• No results found

‘Het effect van de IFRS op de omvang van informatie-asymmetrie’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Het effect van de IFRS op de omvang van informatie-asymmetrie’"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master thesis Accountancy & Controlling Faculteit Economie en Bedrijfskunde Begeleider: Prof. mr. J.Th. Degenkamp Datum: 22 januari 2013

Rijksuniversiteit Groningen

I

‘Het effect van de IFRS op de omvang van informatie-asymmetrie’

(2)

A.N. Soltan-Ali | 2 Voorwoord

Graag wil ik Prof. mr. J. Th. Degenkamp van de Rijksuniversiteit Groningen bedanken voor alle hulp en feedback om mijn master thesis tot een goed einde te brengen. De bereikbaarheid en de snelle reacties op mijn vragen van Prof. mr. J. Th. Degenkamp was als zeer prettig aan te merken. Tevens wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor de mij geboden mogelijkheid om deze studie te volgen.

(3)

A.N. Soltan-Ali | 3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5 1.2 Wetenschappelijke bijdrage ... 6 1.3 Structuur ... 7 2. Theoretisch kader ... 9 2.1 Introductie ... 9 2.2 Accountingkwaliteit ... 9 2.3 Het agencyprobleem ... 11 2.4 Informatie-asymmetrie ... 11 2.5 IFRS ... 13 2.5.1 Accountingstandaarden ... 13

2.5.2 Ontstaan en invoering van de IFRS in Europa ... 14

2.5.3 Verschillen tussen de IFRS en de nationale standaarden in Europa ... 16

2.6 Voorgaande onderzoeken IFRS in Europa ... 18

2.6.1 Onderzoeken gericht op meerdere landen binnen Europa ... 19

2.6.2 Onderzoeken gericht op enkel een land binnen Europa ... 20

2.6.2 Verschillen IFRS en de Franse GAAP ... 21

3. Variabelen informatie-asymmetrie en hypothesen ... 23

3.1 Introductie ... 23

3.2 Variabelen voor de omvang van informatie-asymmetrie ... 23

3.3 Hypothesen ... 24

4. Onderzoeksmethode ... 27

4.1 Steekproef omvang ... 27

4.2 Variabelen ... 28

4.2.1 Bid-ask spread ... 28

4.2.2 Trading volume en trading value ... 29

4.3 Statistische analyse ... 30

5. Resultaten ... 31

5.1 Hypothese 1 & hypothese 2 ... 31

(4)

A.N. Soltan-Ali | 4 5.1.2 Toetsen hypothese 1 ... 32 5.1.3 Toetsen hypothese 2 ... 33 5.2 Hypothese 3 ... 35 5.2.1 Beschrijvende statistiek ... 35 5.2.2 Toetsen hypothese 3 ... 36 6. Conclusie ... 39 7. Beperkingen en aanbevelingen ... 41 Literatuurlijst ... 43 Appendices ... 49

(5)

A.N. Soltan-Ali | 5

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Jaarlijks wordt door beursgenoteerde ondernemingen een financieel verslag opgesteld om verantwoording af te leggen aan de belanghebbenden, zoals de aandeelhouders. Dit moet juist en volledig zijn. Recente schandalen, zoals rond Royal Ahold, Enron en WorldCom hebben ertoe geleid dat er steeds meer vraagtekens zijn over de juistheid en volledigheid van de jaarrekening. De vraag naar een strengere standaard nam hierdoor toe (Renders en Gaeremynck, 2007).

Sinds 2005 zijn alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie (EU) verplicht om de International Financial Reporting Standards (IFRS) toe te passen bij de financiële verslaggeving (IASB, 2012). Vóór de verplichte invoering van de IFRS werd in veel Europese landen door de meeste beursgenoteerde ondernemingen de nationale General Accepted Accounting Principles (GAAP) gehanteerd. In Frankrijk was dit bijvoorbeeld de Franse GAAP en in Nederland was dit de Dutch GAAP.

Niet alleen de recente schandalen hebben ervoor gezorgd dat de IFRS zijn ingevoerd. De toenemende globalisatie van ondernemingen was de eerste stap richting een internationale standaard (Chua en Taylor, 2008). Deze ondernemingen moeten naar het buitenland om kapitaal te verschaffen voor handels- en investeringsactiviteiten (Jermakowicz, 2004). Door de toenemende globalisatie nam de vraag naar een standaard toe die de mogelijkheid biedt om financiële verslagen met elkaar te vergelijken.

De introductie van de IFRS is een onderwerp waar veel aandacht aan is besteed in de accountingliteratuur, voornamelijk als het gaat om het effect op de accountingkwaliteit. Accountingkwaliteit is een zeer subjectief begrip. Door diverse onderzoekers worden verschillende definities gegeven en er worden diverse maatstaven gehanteerd om het effect van de IFRS op de accountingkwaliteit te onderzoeken. Een belangrijke reden om de IFRS voor beursgenoteerde ondernemingen in Europa in te voeren is om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te verbeteren. Volgens een aantal onderzoekers, zoals Barth et al. (2008) en Daske et al. (2008), hebben de IFRS een positief effect op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Gebaseerd op het onderzoek van Daske et al. (2008) leidt een stijging van de kwaliteit tot meer transparantie van de financiële verslaggeving. Transparantie heeft een daling van de informatieachterstand voor de beleggers als gevolg. Beleggers zijn beter in staat om informatie te gebruiken en te begrijpen wanneer een onderneming meer en

(6)

A.N. Soltan-Ali | 6 betere informatie openbaar maakt. Een stijging van de kwaliteit zal dus leiden tot een daling van de omvang van informatie-asymmetrie (Ball en Shivakumar, 2005; Leuz, 2003) en zal daardoor ook leiden tot een daling van het agency-structuur (Daske et al. 2008). Indien een onderneming in staat is om de omvang van informatie-asymmetrie te matigen, door bijvoorbeeld de kwaliteit van de financiële verslaggeving te vergroten, dan kan de onderneming hogere kosten voorkomen. Investeerders zullen de prijzen niet meer aanpassen om het risico dat zij lopen te compenseren (Leuz, 2003).

Het bewijs dat de IFRS daadwerkelijk de kwaliteit van de financiële verslaggeving verbeteren en dat de voordelen opwegen tegen de kosten, is echter verre van overtuigend (Ball, 2006; Daske et al., 2008). In de afgelopen jaren is er veel onderzocht over het effect van de IFRS. De resultaten zijn in veel gevallen gemengd. Een oorzaak van die gemengde resultaten zijn bijvoorbeeld de verschillen in de onderzoeksmethodes of de verschillen in de institutionele omgeving van een land. Hierdoor is het niet mogelijk om één conclusie te trekken voor alle landen in Europa. Belangrijk is om vergelijkbaar onderzoeken te verrichten in meerdere landen (Leuz en Verrecchia, 2000).

1.2 Wetenschappelijke bijdrage

In dit onderzoek wordt het effect van de IFRS op de omvang van de informatie-asymmetrie in Frankrijk onderzocht. Informatie-informatie-asymmetrie ontstaat wanneer een partij in een zakelijke transactie beschikt over meer en beter informatie dan een andere partij (Scott, 2009, p.13). Dit wordt ook wel aangeduid als ‘private information’. Het bestaan van private information zorgt voor een ineffectieve en inefficiënte werking van de kapitaalmarkt en heeft negatieve effecten voor beleggers. Lage liquiditeit en hoge transactiekosten zijn voorbeelden van deze negatieve effecten (Frankel en Li, 2004).

Een reden om Frankrijk te onderzoeken is dat de verschillen tussen de IFRS en de Franse GAAP tot de grootste behoren in Europa (Ding et al. 2007). Hierdoor kan de IFRS een significante impact hebben op de kwaliteit en daarom op de omvang van informatie-asymmetrie. Een tweede reden is dat er volgens Hung en Subramanyam (2007) bij managers en investeerders behoefte is om de implicaties van de IFRS te begrijpen, voornamelijk voor landen in Europa met een stakeholder-georiënteerd accountingsysteem, zoals Frankrijk en Duitsland. Tot slot is het effect van de IFRS op de omvang van informatie-asymmetrie niet eerder onderzocht in Frankrijk.

(7)

A.N. Soltan-Ali | 7 Dit onderzoek draagt bij aan de bestaande literatuur over de accountingkwaliteit door het effect op de omvang van de informatie-asymmetrie te onderzoeken in Frankrijk. Onderzoeken uitgevoerd door Leuz en Verrecchia (2000), Leuz (2003) en Dumontier en Maghraoui (2007) hebben data van Duitse ondernemingen verzameld om het effect op de omvang van de informatie-asymmetrie te meten na de invoering van de IFRS. Door de omvang van de informatie-asymmetrie te onderzoeken in Frankrijk wordt de bestaande literatuur over de effecten van de IFRS op de accountingkwaliteit in Europa uitgebreid.

De volgende onderzoeksvraag kan voor dit onderzoek worden geformuleerd:

Het effect op de omvang van informatie-asymmetrie wordt bepaald door een vergelijking te maken van de periodes voor de invoering van de IFRS (2002-2004) en na de verplichte invoering (2005-2007). Een probleem dat ontstaat is dat de omvang van de informatie-asymmetrie niet direct observeerbaar is. Om dit probleem te verkleinen worden drie variabelen gebruikt die ook zijn gehanteerd in diverse voorgaande onderzoeken. De variabelen, bid-ask spread, trading volume en trading value, die in dit onderzoek worden gehanteerd zijn gebaseerd op voorgaande onderzoeken waar ook het effect van de IFRS op de omvang van de informatie-asymmetrie is onderzocht (e.g. Leuz, 2003; Dumontier en Maghraoui, 2007).

Het tweede doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of de daling van informatie-asymmetrie geleidelijk plaats vindt over de jaren 2004 t/m 2007 voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk. Door de verbeteringen van de IFRS-regels en de toenemende ervaring met de IFRS is de verwachting dat de daling van de omvang van informatie-asymmetrie geleidelijk plaats vindt een jaar na de verplichte invoering van de IFRS.

1.3 Structuur

De opbouw van dit onderzoek ziet er als volgt uit. In hoofdstuk 2 wordt het theoretische kader behandeld. Hier wordt ingegaan op accountingkwaliteit, de agency-theorie, informatie-asymmetrie en de IFRS. Ter afsluiting van dit hoofdstuk volgt er een literatuuroverzicht van enkele onderzoeken met betrekking tot de IFRS in Europa. In hoofdstuk 3 worden een aantal variabelen besproken die in verschillende onderzoeken zijn

‘Wat is het effect van de IFRS op de omvang van de informatie-asymmetrie voor de financiële verslaggeving van beursgenoteerde bedrijven in Frankrijk?’

(8)

A.N. Soltan-Ali | 8 gehanteerd om de omvang van informatie-asymmetrie te meten. Op basis van de gekozen variabelen zijn de hypothesen opgesteld. De onderzoeksmethode wordt behandeld in hoofdstuk 4, waarna in hoofdstuk 5 de resultaten van het onderzoek worden beschreven. Tot slot volgt er een conclusie in hoofdstuk 6.

(9)

A.N. Soltan-Ali | 9

2. Theoretisch kader

2.1 Introductie

De recente verslaggevingsschandalen, zoals rond Enron en WorldCom, hebben weer bewezen dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving nog zeer beperkt is. Dit komt voornamelijk doordat de belangen en motieven van de managers en aandeelhouders niet op één lijn liggen, wat ook aangeduid kan worden als het agencyprobleem. Managers beschikken over meer en betere informatie van de werkelijke financiële situatie dan de aandeelhouders van diezelfde onderneming. Hierdoor is er sprake van informatie-asymmetrie. Om managers te dwingen meer transparant te zijn heeft de Europese Unie (EU) in 2005 de International Financial Reporting Standards (IFRS) verplicht gesteld voor alle beursgenoteerde ondernemingen in Europa. In dit hoofdstuk zal allereerst de accountingkwaliteit worden behandeld. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 het agencyprobleem en in paragraaf 2.4 de informatie-asymmetrie toegelicht. In paragraaf 2.5 worden de IFRS behandeld. Tot slot wordt in paragraaf 2.6 een overzicht gegeven van een aantal voorgaande onderzoeken met betrekking tot de IFRS.

2.2 Accountingkwaliteit

Kwaliteit is een belangrijk aspect van accountinginformatie (Siegel 1982). Accountingkwaliteit is echter wel een subjectief begrip, omdat iedere gebruiker bij het vergaren van informatie andere wensen en eisen heeft. Tevens worden er door diverse onderzoekers verschillende definities gegeven om kwaliteit aan te duiden, zoals Barth et al. (2008) en Chua et al. (2012) die accountingkwaliteit associëren met minder earnings management, tijdig erkennen van verlies en een hogere waarderelevantie. Volgens Bernstein (1992) is de mate waarin oordelen en schattingen daadwerkelijk iets zeggen over de toekomstige gebeurtenissen en omstandigheden de belangrijkste norm voor accountingkwaliteit. De accountingkwaliteit zal hoger zijn naarmate de voorspellingen meer corresponderen met de werkelijke financiële situatie die in de toekomst openbaar gemaakt zal worden. Volgens Hoogendoorn en Mertens (2001) gaat het bij de kwaliteit van de financiële verslaggeving voornamelijk om de communicatie. Belangrijk is de communicatie met belanghebbenden van financiële en niet-financiële informatie. Belanghebbenden moeten in staat zijn om een oordeel te vormen met behulp van de verkregen informatie van een onderneming. Hoogendoorn en Mertens (2001, p. 407) stellen het als volgt: ‘hoe beter zij zich

(10)

A.N. Soltan-Ali | 10 een oordeel kunnen vormen, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving’. Aandeelhouders zijn in staat om betere beslissingen te nemen voor een efficiëntere werking van de kapitaalmarkt, doordat de informatie van hogere kwaliteit is.

Er is echter één specifieke definitie voor accountingkwaliteit die in diverse artikelen naar voren komt, namelijk ‘decision usefulness’. Ook in dit geval dient de financiële informatie bruikbaar te zijn om beslissingen te nemen (Braam & Borghans 1994, p. 1). De twee belangrijkste kwalitatieve kenmerken van informatie, als het gaat om decision usefulness, zijn relevantie en betrouwbaarheid. Scott (2009) analyseert het concept decision usefulness met behulp van twee vragen: (1) wie zijn de gebruikers van de financiële verslaggeving en (2) wat zijn de problemen voor de gebruikers met betrekking tot het nemen van beslissingen? Er kan gesteld worden dat iedere gebruiker behoefte heeft aan cijfers uit het verleden die de mogelijkheid bieden om goede toekomstvoorspellingen te maken. Volgens de accountingtheorie leidt het verstrekken van relevante en tijdige informatie tot een daling van de omvang van de informatie-asymmetrie (Frankel & Li 2004).

In figuur 1 wordt een schematisch framework van Soderstrom en Sun (2007) weergegeven dat factoren toont die invloed kunnen hebben op de accountingkwaliteit. Accountingstandaarden hebben wel degelijk invloed op de kwaliteit van de financiële verslaggeving, maar het zijn niet de enige factoren (Ball et al., 2000; Soderstrom & Sun, 2007). Door verschillen in het juridische en politieke systeem van een land en de verslaggevingsprikkels die er zijn, is het mogelijk dat de accountingkwaliteit verschilt per land.

Figuur 1: factoren die invloed hebben op accountingkwaliteit

(11)

A.N. Soltan-Ali | 11

2.3 Het agencyprobleem

Accountinginformatie betreft het proces waarin de financiële data van een onderneming worden samengevat en bekendgemaakt aan investeerders. De gebruikers zijn voornamelijk diegene die niet betrokken zijn bij de dagelijkse werkzaamheden van de onderneming. De eigenaren van een onderneming en het management zijn vaak gescheiden bij een naamloze of besloten vennootschap, waardoor het management de verantwoordelijkheid heeft over het bestuur van de onderneming (Bebchuck & Fried, 2003). De managers kunnen hierdoor beschikken over significante bevoegdheden en of mogelijkheden. Deze krachten zijn onderzocht door Jensen en Meckling (1976). Zij hebben het agencyprobleem geïntroduceerd. Jensen en Meckling (1976) definiëren de agencyrelatie als volgt: ‘Een of meerdere personen (de principa(a)l(en)) sluiten een overeenkomst met een andere persoon (de agent) om werkzaamheden te verrichten, zoals het nemen van beslissingen namens de principaal’ (Jensen en Meckling, 1976, p. 308). Het agencyprobleem kent dus twee betrokken partijen, namelijk de agent en de principaal. In onze samenleving is deze relatie op vele niveaus aanwezig. Het agencyprobleem kan ontstaan in elke situatie waarin een groep samenwerkt, zelfs zonder enige vorm van relatie tussen de agent en de principaal (Jensen en Meckling, 1976). De beschreven scheiding tussen het bestuur en de eigenaren van een onderneming kan leiden tot tegengestelde belangen van de principaal en de agent (Eisenhardt, 1989). Managers hebben altijd de mogelijkheid om hun nut te maximaliseren, maar dit nut kan afwijken van het nut dat de aandeelhouders van de managers verwachten (Zimmerman, 2009).

Er vormen zich twee problemen door verschillen in de belangen van de agent en de principaal, namelijk (1) verschillen met betrekking tot het behalen van de gewenste doelen en (2) verschillen met betrekking tot de voorkeuren van risico’s (Eisenhardt, 1989). Deze twee problemen kunnen leiden tot twee typen gedragsrisico’s: adverse selection en moral hazard, ook wel informatie-asymmetrie genoemd. Dit wordt in paragraaf 2.4 nader toegelicht. (Scott, 2009, p. 13). Door het ontstaan van informatie-asymmetrie is het lastig om het agencyprobleem te voorkomen.

2.4 Informatie-asymmetrie

Informatie-asymmetrie bestaat wanneer bepaalde partijen die in de markt deelnemen beschikken over informatie waarover andere partijen niet beschikken (Scott, 2009). Hierdoor hebben bepaalde marktparticipanten informatievoordeel. Deze extra informatie wordt ‘inside

(12)

A.N. Soltan-Ali | 12 information’ genoemd. Het bestaan van inside information zorgt voor een ineffectieve en inefficiënte kapitaalmarkt en heeft negatieve effecten voor beleggers. Lage liquiditeit en hoge transactiekosten zijn voorbeelden van deze negatieve effecten (Frankel en Li, 2004).

Er zijn twee gevolgen van informatie-asymmetrie (Scott, 2009). De eerste vorm van informatie-asymmetrie is ‘adverse selection’. Een voorbeeld hiervan is de verkoop van een tweedehands auto (Akerlof, 1970). De verkoper kan in deze situatie bepaalde informatie achterhouden wat de besluitvorming van de koper nadelig kan beïnvloeden. Wanneer de koper vermoedt dat belangrijke informatie achter wordt gehouden, zal hij eerder geneigd zijn om af te zien van de aankoop. Informatie-asymmetrie speelt ook een rol op de aandelenmarkt. Beleggers kunnen beschikken over inside information van een onderneming, waarover andere beleggers niet beschikken. Tevens kunnen managers en medewerkers beschikken over informatie van de onderneming die niet is gepubliceerd in het financiële verslag. De managers nemen deel aan het dagelijkse bestuur en werkzaamheden van de organisatie. Hierdoor weten de managers meer over de huidige situatie en toekomstige vooruitzichten van een onderneming. Verschillen en tegenstrijdige prikkels tussen de managers en de beleggers kunnen mogelijk invloed hebben op de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving. Managers kunnen opportunistisch gedrag vertonen en hierom voor een vorm van financiële verslaggeving kiezen die voor een hogere bonusuitkering zorgt. Opportunistisch gedrag van de manager om de accountinginformatie te manipuleren leidt tot een daling van de waarde van de organisatie en belemmert de marktefficiency. De tweede vorm van informatie-asymmetrie is ‘moral hazard’. Moral hazard ontstaat door de scheiding van eigendom en beheer. Managers handelen niet volledig in het belang van de aandeelhouders, omdat de aandeelhouders niet in staat zijn het gedrag van de managers volledig te monitoren.

In het verleden heeft de wereld te maken gehad met enkele grote boekhoudschandalen, zoals die rond Enron en WorldCom. Hier was ook sprake van informatie-asymmetrie. Informatie werd achtergehouden van beleggers en andere belanghebbenden en accountingstandaarden werden dubbelzinnig geïnterpreteerd door de ondernemingen en de betrokken accountants. Na het ontdekken en aankondigen van de fraude daalde de koersen drastisch, waardoor beleggers te maken hadden met forse verliezen. Als gevolg hiervan daalde het vertrouwen in de aandelenmarkt.

Om investeerders te beschermen tegen zulke schandalen is in 2002 bijvoorbeeld de Sarbanes-Oxley Act (SOX) ingevoerd in de Verenigde Staten. De SOX is ingevoerd om de Coporate Governance, de auditkwaliteit en de onafhankelijkheid van accountants te

(13)

A.N. Soltan-Ali | 13 verbeteren (Griffin et al., 2008). De SOX bevat zware straffen bij overtreding van de wet en strengere regelgeving voor accountants. Het doel van de SOX is het verhogen van de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving om het vertrouwen van investeerders in de aandelenmarkt te herstellen (Cullinan et al., 2006).

De International Accounting Standards Board (IASB) was voor de invoering van de SOX al bezig met de ontwikkeling van een accountingstandaard (IFRS) om ondernemingen minder vrijheid te geven bij het opstellen van de jaarrekening. De IFRS zijn sinds 2005 verplicht voor alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie (Ball 2006, p.5).

Een belangrijke prioriteit van de IASB en de Financial Accounting Standard Board (FASB)1 is te zorgen voor convergentie tussen deze twee standaarden (Hail et al., 2010). Beide organisaties proberen een standaard te ontwikkelen van hoge kwaliteit, die de kans op nieuwe boekhoudschandalen moet voorkomen.

2.5 IFRS

2.5.1 Accountingstandaarden

In paragraaf 2.2 is in het schematische framework van Soderstrom en Sun (2007) te zien dat accountingstandaarden een belangrijke factor zijn die invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Het doel van de financiële verslaggeving is het verstrekken van informatie over de financiële positie, prestaties en veranderingen in de financiële positie van een onderneming, waardoor belanghebbenden in staat zijn om een economische beslissing te nemen (IASB, 2012; Paglietti, 2009). De financiële verslaggeving wordt zowel bepaald door nationale als internationale standaarden. Een voorbeeld van een nationale standaard is de Franse GAAP. Een voorbeeld van een internationale standaard is de IFRS (IASB, 2012).

Een belangrijke vraag voor diverse onderzoekers is hoe accountingstandaarden kunnen worden ontwikkeld om de omvang van informatie-asymmetrie en het agencyprobleem te reduceren en gebruikers van de financiële verslaggeving te helpen bij het nemen van beslissingen. De FASB en de IASB hebben diverse standaarden ontwikkeld, zoals de IFRS en de U.S. GAAP, om te kunnen voldoen aan de wensen en eisen van de gebruikers.

(14)

A.N. Soltan-Ali | 14 2.5.2 Ontstaan en invoering van de IFRS in Europa

Europa kent veel rechtssystemen, zoals het Duitse, Engelse, Franse en Scandinavische, waardoor er in erg veel landen specifieke accountingstandaarden zijn (Soderstrom en Sun, 2007). Accountingstandaarden zijn constant in ontwikkeling, wat aangetoond kan worden in de historie en ontwikkeling van de IFRS. Door de toenemende globalisatie en het groeiende aantal transacties over de grenzen is er meer behoefte ontstaan aan een uniforme accountingstandaard (Chua en Taylor, 2008). Niet is er alleen behoefte ontstaan aan een uniforme accountingstandaard, maar door de recente boekhoudschandalen, zoals rond Enron en WorldCom, is ook de vraag naar een strengere accountingstandaard toegenomen (Renders en Gaeremynck, 2007). Het doel is om één accountingtaal te creëren en tot een beperking te komen van de mogelijkheden om te frauderen. Beleggers willen beleggen in een markt die zij begrijpen en vertrouwen. Naast beleggers zijn er ook andere belanghebbenden, zoals schuldeisers, leveranciers en kredietverstrekkers die belang hebben bij informatie met een hoge kwaliteit, waarop zij hun investeringsbeslissingen kunnen baseren. Deze belanghebbenden willen ook de gepubliceerde cijfers kunnen vergelijken met de concurrent, zowel in eigen land als elders in de wereld.

De leden van de Europese Unie (EU) waren de eerste landen die over zijn gegaan naar een geharmoniseerde accountingstandaard. In de jaren ‘70 en ‘80 heeft de EU diverse richtlijnen ontwikkeld om de diversiteit van de financiële verslaggeving te verminderen in Europa. Volgens Van Helleman (2005) zijn deze richtlijnen voor de jaarrekening voornamelijk bedoeld om de nationale standaarden binnen Europa te harmoniseren. Dit is een zeer ingewikkeld proces. Een ander reële optie is, volgens Van Helleman (2005), het hanteren van de U.S. GAAP. Om politieke redenen kon de EC niet accepteren dat regels, die buiten haar om tot stand waren gekomen, op grote schaal in Europa verplicht zouden worden (Van Helleman, 2005, p. 326). De EU besloot om, in plaats van nieuwe EU-richtlijnen te ontwikkelen, een internationale standaard in te voeren. Volgens Street et al. (1999) levert het invoeren van een internationale standaard vier voordelen op: (1) Beleggers zijn beter in staat om financiële beslissingen te nemen. Er ontstaat minder verwarring als gevolg van diverse maatstaven van de financiële positie en prestaties van diverse landen. Dit leidt tot een lager risico voor beleggers en een lagere cost of capital voor ondernemingen. (2) De kosten vallen lager uit als gevolg van meerdere rapportages. (3) De internationale investeringen worden bevorderd en (4) het leidt tot een meer efficiënte allocatie van spaargelden wereldwijd.

Tussen 1973 en 2000 zijn er 41 internationale standaarden ontwikkeld door de International Accountingstandards Committee (IASC). De IASC is ontstaan in 1973 door een

(15)

A.N. Soltan-Ali | 15 overeenkomst van vertegenwoordigers uit negen landen, waaronder de Verenigde Staten, Nederland, Frankrijk en Duitsland. Deze landen vormen tevens het bestuur. De eerste versie van een internationale standaard is verschenen in 1987, genaamd de International Accountingstandards (IAS). In 1995 werd door de Europese Commissie (EC) voorgesteld om de IAS verplicht te stellen voor alle beursfondsen in de Europese Unie (Van der Tas, 2006, p. 532). Volgens van der Tas (2006) is het doel van IAS om de efficiency van de Europese aandelenmarkt te verbeteren.

In een poging om de politieke invloed op de ontwikkeling van accountingstandaarden te verminderen, is in 2001 de IASC vervangen door de IASB (Soderstrom en Sun 2007). IASB is een onafhankelijk internationaal orgaan belast met het opzet van standaarden voor het opzetten van jaarverslagen en jaarrekeningen (IASB, 2012). Het doel van de IASB is om een set van hooggekwalificeerde internationale accountingstandaarden te ontwikkelen om de transparantie en de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving te verbeteren (IASB, 2012, p. 5). Zoals in paragraaf 2.5.1 is beschreven, zijn de IFRS ontwikkeld door de IASB. De IFRS bestaan uit een samenstelling van IAS-normen en IFRS-normen (Ball, 2006). De oudere IAS-normen zijn uitgebreid met een aantal aanvullende eisen.

In 2002 heeft de Europese Commissie (EC) uiteindelijk een verordening vastgesteld die eist dat alle beursgenoteerde ondernemingen de IFRS vanaf 1 januari 2005 toepassen bij de financiële verslaggeving (van der Tas, 2006, p. 533). Deze verordening is door de EC vastgesteld op 29 september 2003 (Lin & Tanyi, 2010, p. 12). De verplichte invoering geldt voor alle landen die lid zijn van de EU plus IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Tevens hebben alle landen de mogelijkheid om de IFRS verplicht te stellen voor niet beursgenoteerde ondernemingen. Indien er geen of nauwelijks verschillen zijn tussen een nationale standaard en de IFRS, dan is het deze landen toegestaan om zelf te bepalen welke standaard wordt gehanteerd. De investeerders zijn in deze landen beter beschermd en hebben meer macht (Barth et al., 2008).

De IFRS wordt door velen gekenmerkt als een standaard van hoge kwaliteit. Het belangrijkste doel van de introductie van de IFRS in 2005 is het elimineren van verschillen in de accountingstandaarden. De standaard moet ‘convergentie’ en ‘harmonisatie’ van de accountingregels tot stand brengen (Jarva en Lantto, 2011, p. 3). Tevens moet de invoering van de IFRS leiden tot een stijging van de transparantie om het vertrouwen van de beleggers te herstellen (Schadewitz en Vieru, 2008). Volgens Burgstahler et al., (2007) wordt de IFRS door de meeste landen ingevoerd om de accountingkwaliteit te verbeteren. Wel kan

(16)

A.N. Soltan-Ali | 16 accountingkwaliteit verschillen per land door de verschillen in juridische en politieke factoren (zie ook paragraaf 2.2).

Niet iedereen is echter even positief over de invoering van de IFRS. Tegenstanders beweren dat de IFRS niet de verwachte voordelen oplevert en slechts een wijziging is in de boekhouding, zonder enige economische effecten (Ball, 2006). Volgens Watts (2006) heeft het zelfs geleid tot een daling van de kwaliteit van de jaarrekening. Daarnaast is het toepassen van de IFRS zeer kostbaar en complex (Ball et al., 2003). Het is een continu proces van verzamelen en controleren van informatie. Ondanks alle tegenargumenten zijn er ook veel onderzoeken die positief zijn. Deze onderzoeken hebben bewezen dat de accountingkwaliteit verbetert na invoering van de IFRS. Onderzoekers, zoals Barth et al. (2008) en Daske et al. (2008) vinden bewijs dat de invoering van de IFRS significante voordelen kan opleveren op de kapitaalmarkt. De invoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De transparantie neemt toe, waardoor de omvang van de informatie-asymmetrie afneemt. Uiteindelijk kunnen de voordelen opwegen tegen de kosten. Een onderneming hoeft minder informatie te verzamelen, doordat zij niet meer te maken hebben met verschillende accountingstandaarden in verschillende landen. In paragraaf 2.6 worden enkele onderzoeken beschreven over de effecten van de IFRS in Europa.

2.5.3 Verschillen tussen de IFRS en de nationale standaarden in Europa

Door juridische, institutionele en economische factoren waren de verschillen tussen accountingstandaarden voor de invoering van de IFRS in de Europese landen enorm (Leuz 2003). Een voorbeeld hiervan is dat in bepaalde landen de financiële verslaggeving ook wordt gebruikt voor fiscale doeleinden. Een ander voorbeeld is dat in bepaalde landen de financiële verslaggeving meer van belang is voor vreemdvermogenverschaffers dan voor de aandeelhouders, doordat ondernemingen grotendeels worden gefinancierd door vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen (Soderstrom en Sun, 2007). Door de vele verschillen in de accountingstandaarden in Europese landen is het toch mogelijk om enkele algemene verschillen te noemen tussen de IFRS en de nationale standaarden.

Het eerste verschil is dat de IFRS zich voornamelijk richt op de aandeelhouders (Hung & Subramanyam, 2007), terwijl de nationale standaarden van de meeste landen in de EU (bijvoorbeeld Frankrijk, Duitsland, Italië en Griekenland) zich richten op meer groepen dan alleen de aandeelhouders, zoals de leveranciers en de belastingdienst (stakeholders).

(17)

A.N. Soltan-Ali | 17 Het tweede verschil waar de laatste jaren veel over is gesproken is dat bij toepassing van de IFRS bepaalde activa, passiva, opbrengsten en kosten worden gewaardeerd tegen de reële waarde (fair value). Dit geldt voornamelijk voor alle financiële activa en passiva (Laux & Leuz 2009). De IASB heeft de toepassing van de reële waarde de afgelopen jaren naar steeds meer activasoorten uitgebreid, zoals vastgoedbeleggingen en agrarische activa (van der Zanden, 2012). De IFRS is, zoals hierboven vermeld, shareholder-georiënteerd. Shareholder-georiënteerd wordt over het algemeen waargenomen als een reële waardeaccountingmodel (Iatridis en Dalla, 2011). In het artikel van Laux & Leuz (2009, p. 827) wordt de reële waarde door de IASB als volgt gedefinieerd: ‘het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen goed geïnformeerde en bereidwillige partijen in een zakelijke transactie’. Dit is een groot verschil met de waardering voor de invoering van IFRS. De meeste activa en passiva werden gewaardeerd tegen de historische kostprijs. Stakeholder-georiënteerd wordt over het algemeen waargenomen als een historisch kostprijs-accountingmodel (Iatridis en Dalla, 2011). De balans wordt onder de historische kostprijs gewaardeerd tegen inkoopprijzen, oorspronkelijke waarden of prijzen van transacties die in het verleden zijn verricht (Platin et al. 2008, p. 4). Volgens Sloan (1999) is het doel van accountinginformatie het verstrekken van relevante informatie aan investeerders. En volgens Francis en Schipper (1999) is accountinginformatie relevant als de informatie toekomstgericht is. De reële waardebenadering is meer toekomstgericht, omdat de maatstaven meer gerelateerd zijn aan de marktwaarde. Veranderingen in de omgevingsfactoren zijn direct inzichtelijk op de balans en de resultatenrekening. De reële waarde benadering wordt door velen gezien als een objectieve waarderingsgrondslag, die in combinatie met de vereiste toelichtingen (disclosures) een adequaat beeld zou geven van de financiële gezondheid van een onderneming (DNB 2006, p. 66). Er is echter ook veel kritiek over de waardering tegen de reële waarde. Volgens Van der Zanden (2012) is een nadeel van de reële waarde benadering, dat wanneer er geen marknotering is voor bepaalde activa of passiva, er vanuit de marktnotering van andere producten de reële waarde moet worden afgeleid. Bij gebrek aan meer informatie is het toegestaan om over te gaan op de discounted cashflow model2. Het proces voor het bepalen of waarderen kan dus zeer subjectief zijn. Ook leidt het waarderen van activa en passiva tegen de reële waarde volgens Van der Zanden (2012) tot een complex systeem van verslaggeving wat moeilijk te interpreteren is en moeilijk administratief te

2 Alle toekomstige kasstromen worden geschat en verdisconteerd om de huidige waarde (present value)

(18)

A.N. Soltan-Ali | 18 volgen is. Hierdoor wordt het ontdekken van fouten en onjuiste schattingen door het management, accountants en toezichthouders ingewikkelder. Een ander probleem waar de laatste jaren veel over is gesproken is de vraag of de waardering tegen de reële waarde in goede jaren leiden tot een aantoning van extra winsten, waardoor de beurswaarde van bepaalde effecten extra stijgen, terwijl in slechte tijden het omgekeerde het geval is en tot een stimulatie van de crisis kan leiden (van der Zanden, 2012). Ook Ter Hoeven (2012) onderkent dat er weldegelijk situaties te onderkennen zijn waarin de waardering tegen de reële waarde leidt tot onzinnige en niet-zinvolle informatie. Echter is hij van mening dat er vastgehouden moet worden aan de mixed-value-model. Dit betekent dat er verschillende waarderingsgrondslagen gehanteerd dienen te worden voor de waardering van activa en passiva in het licht van de doelstelling van de jaarrekening. Volgens Ter Hoeven (2012, p. 153) moeten sommige activa en passiva tegen de reële waarde worden gewaardeerd.

Het derde en laatste verschil is dat er gesteld kan worden dat de IFRS strenger zijn door de vele regels. De IASB stelt echter dat de IFRS een principles-based standaard is en niet een rules-based standaard (Caromona en Trombetta 2008, p. 456). Toch wordt het door velen als ‘rules-based’ ervaren, omdat het meer ‘rules-based’ is dan de nationale standaarden (Van der Tas 2007, p. 588). Een voorbeeld van een rules-based standaard is de U.S. Generally Accepted Accounting Principles (U.S. GAAP). Deze wordt gehanteerd in de Verenigde Staten. Het belangrijkste verschil tussen rules-based en de principles-based is dat rules-based gebaseerd is op regels (Nelson 2003, p. 91). De regels omvatten een zeer uitgebreide en nauwkeurige uitwerking van wat is toegestaan of niet is toegestaan (Alexander en Jermakowicz 2006). Principles-based geeft een meer algemene richtlijn over hoe een financieel verslag opgesteld dient te worden (Carmona en Trombetta 2008, p. 456). De gebruikers van die richtlijnen krijgen hierdoor meer ruimte om een professioneel oordeel te vormen. Dit geldt niet voor rules-based, waar de gebruikers alleen doen wat vermeld staat in de regels, in plaats van zelf een professioneel oordeel te vormen.

Samenvattend maken bovengenoemde verschillen het erg lastig te voorspellen welke effecten de IFRS heeft op de financiële verslaggeving. Enerzijds is er meer subjectiviteit door de waardering op reële waarde en anderzijds is de regelgeving veel strikter.

2.6 Voorgaande onderzoeken IFRS in Europa

Zoals in paragraaf 2.5.2 is vermeld, is er door veel onderzoekers een discussie gaande of de kwaliteit van de financiële verslaggeving daadwerkelijk is verbeterd door de invoering van de IFRS. Er is hier onderzoek naar gedaan. Deze paragraaf beschrijft een aantal recente

(19)

A.N. Soltan-Ali | 19 onderzoeken die zijn uitgevoerd in de Europese landen. De onderzoeken kunnen onderverdeeld worden in twee categorieën: (1) Onderzoeken gericht op meerdere landen binnen Europa en het effect van de IFRS voor deze landen en (2) onderzoeken gericht op een afzonderlijk land binnen Europa en het effect van de IFRS op dit land. Tot slot worden er in paragraaf 2.6.3 enkele onderzoeken beschreven waarin een indicatie wordt gegeven van de verschillen tussen de IFRS en de Franse GAAP.

2.6.1 Onderzoeken gericht op meerdere landen binnen Europa

Beuselink et al. (2007) onderzoeken de vergelijkbaarheid van accounting earnings

voor 14 landen in de Europese Unie. Zij onderzoeken de associatie tussen accruals en cash flows. Het onderzoek wijst uit dat de verplichte invoering van de IFRS niet direct leidt tot een verbetering van de vergelijkbaarheid.

Horton et al. (2010) onderzoeken het effect van de verplichte invoering van de IFRS

op de informatie-omgeving (information environment) in 16 Europese landen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van diverse variabelen die gebaseerd zijn op eerdere onderzoeken. De resultaten tonen aan dat na de verplichte invoering van de IFRS de nauwkeurigheid van voorspellingen en andere maatstaven voor de kwaliteit van informatie toenemen.

Callao en Jarne (2010) onderzoeken het effect van de IFRS op earnings management.

Voor het onderzoek maken de auteurs gebruik van ondernemingen genoteerd aan de beurs in 11 landen in de Europese Unie. In dit onderzoek worden de discretionare accruals voor de invoering en na de invoering van IFRS met elkaar vergeleken. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat na de invoering van de IFRS in Europa de discretionaire accruals toenemen, wat leidt tot een toename van earnings management.

Li (2010) onderzoekt of de verplichte invoering van de IFRS leidt tot een daling van

de cost of equity in 18 landen van de Europese Unie. Li vindt bewijs dat de verplichte invoering van de IFRS leidt tot een significante daling van de cost of equity. Het effect is echter wel afhankelijk van de sterkte (power) van de regelgeving in een land.

Liao et al. (2012) onderzoeken of de vergelijkbaarheid verbetert na de verplichte

invoering van de IFRS door twee landen (Frankrijk en Duitsland) - die vergelijkbare kapitaalmarkten hebben, maar verschillen in sociaaleconomische omgeving - met elkaar te vergelijken. De maatstaven die voor dit onderzoek worden gehanteerd zijn earnings en de bookvalue van Franse en Duitse ondernemingen. De resultaten wijzen erop dat in 2005, ten

(20)

A.N. Soltan-Ali | 20 tijde van de invoering van de IFRS, de earnings en de bookvalue relatief gezien beter vergelijkbaar zijn dan de jaren daaropvolgend.

2.6.2 Onderzoeken gericht op enkel een land binnen Europa

Jermakowicz (2004) heeft de invoering van de IFRS voor ondernemingen in België,

genoteerd aan de BEL-20, onderzocht. Hij onderzoekt welke impact de IFRS-conversie heeft op de interne organisatie van een onderneming en welke impact de IFRS-coversie heeft op de accounting- en de financiële strategie van een onderneming. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van enquêtes, afgenomen bij BEL-20 ondernemingen. Jermakowicz vindt bewijs dat de financiële verslaggeving wordt beïnvloed door de IFRS. Zowel de transparantie als de vergelijkbaarheid verbetert.

Perramon en Amat (2006) onderzoeken of de invoering van de IFRS invloed heeft op

de winst- en verliesrekening voor Spaanse, niet financiële ondernemingen genoteerd aan de IBEX 35. Voor dit onderzoek zijn interimverslagen verzameld van ondernemingen genoteerd aan de IBEX 35. De resultaten tonen aan dat de invoering van de IFRS een positieve invloed heeft op de winst- en verliesrekening.

Callao et al. (2007) hebben het effect van de IFRS onderzocht, op relevantie en

vergelijkbaarheid, van ondernemingen genoteerd aan de IBEX 35 door de verschillen in accountingcijfers en financiële ratio’s te analyseren. Zij komen tot de conclusie dat de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving binnen Spanje negatief wordt beïnvloed als zowel de IFRS als de nationale GAAP worden gehanteerd. Er is evenmin bewijs gevonden dat de relevantie verbetert na invoering van de IFRS.

Cortesi et al. (2009) onderzoeken ondernemingen genoteerd aan de Milan Stock

Exchange (MSE). De auteurs onderzoeken of de invoering van de IFRS invloed heeft op het eigen vermogen en het netto-inkomen, door jaarrekeningen, literatuur en de regelgeving te analyseren. De resultaten tonen aan dat de invoering van de IFRS een positief effect heeft op het eigen vermogen en het netto-inkomen. Daarnaast stijgt de ROE3.

Jarva en Lanto (2010) vergelijken de informatie-inhoud (information content) van de

financiële verslaggeving opgesteld op basis van de IFRS met de financiële verslaggeving opgesteld op basis van Finnish Accountingstandards (FAS). De auteurs zijn niet in staat om bewijs te vinden dat de IFRS resulteert in een hogere verslaggevingskwaliteit. Zij constateren dat onder de IFRS de earnings niet tijdig is in het reflecteren van het beschikbare

(21)

A.N. Soltan-Ali | 21 publiekelijke nieuws dan de earnings onder de FAS. Verder is de boekwaarden (bookvalues) van de activa en passiva minder waarde-relevant. Wel zijn een aantal IFRS-componenten in staat om toekomstige kasstromen te bepalen.

Gjerde et al. (2008) onderzochten het effect van IFRS op ondernemingen in Noorwegen. Zij onderzochten of IFRS-accountingcijfers meer correleren met de beurswaarde dan de NGAAP-accountingcijfers. De auteurs concluderen dat de relevantie van de belangrijkste accountingcijfers niet significant verbeterd zijn.

Iatridis en Rouvolis (2010) richten zich in hun onderzoek op het effect van de overgang van de Greek GAAP naar de IFRS op de financiële resultaten van Griekse ondernemingen. De bevindingen tonen aan dat de IFRS leiden tot volatiliteit in belangrijke maatstaven van de balans en de winst- en verliesrekening4. Tevens leidt de IFRS tot meer relevante accountingmaatstaven.

2.6.2 Verschillen IFRS en de Franse GAAP

Een van de onderzoekers die de verschillen tussen de IFRS en onder andere de Franse GAAP heeft onderzocht is Ding et al. (2007). Het onderzoek is uitgevoerd in 30 landen. Ding et al. (2007) onderzoeken de verschillen in 80 accountingmaatstaven. In het onderzoek wordt gelet op afwezigheid en divergentie. Onder afwezigheid wordt verstaan de mate waarin accountingmaatstaven wel voorkomen in de IAS, maar ontbreken in de nationale GAAP. Divergentie is de mate waarin regels met betrekking tot dezelfde accountingmaatstaven verschillen tussen IAS en de nationale GAAP. Uit het onderzoek blijkt dat er 55 verschillen (divergentie: 34 en afwezigheid: 21) zijn tussen de Franse GAAP en de IAS. Volgens Ding et al. 2007 worden de verschillen bepaald door vijf factoren: (1) officiële vestigingsplaats volgens de statuten, (2) belang in een organisatie, (3) economische ontwikkeling, (4) invloed van het accountantsberoep en (5) invloed van de aandelenmarkt. Street (2002) onderzoekt de verschillen in 80 accountingmaatstaven en toelichtingen tussen de IAS en de nationale standaarden in 62 landen. De resultaten zijn gebaseerd op informatie verzameld bij de partners van de zeven grootste accountantskantoren. Street (2002) heeft 30 verschillen tussen de Franse GAAP en de IAS geconstateerd. Ook Bae et al. (2008) hebben de verschillen tussen de IAS en nationale standaarden onderzocht. In dit onderzoek hebben partners van de grote kantoren in meer dan 60 landen de verschillen tussen de IAS en de nationale GAAP van hun

4 Een toename van de volatiliteit komt voornamelijk door de waardering op reële waarde (DNB, 2006, p.

68). De waarderingen reflecteren de economische omgevingsfactoren, waardoor zij meer dan voorheen onderhevig zijn aan mutaties.

(22)

A.N. Soltan-Ali | 22 land gebenchmarkt. In het onderzoek zijn de 21 belangrijkste accountingregels geïdentificeerd. Volgens Bae et al. (2008) zijn er voor Frankrijk 12 accountingregels die verschillen van de IAS.

Bovengenoemde onderzoeken tonen aan dat de IFRS grote verschillen kent met de Franse GAAP. Deze resultaten zijn alleen een indicatie van het aantal verschillen tussen de IFRS en de Franse GAAP en zeggen niets over de betekenis ervan. Het is echter wel mogelijk dat door de vele verschillen die er zijn, de IFRS wel degelijk een positief effect heeft op de transparantie van de financiële verslaggeving in Frankrijk wat derhalve kan resulteren in een afname van de omvang van de informatie-asymmetrie.

(23)

A.N. Soltan-Ali | 23

3. Variabelen informatie-asymmetrie en hypothesen

3.1 Introductie

In dit hoofdstuk worden een aantal variabelen besproken die in verschillende onderzoeken zijn gehanteerd om de omvang van de informatie-asymmetrie te meten. Op basis van de gekozen variabelen worden de hypothesen opgesteld.

3.2 Variabelen voor de omvang van informatie-asymmetrie

Door diverse onderzoekers is onderzocht of internationale standaarden een positief effect hebben op de omvang van de informatie-asymmetrie. Zo onderzoeken Leuz en Verrecchia (2000), Leuz (2003) en Dumontier en Maghraoui (2007) de relatie tussen IFRS en de omvang van de informatie-asymmetrie. Er zijn ook onderzoekers die niet deze relatie onderzoeken, maar wel aandacht hebben besteed aan het onderwerp informatie-asymmetrie, zoals Soderstrom en Sun (2007), Barth et al. (2008) en Daske et al. (2008). Samenvattend komen deze onderzoekers tot de conclusie dat de omvang van de informatie-asymmetrie daalt als de IFRS worden toegepast.

De hoofdvraag voor dit onderzoek luidt als volgt:

‘Wat is het effect van de IFRS op de omvang van informatie-asymmetrie voor de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk?’

Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient er allereerst bepaald te worden welke variabelen voor dit onderzoek worden gehanteerd om het effect op de omvang van informatie-asymmetrie te kunnen meten. In voorgaande onderzoeken is gebruik gemaakt van diverse variabelen. Een aantal van deze variabelen zijn: de bid-ask spread, trading volume, trading value en share price volatility.

Lim et al. (2003) en Dumontier en Maghraoui (2007) gebruiken de bid-ask spread om de omvang van informatie-asymmetrie te onderzoeken. Lim et al. (2003) onderzoeken het effect van aanvullende informatie over joint ventures op de omvang van informatie-asymmetrie. De resultaten tonen aan dat de aanvullende informatie leidt tot een daling van de bid-ask spread. Dumontier en Maghraoui (2007) onderzoeken of de invoering van de IAS-IFRS leidt tot een daling van de bid-ask spread voor Duitse ondernemingen. Zij concluderen dat invoering van de IAS-IFRS leidt tot een significante daling van de bid-ask spread. Dumontier en Maghraoui (2007) tonen aan dat de daling alleen geldt voor grote organisaties.

(24)

A.N. Soltan-Ali | 24 Leuz en Verrecchia (2000) gebruiken in hun onderzoek niet alleen de bid-ask spread, maar ook de trading volume en de share price volatility om het effect van de IAS-IFRS op de omvang van de informatie-asymmetrie te onderzoeken voor Duitse ondernemingen. Volgens Leuz en Verrecchia (2000) moet de invoering van de IAS-IFRS leiden tot een lagere bid-ask spread, een stijging van de trading volume en een daling van de share price volatality. De resultaten tonen aan dat er significant bewijs is dat de bid-ask spread en de trading volume veranderen, respectievelijk lager en hoger worden, wanneer de IAS-IFRS worden toegepast. Er is geen significant bewijs dat de share price volatality daalt.

Leuz (2003) onderzoekt de verschillen in de omvang van informatie-asymmetrie van ondernemingen in Duitsland die de IAS-IFRS of de de U.S. GAAP hanteren voor de financiële verslaggeving. Voor het onderzoek gebruikt hij de bid-ask spread en de share turnover om de omvang van informatie-asymmetrie te meten. Leuz (2003) vindt bewijs dat er geen significante verschillen zijn tussen beide standaarden in de bid-ask spread en de share turnover. Hij stelt daarom vast dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving, opgesteld aan de hand van de U.S. GAAP, niet beter is dan opgesteld aan de hand van de IAS-IFRS.

Een ander onderzoek waar ook de bid-ask spread en de share turnover worden gehanteerd om de omvang van informatie-asymmetrie te onderzoeken, is het onderzoek van Mohd (2005). Hij onderzoekt of de omvang van de informatie-asymmetrie daalt na invoering van de SFAS Nr. 86. De resultaten tonen aan dat de invoering van de SFAS Nr. 86 leidt tot een daling van de bid-ask spread en de share turnover.

In dit onderzoek worden de bid-ask spread, de trading volume en trading value gehanteerd om de omvang van informatie-asymmetrie te bepalen. Share price volatility wordt in dit onderzoek niet meegenomen. Share price volatility kan worden beïnvloed door diverse factoren die niet gerelateerd zijn met informatie-asymmetrie. Volgens Leuz en Verrechia (2000) is share price volatility de minst geschikte maatstaf om informatie-asymmetrie te meten in tegenstelling tot de bid-ask spread, de trading volume en trading value.

3.3 Hypothesen

De eerste hypothese heeft betrekking op de bid-ask spread. De effectenhandelaar stelt de vraagprijs vast wanneer een investeerder een aandeel wil kopen. Dit is de ‘ask price’. Indien de investeerder hetzelfde aandeel wil verkopen, dan zal de effectenhandelaar een lagere prijs vaststellen. Dit is de ‘bid price’. Het verschil tussen beide prijzen is de bid-ask spread (Stoll, 1989). De bid-ask spread legt voornamelijk de nadruk op het

(25)

adverse-A.N. Soltan-Ali | 25 selectionprobleem (Leuz en Verrechia, 2000). Volgens Leuz en Verrechia (2000) leidt minder informatie-asymmetrie tot een daling van het adverse-selectionprobleem. Dit resulteert in een lager bid-ask spread. Leuz en Verrecchia (2000), Leuz (2003) en Dumontier en Maghraoui (2007) komen tot de conclusie dat de bid-ask spread daalt voor ondernemingen door de invoering van de IAS-IFRS voor de financiële verslaggeving. Ook voor dit onderzoek is de verwachting dat de bid-ask spread daalt voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk na invoering van de IFRS. Daarom is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 1: De verplichte invoering van de IFRS voor de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk leidt tot een daling van de bid-ask spread.

De tweede hypothese heeft betrekking op de trading volume en trading value. Trading volume en trading value zijn negatief geassocieerd met informatie-asymmetrie. Het handelen van aandelen wordt verminderd door investeerders die niet goed zijn geinformeerd. (Leuz, 2003). Gebaseerd op het onderzoek van Leuz en Verrecchia (2000) en Leuz (2003) is de verwachting dat de IFRS zal leiden tot een stijging van de trading volume en trading value voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk. De volgende hypothese is opgesteld:

Hypothese 2: De verplichte invoering van de IFRS voor de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk leidt tot een stijging van de trading volume en trading value.

Het tweede doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of de daling van informatie-asymmetrie geleidelijk plaats vindt over de jaren 2004 t/m 2007 voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk. Volgens Dumontier en Maghraoui (2007) is de inhoud van de IFRS zeer complex, waardoor het lastig is voor een onderneming om het binnen een jaar geheel volgens de regels na te leven. Zij hebben in hun onderzoek vastgesteld dat de stijging in de bid-ask spread niet significant is in het eerste jaar. Een verschil met het onderzoek van Dumontier en Maghraoui (2007) en dit onderzoek is dat het onderzoek van Dumontier en Maghraoui (2007) verricht is voor ondernemingen die de IFRS vrijwillig hebben ingevoerd. In dit onderzoek worden ondernemingen onderzocht die verplicht de IFRS hebben ingevoerd in het jaar 2005. Uit het onderzoek van PwC (2006) blijkt dat ook na de verplichte invoering ondernemingen veel tijd en energie kwijt zijn aan het onder de knie krijgen van de nieuwe

(26)

A.N. Soltan-Ali | 26 accountingregels, alsmede aan een adequate toepassing van de regels in de praktijk. Het tweede probleem is dat de IFRS tot op heden nog geen afgerond verhaal is. Volgens Van der Tas (2005) zal er in de eerste jaren na de verplichte invoering van de IFRS een aantal meer fundamentele wijzigingen in de IFRS op de rol staan. De IASB blijft sleutelen aan de regels van de IFRS, waardoor de IFRS, die in 2005 zijn ingevoerd, niet dezelfde zijn als de IFRS per heden. Door de verbeteringen van de IFRS-regels en de toenemende ervaring met de IFRS kan de daling van de bid-ask spread en de stijging van de trading volume en trading value jaarlijks significant zijn. De verwachting is dat de daling van de bid-ask spread en de stijging van de trading volume en trading value niet significant zullen zijn in het eerste jaar, maar door de verbeteringen van de IFRS-regels en de toenemende ervaring deze in 2006 en 2007 wel significant zullen zijn.

Hypothese 3: De daling van de bid-ask spread en de stijging van de trading volume en trading value is jaarlijks significant een jaar na de verplichte invoering van de IFRS voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk.

(27)

A.N. Soltan-Ali | 27

4. Onderzoeksmethode

4.1 Steekproef omvang

Een belangrijk probleem voor het toetsen van de hypothesen in dit onderzoek is dat de omvang van informatie-asymmetrie wordt beïnvloed door de institutionele omgeving en marktwerking (Leuz, 2003; Soderstrom en Sun, 2007). Om dit probleem te ondervangen worden alleen data gebruikt van Franse beursgenoteerde ondernemingen. De data zullen daardoor alleen beïnvloed worden door de Franse institutionele omgeving. Aangenomen wordt dat deze hetzelfde zullen zijn voor alle ondernemingen die in dit onderzoek worden meegenomen.

Dit onderzoek bevat data van ondernemingen genoteerd aan de CAC 40 en de CAC Next 20 (Cotation Assistée en Continu). De CAC 40 is de aandelenindex in Frankrijk die bestaat uit de 40 grootste ondernemingen op de Franse beurs. De CAC 20 Next is de aandelenindex van de daarop volgende 20 grootste ondernemingen. Dit zijn kandidaten die de ondernemingen genoteerd aan de CAC 40 eventueel kunnen vervangen. De CAC 40 en de CAC 20 Next worden bepaald aan de hand van de hoogte van de beurswaarde van een onderneming.

Er zijn ondernemingen waarvan de verkregen data het resultaat negatief kunnen beïnvloeden. Deze ondernemingen worden niet meegenomen in dit onderzoek. Allereerst worden financiële instellingen buiten beschouwing gelaten. Voor deze instellingen zijn aangepaste IFRS geïntroduceerd (Dumontier en Maghraoui, 2007). Ten tweede worden ondernemingen die de IFRS voor januari 2005 vrijwillig hebben toegepast of ondernemingen die een jaar na 2005 of later (2006 en 2007) de IFRS hebben toegepast ook buiten beschouwing gelaten. De omvang van de informatie-asymmetrie is hierdoor niet goed waar te nemen. Ondernemingen die de IFRS een jaar na 2005 hebben toegepast hebben hiervoor van de Europese Commissie toestemming gekregen. Dit kan te maken hebben gehad met bijvoorbeeld de hoge kosten (Christensen et al., 2008). Een derde criterium is dat ondernemingen die voor 1 januari 2005 en/of na 1 januari 2005 een andere standaard hanteren of hebben gehanteerd worden uitgesloten. Tot slot worden ondernemingen, waarvan de verkregen data beperkt zijn, niet meegenomen in dit onderzoek.

Voor het verzamelen van de data zal Thomson Datastream worden gebruikt. Dit is de grootste financiële en statistische database ter wereld (Thomson Reuters, 2011). De meeste financiële data met betrekking tot assets, fundamentals, index en economische data zijn hier beschikbaar. Voor het verwerken van de data wordt SPSS gebruikt.

(28)

A.N. Soltan-Ali | 28 Het onderzoek zal worden uitgevoerd over een periode van zes jaar (voor invoering de IFRS en na invoering de IFRS):

 2002-2004 (voor invoering IFRS)  2005-2007 (na invoering IFRS)

De periode 2008 en later wordt niet in het onderzoek meegenomen. In deze periode is er sprake geweest van ‘de kredietcrisis’. Deze crisis kan de resultaten beïnvloeden. Om te bepalen welke accountingstandaard in de periode van 2002 tot en met 2007 is gehanteerd door de beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk wordt de Thomson Datastream gebruikt. De code (Mnemonic) die hiervoor gebruikt wordt is W07536, Accountingstandards Followed.

Er zijn in totaal 60 ondernemingen genoteerd aan de CAC 40 en CAC Next 20. De steekproef in dit onderzoek bestaat uit 37 ondernemingen. Dit is exclusief financiële instellingen, ondernemingen die voor 2005 vrijwillig de IFRS hebben toegepast (2 ondernemingen), ondernemingen die een jaar na 2005 of later de IFRS hebben toegepast (4 ondernemingen), ondernemingen die een andere standaard hanteren voor 2005 of/en na 2005 (1 onderneming) en ondernemingen waarvan onvoldoende data beschikbaar zijn (11 ondernemingen). Voor een overzicht van alle ondernemingen geselecteerd voor dit onderzoek, zie bijlage 1.

4.2 Variabelen

4.2.1 Bid-ask spread

De bid-ask spread is het verschil tussen de ask price en de bid price van een aandeel. De berekening van de bid-ask spread ziet er als volgt uit:

Bid-ask spread = ((Ask-Bid)/(Ask+Bid))/2

In het onderzoek van Dumontier en Magrhaoui (2007) wordt de bid-ask spread onderzocht voor de maanden april tot en met september (6 maanden). Dit komt, doordat de bid-ask spread beïnvloed wordt door accountinginformatie, zoals de jaarrekening. Investeerders zullen in de periode voor en na het uitbrengen van de jaarrekening hun beslissingen en acties aanpassen.

(29)

A.N. Soltan-Ali | 29 Voor het verkrijgen van de ask price en de bid price wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Thomson Datastream. De code voor de ask price en de bid price in de Thomson Datastream is respectievelijk PA en PB.

Voor de ask price en de bid price zijn maandelijkse data gebruikt (april tot en met september) voor de jaren 2002 tot en met 2004 (voor de invoering van de IFRS) en de jaren 2005 tot en met 2007 (na de invoering van de IFRS).

4.2.2 Trading volume en trading value

Trading volume is het aantal aandelen dat wordt verhandeld op de aandelenmarkt gedurende een bepaalde periode. De meting van het handelsvolume vindt meestal dagelijks plaats. Leuz en Verrecchia (2000) en Leuz (2003) gebruiken de volgende berekening voor het bepalen van de trading volume:

Trading volume = Waarde van alle verhandelde aandelen / Markt Kapitalisatie

Om de trading value (waarde van alle verhandelde aandelen) te berekenen wordt de volgende berekening gemaakt: ·

Turnover by volume * Opening price

Turnover by volume geeft het aantal aandelen weer dat op een dag wordt verhandeld. In de Thomson Datastream wordt de turnover by volume aangeduid met de code VO. De data ‘price opening’ is de openingsprijs van een aandeel. De price opening wordt in de Thomson Datastream aangeduid met de code PO. Om de waarde van de verhandelde aandelen (trading value) te bereken dient het aantal aandelen vermenigvuldigd te worden met openingsprijs van een aandeel. Marktkapitalisatie is de totale beurswaarde van een onderneming. In theorie is dit het bedrag waarvoor een onderneming te koop is. Om de marktkapitalisatie te bepalen wordt in de Thomson Datastream gebruikgemaakt van de data Market Capitalization, code W08001.

Ook voor de trading volume en trading value zijn maandelijkse data gebruikt vanaf januari 2002 tot en met december 2004 (voor de invoering van de IFRS) en vanaf januari 2005 tot en met december 2007 (na de invoering van de IFRS).

(30)

A.N. Soltan-Ali | 30

4.3 Statistische analyse

Om de omvang van informatie-asymmetrie voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk, na invoering van de IFRS te bepalen, wordt een ‘event study’ toegepast. Een event study is een statistische methode om de impact van een event (gebeurtenis) te meten. In dit onderzoek is de event de invoering van de IFRS op 1 januari 2005. De periode voor de invoering van de IFRS en na de invoering van de IFRS worden met elkaar vergeleken. Voor de derde hypothese is de jaarlijkse ervaring en verbetering van de regels het event. Voor deze hypothese worden de variabelen bid-ask spread, trading volume en trading value per jaar (2004 met 2005, 2005 met 2006 en 2006 met 2007) met elkaar vergeleken.

Voor het meten van het effect van de IFRS op de omvang van de informatie-asymmetrie voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk wordt de t-test gebruikt. Er zijn twee soorten t-testen, de independent-means t-test en de dependent-means t-test (Fields, 2009). De independent-means t-test wordt gebruikt wanneer er twee verschillende condities zijn met een verschillende groep participanten bij iedere conditie. Dit wordt ook wel de independent-samples t-test genoemd. De dependent-means t-test wordt gebruikt wanneer er twee verschillende condities zijn met dezelfde participanten bij iedere conditie. Dit wordt ook wel de paired-samples t-test genoemd.

In dit onderzoek worden de variabelen (bid-ask spread, trading volume en trading value) op twee momenten met elkaar vergeleken. Hiervoor worden dezelfde ondernemingen gebruikt. Een toets die hiervoor geschikt is, is de paired-samples test. De paired-sample t-test is een parametrische t-test. Dit betekent dat de steekproefomvang normaal verdeeld dient te zijn (Fields, 2009). Volgens de centrale limietstelling is het gemiddelde van een groep waarnemingen, als het aantal waarnemingen groot genoeg is, bij benadering normaal verdeeld. Dit betekent dat het aantal waarnemingen groter dient te zijn dan 30 (Fields, 2009). De formule van de paired-samples t-test ziet er als volgt uit:

Om de paired-samples t-test uit te voeren wordt gebruik gemaakt van SPSS 20.0. Het significantieniveau in dit onderzoek is 5% (α = 0,05). De hypothese (H0) wordt verworpen bij een betrouwbaarheid van 95%.

(31)

A.N. Soltan-Ali | 31

5. Resultaten

Om tot een conclusie te komen over de omvang van informatie-asymmetrie voor beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk is een statistische test uitgevoerd. Om de hypothesen te toetsen is gebruik gemaakt van de paired-samples t-test. In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van deze paired-samples t-test.

5.1 Hypothese 1 & hypothese 2

5.1.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 1 is een statistische beschrijving weergegeven. De tabel geeft de mean en standard deviation weer van de gehanteerde variabelen voor de invoering van de IFRS (2002– 2004) en na de invoering van de IFRS (2005–2007). De beschrijvende statistiek laat zien in hoeverre de means van de variabelen (bid-ask spread, trading volume en trading value) zich in de verwachte richting begeven.

In de volgende twee paragrafen worden de eerste twee hypothesen die geformuleerd zijn in hoofdstuk 3 getoetst. Voor het toetsen van de hypothesen is de paired-samples t-test gehanteerd. De paired-samples t-test toetst of de gemiddeldes van de variabelen bid-ask spread, trading volume en trading value, op twee tijdsmomenten significant van elkaar verschillen (voor de invoering en na de invoering van de IFRS).

Tabel 1 Beschrijvende statistiek voor invoering IFRS en na invoering IFRS

Descriptive statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation Verschil

37 -,001530 ,002020 ,0005957 ,0006309 37 ,000119 ,001098 ,0002735 ,0001775 37 ,0006244 ,0160534 ,0047305 ,0030416 37 ,0016143 ,0104512 ,0049108 ,0021776 37 1180,63 420474,11 59351,09 77182,54 37 8748,50 556988,84 93178,12 102655,60 -54% 4% 57%

Trading value na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

Bid-ask spread voor de invoering van IFRS (2002 tot en met 2004)

Bid-ask spread na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

Trading volume voor de invoering van IFRS (2002 tot en met 2004)

Trading volume na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

Trading value voor de invoering van IFRS (2002 tot en met 2004)

(32)

A.N. Soltan-Ali | 32 5.1.2 Toetsen hypothese 1

De eerste hypothese die wordt getoetst, beschreven in hoofdstuk 3, is:

Hypothese 1: De verplichte invoering van de IFRS voor de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk leidt tot een daling van de bid-ask spread.

Tabel 2 geeft de Pearson correlation weer tussen de verschillende periodes (voor de invoering en na de invoering van de IFRS). Een correlatiecoëfficiënt is altijd lager dan 1, waarin ‘1’ een perfecte correlatie weergeeft en de ‘0’ aangeeft dat er geen enkele samenhang is. Voor de bid-ask spread is deze significant (α = 0,05). Dit betekent dat de twee tijdsmomenten (voor de invoering en na de invoering van IFRS) met elkaar correleren. Een oorzaak hiervan is dat de data van beide periodes van dezelfde ondernemingen zijn, waardoor er enige constantheid is.

De veranderingen in de bid-ask spread, weergeven in de beschrijvende statistiek (tabel 1), worden getoetst op significantie door gebruik te maken van de paired-samples t-test. De resultaten zijn weergegeven in tabel 5.

Het significantieniveau in dit onderzoek is vastgesteld op 5% (α = 0,05). De paired-samples t-test is een tweezijdige test. Dit betekent dat de test onafhankelijk is van een verwachting die is gesteld met betrekking tot de richting van de uitkomst (postitief of

tabel 2

N Correlation Significance

0,590 0,000 37

Bid-ask spread na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

Bid-ask spread voor de invoering van IFRS (2002 tot en met 2004)

Paired Samples Correlations

Mean Std. Deviation

Std. Error

Mean Lower Upper t df

sig. (2-tailed) Mean bid-ask spread voor de invoering van

IFRS (2002 tot en met 2004)

Mean bid-ask spread na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

Paired Samples Test

Paired difference

95% Confidence Interval of the Difference Tabel 3 Paired-samples t-test, voor de invoering van IFRS en na de invoering van IFRS

(33)

A.N. Soltan-Ali | 33 negatief). De verwachting in dit onderzoek is dat de bid-ask spread afneemt. Door de verwachting die is gesteld zal de statistische significantie éénzijdig (one-side) worden vastgesteld. Dit wordt gedaan door de tweezijdige significantie te delen door twee (Field, 2009).

De bevindingen in tabel 3 bevestigen de veranderingen in de mean van de bid-ask spread die zijn weergegeven in de beschrijvende statistiek (tabel 1). De verandering in de mean van de bid-ask spread na de invoering van de IFRS (2005-2007), vergeleken met de mean van de bid ask spread voor de invoering van de IFRS (2002-2004), is 000322. De mean is gedaald met 54%, conform verwachting. De daling is significant (0,001), op basis van een éénzijdige toets. De resultaten tonen aan dat de bid-price en de ask-price naar elkaar toetrekken. Dit kan een indicatie zijn dat de investeerders en de ondernemingen onderhandelen met minder verschillende informatie. Er kan worden geconcludeerd dat de bid-ask spread na de invoering van de IFRS is gedaald. Derhalve wordt de nulhypothese (H0) verworpen.

5.1.3 Toetsen hypothese 2

De tweede hypothese die wordt getoetst, beschreven in hoofdstuk 3, is:

Hypothese 2: De verplichte invoering van de IFRS voor de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in Frankrijk leidt tot een stijging van de trading volume en trading value.

Tabel 4 geeft de Pearson correlation weer tussen de verschillende periodes (voor de invoering en na de invoering van de IFRS) voor de trading volume en trading value. De correlatie tussen de twee tijdsmomenten voor deze variabelen zijn significant (α = 0,05).

tabel 4

N Correlation Significance

Trading value na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

37 0.743 0,000

37 0,965 0,000 Paired Samples Correlations

Trading volume voor de invoering van IFRS (2002 tot en met 2004)

Trading volume na de invoering van IFRS (2005 tot en met 2007)

Trading value voor de invoering van IFRS (2002 tot en met 2004)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze bijdrage onderzoeken we in de jaarrekeningen 2019 van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland en de rest van de EU enkele effecten van de implementatie van IFRS

Hierbij wordt opgemerkt dat één onderneming, die aangeeft dat de effecten van IFRS 15 voor haar jaarrekening niet materieel zijn, geen inzicht heeft gegeven in welke me-

IFRS 9 kent voor de eerste toepassing bij overgang vanuit IAS 39 een aantal keuzes/transitiebepalingen:.. • Vrijstelling voor het opstellen van vergelijkende cijfers op basis

De criteria die de Hoge Raad toepast om te komen tot verplicht samenhangende waardering zijn over het algemeen sneller vervuld dan de criteria die IFRS 9 hanteert voor de

In deze bijdrage onderzoeken we in de jaarrekeningen 2019 van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland en de rest van de EU enkele effecten van de implementatie van IFRS

Onderzocht is of de verplichte overstap van Dutch GAAP naar IFRS heeft geleid tot een daling van de cost of equity capital van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen..

standard setting’ zijn, dat er voor- en nadelen kleven aan ‘principles-based standard setting’ in vergelijking met ‘rules-based’, dat IFRS op dit moment niet kan worden

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat een mogelijk lagere solvabiliteit door IFRS geen nadelige fi nanciële consequenties voor beursgeno- teerde ondernemingen heeft op