• No results found

Samen werken aan een krachtige Pedagogische Civil Society

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Samen werken aan een krachtige Pedagogische Civil Society"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Kenniscentrum Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen

Samen werken aan een krachtige

Pedagogische Civil Society

Inzichten en reflecties vanuit het werkveld

- januari 2015 -

(2)

2

Inhoudstafel

1 Inleiding ... 3

2 De praktijken in een notendop ... 5

3 Een gelukkig, gezond en veilig opgroeiklimaat voor kinderen ... 12

4 Pedagogische Civil Society (PCS)? ... 14

4.1 Voor en door wie? ... 14

4.2 Wat nemen de actoren op? Waarop worden ze aangesproken? ... 15

4.3 Een doordachte aanpak? ... 17

4.4 Een gepaste en betekenisvolle aanpak … ... 18

4.5 … ook voor diensten en organisaties... 22

4.6 Uitkomsten en succeservaringen meten en delen? ... 24

5 Versterkende randvoorwaarden voor een goed functionerende Pedagogische Civil Society ... 27

5.1 Versterkende begeleiders ... 27

Individuele kenmerken en basiscompetenties ... 27

Kenmerken van het team ... 31

Vrijwilligers in al hun diversiteit ... 32

5.2 Versterkende diensten en organisaties in samenwerking ... 36

Gepaste rekruteringsstrategieën (?) ... 36

Een ondersteunend en versterkend ‘werk’klimaat ... 37

Locatie: inbedding in de wijk en (ruimere) buurt(werking) ... 38

(Boven)lokale samenwerking ... 40

5.3 Versterkende overheden ... 43

6 Besluit: praktijken met een eigenheid en grote gemeenschappelijkheid ... 46

7 Meer lezen, meer weten? ... 49

8 Werking en contactgegevens van de praktijken ... 52

(3)

3

1 Inleiding

Zoals in de aankondiging van het 7e Vlaams Congres Opvoedingsondersteuning vermeld, is er een groeiende rijkdom aan initiatieven waarbij ouders, burgers, vrijwilligers en professionals zich samen inzetten rondom het grootbrengen van kinderen.

Om zicht te krijgen op de mogelijkheden van dat ‘samen werken’ ging EXPOO op zoek naar bezielde praktijken, naar organisaties en samenwerkingsverbanden die het gedachtengoed van de

‘Pedagogische Civil Society’ in hun werking rond opvoeding, jeugd en gezin binnen brengen. Met 5 praktijken werden gesprekken gevoerd over hoe zij die ‘Pedagogische Civil Society’ zien, wat ze onder eigen kracht en burgerkracht verstaan, hoe ze in hun werking daar vorm aan geven en welke mogelijkheden en grenzen ze daarbij ervaren. De gesprekken leverden doorleefde inzichten op over belemmerende en stimulerende factoren voor samenwerking tussen ouders, vrijwilligers en

professionals en over de rol die de bredere samenleving en overheid daarin op te nemen heeft. Deze inzichten werden in een tussentijds verslag gebundeld. Dit verslag vormde de insteek van een focusgroep, waarin deze 5 praktijken en 3 bijkomende praktijken samen reflecteerden over deze inzichten.

Het rapport dat hier voorligt is de neerslag van heel dit reflectietraject. Het is tot stand gekomen dankzij de inbreng van ervaringen en inzichten van medewerkers van 8 praktijken:

- de medewerkers van 5 praktijken die in een gesprek en/of de focusgroep over hun werking getuigden en reflecteerden:

o Marjan Blokland van Vorming Plus, trekker van de Netwerkgroep Pedagogische Civil Society Antwerpen (PCS A’pen) en Dirk Christiaansen van Centrum Kauwenberg o Griet De Wachter, Vzw Jong (Gent)

o Gretl Dons en Ward Uyttenhove, Dienst ondersteuningsplan Oost-Vlaanderen (DOP) o Kathleen Vandenput, Huis van het Kind Heusden-Zolder (HVHK)

o Katelijne van Waes en Petra De Gols, Tuindagen Asse

- de medewerkers van 3 praktijken die in de focusgroep over hun ervaringen getuigden en de tussentijdse inzichten aanvulden, scherper stelden enz.

o Mirjam Beyers van de Eigen Kracht Conferenties vzw (EKC) en Kristin Nuyts van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (Steunpunt AWW))

o Brigiet Croes, Domo Leuven vzw

o Anne-Mie Laghuwitz & Ruth Van Bortel, De Kleine Berg vzw (Boechout)

Nele Travers en Liesbeth De Ridder van EXPOO namen het initiatief voor dit reflectietraject en stonden mee in voor de inhoudelijke en logistieke ondersteuning. Kristien Nys van het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (Odisee) en praktijkonderzoekster aan de onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek (KULeuven) voerde de gesprekken en nam de redactie van het

tussentijds verslag en dit eindrapport voor haar rekening.

(4)

4

Dit rapport is gestoeld op de inbreng van een ‘beperkt’ aantal praktijken. Er zijn in Vlaanderen immers nog tal van andere opvang-, ontmoetings- en andere ondersteuningsinitiatieven die hieraan toegevoegd zouden kunnen worden. Al die praktijken in het reflectietraject betrekken, was niet mogelijk. We zijn daarom afgegaan op de praktijken die op de EXPOO-oproep reageerden.

Desalniettemin reikt deze ‘selectie’ voor een breed palet aan sectoren en initiatieven relevante ervaringen, inzichten, knelpunten, spanningsvelden en verbeterpunten aan. Ze leverden ook talrijke getuigenissen op die niet alleen de basis vormden voor de analyse, maar ook mee ‘kleur’ geven aan dit rapport. Je vindt ze in hoofdzaak terug in de gemarkeerde tekstvakken. Het zijn grotendeels de woordelijke weergaven van wat praktijkmedewerkers in de interviews of in de focusgroep

aanbrachten. Formuleringen werden enkel gewijzigd wanneer die de leesbaarheid ten goede kwamen.

Tijdens het reflectietraject vernamen we meermaals dat het gesprek en de uitwisseling met de andere praktijken hen bevestiging gaf van de kracht van hun aanpak, hen verder aan het denken zette, hen hielp om aandachtspunten en hindernissen scherp(er) te stellen en hen

inspirerende gedachten voor hun eigen werking opleverde. We hopen dat de ervaringen, de getuigenissen en de inzichten in dit verslag ook jou (verder) kunnen inspireren in je werk.

In dit rapport laten we je eerst kennismaken met de praktijken die in het interview- en

focusgroeptraject betrokken waren. Na de beknopte beschrijving van de praktijken, brengen we de inzichten in kaart die door en over de verschillende initiatieven heen aan de oppervlakte kwamen.

We stippen de gemeenschappelijke krijtlijnen aan, gaan in op punten van verschil en op mogelijke spanningsvelden die de betrokken praktijken ervaren. Zij die meer willen lezen over kaders of initiatieven die invulling geven aan de ‘Pedagogische Civil Society’, kunnen ten rade gaan in de leeslijst ‘Meer lezen, meer weten’. Deze leeslijst is verre van exhaustief. De laatste rubriek van dit rapport bestaat uit praktijkbeschrijvingsfiches van de initiatieven die in het reflectietraject betrokken waren. Je vindt er ook hun contactgegevens in terug.

Ik heb mogen kennis maken met een heleboel boeiende initiatieven, boeiende mensen, wauw!

Die basishouding om te blijven zoeken naar mogelijkheden, daar moet je vanuit vorming in blijven investeren. Hoe krijg ik dat zelf?

Door af en toe iets op EXPOO te volgen, door in dialoog te gaan met anderen, ik doe dit gesprek nu, vragen die ik moet

beantwoorden … Op die manier hou je dat voor jezelf wel scherp.

Daarom doe je dit soort dingen ook.

Ik vond dat er heel veel mooie dingen naar boven kwamen. Ik vond het ook goed dat werd

aangehaald om de doelgroep directer te betrekken in ons project. Dat is een

aandachtspunt dat ik zal meenemen naar de volgende vergadering. Ja, dat is goed.

(5)

5

2 De praktijken in een notendop

Uit het overzicht in de inleiding blijkt dat er een breed palet aan praktijken in het reflectietraject betrokken werd. Het zijn praktijken die ingebed zijn in verschillende sectoren en levensdomeinen. Er is een vertegenwoordiging vanuit jeugd(welzijns)werk, integrale jeugdhulpverlening, kinderopvang, preventieve gezins- en opvoedingsondersteuning, sociaal-cultureel vormingswerk, welzijnswerk en het werkveld voor personen met een handicap.

We beperken ons in deze rubriek tot een beknopte beschrijving van de krijtlijnen van de werking van de initiatieven. In rubriek 8 vind je voor elk initiatief een uitgebreide praktijkbeschrijvingsfiche terug.

Dienst Ondersteuningsplan (DOP) Oost-Vlaanderen (Melle)

De Dienst Ondersteuningsplan is een dienst die personen met een (vermoeden van een) handicap helpt bij het maken van een ondersteuningsplan.

Medewerkers van DOP zijn geen hulpverleners.

Ze brengen aan de hand van sociale

netwerkstrategieën de cliënt en de mensen die voor hem of haar belangrijk zijn (bv. familie, buren, zorg- en ondersteuningsfiguren) rond de tafel. Vervolgens gaan ze samen op zoek naar de wensen van de cliënt en zijn omgeving én naar de ondersteuning die nodig is. De cliënt en zijn

omgeving maken samen een ondersteuningsplan op en vertrekken daarbij van de draagkracht van de cliënt en zijn netwerk. Ze stellen ook een steungroep samen die het ondersteuningsplan mee opvolgt en uitvoert.

DOP zet m.a.w. in op een vraaggestuurde zorg en bewerkstelligt dat mensen niet alleen eigenaar zijn van hun probleem, maar ook van hun oplossingen. DOP wil bijdragen aan het maatschappelijk proces van integratie en

inclusie, het wil cliënten regie over hun eigen leven geven en hen empoweren. De unieke

persoonlijkheid van de cliënt, zijn krachten, vragen, wensen en noden én de context van de cliënt staan in het begeleidingsproces centraal.

DOP kan met een cliënt maximum 12 ‘begeleidingen’ opnemen en dat over een periode van 12 maanden. DOP Oost-Vlaanderen kreeg in 2012 een erkenning voor 4.443 contacten per jaar. De begeleiding door DOP is gratis en DOP wordt gesubsidieerd door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).

Met de cliënt en zijn netwerk tot een gedeelde vraag komen én een realistisch

ondersteuningsplan opmaken waarmee ze zelf aan de slag kunnen, is een totaal ander uitgangspunt dan het netwerk betrekken. De persoon en zijn netwerk maken een keuze en nemen een beslissing over de ondersteuning.

Voortdurend en op alle niveaus ‘out of the box’

denken in functie van het kind, de jongere, de jongvolwassene en zijn gezin en leefomgeving is onontbeerlijk.

Vooral de bereidheid om buiten ‘mijn’ aanbod te denken, zorgt ervoor dat je stappen kan zetten.

Als iemand zegt ‘hij moet naar een dagcentrum’ en hij is daar niet van af te brengen, dan kan je daar weinig in veranderen. De bereidheid om na te denken buiten het algemeen aanbod én de bereidheid om het netwerk te betrekken, dat zijn succesfactoren bij ons.

(6)

6

vzw Jong (Gent)

Vzw Jong is een Gentse vzw die erkend is als particulier jeugdwelzijnswerk. Ze heeft deelwerkingen in de aandachtswijken van Gent. Voor kinderen en jongeren voorzien ze een groepsgericht

vrijetijdsaanbod (bv. instuiven, sport- en creatieve activiteiten, speelpleinwerking). Ze begeleiden hen, bemiddelen en verwijzen hen zo nodig door. Ze hebben een 400-tal leden (Jaarverslag, 2013).

De 7 spelotheken van vzw Jong ontlenen jaarlijks niet alleen (duizenden stukken) speelgoed. Ze zijn ook een plaats waar ouders sociale steun ervaren, waar er bewust met spelen en speelgoed wordt omgegaan, waar er geluisterd wordt naar ouders en hun vragen, waar het vrijetijds- en cultuuraanbod ontsloten wordt. De spelotheken beogen om op

verschillende vlakken bruggen te bouwen en in

te spelen op de lokale (wijk)dynamieken. Ze werken daarvoor samen met de andere deelwerkingen van vzw Jong, met partners in de wijk en anderen. Zo levert de opvoedingswinkel een bijdrage in de intervisiemomenten van de spelotheekverantwoordelijken, medewerkers en vrijwilligers. De meeste spelotheken hebben 1 à 2 vaste spelotheekvrijwilligers. Ze staan mee in voor de administratie, het onthaal, de ontlening en bieden vaak een luisterend oor.

Het ledenbestand van de spelotheken is in grote mate een afspiegeling van wie in de wijk woont en leeft. Zowel maatschappelijk kwetsbare gezinnen als rijke, jonge hippe gezinnen, kleine en grote gezinnen komen, elk vanuit een eigen insteek, naar de spelotheek. Bijvoorbeeld om hun kinderen ruimte te geven om te spelen, om speelgoed te ontlenen (bv. om financiële of ecologische redenen).

Huis van het Kind (HVHK) in Heusden-Zolder

Het HVHK in Heusden-Zolder kenmerkt zich door een lokale verankering met een bovenlokale samenwerking. Gemeentelijke diensten,

maar ook Kind en Gezin,

kinderopvangvoorzieningen, het CLB, ouderverenigingen, buurtopbouwwerk en tal van andere diensten en organisaties met of zonder een gemeente-overstijgend aanbod (bv. de opvoedingswinkel), maken deel uit van de samenwerking. Deze

De wijkwerkers steken hun voelsprieten op in

gezinnen. Ze volgen het principe van de vrije insteek.

Ze gaan er vrijblijvend kijken of er een nood is, of er dienstverlening opgestart moet worden en brengen (informatie over verschillende)

ondersteuningsmogelijkheden bij het gezin. Zij zijn de centrale toeleidingsfiguren. We willen vermijden dat de veelheid aan aanbieders/hulpverleners elk hun eigen aanbod bij de gezinnen bekend maken.

Wat is ons succes? Het is leuk voor de kinderen en als ouders zien dat hun kinderen plezier maken, dan komen ze terug. Er zijn ook randvoorwaarden:

- de instapkost is laag, het lidmaatschap kost 2 euro per jaar en een 2e kind is gratis, - we zijn zeer laagdrempelig, mensen mogen gewoon komen,

- we bouwen heel bewust de collectie uit, we vernieuwen, we blijven onszelf daarin bevragen,

- de verschillende functies van de spelotheken en de bruggen die we naar andere levensdomeinen bouwen: de ouders komen speelgoed ontlenen, ze zijn samen aan het spelen met hun kinderen en ondertussen ontmoeten ze andere ouders, daar haken we vaak op in, in samenwerking met de opvoedingswinkel bijvoorbeeld pikken we in op de grotere en de kleinere opvoedingsvragen, en dat vanuit een vraaggestuurde methodiek.

We willen echt vanuit de wijk opereren. We vinden dat wijkweefsel zo belangrijk. De spelotheken bestaan niet op zichzelf. We werken echt samen. Als het een buurtfeest is, dan staan ze aan onze deur. We willen graag betrokken worden bij het buurtgebeuren. De verantwoordelijken weten wat er aan de hand is in de wijk omdat ze deelnemen aan het wijkoverleg.

(7)

7

samenwerking laat hen toe om specifieke expertise aan te trekken en op te bouwen én om good practice uit te wisselen. De lokale verankering is essentieel omdat het lokale niveau korter bij de burger, ouders en gezinnen staat en omdat het verbindingen kan maken met andere

beleidsdomeinen (Vandenput, 2013).

Het samenwerkingsverband van het HVHK kent verschillende deelwerkingen. Zo is er de spelotheek Patapoef waar mensen speelgoed kunnen ontlenen, waar ze terecht kunnen met hun vragen, waar

ze informatie kunnen vinden over o.a. het lokaal aanbod van de Gezinsbond, fietsgraveeracties enz.

Op vraag van scholen of organisaties organiseert de spelotheek ook informatiebijeenkomsten. Een andere deelwerking is het voorschools project Hupsakee, een moeder- en kindergroep die wekelijks samenkomt. Beide deelwerkingen delen dezelfde locatie. Ook het buurtbewonersoverleg heeft er zijn stek. Het speelterrein dat aan deze locatie verbonden is, wordt mee beheerd door een aantal buurtbewoners.

De Tuindagen, buurtvakantieopvang in Asse

De Tuindagen in Asse is een initiatief dat door en voor de mensen uit de wijk Keierberg opgestart werd. De initiatiefnemers konden terugvallen op een lange traditie van het buurtfeest en contacten en vriendschappen die reeds onder de buurtbewoners

aanwezig waren. Sinds 2011 worden de kinderen uit de buurt één week in augustus elke dag bij twee andere

gastmoeders opgevangen. Het voorbije jaar werden er in die week een 30-tal kinderen van 3 tot 12 jaar opgevangen.

De gastmoeders en een 5-tal jongeren uit de straat zorgen voor een gevarieerd

activiteitenprogramma (bv. spelen, knutselen, vertelmoment, bezoek aan een dierenarts enz.). Het zijn niet alleen de gastmoeders en de jongeren die deze opvang realiseren. Er zijn ook verschillende buurtbewoners (jongere en oudere generaties), die

hun betrokkenheid tonen: ze leveren ideeën aan voor activiteiten, stellen hun tuin of werkplaats ter

beschikking of zorgen voor transport voor een activiteit op verplaatsing (bv. zwemmen, bezoek aan de dierenarts). De week wordt steevast afgesloten met een aperitiefavond waarop de mensen worden

bedankt die mee een activiteit hebben verzorgd,

Ik geloof in de combinatie van regie en actorschap. Door de opname van de regierol en de daarbij aansluitende focus op samenwerkingsverbanden en netwerking, verlies je als

coördinator de contacten met de doelgroep. Je moet dat blijven voelen. Daarom val ik nu onder meer in wanneer mensen van onze werking bijvoorbeeld ziek zijn.

Ik probeer als coördinator de principes van het krachtgericht werken mee uit te dragen in de samenwerking, in het overleg. Ik blijf elke organisatie vragen ‘Wat kan jij hier betekenen? Wat kan wel? Wat is er nodig?’ Door niet te blijven steken op de grenzen van elke organisatie, want die zijn er uiteraard wel en die worden soms van bovenaf heel rigide opgelegd, maar door die vragen te blijven stellen kom je wel tot samenwerking en afstemming.

De principes van krachtgericht werken meenemen naar partners is veel gemakkelijker omdat we zelf ook dat proces doorlopen hebben als actor. We hebben zelf onze activiteiten, een

spelotheek, een wijkwerking. Dat maakt dat we voeling hebben met de doelgroep én dat we met partners dat gesprek kunnen aangaan.

Gewoon gedurfd. Elkaar wat helpen. Er zijn bij ons wel wat mensen die ideeën hebben en die er dan gewoon aan beginnen.

Appreciatie is belangrijk, bijvoorbeeld een kleine attentie geven, mensen kunnen feliciteren. Treffend is het vertrouwen dat de kinderen [die de activiteiten begeleiden] van de andere moeders kregen. Dankzij dat vertrouwen,

‘het zal wel lukken’, hebben ze mogen leren met vallen en opstaan.

(8)

8

materiaal hebben uitgeleend of een ruimte ter beschikking hebben gesteld. Daarnaast organiseert het wijkcomité nog altijd het jaarlijkse wijkfeest. Het initiatief kreeg in 2014 de prijs van de Koning Boudewijnstichting, Radio 2 en de 5 Vlaamse provincies ‘Goed gezien, hier wordt je buurt beter van!

Netwerkgroep Pedagogische Civil Society (PCS) in Antwerpen

Vormingplus Antwerpen, het Minderhedenforum, het Internationaal comité, IVCA, Centrum Kauwenberg, Symbiose vzw en Samik brengen hun expertise samen in de netwerkgroep PCS. Dit samenwerkingsverband is onder meer gestoeld op het inzicht dat ‘om maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, de inzet van iedereen, van overheden, verenigingen en burgers, nodig is’

(www.vormingplusantwerpen.be).

Deze groep probeert tot een duidelijk begrip te komen van pedagogisch burgerschap, sociale cohesie, verbinding met instellingen,

burgerinitiatief. Ze brengen de wensen en de noden van de doelgroep in kaart. Van daaruit zullen ze duurzame samenwerkingsverbanden en projecten met oudergroepen in de stad en in de regio opzetten. De projecten kunnen heel verschillend zijn, maar zullen door een

gemeenschappelijke kern gedragen worden: vrijwillige deelname, informeel verloop, de deelnemers bepalen zelf de leerinhoud, het leerproces en de resultaten van het leerproces (cf. eigen

handelingsbekwaamheid), versterking van de eigen stem van ouders (o.a. in de groep, in de samenleving), duurzame ontwikkeling van sociale verbanden, versterking van het pedagogisch klimaat in de buurt en van de kracht van de groep (Blokland, 2012).

Eén van de projecten van Vormingplus en Centrum Kauwenberg, resulteerde in de website Sterke Ouders. Recent was op een opendeurdag te zien waar sociaal-artistieke werkvormen een oudergroep toe kan brengen (o.a. poetry slam, videomontages).

Heel de omgeving moet mee reageren, daar zit de nieuwe kracht of het ‘eigen kracht gegeven’. Je hebt heel de omgeving en heel het netwerk nodig. Een ouder staat niet alleen met individuele problemen. Een probleem is eigenlijk een samenlevingsprobleem. Wij hebben samen verantwoordelijkheid over kinderen, niet alleen over ons eigen kind. Net hier ligt de kern, de invulling van pedagogisch burgerschap.

Wat maken de Tuindagen tot een succes?

De betrokkenheid op elkaar, de vriendschap, het feit dat er altijd maar mensen bij betrokken raken en altijd maar mensen hun ideeën geven … Door dat de mensen het beginnen te kennen, zijn er altijd maar meer mensen die hun diensten aanbieden. Het zijn prachtige dingen die van de mensen zelf komen. De mensen dragen dat project mee in hun hart. Ook omdat het wat bekendheid heeft en mensen het wel leuk vinden als de straat daardoor wat in de aandacht komt. Ook belangrijk zijn de gastgezinnen, die een beetje voor die thuis zorgen. Dat maakt dat het niet iets is zoals een ander kamp. … De grotere kinderen zorgen ook wat voor de kleintjes.

Dat schept een fijne sfeer, dat hebt ge op kamp niet. Het is niet zo dat de kinderen continu moeten meedraaien of dat er van hen altijd iets verwacht wordt. Kinderen voelen dat het meer ongedwongen is. Maar het moet wel een beetje kleinschalig blijven. Het mag geen 50 man worden, want dan verliest het zijn karakter, zijn charme.

Durven experimenteren, elkaar voeden, iemand die zijn nek uitsteekt en er voor gaat. Niet iedereen kan zich dat permitteren. Ik heb carte blanche gekregen. Ook het vertrouwen van collega’s waarmee je samenwerkt, het doelgericht creatief agogisch bezig mogen zijn. Dat maakt dat er een lichtheid, een verbintenis ontstaat, een goesting om daar naar toe te komen. ‘Het gaat een keer niet over armoede of over hoe slecht het met mijn dochter of zoon gaat.’ Komt er van alles los, dan is er een begeleider die dat gehoord heeft. Je maakt verbinding met je groep, je spreekt hen niet direct aan op wat ze goed of fout doen in hun ouderschap. Je laat die ruimte en zegt ‘OK ja, jullie zijn ouders.’

(9)

9

DOMO vzw (Door Ondersteuning Mee Opvoeden)

In Domo vzw bieden vrijwilligers ondersteuning bij kwetsbare gezinnen met kinderen tot 12 jaar.

Deze vrijwilligersorganisatie is in 4 steden actief (Antwerpen, Hasselt, Leuven en Sint-Niklaas) en in andere gemeenten in opstart. De werking in Leuven bijvoorbeeld bestaat 23 jaar, telt een 90-tal vrijwilligers die 67 gezinnen ondersteun(d)en.

De Domo werkingen zijn organisch gegroeid:

hun bestaansrecht is gelegen in de vrijwilligers die de visie en de aanpak van Domo

onderschrijven.

Domo vertrekt vanuit een sterk geloof in de weerbaarheid van kwetsbare gezinnen en kinderen, die omringd zijn door de juiste personen (vrijwilligers en professionals) die

hen langdurig en integraal kunnen ondersteunen. Domo zoekt voor het gezin een ‘gepaste’

vrijwilliger. De vrijwilliger brengt wekelijks enkele uren door met het gezin: hij is aanwezig, zonder formulieren, zonder concrete doelstellingen, zonder te oordelen. Kortom de vrijwilliger komt als een goede buur. Hij engageert zich voor een langdurig traject op maat van het gezin. Het zijn de wensen en de noden van de gezinsleden die bepalen wat de vrijwilliger in het gezin doet (bv. luisteren en bevestigen, samen een spel spelen, samen naar een oudercontact of een jeugdorganisatie gaan).

Het betreft daarenboven een ongedwongen keuze van het gezin en van de vrijwilliger om samen op pad te gaan. De relatie tussen de vrijwilliger en het gezin kenmerkt zich door gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Andere kernwaarden zijn: interpersoonlijke solidariteit (cf. warme,

vriendschappelijke, betrouwbare en verbindende brug naar de ouders en hun kinderen) en respect voor de ouders als eerste opvoeders en voor wie ze zijn. Domo zet uitdrukkelijk in op ontplooiing, op de ontwikkeling van de talenten van kinderen, ouders én vrijwilligers. Dit komt hun zelfvertrouwen ten goede.

Eigen Kracht Conferentie (EKC) vzw

De Eigen Kracht Conferentie is gegroeid vanuit de ‘Family Group Conferencing’. Dit in Nieuw-Zeeland ontwikkeld model werd de voorbije 20 jaar in verschillende andere landen geïmplementeerd en kreeg in Nederland, en zo ook in Vlaanderen, de naam ‘Eigen Kracht Conferentie’. In 2011 kreeg het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk de opdracht om EKC te introduceren in Vlaanderen en Brussel.

Deze ontwikkeling kadert in een streven naar meer en consequente ruimte voor burgerrechten. Het is ‘een besluitvormingsmodel dat het recht wil garanderen om eerst zelf, met de mensen die jou goed kennen, een plan te bedenken om moeilijkheden aan te pakken.’ (www.eigen-kracht.be/EKC). EKC wil mensen zelf maximaal de regie geven over hun eigen leven.

Door het feit dat je werkt met een heel diverse groep, een vrijwilligerswerking van 18 tot 75 plussers, die doorgaans wel gestudeerd hebben, maar die heel vaak niet te maken krijgen met kwetsbare gezinnen, breng je die twee samen. Dat vind ik een heel belangrijk iets rond burgerschap: twee groepen mensen op een individuele manier langdurig met elkaar samen brengen zodat ze samen dingen doen en elkaars leefwereld leren kennen.

We verzamelen continu verhalen van vrijwilligers, ouders en kinderen over wat ze gedaan hebben en over wat Domo voor hen betekent. Dat soort dingen in een roulement brengen, dat gebeurt bij ons heel vaak en we merken dat het werkt. Je kan vrijwilligers maar motiveren als ze weten dat ze als vrijwilliger het verschil maken. Wij wisselen continu, systematisch, gestructureerd, met elkaar en onder elkaar uit. Dan kom je op succesverhalen, maar evengoed op de moeilijke momenten, op de dingen waar je op vast loopt. Daarnaast geven we de vrijwilliger ook een steunfiguur. Dat is iemand met wat meer ervaring. We werken met meters en peters om hen te coachen.

(10)

10

In de periode van maart 2011 - maart 2014 werden 124 trajecten effectief opgestart. Een

onafhankelijke coördinator (vrijwilliger) helpt de familie bij de voorbereiding van de conferentie: Wie kan aanwezig zijn? Wanneer kan de conferentie plaats vinden? Welke open vraag (bv. Hoe kan Jan veilig opgroeien?) wordt in de EKC

opgenomen?

De conferentiedag bestaat uit 3 luiken: (1) een informatieronde voor en door de aanwezigen (informele en formele netwerk) over de visie op het probleem, het aanbod, de grenzen enz., (2) een besloten deel waarin de coördinator en eventueel aanwezige hulpverleners de zaal verlaten, de familie en hun netwerk (veelal een 15-tal personen) maken een plan op, in het plan staat vermeld welke eigen krachten de

familie wil inzetten en op welke professionele hulp ze eventueel een beroep willen doen, (3) een voorstelling van het plan aan de coördinator die op zijn beurt de details noteert (bv.

evaluatiemoment, wie neemt initiatief voor mogelijke bijsturing?) en de aanmelder en eventuele hulpverleners contacteert om het plan, dat veilig en wettelijk is, te accepteren. Na de conferentie bezorgt de coördinator het plan aan al de betrokkenen. Daarmee is zijn taak beëindigd. De familie en, indien opgenomen in het plan, de hulpverleners, voeren het plan uit.

De Kleine Berg, een oudercrèche in Boechout

De Kleine Berg is een peuterspeelgroep met ouderparticipatie. Ze is in 1977 ontstaan vanuit een behoefte aan opvang bij de ouders die in het nabijgelegen Sfinks- vormingscentrum cursussen volgden. Enkele vaders en moeders wisseleden hun kinderen uit, zodat ze toch van het cursusaanbod gebruik konden maken. Sfinks vormingscentum ondersteunde dit initiatief. Na 2 jaar werd de aparte vzw De Kleine Berg opgericht en werden de ideeën van zelfbeheer en ouderparticipatie in een juridische vorm gegoten. Het is een speel- en

ontmoetingsruimte voor kinderen en hun ouders. De Kleine Berg is overtuigd van de kracht van de ouders. Dit is dé insteek en het basisprincipe van hun werking. Daarnaast willen ze de kinderen vooral ook kansen geven om hun identiteit en talenten te ontwikkelen en sociale contacten bevorderen.

Deze opvang heeft een erkenning voor 14 kinderen. Gemiddeld zijn er 12 kinderen per dag aanwezig.

Kinderen vanaf 15 maanden zijn welkom in de opvang, op voorwaarde dat hun ouders zich engageren om mee te werken in de opvang. Voor alle ouders geldt hetzelfde engagement, los van

Het is een recht van mensen om ondersteund te worden bij het ‘kunnen nadenken’ over de vraag of ze zelf een plan willen maken. In het eerste contact proberen we de drempels weg te nemen, want mensen zeggen dikwijls eerst ‘ik kan dat niet of dat wil ik niet’. Als je dan even doorvraagt, mensen ondersteunt om het echt te kunnen nagaan waarom ze het wel of niet kunnen, en het blijkt een wegneembare of een oplosbare drempel te zijn, dan lukt het wel. Zelfs als mensen

beslissen om geen EKC te organiseren, dan is dat voor ons al voldoende. Ze hebben immers het recht kunnen nemen om daarover na te denken.

Ouderparticipatie … het blijft zoeken en aftasten. We bestaan ondertussen 38 jaar. Dat is iets dat elke dag leeft. Vertrouwen op mensen en dat je vertrouwen terug krijgt. Er is geen vast recept voor denk ik. Dat is wel iets dat je moet weten.

Door burgers te erkennen in hun positie als besluitvormers worden zij niet alleen geactiveerd, maar ontstaat er ook de mogelijkheid tot samenwerking tussen informele en formele zorg. Door de focus niet te leggen op de problemen, maar op de kracht van de familie en het sociaal netwerk, wijzigt de positie van de hulpvrager. Vermaatschappelijking van de zorg wordt pas mogelijk wanneer de cliënt een andere positie kan innemen. Hij wordt van afhankelijke hulpvrager een persoon met versterkte mogelijkheden om keuzes te maken.

(11)

11

het feit dat hun kind 1 dag of 5 dagen naar de opvang komt én los van het feit dat de ouders voltijds of deeltijds werken.

De ouders runnen in een beurtrol mee de opvang. Ze draaien samen met een vaste kracht 1 à 2 dagen per maand mee in de opvang. Ze maken een middagmaal voor de kinderen, spelen met de kinderen, geven aandacht aan de kinderen en ze nemen maandelijks deel aan de oudervergadering.

Dat laat hen toe om mee beslissingen over de opvang te kunnen nemen. Er is immers geen directie, maar wel een steunende raad van bestuur die bestaat uit ‘ex-ouders die blijven plakken zijn’.

We kiezen er heel bewust voor dat niet één van de twee vaste krachten de maandelijkse

oudervergadering voorzit. We willen deelnemen op een gelijk niveau. Het zijn ook echt de ouders die initiatief nemen. Als zij niets doen, dan zullen we stoppen … Ja, we zullen wel sleutelen om het te redden, maar het is aan de ouder, aan de oudergroep om het te doen. De ouders zijn vrijwilligers die meewerken in onze werking. De afgelopen oudervergadering hebben we gewoon eens gepolst: ‘Hoe voelt het voor jullie nu hoe we aan het werken zijn? Hoe was jullie laatste beurtrol?’ Op die manier wordt ook die ervaring gedeeld. Zowel positieve dingen als negatieve dingen worden echt gezegd. … Mensen beseffen niet altijd dat ze hun mening kunnen en mogen geven. In de Kleine Berg is dat een cultuur, een open geheel. Daar kan een ouder binnenstappen en zeggen ‘amai deze nacht’ of gelijk wat, het doet er niet toe. Daarmee krijg je wel feedback op dingen doorheen de dagdagelijkse werking. Je gaat heel veel verbindingen aan met ouders: wat vraagt een ouder en welke feedback geven ouders onderling?

(12)

12

3 Een gelukkig, gezond en veilig opgroeiklimaat voor kinderen

‘Iedere burger in de samenleving kan direct en indirect bijdragen aan het versterken van een gelukkig, gezond en veilig opgroeiklimaat onze kinderen. Het belang van sociale netwerken en van sociale integratie voor het welbevinden van gezinnen is bekend. Telkens komt naar voren dat de

aanwezigheid van hechte banden met betekenisvolle anderen, de positieve interacties en de steun ervan uitgaat, de zelfwaardering en het subjectief welbevinden van kinderen bevorderen. Er is nood aan een aanpak waarbij het ganse gezin wordt ondersteund als bron van mogelijke oplossingen.’

Deze empirische evidentie om in te zetten op een gelukkig, gezond en veilig opgroeiklimaat voor kinderen is in tal van bronnen terug te vinden (zie o.a. De Winter in Jumelet en Wenink, 2013). Ze wordt onder meer gedragen door het Nederlands Jeugdinstituut en door verschillende Vlaamse bronnen en organisaties onderschreven (bv. EKC).

De onderstaande figuur geeft de kernelementen weer die de Vlaamse praktijken toekennen aan dat opgroeiklimaat. Een eerste groep van kernelementen verwijst naar het doel of de ‘uitkomsten’ van dat opgroeiklimaat voor kinderen. Het moet er toe bijdragen dat kinderen gelukkig, sterk en

veerkrachtig zijn. Kinderen moeten zich geborgen, verbonden en veilig voelen. Dit sluit nauw aan bij de begrippen zelfwaardering en welbevinden uit de bovenvermelde verantwoording.

Figuur 1: Kernelementen van een sterk opgroeiklimaat voor kinderen

Een tweede groep van kernelementen wordt gevormd door de actoren die ertoe bijdragen dat die doelen bereikt kunnen worden. Het zijn mensen (opvoeders) die rond het kind staan, die het beste voor hebben met het kind en die het kind ontwikkelingskansen geven. Het zijn opvoeders die in de buurt aanwezig zijn en zeggenschap hebben over dat kind. Het kind moet kunnen terugvallen op een vertrouwenspersoon. Ook het belang van andere kinderen (cf. samen kunnen spelen) en de rol van lokale overheden en diensten (cf. wijkontwikkeling, inrichting van de ruimte) is niet te

onderschatten.

Ten dele, zij het nog vrij algemeen, komt daarmee ook naar voren wat kinderen nodig hebben. Deze 3e groep van kernelementen is verder op te splitsen in twee deelgroepen: (1) psychosociale en pedagogische aandachtspunten en (2) materiële, fysieke of ruimtelijke voorwaarden.

(13)

13

Op psychosociaal en pedagogisch vlak verwijzen de praktijkmedewerkers naar een breed arsenaal aan basisprincipes en aandachtspunten:

- geloven in, vertrouwen op de mogelijkheden, de talenten, de krachten, het positieve, de weerbaarheid van kinderen en daarbij aansluiten (cf. ‘Vertrouwen geven doet groeien’), - positieve bevestiging, aanmoediging,

- in dialoog gaan met kinderen (bv. ‘Altijd blijven praten’), - een warm nest aanbieden (cf. gehechtheid),

- ongedwongen (cf. niet alles voor kinderen willen invullen, kinderen zelf keuzes laten maken inzake vrijetijdsbesteding, inzake het gebruik van de fysieke ruimte, zie ook verder),

- mogelijkheid om met andere kinderen te kunnen spelen om zich met andere kinderen verbonden te voelen,

- structuur en regelmaat, - bijsturen waar nodig.

Een kernelement dat zowel een sociaal, psycho- pedagogisch aspect in zich draagt als een fysiek, ruimtelijk aspect is veiligheid. Praktijkwerkers verwijzen immers enerzijds naar de vertrouwdheid met die omgeving en de personen die zich daarin begeven (bv. kinderen voelen zich daarmee verbonden, ze kunnen er zich ‘gerust’ in begeven) en anderzijds naar de fysieke beschikbaarheid en inrichting van die ruimte (bv. speelmogelijkheid).

Naast die buitenruimte of ruimte in de nabije omgeving (in de wijk) om (met andere kinderen) te spelen, halen praktijkmedewerkers nog de volgende materiële, fysieke of ruimtelijke

(rand)voorwaarden aan: genoeg eten, financiële middelen en huisvesting (bv. een propere slaapkamer, binnenruimte). Het is in het bijzonder voor deze materiële en ruimtelijke (rand)voorwaarden dat lokale actoren in beeld komen.

Vertrekken vanuit de weerbaarheid en nooit vanuit de kwetsbaarheid van kinderen en jongeren.

Die ingesteldheid moet er echt inzitten, bij iedereen. Heel erg geloven in kinderen. Echt vanuit hun talenten en hun sterktes vertrekken en hen dat ook laten voelen. Je moet ook heel veel aandacht hebben voor de randvoorwaarden die meespelen om gelukkig, sterk en veerkrachtig te kunnen zijn. Ik denk dat het in niet kwetsbare situaties al moeilijk genoeg is. Als je dan ook nog eens te klein woont, geen geld hebt, geen zekerheden hebt en vaak negatieve ervaringen hebt met instituties, dan wordt het heel moeilijk om zorgeloos te kunnen zijn (Griet, vzw Jong)

Kinderen moeten ruimte hebben waarin je ze iets laat doen, waar ze zelf afkomen met een bal of met iets anders, waarin ze zich vrij kunnen begeven. Grens dat niet allemaal af. Ze moeten vertrouwd zijn met die ruimte. Ze moeten weten ‘Ik kom daar in mijn sportclub, ik kom daar bij mijn jeugdconsulent, ik pak mijn bus, ik ga naar een school … zonder dat ik gepest of getreiterd wordt en zonder dat mensen van mij stelen.’ (Marjan, PCS A’pen)

De buurt waarin je woont kan ook bepalend zijn. We hebben maatschappelijk kwetsbare wijken waar op een heel kleine oppervlakte heel wat sociale woningen bij elkaar staan. We zijn net in die wijken actief omdat we bezorgd zijn om de ontwikkelingskansen van die kinderen. Je kan er met een jeugddienst proberen voor te zorgen dat er in die buurt ook een speelterrein is voor de kinderen. Ik denk dat dat soort ingrepen in een buurt ook nodig zijn om kinderen kansen te geven.

Ik denk dat een warm nest thuis, maar ook de buurt waarin je opgroeit heel bepalend kan zijn.

(Kathleen, HVHK)

(14)

14

4 Pedagogische Civil Society (PCS)?

Problemen zitten veel minder vaak in het individuele kind, gezin of ouder dan we denken. De oorzaak voor al die problemen zit in de manier waarop we met elkaar samenleven, waarop we de maatschappij vorm geven. En dat betekent dat daar ook de oplossing zit. … Je kunt niet hulpverlener op hulpverlener blijven stapelen. (De Winter, 2012, p.48, 51) De Functie van de Pedagogische Civil Society is: een pedagogisch klimaat creëren waarin het goed opvoeden en opgroeien is (zie o.a. INZET, 2012). Ten dele is dat reeds aan bod gekomen in de voorgaande rubriek waar het concept ‘opgroeiklimaat voor kinderen’ een invulling kreeg. Dit stuk is daar een aanvulling op. Het zoomt meer specifiek in op ‘opvoeden’ en de plaats en betekenis die (mede)opvoeders daarin opnemen.

4.1 Voor en door wie?

De Pedagogische Civil Society is, zoals het woord zelf zegt, geen eenmanszaak. Het is een zaak van veel mensen. ‘De Pedagogische Civil Society is er voor en door iedereen die direct of indirect

betrokken is bij opvoeden, opgroeien en gezondheid van de jeugd.’ zo stelt het Nederlandse project

‘Allemaal opvoeders’.

Dat is ook hoe de praktijken uit het reflectietraject dat zien. Ze verwijzen spontaan naar ‘iedereen’:

naar kinderen, naar ouders en naar de omgeving waaronder familie, vrienden, buren, kennissen, andere volwassenen (generatiegenoten), andere

generaties, vrijwilligers, wijkwerkers, brugfiguren, de wijkagent, de school, het internaat, de kinderopvang, de spelotheek, het Huis van het Kind, Kind en Gezin, het ocmw, zorgdiensten, het sociaal cultureel vormingswerk, vrijetijdsorganisaties, gezins- en opvoedingsondersteuningsinitiatieven en al de

Mensen die goesting hebben. Of dat dat nu een overheid is zoals in het geval van Boom, daar was de coördinator van het Huis van het Kind bezig met overleg. Ze heeft tegen haar voorzitter gezegd ‘Dat is misschien een idee.’ en hup, je bent vertrokken. (Marjan, PCS A’pen) Ik denk dat het een omgeving is die het kindvriendelijke ondersteunt

en aanmoedigt, die initiatieven aanmoedigt naar kinderen toe en ouders. (Katelijne, Tuindagen)

Ik denk dat ouders mensen nodig hebben om op terug te vallen. (Gretel, DOP)

Een kind dat roept veel vragen op. Ik denk dat het goed is dat je iets aan elkaar hebt als je moeilijkheden hebt. (Ward, DOP)

Het is een omgeving met geborgenheid en vertrouwen en een aantal

zekerheden, een aantal randvoorwaarden die vervuld zijn om gelukkig te zijn:

een goede huisvesting, een inkomen, een goede gezondheid en ja, uw rechten ten volle kunnen uitoefenen. (Griet, vzw Jong)

Het is een zodanig samenspel van zoveel partners en actoren. Elke dienst of organisatie heeft zijn specifieke insteek, zijn specifieke know how. Pedagogische Civil Society is voor mij ook een stukje een integrale benadering. Je moet dat waar maken met allerlei diensten en organisaties die allemaal op zich wel ergens een afbakening hebben. Alleen kan je immers niet alles, bereik je niet veel effect.

Niemand kan alles. (Kathleen, HVHK)

(15)

15

medewerkers die daaraan verbonden zijn, én naar de lokale en bovenlokale overheden (de gemeente, de provincie, de Vlaamse overheid).

Het Nederlandse ‘Allemaal opvoeders’ onderscheidt in de voorgaande lijst 3 groepen: (1) het gezin, familie en vriendenkring, (2) andere betrokkenen zoals buren, leerkrachten of andere ouders en (3) vrijwilligers, professionals en organisaties. Merk op dat in de lijst van de Vlaamse praktijken ook uitdrukkelijk de lokale en bovenlokale overheden voorkomen. Zij moeten open staan voor (nieuwe) mogelijkheden om vorm te geven aan de Pedagogische Civil Society én ze moeten daar ruimte voor maken. In rubriek 5.3 komen we daar nog op terug.

Inzoomend op de voorbeelden van formele diensten en organisaties, blijkt dat de praktijken onderling behoorlijk van elkaar verschillen: ze verwijzen elk vooral naar de diensten en organisaties die in hun eigen werkcontext of gemeenten of regio aanwezig zijn. Dat is, gelet op hun lokale of regionale inbedding, niet zo vreemd. Dit betekent vooral ook dat de eerder vermelde lijst niet volledig is. Andere praktijken, in andere gemeenten, steden of regio’s kunnen deze lijst wellicht nog aanvullen met tal van andere diensten en organisaties.

4.2 Wat nemen de actoren op? Waarop worden ze aangesproken?

In het Nederlandse ‘Allemaal opvoeders’ wordt er aan elk type betrokkene een specifieke rol of functie toegeschreven:

- het gezin, de familie en de vriendenkring bieden een luisterend oor en zijn een sociaal vangnet in tijden van nood,

- bij andere betrokkenen zoals buren, leerkrachten of andere ouders kunnen gezinnen terecht voor vragen of een stukje sociale controle,

- vrijwilligers, professionals en organisaties nemen begeleidende en faciliterende taken op.

Deze indeling wordt niet geheel gedeeld door de Vlaamse praktijken. De functies die de verschillende betrokkenen opnemen liggen voor hen veel dichter bij elkaar. Zo biedt het informele netwerk (bv.

familie, buren enz.) mogelijkheid tot ontmoeten, van elkaar leren, uitwisseling van aanpak, sociale steun.

Mensen uit dit netwerk kunnen je gerust stellen, tips geven en je kan er met vragen terecht. Dit netwerk staat mee in voor de aanmoediging, de

ondersteuning, de opvolging en zo nodig het bijsturen van kinderen en jongeren.

De Pedagogisch Civil Society? Dat is de sociale steun die mensen kunnen

ervaren bij de gemeenschap. Ik denk aan de schoolpoort waar andere ouders staan, aan Kind en Gezin, aan

opvoedingsondersteuning en aan iets dat niet zo tastbaar is ook ja: ouders onder elkaar, die elkaar gerust stellen, die tips geven. Dat gaat niet over een boekske of over een flyer of een studiedag. Dat is het gewone, het kleine ontmoeten. (Griet, vzw Jong)

We zetten sterk in op dat netwerk omdat je met 10 altijd veel meer weet dan alleen.

Daarom proberen we ook mensen buiten het huis aan te spreken. Anders blijf je altijd in dezelfde vijver vissen, bij de personen waar je bij het ontbijt en bij het avondmaal mee babbelt. Zij hebben geen oplossing voor dat probleem, want dan hadden ze je het al bij je ontbijt of avondmaal gezegd. Hoe breder dat je gaat, hoe meer insteken dat je hebt. (Ward, DOP)

(16)

16

Professionals en organisaties, die deel uitmaken van het formele netwerk, creëren

ontmoetingskansen, geven raad, advies, zorg en ondersteuning en leiden mensen toe naar vrijetijdsinitiatieven of andere activiteiten.

Aansluitend bij de mogelijke rol van het informele en formele netwerk, merken verschillende praktijkwerkers op dat het mandaat, de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het informele netwerk veelal groter is dan dat van professionele beroepskrachten. Het informele netwerk is immers niet gebonden aan werktijden of contracten en kan zodoende op een meer continue basis aanwezig, aanspreekbaar en beschikbaar zijn.

De positie en rol van het formele netwerk, vraagt een verdere verduidelijking. Kesselring, de Winter, Horjus en van Yperen (2013) beschouwen beroepskrachten of zij die vanuit een formele taak

ondersteuning bij de opvoeding bieden, niet als actoren van de Pedagogische Civil Society. Zij hebben wel een zogenaamde ‘aanjaagfunctie, omdat ze initiatieven van actoren binnen de

Pedagogische Civil Society kunnen ontlokken en faciliteren’ (zie Van der Lans, 2010 in Kesselring e.a., 2013, p.7). Dit verklaart ook waarom ze in hun definitie van een goed functionerende PCS, uitsluitend verwijzen naar informele functies die erin opgenomen worden: ‘In een goed functionerende PCS bestaat er bij burgers de attitude om met elkaar in de eigen sociale netwerken en het publieke domein verantwoordelijkheden rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen, in de vorm van informele wederzijdse steun en informele sociale controle.’ (Kesselring e.a., 2013, p.8).

Die informele wederzijdse steun, één van de acties die de PCS actoren kunnen opnemen, kan volgens Kesselring e.a. (2013) verschillende vormen aannemen: medeopvoeders kunnen elkaar emotioneel ondersteunen (bv. een luisterend oor, begrip en bevestiging bieden), praktisch of instrumenteel ondersteunen (bv. kinderen naar school brengen) of informationele steun aanreiken (bv. advies, uitwisseling van informatie en feedback). Deze ondersteuningsvormen sluiten sterk aan bij de eerder vermelde functies die de Vlaamse praktijken aan het informele netwerk toeschrijven. De

zogenaamde informele sociale controle spitst zich voor de Vlaamse praktijken toe op het gedrag van kinderen en jongeren: opvolgen en monitoren van spelende kinderen, hen niet aan hun lot overlaten, bijsturen van kinderen en jongeren die zich misdragen enz. ‘Controle en bijsturing’ staan echter niet op zich. Ze moeten gezien worden in een context waar ruimte is voor spelen, ontdekken, ervaringen opdoen enz. en waar kinderen zich veilig en geborgen mogen voelen (zie rubriek 3).

Ik vind het belangrijk om leerkrachten mee te nemen in de waarde die het vrijetijdsaanbod kan hebben. Er worden vrijetijdsbeurzen georganiseerd op scholen. Zij nemen vanuit de school een stuk een toeleidende rol op naar dat vrijetijdsaanbod. Heel wat actoren kunnen een rol opnemen.

Kinderopvangvoorzieningen, hetzelfde verhaal. Op heel wat domeinen tegelijkertijd ben je daarmee bezig. (Kathleen, HVHK)

Als ik iets mispeuter als kind of als mijn buurjongen mij pest en mijn moeder is er niet, zijn er dan ouders die wel eens zeggen: ‘Zeg, het is wel goed geweest zeker!’

Dat is ‘allemaal opvoeders’. Maar het is nog vaak ‘Ik heb het niet gezien. Dat is mijne kleine niet. Als ik daar iets van ga zeggen …’ Ja, dat is een grote schrik van opvoeders. Ze gaan van elkaar niets durven zeggen. (Marjan, PCS A’pen)

Je hebt dat netwerk nodig, want in het weekend, 's avonds en in vakanties, bij zwangerschappen enz., dan zijn we er niet. Je moet dat netwerk ook het mandaat geven als hulpverlener. Dat zijn toch de mensen naar wie ze gaan. (Ward, DOP)

Loyaliteiten worden zo onderschat. Je kan hen niet lossnijden van hun context. Zoek, zorg dat er supporters staan, mensen die het goed voor hebben, die mee gaan ondersteunen, want vaak hebben ze het wel goed voor. (Gretl, DOP)

(17)

17

De voorgaande getuigenis refereert niet alleen naar de ondersteuningsvorm ‘informele sociale controle’ die van de PCS kan uitgaan, ze refereert ook naar de attitude die bij de actoren al dan niet aanwezig is. In de Pedagogische Civil Society is de bereidheid om de opvoedingsverantwoordelijkheid te delen een essentieel gegeven. In de praktijk, zo blijkt

uit deze en andere getuigenissen, is dat lang niet evident. De overtuiging dat kinderen uitsluitend een gezinsverantwoordelijkheid zijn en angst voor negatieve reacties dragen daartoe bij (Kesselring e.a., 2013).

4.3 Een doordachte aanpak?

Als overheden, diensten of organisaties, initiatieven van burgers (actoren) willen ontlokken en faciliteren (zie 4.2), dan zullen ze dat volgens welbepaalde principes moeten doen. De praktijken in het reflectietraject verwijzen naar een aantal basisprincipes die de positie en rol van de burger ‘veilig’

stellen en naar verschillende randvoorwaarden die dat mogelijk maken.

Op het eerste zicht, lijken de twee bovenstaande getuigenissen, en zo ook de twee praktijken, ver van elkaar af te staan. Niets is minder waar, zo blijkt uit een verdiepende blik op hun aanpak.

Ontegensprekelijke basisprincipes in beide praktijken en in al de andere praktijken uit het

reflectietraject zijn: bottom-up werken, organische groei, betrokkenheid en medezeggenschap van de betrokkenen.

Werken volgens die basisprincipes vraagt vertrouwen en een krachtgerichte blik en aanpak (zie verder, 5.1 e.v.). Het vraagt ruimte voor ontmoeten en voor ‘samen doen, samen reflecteren’. Open staan voor organische groei vraagt daarenboven lef en durf. De uitkomsten of waar de activiteiten en processen concreet toe zullen leiden, liggen immers vooraf niet vast. Initiatiefnemers, begeleiders en organisaties moeten experimenteerruimte krijgen. Het vraagt mensen ‘die zich niet neerleggen bij de vele regels, routines en procedures die een overheid of bureaucratische organisatie nu eenmaal hanteert.’ en die in staat zijn om ‘echt contact te leggen met de mensen voor en met wie zij werken.’

(Van den Brink in Jumelet en Wenink, 2013, p. 41).

Het is heel spontaan gegroeid allemaal. Er zit niet echt een bepaalde filosofie achter. Het is eigenlijk een kwestie van elkaar een beetje een handje te helpen. (Petra, Tuindagen) Als we in een samenleving willen ondersteunen of

mee creëren, dan moeten we weten wat dat voor ons is. We moeten de vraag stellen welk soort opvoeding we in onze samenleving willen. Dat brengt je bij het democratisch gedachtengoed. Als je de grote lijnen wil zien, als je op een kritisch reflexieve manier de samenleving wil veranderen, dan moet je je afvragen

‘Hoe zien we dat en hoe vertalen we dat?’ Hoe vertalen we dat vanuit een hele grote missie naar al die kleine projectjes, naar al die ouderengroepen enzovoort. (Marjan, PCS A’pen)

We willen projectmatig werken met processen, met groepen, in de stad en in de regio. Dat is het allerbelangrijkste, methodisch ook. Maar het moet van onderuit komen en dat is de voorwaarde van dat pedagogisch burgerschap. We zullen proberen een groep samen te krijgen, maar het idee of wat we met die groep doen, moet uit die groep komen.

(Marjan, PCS A’pen)

De jongeren geven een invulling aan het programma. (Petra, Tuidagen)

We hebben gezien dat dat lukt. Je geeft hen dat vertrouwen. Je kan hen vanalles opleggen, maar hetzijn uiteindelijk de jongeren die het moeten doen. Zij moeten het zien zitten. … Ook de gastmoeders het vertrouwen geven dat ze de kinderen thuis kunnen ontvangen, dat ze dat wel kunnen. (Katelijne, Tuindagen)

Iets dat vroeger normaal en vrij vanzelfsprekend was, moeten wij, professionelen, nu faciliteren: de buurt, de familie, de ruimere familie terug rond de tafel zetten. (Gretl, DOP)

(18)

18

Zoals eerder vermeld, nemen in de Pedagogische Civil Society, diensten, organisaties en de overheid een ondersteunende en faciliterende rol op. Het gaat er dan om dat ze ruimte creëren om te kunnen experimenteren, dat ze mee zoeken naar mogelijkheden om een project op de rails of gefinancierd te krijgen of dat ze elkaar op ideeën brengen. Partnerorganisaties kunnen daarenboven ook mee voorstellen uitwerken, contacten met gezinnen leggen enz.

De voorgaande getuigenis illustreert de mogelijke gelaagdheid of intensiteit van contacten tussen mede-opvoeders. Kesselring e.a. (2013) spreken over een contactladder, die van incidentele contacten (ontmoeten) opklimt tot structurele contacten (netwerk). Ze laten zich daarbij inspireren door de inzichten die Van Leeuwen (2010) bundelde over ontmoetingsplaatsen.

Wederom is vertrouwen essentieel. Er moet een sfeer van vertrouwen ontstaan waarin mensen elkaar kunnen ontmoeten (zie o.a. ‘Allemaal opvoeders’). Als ze elkaar ontmoeten, dan kunnen ze elkaar leren kennen, kunnen gesprekken ontstaan, kunnen ze komen tot een dialoog. De volgende stap is het maken van afspraken over een positief pedagogisch buurtklimaat en acties ondernemen.

Van daaruit kunnen vervolgens netwerken ontstaan.

De ontstaansgeschiedenis van de vakantieopvang de ‘Tuindagen’ in Asse illustreert hoe zij die verschillende ‘fasen’ doorlopen hebben.

Dit is slechts één voorbeeld. Ook bij andere praktijken, waaronder bijvoorbeeld De Kleine Berg (zie verder in rubriek 8), zijn ouders elkaar tegengekomen, hebben ze elkaar ontmoet, hebben ze een initiatief genomen, hebben ze actie ondernomen en hebben ze zelf een ondersteunend netwerk gevormd. Voor Hilhorst (in Jumelet en Wenink, 2013, p. 110) is een ouderparticipatiecrèche een voorbeeld van een Pedagogische Civil Society als ‘bijproduct’ van iets anders: een praktisch probleem krijgt een praktische oplossing en daaruit ontstaat een prachtig netwerk waarin ouders hun

opvoedingspraktijk aan elkaar toetsen en elkaar bijstaan als ze hulp nodig hebben.

In het volgende punt concretiseren we de uitkomsten van elk contactniveau (ontmoeten, dialoog, buurtklimaat en netwerk) aan de hand van getuigenissen van de verschillende praktijken.

4.4 Een gepaste en betekenisvolle aanpak …

De bovenvermelde aanpak blijkt op vele vlakken ‘gepast’ en betekenisvol te zijn. Recente literatuur wijst ons op de veelzijdige impact van meer sociale samenhang (zie o.a. Kesselring e.a., 2013; project

Je moet durven experimenten, je moet naar buiten komen. Informele ontmoeting, generaties die samen dingen doen, dingen die in de onbegrensde ruimte plaatsvinden … Dat zijn allemaal ideeën die daarbij aansluiten. Niet vertrekken vanuit een deficit denken … Heel de omgeving moet mee reageren, daar zit ook de nieuwe kracht, of het eigen kracht gegeven. (Marjan, PCS A’pen)

We hebben geprobeerd om de wijk, om de mensen dichter bij elkaar te brengen. We zijn begonnen met een wijkwerking en een wijkfeest. Dat is er nu al jaren. Daar hebben de mensen de gelegenheid om elkaar te leren kennen. We nodigden altijd de mensen persoonlijk, van deur tot deur uit, zodanig dat we ook een persoonlijk contact hebben met de mensen. Vanuit die wijkwerking zijn er vriendengroepen ontstaan, zijn moeders samen gaan turnen, zijn onze kinderen gaan babysitten bij de jonge gezinnen. Zo is die vraag naar vakantieopvang gekomen.

Een aantal moeders vroegen zich af wat ze met hun kinderen in de vakantie gingen doen. Ze zijn op het idee gekomen ‘Waarom proberen we niet elkaars kinderen bij te houden?’ We moeten dan niet allemaal nog een week vakantie nemen. Dat is heel eenvoudig ontstaan. Het is wel belangrijk om te weten dat er al een heel grote vriendschap was in de wijk. Dat heeft jaren geduurd. Het is niet zo dat dat er meteen allemaal was. (Katelijne, Tuindagen).

(19)

19

‘Allemaal opvoeders’). Een goed functionerende PCS komt onder meer het persoonlijk welbevinden van kinderen en ouders ten goede, leidt tot meer zelfvertrouwen waardoor opvoeders beter met vragen om kunnen gaan, vergroot de draagkracht en het probleemoplossend vermogen van gezinnen, verlicht de effecten van stress, voorkomt ernstige opvoedingsmoeilijkheden, leidt tot afname van risicovolle opvoedingssituaties zoals kindermishandeling of ongewenst

opvoedingsgedrag, resulteert in intergenerationele nabijheid, gezamenlijke normen en grenzen.

Naast deze individuele uitkomsten, draagt een goed functionerende PCS ook bij tot collectieve of sociaal maatschappelijke uitkomsten. Voorbeelden daarvan zijn actiever burgerschap en minder gebruik van de eerste- en de tweedelijnszorg.

De ervaringen van de praktijkwerkers lopen grotendeels parallel met beschrijvingen in de literatuur:

zowel individuele als collectieve uitkomsten worden gerealiseerd. Deze uitkomsten situeren zich bovendien op verschillende niveaus, zo blijkt uit het hierna volgende uitkomstenoverzicht. Dit overzicht biedt slechts een selectie van voorbeelden. We beoogden immers de variatie aan uitkomsten zo concreet én behapbaar mogelijk weer te geven.

Overzicht 1: Acties en uitkomsten volgens de praktijken uit het reflectietraject, geordend volgens de contactladder van Kesselring e.a. (2013)

NETWERK Uitkomsten praktijken reflectietraject

 We hebben een heel groot engagement van ouders die dagelijks mee de werking van de opvang runnen. Dat is zowel praktisch runnen als mee te besturen door lid te zijn van de oudervereniging.(A-mi, Kleine Berg)

 In een oudergroep in Kauwenberg doen we met ouders leuke dingen terwijl de kinderen in de kinderwerking zitten. De kleinste kinderen zijn bij ons in de ruimte.

Je ziet een solidariteit, een netwerk ontstaan tussen de ouders … Er was een gezin, heel dat gezin staat of valt met die moeder. Ze valt flauw. Die kinderen lopen daar.

De vrouw die een beetje verder woont, zegt ‘We gaan die kinderen toch niet thuis laten zitten.’ Ze neemt de kinderen mee. … Burgers gaan veel meer terug samenwerken. Die netwerken worden versterkt. Je hebt automatisch steun aan elkaar, je weet dat er iemand is, je weet dat er verbinding is. (Marjan, PCS A’pen)

 Op 26 november is er een opendeurdag van de werking van de oudergroep. Dat zijn ouders die eigenlijk van zichzelf zeggen: ‘Wij willen claimen, wij willen laten zien dat wij sterke ouders zijn’. (Marjan, PCS A’pen)

 Door de oplossingscapaciteit van het netwerk aan te spreken, vertrekkend vanuit de beleving van de direct betrokkenen, worden vaak onverwachte en voor de hulpverlening haast ondenkbare oplossingen aangereikt. (Mirjam, EKC)

 Er komen meer ondersteuningsalternatieven als je echt naar een netwerk gaat.

Op het einde van ons traject, ons proces, komt er steun rond die persoon … Mensen kunnen in hun eigen huis blijven wonen en moeten niet verplicht naar een voorziening gaan, mensen kunnen inclusiever leven en wonen. (Gretl, DOP)

 De cliënt krijgt meer keuze en meer autonomie, hij beslist zelf en oplossingen sluiten veel beter aan op de ondersteuningsnoden omdat ze op maat zijn van hemzelf en van het netwerk van de persoon. (Ward, DOP)

 …

(20)

20

BUURTKLIMAAT Uitkomsten praktijken reflectietraject

 Het intercultureel feest was niet mijn idee. Er was een groep van Kauwenberg en die zei ‘Hoe kunnen wij meer weten over wat Afrikaanse mama’s doen?’ Ze zijn recepten beginnen uitwisselen, beginnen koken. Zo is dat beginnen leven, heel organisch. (Marjan, PCS A’pen)

 In de spelotheken, zijn er heel wat mama’s die niet door hebben dat ze vrijwilliger zijn. Dat is niet negatief bedoeld, integendeel. Ze nemen het heft in handen,

beginnen af te wassen, hebben een tajine mee, doen voorstellen voor een volgende activiteit. Dat zijn vrijwilligers. (Griet, vzw Jong)

 …

DIALOOG Uitkomsten praktijken reflectietraject

Ze hebben in de gemeente een bevraging georganiseerd. Daar waren heel veel mensen die niet direct contact hadden met politiek en die waren allemaal heel blij dat ze hun mening konden geven. (Katelijne, Tuindagen)

 Ze hebben heel de dag gepraat en filmpjes getoond. Gepraat over ‘Hoe verstaan we in de wereld opgroeien en opvoeden hier in België? Hoe is dat nu?’ Ze hebben met elkaar gepraat. Het leuke is, als je dat internationaal en dat intergenerationeel gegeven krijgt, dat er dan erkenning is, ineens. (Marjan, PCS A’pen)

 De directrice zei achteraf tegen mij: ‘Ik heb nooit geweten dat die moeders zo'n sterke visie hebben, dat zij net zo bezorgd zijn over hun kinderen zoals ik bezorgd ben over mijn kinderen.’ De verbazing van beide kanten. De directrice is iemand die je normaal kan spreken, dat is een mens die zorgen heeft over haar school.

(Marjan, PCS A’pen)

Er was een kind gestorven van één van de moeders. Voor een aantal Belgische moeders was dat heel confronterend, praten over lijken wassen en balsemen. Dat zijn culturele limieten, dat is een taboe waar je op stoot. Eén van de moeders kon zeggen ‘Kunnen we over iets anders praten, voor ons is dat heel choquerend?’ Ze legde uit waarom, zei dat we daar in onze cultuur heel gesloten over zijn. De andere moeders hielden daar rekening mee en zo leerden ze allemaal iets bij.

Door in dialoog te gaan en respect voor elkaar, in twee richtingen, te blijven tonen, versterk je elkaar, erken je de rijkdom van elke cultuur en gaan we niet naar een monoculturele beleving. (Griet, vzw Jong)

 …

ONTMOETEN Uitkomsten praktijken reflectietraject

 Je creëert ook vriendschap door zoiets te doen natuurlijk. (Kathleen, HVHK)

 Ouders zeggen zelf dat het [de spelotheek] een beetje een tweede thuis is. Dat ze terug komen omdat het een beetje een tweede thuis is, omdat ze daar echt zichzelf kunnen zijn en omdat ze ook zien dat de kinderen zichzelf kunnen zijn. (Griet, vzw Jong)

 …

(21)

21

Naast uitkomsten die verwijzen naar de relatie met ‘informele’ mede-opvoeders, rapporteren de praktijkmedewerkers ook uitkomsten in de relatie met beroepskrachten. Begeleiders worden zich, door het contact of de confrontatie met gezinnen uit

verschillende levenscontexten, bewuster van de moeilijkheden die voorkomen en laten een aantal evidenties gemakkelijker los. Ouders worden mondiger, ze durven beroepskrachten vragen stellen, ze nemen initiatief, ze doen voorstellen, ze nemen de regie.

In verschillende praktijken fungeert de ondertussen vertrouwde groep en ruimte (bv. de spelotheek, het oudergroepswerk) als een ‘oefenterrein’. Ze doen er

dingen samen, ze doen ervaringen op die ze op latere momenten, in andere contexten benutten en verder versterken. In één van de oudergroepen van PCS Antwerpen bijvoorbeeld ging de groep aan de slag met ‘Hoe vergader je? Hoe overleg je met een directeur? Hoe breng je moeilijke standpunten over?’ Dit ondersteunde hen om met de directrice van de school een gesprek aan te gaan over de problemen met de speelplaats, met de toiletten enz.

Dit is meteen een voorbeeld van hoe een initiatief er in slaagt om een verbinding te maken tussen de informele en de formele wereld of tussen de leef- en de systeemwereld (zie o.a. Van den Brink, in Jumelet en Wenink, 2013). Kortom het werken aan praktische of technische vaardigheden kan in verder reikende ‘uitkomsten’ resulteren dan het beheersen van die praktische of technische vaardigheden. Dit blijkt ook uit de twee volgende voorbeelden:

- de ouders die in een oudergroep van PCS A’pen met de computer leerde werken, filmpjes leerde maken enz. vonden (terug) aanknopingspunten om met hun jongeren te

communiceren,

- de ouders van één van de spelotheken van vzw Jong namen, na een begeleide groepsuitstap met bus en tram, daarna op eigen initiatief, zelfstandig en vergezeld van andere ouders de bus of tram en konden zodoende ook samen met hun kinderen, in een kindvriendelijke buiten- en speelomgeving, vrije tijd kunnen doorbrengen.

Verschillende initiatieven ervaren dat net door het ‘samen doen,’ ouders gemakkelijk aan de praat geraken. Met de computer leren werken, tekenen, soep, tajine of andere cultuurgebonden gerechten maken enz., het zijn maar enkele voorbeelden van praktische activiteiten waardoor ouders, vanuit zichzelf (spontaan) tot een gesprek komen en met elkaar in dialoog gaan.

Uit de voorgaande getuigenissen blijkt duidelijk dat de

‘praktische’ insteek, ook op andere levensdomeinen een positieve weerklank geeft. Het laat zich voelen in hun zelfvertrouwen, hun zelfwaardegevoel, hun identiteit, in hoe ze functioneren, in de relatie met hun kinderen, in de relatie met andere ouders enz.

We merken dat er vriendschappen ontstaan tussen ouders die elkaar, los van de spelotheek, niet hadden ontmoet. Dat is bijzonder dat je dat kan teweegbrengen. Dat geeft hen het gevoel van zelfredzaamheid. Ze hoeven niet van ons afhankelijk te zijn om daar te geraken, maar ze hadden die stap wel nodig om dat te doen. Want ja, waar leren ze het? Via welke instantie zouden ze dat leren? (Griet, vzw Jong)

Een kleuterjuf zei: ‘Je hebt die moeder in Hupsakee wel duidelijk gemaakt dat ze alles moet vragen. … Ik heb het ook liever dat ze mij iets komt vragen, dan weet ik het ten minste. Laat ze maar komen met hun vragen.’ Dat is nu zo een banaal iets, maar door dat moeder dit doet, creëert ze misschien wel meer kansen voor haar kleuter.’

(Kathleen, HVHK)

Door met de kinderen op te trekken en hen te observeren ontdekt de Domo- vrijwilliger de talenten van de kinderen en zoekt hij of zij samen met het gezin naar mogelijkheden om die verder te ontplooien. Hierdoor groeit het

zelfvertrouwen van zowel de ouders als de kinderen. (Brigiet, Domo)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wees je ervan bewust dat prettige bejegening en persoonlijk contact uitermate belangrijk zijn voor het al dan niet 'slagen' van de hulp | Niets is belangrijker dan dat

Professionals en vrijwilligers(organisaties) rond jeugd en gezin Samenwerken in de pedagogische civil

Verder zou TOS volgens de vrijwilligers nog meer door beroepskrachten ingevulde tijd moeten hebben ‘om met de grote hoeveelheid kinderen te kunnen omgaan en echt met hen aan het

Ik denk daarbij aan de schoolpoort waar andere ouders staan, aan Kind en Gezin, aan opvoedingsondersteuning en aan iets dat niet zo tastbaar is ook ja?. Ouders onder elkaar die

• Frans model van educatieve republiek krijgt mijn voorkeur boven pedagogische civil society om opvoedingsondersteuning c.q. ‘Huizen van Kind’ verder

Volwassen vrijwilligers worden verder mogelijk verkozen boven betaalde krachten als ze taken uitvoeren waarvoor ze goed getraind zijn, investeren in en interesse tonen voor

Tip: bekijk met leerlingen waarvan de ouders niet in staat zijn de opdracht met hun kind uit te voeren, welke andere volwassene uit het netwerk van het gezin de opdracht met

Met collega-hoogleraar en vrijwil- liger-expert Lucas Meijs omschreef hij in 2011 de pedagogische civil society zo: ‘Dat deel van de samenleving waar burgers (kinderen, jongeren,