• No results found

5 Versterkende randvoorwaarden voor een goed functionerende Pedagogische Civil Society

5.1 Versterkende begeleiders

Doorheen het reflectietraject werd de rol van de begeleiders herhaaldelijk onder de aandacht gebracht. De term begeleiders verwijst in deze context zowel naar ouders of jongeren die (mee) vorm en een invulling geven aan het initiatief (bv. mee instaan voor de opvang van de kinderen en zodoende vrijwilligerswerk opnemen), naar vrijwilligers (bv. vroegere deelnemers, buurtbewoners enz. die vrijwilligerswerk opnemen), als naar beroepskrachten. Het valt op dat over die

verscheidenheid aan begeleiders en statuten heen, een grote gemeenschappelijkheid naar voren komt: de basishouding die praktijkmedewerker aan hen toeschrijven om mee te kunnen inzetten op de Pedagogische Civil Society. Dat neemt niet weg dat er, naargelang de eigenheid van het initiatief, soms ook verschillende meer specifieke begeleiders- en ondersteuningsvereisten essentieel blijken te zijn. Denk bijvoorbeeld aan initiatieven die in één of meerdere formele samenwerkingsverbanden met andere diensten en organisaties betrokken zijn. Achtereenvolgens geven we een overzicht van individuele begeleiderskenmerken en -basiscompetenties en de vereisten op teamniveau.

Individuele kenmerken en basiscompetenties

Van begeleiders wordt een engagement en een inzet verwacht vanuit een betrokkenheid op het project of de werking, de deelnemers en hun leefomgeving, de collega’s (cf. het team) en andere actoren. Begeleiders moeten ouders, vrijwilligers en andere betrokkenen letterlijk en figuurlijk kunnen aanspreken, met hen contact kunnen maken, met hen verbindingen kunnen aangaan en hen welkom laten voelen. Ze moeten een vertrouwensrelatie kunnen aangaan en er voor durven, kunnen en blijven gaan. Vertrouwen opbouwen is immers een ‘traag proces’ dat tijd en ruimte vraagt én erkenning voor wie de andere is (bv. wie hij/zij is, wie ze als moeder is, wie hij als vader is). Daarbij aansluitend moet de begeleider in zijn relatie met de betrokkene en doorheen de activiteiten alert zijn voor de gevoeligheden die bij de betrokkene aanwezig zijn en daar rekening mee houden.

Vertrouwen (kunnen) opbouwen vraagt een zekere continuïteit in de begeleiding of ondersteuning.

Net dat is waar verschillende initiatieven uitdrukkelijk op inzetten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de begeleiders van DOP, de EKC-coördinatoren, de Domo-vrijwilligers, de jongerenbegeleiders van de Tuindagen, de begeleiders van de spelotheken enz. Zij werken met ‘vaste’ begeleiders voor het hele traject, voor de hele opvangweek enz.

Er was een klein meningsverschil over de animatoren. Jongeren moeten dat niet doen omdat andere jongeren dat ook al doen. Ze moeten daar zin in hebben en feeling voor hebben. We hebben heel voorzichtig een oplossing voorzien, want de gevoeligheden van ouders zijn ook wel belangrijk in dat geheel. Dat was even een heel delicaat moment. (Katelijne, Tuindagen)

Bij het pedagogisch advies vanuit de opvoedingswinkel merk je dat je die vertrouwensrelatie heel sterk nodig hebt. De begeleidster van Hupsakee, een

allochtone medewerkster, heeft ook altijd pedagogisch advies gegeven. Dat gaat dan puur op basis van vertrouwen. We missen haar nu, ze is langdurig ziek. Nu komen er minder vragen vanuit die doelgroep. Het is toch echt wel het vertrouwen dat zij als medewerkster opgebouwd heeft. (Kathleen, HVHK)

28

Begeleiders moeten de visie van het project of initiatief onderschrijven. Hun handelen en de omgang met al de andere betrokkenen in het project of initiatief moet door die visie gedragen zijn. Ze

moeten die visie ook verder kunnen uitdragen.

Krachtgericht kijken, denken en handelen is dé basisvisie. Deze benadering staat lijnrecht tegenover een probleemgeoriënteerde en probleemgestuurde aanpak. In een krachtgerichte benadering hebben begeleiders oog en vertrouwen in wat er al is, in de mogelijkheden, de krachten, de weerbaarheid, de agency en de betekenis van de betrokkene en zijn omgeving. Deze benadering vertrekt vanuit een geloof en vertrouwen ‘in mogelijkheden’ en gaat er van uit dat ‘dingen kunnen’.

Een vertrouwensrelatie of het aangaan van verbindingen met de verschillende betrokkenen is essentieel om die krachten op het spoor te komen.

Begeleiders moeten kansen creëren om die krachten te versterken. Dat kan bijvoorbeeld door positieve

bevestiging te geven bij wat ze kunnen of wat ze doen.

Vanuit die bevestiging en dat basisvertrouwen kan je een stap verder zetten: hen prikkelen, aanmoedigen en ondersteunen om nieuwe dingen te proberen (bv.

creatief tekenen of spelen met hun kind, een uitstap met het openbaar vervoer). Je daagt hen met andere woorden uit, je haalt ze uit hun comfortzone en gunt ze daarbij de nodige groei- en leertijd.

Probeer mensen uit hun comfortzone te halen zodat ze een beetje meer doen dan dat ze elke dag doen. En aan de andere kant, geef ze voldoende bevestiging, bescherming en

bekrachtiging: ‘Je bent goed bezig, je doet het goed. Wil je nog meer doen, dan is dat misschien mogelijk? Aan wat denk je zelf?’ Altijd schipperen.

(Marjan, PCS A’pen)

De coördinatoren worden als onafhankelijke burgers ingezet om het gezin te ondersteunen. De coördinatoren zijn burgers met een zekere

levenservaring, maatschappelijke betrokkenheid en organisatietalent.

Daarnaast zijn het meestal creatieve mensen die flexibel maar ook vasthoudend zijn en vooral vertrouwen hebben in de mogelijkheden en krachten van families en hun netwerk. (Mirjam, EKC)

De moeders dachten ‘Wat is dat hier?’, maar de kinderen begonnen te tekenen en de spelotheekverantwoordelijke en de medewerker ook. Ze zeiden ‘Kom, we gaan allemaal mee doen.’ Op den duur hebben ze de stiften moeten wegnemen omdat ze moesten sluiten. De moeders waren zo enthousiast. De kinderen zien dat hun ouders echt een vaste hand hebben en dat eigenlijk wel goed kunnen.

De ouders zijn trots en bekrachtigen hun kind positief: ‘Gij hebt dat ook mooi gedaan’. Onze begeleiders zeiden achteraf: ‘We vonden het wel leuk dat je je kind zo positief hebt bekrachtigd, je ziet dat ze daar deugd van hebben. Maar jij hebt ook deugd van de complimenten die je kreeg.’ Op die manier proberen wij aan opvoedingsondersteuning te werken. Samen spelen is daar een heel mooie manier voor. (Griet, vzw Jong)

Je moet er vooral in geloven. Als je als organisatie een visie en missie uitzet, dan moet die in de vezels van de mensen zitten. Alleen op die manier kunnen mensen dat uitdragen en inwerken op de krachten. We werken met collega's die echt geloven in wat ze doen en die geduld hebben, want heel veel dingen lukken ook niet. We vertellen heel graag de succesverhalen en wat er allemaal goed gelopen is, maar er zijn ook heel veel dingen die niet lukken. Maar je mag de moed niet laten zakken. (Griet, vzw Jong)

29

Begeleiders moeten initiatief nemen, projecten en activiteiten kunnen trekken (cf. organisatietalent) en de krachtgerichte aanpak in activiteiten vertalen. De activiteiten moeten afgestemd zijn op de vragen, de bezorgdheden, de behoeften én de mogelijkheden van de betrokkene en zijn

leefomgeving. De activiteiten moeten deelnemers ‘zin’ geven om deel te nemen, te participeren. Ze moeten hen tot dialoog bewegen (cf. mensen bij elkaar aansluiting laten vinden), hen laten

participeren, hen deelgenoot laten zijn. ‘Leuke’, niet-probleemgerichte activiteiten voor ouders of voor ouders en kinderen (bv. samen spelen of creatief bezig zijn) die aansluiten bij hun interessesfeer en dagelijkse levensgebeurtenissen kunnen daartoe bijdragen.

Verschillende praktijkmedewerkers benadrukken om ook buiten de eigen organisatie actief te zijn.

Begeleiders moeten mensen de gelegenheid te geven om, in hun meest nabije leefomgeving, (meer) informele contacten te leggen en ondersteuning te vinden. Je kan bijvoorbeeld op een speelterrein in de buurt met een ouder een gesprek aangaan of je kan bij een ouder op huisbezoek gaan ‘wanneer het gewoon goed gaat’. Het gaat er om dat begeleiders outreachend aan de slag gaan.

In het bijzonder bij groepswerkingen wordt gewezen op de kracht van ervaringsgericht werken.

Ervaringsgericht werken betekent dat je als begeleider je inhoudelijke expertise kan loslaten en je deskundigheid inzet om ‘de deelnemers te laten luisteren naar elkaar en te laten ervaren wat anderen vinden, zeggen en doen. Dat gaat over hun leven, over dagelijkse dingen en dat met elkaar beleven.’ (Marjan, PCS A’pen). Het gaat er om dat je een respectvolle en gelijkwaardige houding tussen deelnemers bevordert en bewaakt. Je moet als begeleider een mentaal en fysiek veilige ruimte creëren. Van daaruit kan je een dialoog, ervaringsuitwisselingen, een samen praten en doen tot stand brengen tussen ouders.

Uit het voorgaande mag blijken dat begeleiders de focus op de deelnemers en zijn omgeving moeten kunnen leggen. Ze moeten m.a.w. een deelnemersgerichte houding aannemen. Het gaat er om dat ze van onderuit (bottom up), ‘out of the box’, los van een (vast of eigen) aanbod kunnen denken en (samen) werken. Ze moeten zich op de achtergrond kunnen plaatsen, zich open stellen voor (de signalen) anderen. Dat vraagt een reflexieve houding waarbij ze met een open geest en vanuit een helikopterperspectief zichzelf, het doel en de aanpak in vraag stellen en zichzelf heruitvinden. Het gaat er om dat ze ‘reflexive practicioners’ zijn die in staat zijn tot ‘reflection-in-action’ (zie o.a. Pels en Boutellier in Jumelet en Wenink, 2013, p. 67). Begeleiders moeten daarbij niet alleen inzicht hebben in de complexiteit van wat zich individueel of in de groep aandient, maar daar ook mee kunnen omgaan. Dat maakt flexibiliteit en creativiteit in aanpak (bv. activiteiten, werkvormen) onmisbaar.

In centrum Kauwenberg, een vereniging waar armen het woord nemen en een deel van de PCS-netwerkgroep, zijn we bezig met een oudergroep. We gaan van daar uit kijken: ‘Wat kunnen we met die

oudergroepen doen?, Welke plaats kunnen zij opnemen?’ Het is op zich heel waardevol om die groepen samen te brengen, om tijdens dat proces ook te kijken: ‘Waar staan we? Wat kunnen we terug geven aan elkaar? Wat kunnen we van elkaar leren, veranderen? (Dirk, Kauwenberg)

Onze vrijwilliger draait een halve dag in de week mee in een gezin. Hij doet mee wat het gezin op dat ogenblik aangeeft of belangrijk vindt om te doen. De ene keer gaat hij mee naar de Aldi of gaat hij mee schoenen kopen omdat moeder het niet ziet zitten om dat met 2 kinderen te doen. Een andere keer kookt hij of wast hij samen met moeder af. … Doordat de vrijwilliger de noden van het gezin aanvoelt en die kan beantwoorden, ontstaat er zorg op maat. (Brigiet, Domo)

Voor elk gezin wordt gekeken op welke manier de situatie het best wordt benaderd. Elke familie, elke situatie vraagt zijn eigen manier van voorbereiden. Het maakt verschil of mensen met wie een plan gemaakt wordt elkaar (goed) kennen of niet. Zullen zij in de toekomst met elkaar in verbinding blijven of niet? Zijn er veel ruzies in de familie, is er een hechte band? Dit zijn allemaal elementen die een traject bepalen en kleuren (Mirjam, EKC).

30

Het spreekt voor zich dat daarbij de context mee in rekening moet genomen worden. Door contextgericht en integraal te werken kunnen tussen verschillende levensdomeinen verbindingen worden gelegd. Contextgericht werken, betekent dat begeleiders de mogelijkheden van de publieke ruimte moeten zien en benutten. Het gaat daarbij zowel over wat er fysiek in die ruimte aanwezig is of zou kunnen zijn als wat er aan gemeenschapsleven is. Een Pedagogisch Civil Society versterkend initiatief, moet m.a.w. ook op maat van die buurt of regio zijn vorm en invulling krijgen.

Contextgericht werken brengt veelal ook de grenzen van de eigen werking in het vizier en het daaraan verbonden belang om goed te kunnen doorverwijzen naar andere diensten, organisaties enz. Vooral praktijkmedewerkers van initiatieven die mee gedragen worden door een ‘formeel erkende’ dienst of organisatie, brengen deze aandachtspunten in the picture. Begeleiders moeten de verschillende diensten of sociale kaart van de regio kennen en er contacten mee kunnen leggen. Dat kan door netwerkoverleg, werkplekbezoek of door deel te nemen aan activiteiten van andere diensten en organisaties (bv. open deur, feest). Kortom kunnen netwerken is een belangrijke basiscompetentie van begeleiders. In het bijzonder, met het oog op een goede doorverwijzing of

‘warme overdracht’ (zie 4.4), moeten begeleiders weten wie van welke dienst voor welke vraag het beste aangesproken kan worden.

Krachtgericht werken is in wezen

‘perspectiefgericht’ werken: de focus ligt immers op mogelijke(nieuwe) perspectieven en een vertrouwen dat je samen iets kan doen. Zowel in de relatie met de deelnemers, als in de

relatie met andere betrokkenen (bv. collega’s, medewerkers van andere diensten of organisaties enz.) vraagt dat soms (veel) geduld, doorzettingsvermogen en durf. Lang niet iedereen is immers even sterk overtuigd van de mogelijkheden en uitkomsten van krachtgericht, van out of the box en contextgericht werken. Verschillende praktijkmedewerkers ervaren het gemis aan die gedeelde visie en aanpak het meest scherp in hun samenwerking met andere diensten en organisaties. Dit legt aan hun medewerkers bijzondere competenties op: de visie verder kunnen uitdragen, anderen van die visie en aanpak kunnen overtuigen, constructief, vanuit het perspectief en de context van de

‘deelnemer of cliënt’, kunnen samenwerken met anderen.

Daarbij aansluitend moeten begeleiders beschikken over een positieve ingesteldheid. Ze moeten hun

‘werk’ graag doen, er gelukkig in kunnen zijn, geloven in wat ze doen, in hun eigen krachten en mogelijkheden én de kans krijgen om te

groeien. Dat vraagt vertrouwen, erkenning en bevestiging voor wat ze doen en hoe ze dat doen. Ouders, vrijwilligers, collega’s,

teamverantwoordelijken enz. kunnen hen dat geven. Dat brengt ons bij de onderlinge relaties tussen de begeleiders, het team, de

organisatiemedewerkers en de ondersteunende kracht die daar van uit kan gaan.

We moesten een voorstel uitschrijven. We hebben de schepenen en het OCMW, de voorzitters en de ambtenaren van heel die streek, heel die zorgregio, van een twaalftal gemeenten, samen gebracht. We hebben op overzichten dingen zitten plakken, met elkaar gediscussieerd: ‘Wat moet daar nu van ons worden? Welke toekomst moet dat krijgen?

Welke richting moet dat uitgaan?’ Dat is een schitterende dag geweest. (Marjan, PCS)

Het gaat niet zozeer over de persoonlijkheid van de begeleider. Voor ons heeft dat meer te maken met het mensbeeld dat een werkkracht of een ouder heeft en dat moet matchen met de visie van de organisatie. Je moet iemand hebben die er in gelooft dat beweging mogelijk is.

Hij mag er niet van uit gaan dat alles op de rails zit en altijd zo verder zal blijven rollen. (Ruth, Kleine Berg)

Iemand die krachtgericht kan werken, dat is iemand die vrij vlot een vertrouwensrelatie kan opbouwen. Daar begint het altijd mee. Ook iemand met wat doorzettingskracht, zeker in complexe situaties. ‘Die mag niet opgeven.’, maar je mag zelf ook niet opgeven. Dat is met vallen en opstaan. Als het even moeilijk was, terug weer perspectief, doorzettingskracht tonen. Dat vind ik belangrijk, dat mensen positief blijven zoeken. (Kathleen, HVHK)

31

Verder, in punt 5.2, zullen we zien dat het net daarom belangrijk is dat de verschillende geledingen van een organisatie of dienst en andere organisaties en diensten doordrongen zijn van het

krachtgericht werken.

Kenmerken van het team

In het voorgaande kwam meermaals het belang van een gemeenschappelijk uitgedragen visie en basishouding bij de begeleiders naar voren. De mensen die zich samen inzetten moeten m.a.w. een zeker aantal raakvlakken hebben. Zowel praktijkmedewerkers van buurt- of vrijwilligerswerkingen als van diensten of organisaties met beroepskrachten ervaren evenwel dat net de verscheidenheid in het begeleidersteam (ouders, jongeren, buurtbewoners, vrijwilligers, beroepskrachten) één van de succesfactoren van hun werking is. Een complementair en divers team, maakt dat, een brede waaier aan ervaringen, mogelijkheden, talenten en competenties inzetbaar zijn. Dit kan betekenen dat niet elke begeleider op hetzelfde moment hetzelfde moet (kunnen) doen. Het komt er op aan dat al de sterktes optimaal, in functie van de

deelnemers (cliënten) en in functie van het geheel, ingezet kunnen worden.

Teamleden moeten met die verschillende inzet en verwachtingen ten aanzien van collega’s om kunnen gaan. Het vraagt wederom vertrouwen en geduld en soms ook dat ze zelf een tandje bij steken. Net dat kan ertoe bijdragen dat ze in hun eigen mogelijkheden versterkt worden of nieuwe competenties ontwikkelen. Denk

bijvoorbeeld aan ‘oudere, meer ervaren’

begeleiders die als coach, peter of meter een ‘jongere’ of nieuwe collega ondersteunen of denk aan vrijwilligers die in de specifieke deelwerkingen of werkgroepen hun mogelijkheden ten volle mogen en kunnen inzetten.

Begeleiders ‘leertijd’ geven en hen in eerste instantie de mogelijkheid geven om hun specifieke competenties en talenten in te zetten (bv. contacten met doelgroep, taal van de doelgroep spreken, streetwise skills), impliceert soms ook dat andere begeleiders, zij het veelal tijdelijk, minder voldoening gevende taken op zich moeten nemen.

Bijvoorbeeld: activiteitenregistratie,

uurroosters invullen, verslagen maken of nalezen voor medewerkers die de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen. Ook dat is een aspect waar begeleiders zich in moeten kunnen vinden. Drie elementen maken dat dit door de band genomen mee gedragen wordt door de medewerkers:

(1) de kwaliteiten en de voordelen van de inzet van deze medewerkers voor de werking (bv.

als brugfiguur, als tolk, als ervaringsdeskundige, hun voorbeeldfunctie in de wijk) overtreffen de tijdelijke nadelen of extra inspanningen die ze zelf moet leveren,

(2) dat je als organisatie ook duidelijke verwachtingen, doelstellingen en een engagement vooropstelt (bv. werkhouding, verslaggeving, taalcursus volgen enz.),

Niet alle moeders staan mee te dansen en te springen of spelletjes te doen. De ene heeft daar zin in, de andere niet. … Iedereen heeft zijn eigen stijl. Bij de ene moeder zie je dat ze niet zo met die kinderen bezig is, maar dat geeft ook niet.

Zolang ze maar wat aandacht heeft voor een kleintje dat naar het toilet gaat of voor iemand die wat uit de boot valt. Je hebt ook moeders die het niet zien zitten dat hun huis of tuin overhoop staat.

Die komen dan wat helpen. Degene die er voor kiezen om de kinderen in hun huis en thuis op te vangen, die weten ook wel ‘OK, nu moet ik een beetje verdraagzaam zijn.’ (Katelijne, Tuindagen)

Dat krachtgericht werken proberen wij echt in die begeleidershouding te krijgen. We geven daar om de zoveel tijd cursussen over. We proberen ook meer ervaren collega's, dat zijn mannen en

vrouwen van 40 à 50 jaar die veel bagage hebben, vanuit hun ervaring op te leiden om coach de coach te zijn. Die zijn duur voor ons, dus vinden we dat we wel wat mogen verwachten van hen.

(Griet, vzw Jong)

32

(3) de lange traditie in de aanwerving van doelgroepmedewerkers en het geduld dat daarbij aan de dag gelegd moet worden.

Het laatst vermelde element brengt ons terug bij het belang van continuïteit. Waar eerder het belang van continuïteit in de begeleidings- of ondersteuningstrajecten aangestipt werd, wijst dit element op het belang van continuïteit in het begeleidersteam.

Vrijwilligers in al hun diversiteit

In al de initiatieven nemen vrijwilligers een plaats in de werking op. Vrijwilligers kunnen zowel uit de buurt als uit verder gelegen wijken of de regio komen en hun engagement kan van kortere of langere duur zijn. Sommige initiatieven gaan zelf actief op zoek naar vrijwilligers (bv. via de website of andere organisaties) of krijgen vanuit hun samenwerkingsverbanden vrijwilligers aangereikt (bv. mensen uit een re-integratietraject of opleiding, mensen die actief zijn in sociaal culturele verenigingen).

Het aantal en de wijze waarop die vrijwilligers ingezet worden, verschilt sterk van initiatief tot initiatief:

- jongeren of ouders nemen begeleiding op zich, geven invulling en vorm aan het initiatief (bv.

vakantieopvang),

- ouders staan in tandem met beroepskracht voor de opvang van de kinderen en runnen en

- ouders staan in tandem met beroepskracht voor de opvang van de kinderen en runnen en