 1569 Gravin v. Bronkhorst, 30, 1584 Kerkm. Winterswijk.

Nagenoeg alle teksten hebben vormen voor het bezittelijk vnmw.

voor de 3de pers. meerv. en enkelv. De algemeen mndl. variant har- hebben alleen de eerste twee stukken (1, 1354 Beatrix v. Keppel, 2, 1362 Diederik van Keppel). De andere teksten gebruiken de in het Noord- oosten gebruikelijke varianten met o, oe of oi.

In ongeveer twee derde van het aantal onderzochte getransscribeerde manuscripten komen vormen voor „wij/zij zijn" voor. De algemeen mndl. vorm „sijn" of diens orthografische varianten treffen we aan in 1, 1354 Beatrix v. Keppel, 2, 1362, Diederik v. Keppel, 3, 1374 Schepenen v. Doetinchem, 11, 1426 Zutphen, 13, 1448 Burgm. Doetinchem, 15, 1450, Hr. v. Wisch, 26, 1501 Hr. v. Wisch, Het verschijnt naast de oostelijke vorm met t op het einde in de nrs. 8, 1392 Zutph. 10, 1421 Drossaard Liemers, 12, 1439 Rentm. v. Liemers. De variant met t verschijnt verder nog in de stukken 6, 1384 Deken v. Zutphen, 9, 1397 Schepenen v. Zutphen, 16, 1463, Prior Nazareth Bredevoort, 20, 1470, Agn. v. Baer, 22, 1494 Rechters v. Zutphen, 24, 1496 H. Lansynck Bronkhorst, 25, 1498 Burgm. Lochem, 27, 1504 Hr. v. Hacfoorth Vorden. De vorm

„bynt" heeft als enige oorkonde nr. 23, 1494 Joh. v. Laer Lochem; ze wordt door v. Loey uit Steenwijk (§ 74 Aantek.) en door Lasch (§ 449 Anm.) geregistreerd. In nr. 31, 1592 Burgm. 's-Heerenberg staat „wy synnen", dat als oostmndl. aangemerkt wordt (v. Loey, § 74 Aantek.).

In een goede helft van de teksten wordt het wederkerend vnmw-

„zich" gebruikt. Het verschijnt niet in de nrs. 1, 2, 3, 5, 6, 8, 11, 15, 18,

(24)

20, 21, 22, 23, 29, 30. Vanaf 13, 1448 Burgm. Doesburg treedt voor

„zich" het oostelijke „sich" of een orthografische variant ervan op.

Het als reflexief toegepastte pers. vnwm. verschijnt in de oostelijke vorm oen/oin in de nrs. 4, 1381, Rechters Zutphen, 9, 1397, Schepenen v. Zut- phen, 10, 1421, Drossaard v. Liemers; als um in 12, 1439 Rentm. Liemers.

Het algemeen mndl. „hem" treedt in deze betekenis op in 7, 1384 Rech- ters Zutphen.

Uit het bovenstaande blijkt, dat in de onderzochte dokumenten niet overal dezelfde varianten van de onderscheidende fonetische verschijn- selen te vinden zijn. De taal, die in de afzonderlijke stukken gebruikt wordt is niet uniform, en kan als zodanig niet onder de noemer Noord- oostmiddelnederlands of Middelnederduits gebracht worden. Tegen de eerste karakterisering pleit b.v. het optreden van oi en ai, verder van inde, als orthografische en fonetische varianten. Tegen de tweede karak- terisering kunnen we het optreden van o i.p.v. u voor nasaal en ie voor ê4'5

aanvoeren. Al heeft de taal uit de Oost-Gelderse stukken veel gemeen met het door Edda Tille beschreven taaitype in het hertogdom Gelre, toch laten vormen als „diese" enz. een identificatie daarmee niet zonder meer toe.

Is de schematische karakterisering volgens het gangbare model voor de taal van het hele materiaal niet te verdedigen, bij de typologise- ring van de taal in de afzonderlijke stukken stuiten we op dezelfde moeilijkheid. Wel verschijnen b.v. in nr. 1, 1354 Beatrix van Keppel van alle gehanteerde kriteria de algemeen Nederlandse varianten, maar naast het hier te constateren „out" treedt ook „olt" op, dat wel als Noord- oostmiddelnederlands gezien moet worden. Een dergelijke situatie doet zich voor bij nr. 2, 1362 Died. v. Keppel, waar ook alle algemeen Neder- landse varianten optreden, maar waar de overigens niet als kriterium genomen vorm „hon" = hen, die in het westen en het zuiden van ons taalgebied niet gebruikelijk is, de herkomst van het stuk uit het oosten van het taalgebied attesteren (v. Loey, § 28).

Uitgesproken „Nederduitse" stukken komen niet voor. Naar ver- houding veel van dergelijke kenmerken vinden we in nr. 23, 1494 Joh.

v. Loen Lochem, waar o.a. het vrij regelmatige u i.p.v. o, desse, enige vormen met e voor ê4'5, breve, sunte en mogelijk ook bynt op Neder- duitse invloed terug te brengen zijn. In dat schrijftaaltype voorkomende vormen vinden we verder relatief veel in de nrs. 24, 1496, H. Lansynck Bronkhorst, 25, 1498 Burgm. Lochem, 27, 1504 Hr. v. Hacfoorth Vorden, die zich daardoor van de andere stukken in niet geringe mate onderschei- den.

20

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het prestige van de reeks entrepreneur-échantillons-frigidaire is nul, niet alleen omdat deze elementen [ + FRA] zijn, maar ook omdat ze voor heel wat (vooral jongere)

In de dialekten van W.Z.V., Ede, Filippine, Zandstraat, L.v.A., Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen en Klinge vertoont deze konsonantenklasse een vrij

Dezelfde grammaticus zou wel kunnen vermelden, dat er in het Standaardnederlands een tendentie bestaat meer onverbogen vormen van adjectieven op -isch (hypothese 4) te gebruiken en

Van een wetenschappelijke rechtvaardiging van deze methode wil ik hier in Nederland afzien, waar hij in de TNZN en de TON al lang zijn bruikbaarheid heeft bewezen. Ook vanuit

Het Zuid heeft twee gezichten : bepaalde delen zijn intussen vrij verkrotte volksbuurten met hoge overbevolkte herenhuizen geworden, maar andere herenhuizen zijn goed bewaard en

taalverandering veroorzaakt door het verschijnsel ‘forensisme’; de onderzoeksvraag was: is er sprake van een (signifikant) verschil tussen het dialektgebruik van een groep

Wat in Nederland de tegenstelling tusschen Stad en Land is, is hier bij ons in Suriname de tegenstelling ‘Stad’ en ‘District’. Eigenlijk is hier het verschil nog grooter, daar de

Oppervlakkig beschouwd zoude men meenen, dat er geen zaak is, waarin de ouders meer geneigd moesten zijn, om hunne eigene zienswijze te volgen, dan waar het de opvoeding hunner