• No results found

Peter Wilhelm Janssen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Peter Wilhelm Janssen"

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Peter Wilhelm

Janssen

Van immigrant tot bekende

Nederlander

Masterscriptie Geschiedenis

Paul Holthuis (tel. nr. 06-42311719)

Couperusstraat 101 9721 JD Groningen

St. nr. 1434365

(2)

I

I

I

I

nhoudsopgave

Inleiding 4

Hoofdstuk 1: Van Oldenburg naar Amsterdam 9

1.1 ‘the shores of old Germany’ 10

1.2 P.W. Janssen en Nederland 13

1.2.1 Alleen in een vreemde stad 13

1.2.2. Duitse immigranten: ‘snoevers en profiteurs’ 15

1.2.3 Amsterdam in verval 16

1.2.4 Het ‘ontzettend volksverloop’ in Duitsland 18

1.3 Crisis in de tabakshandel 19

1.4 Graanhandel Janssen en Barnstorff 21

1.5 Succes in de graanhandel 23

Hoofdstuk 2: Van immigrant tot Nederlander 24

2.1. Een nieuw begin 25

2.2 P.W. Janssens sociaal-economische netwerk tussen 1843 en 1865 26 2.2.1 Duitse groepsvorming in de negentiende eeuw 26 2.2.2 Barnstorff, Lavino en de familie Peters 27 2.2.3 Sociëteit ‘De Vriendschap’ en ‘De Vereeniging’ 30 2.3 De Amsterdamse standenmaatschappij in de negentiende eeuw 32

2.3.1 Stilstand en onveranderlijkheid 32

2.3.2 Amsterdammer worden 32

2.3.3 Janssens positie in Amsterdam 33

2.4 Naturalisatie in 1865 35

2.5 Van immigrant tot Nederlander 37

Hoofdstuk 3: De koning van Deli 38

3.1 De commissie van de Graanhandel 39

3.2 Het driemanschap van de Deli-Maatschappij 40

3.2.1 De voortrekker, de ruggesteun en de bouwer 40

3.2.2 Jacob Nienhuys en G.C. Clemen 42

3.2.3. Janssen, de man van het vertrouwen 44

3.2.4 Theodoor Cremer 45

3.3 Particulier ondernemerschap in Nederlands-Indië 47

3.3.1 Janssen en de Amsterdamse koopmanselite 48

3.4 ‘De Millioenen uit Deli’ 50

3.5 Janssen ‘de koning van Deli’ 52

(3)

3.5.2 Janssen, een koning die slaven drijft? 55

3.6 Janssen, de bekende Deliaan 57

Hoofdstuk 4: Van vreemdeling tot vooraanstaande Amsterdammer 59

4.1 Nieuwkomers en vreemdelingen 60

4.2 Nieuwkomers, gevestigden en de geldaristocratie 61 4.2.1 Amsterdam, Amsterdammers door een Amsterdammer 61

4.2.2 De Amsterdamse geldaristocratie 63

4.2.3 Joden, Duitsers en Indische Fortuinen 64

4.3 P.W. Janssen en de gevestigde elite in Amsterdam 66

4.3.1 Janssen en de Amsterdamse ‘high life’ 66

4.3.2 ‘Schandalen uit onze groote wereld’: onthullingen over P.W. Janssen 67

4.3.3 De familie Janssen 70

4.4 P.W. Janssen: gróót geworden door gelovig te blijven? 73

4.4.1 Op ‘bescheiden’ wijze rijk zijn 73

4.4.2 Hoe een miljonair de lutherse kerk in Amsterdam van dienst kon zijn 74

4.5 ‘Go-Ahead Mensen’ 76

Hoofdstuk 5: Van miljonair tot filantroop 77

5.1 Janssens ‘zegenrijke werken’ 78

5.1.1 Een kwestie van geluk 78

5.2 Filantropie in Amsterdam 81

5.2.1 De sociale kwestie in Amsterdam 82

5.2.2 Ons Huis in Amsterdam 82

5.2.3 De Bouwonderneming in de Jordaan en andere projecten 85

5.2.4 Ten strijde tegen de Friese armoede 86

5.2.5 ‘Eenige tonnen Gouds’ voor de volksontwikkeling 88

5.3 ‘het vooruitbrengen in deugd en geluk’ 89

5.4 ‘dankbaarheid, die uit het hart geweld is’ 92

Conclusie 94

Appendix brieven 1848 - 1857 96

Bijlagen 1 rekening van ‘De Vereeniging’ uit 1846 104

2 rekening van sociëteit ‘De Vriendschap’ ui 1848 105 3 naturalisatiedocument van P.W. Janssen uit 1865 106

4 Stamboom P.W. Janssen 107

(4)

I

I

I

I

nleiding

De geschiedenis van deze scriptie gaat terug tot oktober 2009. Mijn moeder vroeg me toen mee te gaan de presentatie van een boekje van Jet Spits over de filantroop en ondernemer Peter Wilhelm Janssen, georganiseerd door De P.W. Janssens Friesche Stichting. Mijn moeder werd als dochter van Els Schoon, achterkleindochter van P.W. Janssen - die helaas voordat ik deze scriptie schreef overleed - uitgenodigd de presentatie in Friesland bij te wonen. De naam Peter Wilhelm Janssen zei me toen nog weinig, maar het boekje van Jet Spits, de verhalen van Frithiof Rehbock, een achterkleinzoon van P.W. Janssen en de interesse van de familie wekte mijn belangstelling. Zo kwam ik te weten dat Janssen één van de grootste filantropen uit zijn tijd was en dat hij overal in Nederland zijn sporen had nagelaten.

Het is nu bijna een jaar later; ik beweer niet dat ik al die tijd alleen met deze scriptie ben bezig geweest maar al met al met al nam het wel een groot deel van mijn tijd in beslag. Diverse factoren hebben het onderzoek tijdrovender gemaakt dan ik destijds had voorzien: op enkele uitzonderingen na bleken er nauwelijks archivalia van Janssen zelf te zijn. Zo moest ik vaak gebruik maken van secundaire bronnen en van materiaal dat eerst uit allerlei hoeken en gaten te voorschijn moest worden gehaald. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat Janssen veel meer was geweest dan alleen een filantroop. Mijns inziens kon dus niet worden volstaan met een onderzoek naar PW Janssen als ``de filantroop``.

Peter Wilhelm Janssen (1821-1903)

(5)

Janssen ook letterlijk zijn sporen nagelaten in Nederland: nog steeds herinneren tal van straatnamen, verzorgingstehuizen en stichtingen aan deze belangrijke persoonlijkheid uit de negentiende eeuw.

Over de scriptie

Deze scriptie bevat niet louter de levensloop van Peter Wilhelm Janssen en een overzicht van zijn activiteiten. Waar mogelijk heb ik hem en zijn optreden geplaatst tegen de achtergrond van zijn omgeving en de maatschappelijke constellatie uit die jaren. Ik hoop daarmee tevens een tijdsbeeld te geven van vooral Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Janssen was in Amsterdam immers getuige van allerlei ontwikkelingen. In het revolutiejaar 1848 maakte Janssen zware tijden door, evenals veel andere Nederlanders, maar hij maakte ook het economische herstel van Amsterdam mee in de tweede helft van de negentiende eeuw. Verder stichtte hij vanuit Amsterdam op Sumatra (in Nederlands-Indië) de eerste naamloze vennootschap. Janssen was zodoende de voorloper van een nieuwe groep particuliere landbouwondernemers die steeds meer ruimte kregen als gevolg van de geleidelijke afschaffing van het zogeheten cultuurstelsel. Als sociaal-liberaal en filantroop bekommerde hij zich later in zijn leven in Nederland om het lot van vele minder fortuinlijke zielen en stond hij aan de financiële basis van talrijke liefdadige en maatschappelijke projecten in én buiten Amsterdam. In deze scriptie is ook hieraan enige aandacht besteed. Janssens immigratie en zijn integratie als immigrant in Amsterdam zullen echter centraal staan.

Van immigrant schopte Janssen het als ‘selfmade man’ tot miljonair. Dit gegeven heeft tot de volgende hoofdvraag van deze scriptie geleid: hoe heeft P.W. Janssen zich als Duits

immigrant vanaf 1843 op sociaal, economisch en maatschappelijk gebied aangepast in Amsterdam en hoe heeft hij zich van immigrant ontwikkeld tot bekende Nederlander?

Hoofdstukindeling

(6)

In hoofdstuk 2 zal ik Janssens vestiging in Amsterdam vanuit sociaal en economisch perspectief analyseren. Met de nadruk op zijn carrière als graanhandelaar en zijn sociale en economische netwerk. De vraag of factoren als nationaliteit, afkomst, geloof en beroep daarin een belangrijke rol spelen komt aan de orde. En Janssens naturalisatie.

In hoofdstuk 3 wordt beschreven hoe Janssen zich een plaats verwierf in het Indische bedrijfsleven en hoe hij met twee compagnons de Deli-Maatschappij oprichtte waarmee hij zijn fortuin verdiende. Hoe raakte Janssen als graanhandelaar betrokken bij dit project dat bepaald niet zonder risico was? En wat was zijn rol binnen deze naamloze vennootschap?

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de vraag welke gevolgen het succes van de Deli-Maatschappij had op het leven van Janssen. Daaruit zal onder meer blijken dat Janssen door zijn succesvolle ondernemersschap deel uitmaakte van een nieuwe economische elite die qua welvaart echter op gelijke voet stond met de traditionele Amsterdamse elite.

In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de laatste episode uit het leven van PW Janssen geschetst waarin hij zich als filantroop manifesteerde. Welke rol speelde de filantropie gedurende deze periode voor Janssen? Had hij er een speciaal doel mee voor ogen?

Termen

Filantropie is een vorm van onzelfzuchtige zorg voor het welzijn en de ontwikkeling van de

mens, vaak merkbaar door schenkingen van geld, goederen of werk aan behoeftige personen, door het subsidiëren van instellingen op het gebied van educatie of gezondheidszorg of door vrijgevigheid aan andere sociaal nuttige doeleinden.1 Filantropie was in Janssens tijd in veel gevallen te vertalen met liefdadigheid en menslievendheid, maar onderscheidde zich van de (katholieke) caritas: de christelijke naastenliefde als vertaling van Gods liefde, samengevat met de woorden: liefde, compassie en barmhartigheid. Vanuit religieus perspectief kon Caritas niet samenvallen met filantropie: bij filantropie ging men immers in op het lijden en de nood van de medemens en wilde men die verzachten; bij caritas was het de liefde die de centrale plaats innam.2 Maar vanuit seculier perspectief is filantropie goed, omdat het is gebaseerd op het beginsel van recht en gelijkheid. Caritas is dan fout, want is gebaseerd op weldoen en afhankelijkheid.3 Een groot deel van zijn vermogen stelde Janssen beschikbaar voor de liefdadigheid. Als bekende en in brede kringen geliefde Nederlander stierf hij in 1903.

1 Definitie volgens www.encyclo.nl/ (bekeken: 28-09-10)

2 Annelies van Heijst, Liefdewerk: een herwaardering van de caritas bij de Arme Zusters van het Goddelijke Kind, sinds 1852 (Hilversum 2002) 111-112.

(7)

Immigrant: immigratie is het zich vestigen in een ander land of gebied. Een immigrant

is daarom een inkomend landverhuizer. In tegenstelling tot een toevallige bezoeker of reiziger, wenst een immigrant zich ook voor langere tijd in het land te vestigen.4

Integratie: integratie (of assimilatie) wordt in deze scriptie opgevat als een langdurig

tweezijdig en niet altijd lineair proces, waarbij migranten en hun nakomelingen op den duur niet meer primair als anders worden beschouwd door de inheemse/autochtone bevolking en ook zijzelf zich niet primair als een aparte groep zien.5 Leo Lucassen stelt dat er pas sprake kan zijn van assimilatie op het moment dat het nageslacht van de migranten geen homogeen lagere sociale positie bekleedt. Om het begrip assimilatie of integratie te kunnen toepassen moet er volgens Lucassen verder ook onderscheid gemaakt worden tussen structurele en sociaal-culturele assimilatie. Het eerste aspect verwijst naar de positie in de sociale stratificatie (werk, school, wonen), terwijl het tweede aspect betrekking heeft op de mate van identificatie met de omringende samenleving, zoals afgemeten kan worden aan de hand van huwelijksgedrag, sociale contacten, vrienden, maar ook lidmaatschap van verenigingen.6 Rechtvaardiging

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het leven van P.W. Janssen. In 2009 is er wel een boekje over hem geschreven door de historica Jet Spits: Sporen van P.W. Janssen:

ondernemer en filantroop. Het boekje geeft een goed beeld van het leven van Janssen en zijn

activiteiten als filantroop, maar het daagt wel uit tot dieper onderzoek. Hetzelfde geldt eigenlijk voor het onderzoek van Ria Efdee, De P.W. Janssens Friesche Stichting. Hierin wordt namelijk vooral de geschiedenis van deze stichting uiteengezet. De paragraaf over Janssen zelf telt amper 7 pagina’s. Op een enkele overzichtswerk en wat korte levensbeschrijvingen na, zoals die in Grote Nederlanders van historici J.J. Moerman en T. Klijnhout-Moerman, is er naar P.W. Janssen zelf dus nog maar weinig onderzoek verricht.

Omdat Janssen in zijn tijd doorging als ‘bekende Nederlander’ lijkt onderzoek naar hem wat dat betreft interessant. Het ontbreken van ego documenten in de vorm van een memoires of een dagboek is in dat licht teleurstellend, vooral omdat het schrijven van herinneringen door belangrijke Amsterdammers in die tijd immers erg populair was. Het zou een ideale bron zijn geweest. Gelukkig wordt P.W. Janssen in sommige van die herinneringen

4 Definitie volgens www.encyclo.nl/ (bekeken: 28-09-10)

5 In navolging van Jan Lucassen en Rinus Penninx, Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders (Amsterdam 1994) 105.

(8)

wel besproken door tijdgenoten, maar veel persoonlijke berichten van zijn hand ontbreken helaas.

In oude en nieuwe secundaire literatuur komen we de naam P.W. Janssen wel herhaaldelijk tegen. Vooral als het gaat om onderwerpen als: de Amsterdamse geschiedenis; Amsterdamse elite; Nederlands Indië en tal van andere aan elkaar gelieerde onderwerpen. In het Amsterdamse gemeentearchief bevindt zich bovendien een archief van de graanhandel van P.W. Janssen en zijn compagnon. Hoewel de veelheid aan documenten mij zo nu en dan tot wanhoop dreven heb ik er toch enkele persoonlijke informatie over het leven van Janssen in de beginjaren in Amsterdam kunnen vinden. Zo vond ik enkele persoonlijke brieven van zijn vader, die ik met hulp van een Duitse specialist vertaald heb – de brieven waren een oud Duits handschrift geschreven. De brieven bevatten nieuwe informatie over Janssen in de beginjaren in Amsterdam, ik heb ze in hun geheel opgenomen in de bijlagen.

Bronnen

In het Amsterdamse archief bevindt zich zoals gezegd een archief van Janssens graanhandel die hij samen met zijn partner, de heer Barnstorff, en later alleen bestierde. Ondanks dat het archief voornamelijk uit bedrijfscorrespondentie en overige zakelijke documenten bestaat, bevat het dus ook enige persoonlijke correspondentie. Verder bevinden zich in de bibliotheek van het Amsterdamse stadsarchief veel secundaire literatuur waarin P.W. Janssen zijdelings in naar voren komt. Vooral de roddelgeschriften van mevr. Van Barnekow Tindal bleken interessant en niet alleen omdat ze in eerdere studies over Janssen nooit eerder naar voren kwamen, maar ook door de inhoud.

Ook de bronnen die in beheer zijn bij- en toegelicht worden door de heer F. Rehbock, achter kleinzoon van P.W. Janssen en zelfbenoemd familiearchivaris, zijn erg interessant. Bijvoorbeeld de lijst met alle afzenders van de bloemstukken die Janssen bij zijn begrafenis ontving, en tal van schriftelijke condoleances aan de familie. Daarnaast ben ik ook in het archief van allerlei kranten herhaaldelijk op de naam van Janssen gestuit. Ook hieruit zijn nieuwe inzichten naar boven gekomen die in deze scriptie zijn verwerkt. Tot slot bleken herinneringen, opgetekend door overige

nazaten, zeer bruikbaar voor dit onderzoek. Afbeelding: Monument P.W. Janssen

op Bellamyplein, Amsterdam. Bron: Beeldbank Gemeente Archief

(9)

H

H

H

H

oofdstuk 1:

Van Oldenburg

naar Amsterdam

Boven: Jever in 1843. (www.spaink.net/familie/jeverland.html) Onder: Amsterdam 19e

(10)

1.1

‘the shores of old Germany’

Peter Wilhelm Janssen, ofwel P.W Janssen, (1821-1903) werd als oudste zoon van Carl Anton Janssen (1786-1871) en Elisabeth Andreae-Janssen (1791-1863) geboren op 8 juli 1821 op Wangeroog, een klein Oost-Fries Waddeneiland in de Duitse deelstaat Oldenburg. P.W. Janssens vader kwam oorspronkelijk uit de heerlijkheid Jever, eveneens in de regio Oost-Friesland. Jever was in 1818 door Rusland afgestaan aan het groothertogdom Oldenburg. Carl Anton was de eilandvoogd van Wangeroog en als zodanig een belangrijke inwoner. Peter Wilhelms moeder heette Elisabeth Andreae-Janssen en kwam ook uit een Duitse familie. Haar vader was als ‘superintendent’7 door de koning aangewezen om toezicht te houden op de handel in de regio van Jever. Daarnaast had hij ook een functie als predikant.8 De familie Janssen was evangelisch-luthers, net als bijvoorbeeld de bekende liberaal Thorbecke en de sociaalanarchist Domela Nieuwenhuis, beide tijdgenoten van Peter Wilhelm Janssen, die nader in deze scriptie genoemd zullen worden.9

Naar verluidt kregen Carl Anton Janssen en Elisabeth Andreae samen zes kinderen. De oudste heette Friederike Catharine, geboren op 29 september 1819, elf maanden nadat haar ouders getrouwd waren. Peter Wilhelm Janssen werd twee jaar later geboren. Peter Wilhelm had ook een jonger broertje, Ernst Janssen.10 Ernst leidde een avontuurlijk leven, althans, dat kun je opmaken uit een brief van Ernst aan Peter Wilhelm. Uit de brief blijkt dat Ernst Janssen rond 1848 naar Coloma in Californië (VS) is vertrokken in de hoop daar fortuin te maken, waarschijnlijk als gevolg van de goudkoorts die daar destijds opkwam. In een brief schrijft Ernst aan Peter Wilhelm:

“…Fain would I have all the gold of California behind me, take my bed and walk home, but there is an awful knot in the way, which will very likely take me a long time yet to solve it: I want to have Money enough to live an independent life! When I left the shores of old Germany, it was my firm intention not to go back again, before I had gathered up my pile…”.11

Janssens jongere broertje heeft zijn droom helaas niet kunnen verwezenlijken; goud heeft hij nooit gevonden. In de jaren zestig van de negentiende eeuw is Ernst tijdelijk teruggekeerd

7 ‘superintendent’ kan ook duiden op een bepaalde stand binnen de hiërarchie van de evangelisch-lutherse kerk. 8 Was appointed by the king as Superintendent of business Inspection serving until the time of his death in 1823. (http://familytreemaker.genealogy.com/users/h/e/r/Scotti-A-Hermansen/GENE6-0009.html); er zijn in Noord-Duitsland meer predikanten met de naam Andreae > zie bijv. Heinz Stoob, Städteforschung. Bürcherliche elite n in den Niederlanden und in nordwestdeutchland (heruitgave: Köln 1985) 197-201.

9 De website van de lutherse gemeente in Amsterdam noemt zowel Janssen, Thorbecke en Nieuwenhuis in het kader van bekende en prominente Lutheranen in het verleden in Amsterdam.

10 Een brief aan Janssen geschreven in 1852 met de aanhef “dear brother” bewijst dat. Gevonden in het Amsterdams Gemeente Archief (GAA) inv. Nr. 655.

(11)

naar Duitsland, mogelijk vanwege de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865). Het avontuur bleef echter lonken en uiteindelijk lukte het Ernst als nog in Amerika (San Francisco) een bestaan op te bouwen, zij het in de kruideniershandel. In 1868 associeerde hij zich in diezelfde stad met de kruideniershandel Kruse & Euler. Hij stierf ruim dertig jaar later in Amerika op 1 Maart 1895.12 Of Ernst al die tijd contact heeft onderhouden met Peter Wilhelm is niet bekend.

Verder had P.W. Janssen in ieder geval nog een zusje, Caroline Janssen. Van Peter Wilhelms jeugdjaren is weinig bekend, maar omdat zijn jeugd zich voor een groot deel afspeelde op Wangeroog, was het eilandje belangrijk in zijn jeugdjaren. Wangeroog ontwikkelde zich vanaf 1819 tot een populaire badplaats en in de zomermaanden nam het strandleven er toe.13 Peter Wilhelms vader speelde als eilandvoogd - een soort burgemeester - een belangrijke rol in het sociale en maatschappelijke leven van het eiland. Hij was onder meer verantwoordelijk voor de politie, de post, (regels betreffende) het strandbezoek, de vuurtoren en voor het verzorgen van staatsgebouwen en parken. Eveneens had hij de (mijn inziens twijfelachtige) eer belastingen bij de inwoners van Wangeroog te innen. Carl Anton Janssen genoot ook enkele privileges: alle bezoekers van het eiland waren bijvoorbeeld verplicht rond het middaguur bij hem op audiëntie te komen.14

Als zoon van de eilandvoogd kreeg Peter Wilhelm al vroeg een indruk van alle gezelschappen die het eilandje

bezochten en hierdoor kwam hij al vroeg met een zeer gemêleerd gezelschap in aanraking. Een Duits artikel over Janssen vermeldt echter dat deze omgang hem ‘niet naar de kop steeg’. Zo speelde hij samen met zijn kameraden uit het dorp15 in de duinen en sprak hij met hen in de moedertaal, het Wangeroogs-Fries.16 Dit speciale Oost-Friese dialect heeft

12 Bailey Millard ,’Frederick G. Ernest Janssen’, in: The San Francisco Bay Region

, Vol. 3 (1924) 273-274 13 Enno Schönbohm, ‘Peter Wilhelm Janssen, 1921-1903’, in: Historienkalender auf das Jahr 2003 (Jever 2002) 45-46.

14 Schönbohm, ‘Peter Wilhelm Janssen’, 45-51.

(12)

Janssen later door het op schrift te stellen tevergeefs van uitsterving geprobeerd te behoeden, want een enorme stormvloed in Wangeroog in 1854-55 zette de toekomt van deze taal op het spel, omdat de meeste inwoners niet langer op het eiland konden blijven wonen.17

Toen Peter Wilhelm negen jaar oud was veranderde zijn vader van baan. Hij werd de nieuwe inspecteur van de ‘Vechta’ staatsgevangenis.18 Dit had directe gevolgen voor Peter Wilhelm, want ik neem aan dat de familie Janssen destijds naar Vechta verhuisd zal zijn. Volgens Enno Schönbohm, een Duitse historicus uit de regio Jever, ging Peter Wilhelm in het spoor van zijn vader inderdaad tot zijn vijftiende naar school in Vechta.19 Uit andere bronnen vernemen we echter dat Peter Wilhelm ook enkele jaren onderwezen is aan het Mariengymnasium in het plaatsje Jever; een school die hij later ook financieel ondersteund heeft. Vanuit die plaats zou hij vervolgens vertrokken zijn naar het grotere Oldenburg om er zijn schoolopleiding voort te zetten. In 1836 vertrok Janssen vervolgens naar Bremen, waar hij zeven jaar lang een post bekleedde op een handelskantoor.20

In 1843 nam Janssens leven een ingrijpende wending. Hij woonde toen al enige jaren in Bremen, een stad die destijds dankzij een nieuwe zeehaven samen met Hamburg een grote concurrent was van Amsterdam op het gebied van de handel en scheepvaart. Peter Wilhelm was inmiddels goed opgeleid en had enige ervaring opgedaan in de praktijk van de handel. Als jonge man van redelijke afkomst had hij daarom de mogelijkheden om via de handel in Bremen of omstreken carrière te maken. Maar Janssen besloot anders. In 1843 vertrok hij uit Bremen, zonder daarvoor zover bekend toe gedwongen te worden. Zoals bekend kwam Janssen terecht in Amsterdam. Mogelijk ging het aanvankelijk om een tijdelijke vestiging ter afsluiting van zijn opleidingstraject en volwassenwording of om enige ervaring in het buitenland op te doen.21 Maar wat de plannen van Peter Wilhelm in eerste instantie ook waren, hij zou nooit meer definitief terugkeren naar zijn geboorteland.

17 Ibidem,, 45-51.

18 Vechta: Vechta is een plaats in de Duitse deelstaat Nedersaksen, gelegen in het district Vechta 19 Aangezien Ernst Janssen in Vechta geboren is lijkt deze aanname van Schöhbohm te kloppen.

20 Jet Spits, Sporen van P.W. Janssen: Filantroop en ondernemer (Leeuwarden 2009) 10-11; mogelijk bij een neef van hem, aldus Frithiof Rehbock: nazaat en familiearchivaris van P.W. Janssen.

(13)

1.2

P.W. Janssen en Nederland

1.2.1 Alleen in een vreemde stad

Voor zover bekend was Peter Wilhelm Janssens vestiging in Nederland een primeur binnen zijn familie, al was het land waarschijnlijk ook geen terra incognita; enkele familieleden van Janssen reisden in de achttiende eeuw al af naar Nederland voor de handel.22 En ook Peter Wilhelms grootvader (van moederszijde) was al in de handel betrokken geweest. Janssen had dus enige verwanten die net als hij met de handel hun geld verdienden of hadden verdiend. Een aanwijzing dat de familie Janssen (of Andreae) banden onderhield met Nederland vormt daarnaast de taal die zij in Wangeroog altijd spraken, het Wangeroogs-Fries. In Oost Friesland werd immers een dialect gesproken dat veel gemeen had met de (west)Friese taal in Nederland: een Nederlander kon zich daar zonder Duits te spreken waarschijnlijk toch redelijk verstaanbaar maken. Bovendien had P.W. Janssen een ware passie voor deze taal.23 Tot slot behoorde Jever, de plaats waar Janssen onder andere naar school is gegaan, in het begin van de negentiende eeuw tijdelijk tot het koninkrijk Nederland.24 Enfin, het is mogelijk dat P.W. Janssen in Nederland al mensen kende.

Afbeelding: de streek waar Janssen

vandaan kwam in Duitsland, Oost-Friesland, met Wangeroog en Jever. Kaart van Johann Gustav Droysen, Allgemeiner historischer Handatlas in 96 Karten mit erläuterndem Text, (Velhagen & Klasing 1886)

(http://nl.wikipedia.org/)

22 een handelsdocument uit de achttiende eeuw specificeert in ieder geval enkele bedragen in guldens, en dat doet vermoeden dat er handel met Nederland werd gedreven. specificeert onder andere de naam Amsterdam (collectie Rehbock)

23 Schönbohm, ‘Peter Wilhelm Janssen’, 51.

(14)

Als oudste, goed geschoolde zoon en afkomstig uit een redelijk welgestelde familie, was emigreren een niet erg voor de hand liggende keuze. Desondanks zijn er geen aanwijzingen dat Janssen door politiek-maatschappelijke of religieuze omstandigheden gedwongen werd de deelstaat Oldenburg te verlaten. In die zin kan zijn emigratie als een bewuste keuze beschouwd worden. Overigens trokken er destijds wel meer Oldenburgers weg uit de regio, vooral vanuit economische overwegingen. Velen trokken naar Amerika (net als Ernst Janssen). De vraag wáárom P.W. Janssen als tweeëntwintig jarige Duitser juist naar Nederland emigreerde is daarom extra interessant. Durfde Janssen inderdaad meer risico’s te nemen dan anderen? Of was hij juist een bevoorrecht mens om als twintiger te kunnen vertrekken? Misschien was hij ook één van de vele, al dan niet welgestelde Duitsers die hun geluk elders beproefden als gevolg van de slechte economische vooruitzichten in eigen land. Belangrijk om te weten is dat Amsterdam van oudsher een grote aantrekkingskracht had op immigranten. En tot de twintigste eeuw waren die immigranten bovendien hoofdzakelijk van Duitse afkomst (zestig procent in 1849).25

Wat de reden ook geweest is, toen Janssen in 1843 in Amsterdam aankwam was hij in elk geval niet de enige Duitser in die stad. Dat hij van tamelijk goede afkomst was, is wat dat betreft opmerkelijker, want Duitse immigranten in de zeventiende en achttiende, maar ook begin negentiende eeuw, bestonden hoofdzakelijk uit arme Duitse ambachtslieden die in Nederland werk kwamen zoeken. Veel belangrijke kooplieden of fabrikanten (zoals Janssen) zaten hier niet tussen. In de negentiende eeuw kwam hier wel enige verandering in, maar pas na 1850.26 In die zin was Janssen dus voorloper op de groep van enigszins welvarende Duitse immigranten uit de tweede helft van de 19e eeuw.

Afbeelding: Wangeroog in

1830, het eilandje waar Janssen geboren werd in 1821. De toren werd door de stormvloed van 1854-55

compleet weggevaagd, maar is later herbouwd.

(Der große, illustrierte Inselführer, Münster 1976)

25 Leo Lucassen ed., Amsterdammer worden. Migranten, hun organisaties en inburgering, 1600-2000 (Utrecht

2004) 112-113.

(15)

1.2.2. Duitse immigranten: ‘snoevers en profiteurs’

De meeste Duitse immigranten in Nederland waren als ongeschoolde seizoensarbeiders vooral op het platteland werkzaam. En niet iedereen in Nederland nam hen dat in dank af. Duitsers werden vaak afgeschilderd als profiteurs en aangeduid als ‘moffen’ of ‘poepen’- zoals onder meer de schrijver Justus van Maurik (1846-1904) hen noemde.27 En zelfs ten aanzien van de wat meer bemiddelde immigranten was de publieke opinie niet altijd even positief. Tijdgenoot H. Muller die als zeehandelaar ook danig met Duitsers te maken kreeg, beschreef Duitsers minachtend als ‘de Chinezen van Europa’.28

Een gevolg van de negatieve beeldvorming was dat de meeste Duitse immigranten het liefst niet als Duitser op de voorgrond traden. Een profilering als Duitser leverde immers, door de associatie met domheid en armoede, weinig winst op. De Duitse eenwording en de macht van Pruisen veranderde dit beeld wel enigszins, maar op het moment dat Janssen zich in Amsterdam vestigde werd de Duitse immigrant enigszins spottend gadegeslagen door autochtone Amsterdammers.29

Je kunt je voorstellen dat P.W. Janssen ook geconfronteerd is met dergelijke pesterijen. Al moet hij zich tegelijkertijd gerealiseerd hebben dat ze nauwelijks betrekking hadden op zijn eigen specifieke situatie. Er bestond bovendien een onderscheid tussen enerzijds de onbemiddelde ‘Mof’ of ‘Poep’, en anderzijds ‘de Duitscher’: de meer ontwikkelde jongeman die verhoudingsgewijs goed onderwijs had genoten en blijk gaf van een burgerlijke beschaving.30 Janssen viel onder de ‘Duitschers’, maar hij is in plat Amsterdams vast wel eens voor ‘mof’ uitgemaakt.

Afbeelding: 'Hannekemaaiers', ook wel Hollandgänger

genoemd. Duitse seizoenarbeiders onderweg, Friesland. Krijttekening C.W. Allers, 1896 (Rijksmuseum voor Volkskunde Het Openluchtmuseum, Arnhem)

27 Justus van Maurik, Toen ik nog jong was (Amsterdam 1901) 65. 28 Bruin, Een heerenwereld ontleed, 51.

29 Marlou Schrover, Een kolonie van Duitsers. Groepsvorming onder Duitse immigranten in Utrecht in de negentiende eeuw (Amsterdam 2002) 41.

(16)

Het beeld over Duitse immigranten veranderde vanaf het midden van de negentiende eeuw. Er kwam toen meer oog voor de positieve kant van hun komst.31 In een artikel in De

Gids uit 1864: ‘De hoofdstad van Polderland’, beschrijft Joh. C. Zimmerman dat er veel

Duitse ondernemers naar de stad kwamen en hoe zij daar een opmerkelijke activiteit aan de dag legden. De Duitsers toonden volgens Zimmermann veel meer initiatief en vernuft dan de Amsterdamse zakenlieden die omschreven worden als: ‘domme kerels, onpraktisch en zonder

energie…Polderlandse kantoorheren, die aardig schilderen, musiceren en die zelfs dichter zijn… maar ik ken er weinig, die kennis hebben van enig handelsartikel of die handelsondernemingen weten te bedenken en op touw zetten’. Even later laat de schrijver zijn

Duitse spreekbuis zeggen: ‘De ware handelaars, dat zijn wij’.32 Natuurlijk was dit in een stad die zichzelf uiteraard nog steeds graag zag als het centrum van de handel een enigszins provocerende uitspraak voor een Duitser. Toch is het geen geheel onjuiste constatering, want het grote aantal Duitse klinkende namen in het bedrijfsleven in de tweede helft van de negentiende eeuw is inderdaad opvallend.33

1.2.3 Amsterdam in verval

Dat Amsterdam voor veel Duitse immigranten een belangrijk toevluchtsoord was, neemt niet weg dat de aantrekkingskracht van de stad op immigranten in de eerste helft van de 19e eeuw afnam. Dat had vooral te maken met de stagnatie en stilstand van de Nederlandse en Amsterdamse economie. Daar kan overigens wel een kanttekening bij geplaatst worden: het beeld van een stilstaande en stagnerende economie gaat namelijk alleen op indien je de gebrekkige industriële dynamiek in Nederland gelijkstelt aan stagnatie. Als je dit schema doorbreekt en de concentratie verlegt naar het proces van groei over de gehele breedte van de economie, verschuift tevens de analyse van de oorzaken van dit economische falen: falend ondernemerschap en knelpunten op de kapitaalmarkt zijn dan vooral het gevolg van bijvoorbeeld de kostennadelen (waar ondernemers als Janssen mee geconfronteerd konden worden) die veroorzaakt werden door een gebrekkige infrastructuur, het ontbreken van grondstoffen en hoge reële lonen in het westen van het land.34 De historici Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel schrijven echter in Nederland 1870-1914. Staat, instituties en

economische ontwikkeling (2000) dat de Nederlandse economie in de negentiende eeuw niet

31 Joh. C. Zimmerman, ‘De hoofdstad van Polderland’, (onder pseudoniem Bern. Koster jr.), in: De Gids, jrg. 28 (1864), 513-532. hier: 521. (geciteerd in Kees Bruin, 1980, 50-51.)

32 Bruin, Heerenwereld, 52.

33 Denk aan namen als Bunge, Wüste,

(17)

‘achterlijk’ of ‘achter’ was.35 De Nederlandse economie ontwikkelde zich wel ‘anders’ dan de omringende landen, een patroon dat vooral tot uitdrukking kwam in de evenwichtige groei van de verschillende sectoren van de economie.

Desondanks werd de economische positie van het land door tijdgenoten vaak negatief beoordeeld; en gezien de verschillen met bijvoorbeeld de 17e en 18e eeuw viel daar wel wat voor te zeggen. Niet voor niets publiceerde E.J. Potgieter36 in 1841 het verhaal Jan, Jannetje

en hun jongste kind, dat volgens de historicus I.J. Brugmans precies weergeeft waaraan het

destijds in Nederland ontbrak: ondernemingsgeest.37 Misschien heeft Janssen de publicatie van Potgieter ook gelezen. Janssen beschikte in ieder geval over capaciteiten waar het in Nederland kennelijk aan ontbrak: hij was immers geschoold in het zich al industrialiserende Duitsland, bovendien was hij als jongeling en nieuwkomer in Amsterdam ambitieus genoeg om met de kennis die hij had opgedaan in Duitsland het avontuur in Amsterdam op te zoeken. Ook werden de voorwaarden voor de handel in Amsterdam juist net weer iets gunstiger. Dat kwam vooral omdat de Nederlandse politiek vanaf de jaren ’40 van de negentiende eeuw een steeds liberalere koers ging varen.38

De handel met Duitsland groeide vanaf 1850 in ieder geval wel in een hoog tempo. Duitsers kochten in Nederland steeds meer goederen die daarvóór van Antwerpen of elders werden betrokken.39 De Duitse economie verkeerde in deze tijd dan ook in een staat van grote expansie. En hoewel rond 1850 nog vele Duitsers naar Nederland kwamen wegens een tekort aan mogelijkheden in het eigen land, speelde de ‘uitbreiding der zaken’ aan het thuisfront een steeds voornamere rol.40 Nederland was voor Duitsers bovendien een interessante uitwijkmogelijkheid. Het nauwelijks geïndustrialiseerde Nederland beschikte namelijk nog niet over genoeg schepen met stoomkracht om de buitenlandse concurrentie aan te kunnen gaan; zowel op de Rijnvaart als in het zeeverkeer waren de Duitsers de Nederlanders dus een stapje voor.41 Maar ook voor een tijdelijke vestiging was Amsterdam interessant, bijvoorbeeld

35

Luiten van Zanden en van Riel, Nederland 1870-1914, 20-22. - zij baseren zich op de ideeën aan die van R.T Griffiths..

36 Opmerkelijk is dat Janssen en Potgieter elkaar kenden. In een brief uit 1873 aan Conrad Busken Huet

omschrijft hij Janssen en Nienhuys als ‘mijner vrienden’. In de brief heeft hij het over de ‘annexatiepolitiek’ van Nederland in Indië, maar veroordeeld deze niet. De kans dat Janssen en Potgieter elkaar in 1843 al kende is overigens klein. Zie E.J. Potgieter, De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874 (ed. Gideon Busken Huet) (Haarlem 1902)

37 I.J. Brugman, Paardenkracht en Mensenmacht (Leiden 1983) 86-87.

38 Zie voor de opkomst van het liberalisme in Nederland: Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht (Leiden 1983)

3939 Van Tijn, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de jaren ’50 der vorige eeuw tot 1876 (Amsterdam 1965) 215.

40 Bruin, Een Heerenwereld ontleed, 51.

(18)

als voluntair op een handelskantoor. Toch vestigden veel Duitsers zich ook voor langere tijd in de hoofdstad of in de andere grote steden. Een enkeling liet zich uiteindelijk zelfs tot Nederlander naturaliseren, waaronder P.W. Janssen..

Afbeelding: Spotprent uit 1796 gemaakt door Humphreys bedoeld om de handel en zeevaart

gedurende de Bataafse Republiek te ridiculiseren: een koopman met een mandje met zwavelstokken en een zeilmaker met een kapot zeil symboliseren het verval van de handel en zeevaart. Bron: Selectie Atlas Van Stolk - 18e eeuw, Atlas Van Stolk

1.2.4 Het ‘ontzettend volksverloop’ in Duitsland

(19)

graven zijner geliefden toe te roepen”.42 Het aantal landverhuizers per jaar werd rond 1855 op 200.000 geschat en hierbij werd aangetekend dat ‘onder de Duitsche landverhuizers zich ook zeer gegoede lieden bevinden’.43 Dat gold ook voor P.W. Janssen.

In een citaat van één van Janssens kleinkinderen staat dat P.W. Janssen in 1843 naar Amsterdam emigreerde omdat hij als handelaar in Duitsland alleen Duitsland als oriëntatiegebied zou hebben en in Amsterdam zowel Duitsland als Nederland.44 Met andere woorden: de kansen voor een succesvolle handelsonderneming werden door Peter Wilhelm kennelijk groter geacht in (en vanuit) Amsterdam dan in Duitse plaatsen als Bremen en Hamburg of het Belgische Antwerpen. En dat terwijl deze plaatsen in 1843 een steeds grotere economische aantrekkingskracht kregen door de beginnende industrialisatie aldaar.45 De motieven van Janssen om naar Amsterdam te emigreren waren dus zeer waarschijnlijk overwegend economisch van aard. Maar het blijft een raar gegeven: de keuze voor Amsterdam - dat destijds economisch betere tijden had gekend – was immers vanuit het perspectief van een jonge, goed onderwezen, Duitse man van goede afkomst, niet vanzelfsprekend. Misschien associeerde Janssen Amsterdam nog steeds met het Amsterdam uit de ‘Gouden Eeuw’. Hij was daar dan niet de enige in, want de stad trok sedertdien nog steeds vele avonturiers aan en mensen die hoopten fortuin te kunnen maken in de handel. Hoe Janssen Amsterdam ook zag, zijn emigratie kan als een weloverwogen keuze beschouwd worden en economische factoren speelden daarbij ongetwijfeld een voorname rol.

Afbeelding: Mariengymnasium in Jever

in de 19e eeuw. De school werd in 1573

gesticht en werd als naam ‘Lateinschule von Fräulein Maria von Jever’gesticht. (www.fri.shuttle.de/fri/mg-jever/bilder/mg16.jpg)

42 Dr. I.J. Brugmans, geciteerd in Kees Bruin, Een heerenwereld ontleed (1980) 49-50. 43 Brugmans, geciteerd in Kees Bruin, Een heerenwereld ontleed (1980) 50.

44 Citaat gevonden in de J.J. Moerman en T. Klijnhout-Moerman, Grote Nederlanders (Den Haag/Batavia s.a.) 94-102. Volledige citaat luidt: “In Bremen heeft hij één mogelijkheid: de Duitsche, in Amsterdam heeft hij er twee: de Duitsche en de Hollandsche…”.

(20)

1.3 De Amsterdamse firma Lavino

Toen Peter Wilhelm Janssen in 1843 naar Nederland emigreerde trad hij in loondienst bij de handelsfirma Lavino, die gespecialiseerd was in de tabakshandel. Over zijn werkzaamheden voor deze firma is vrijwel niets bekend. Wel bleef hij er in ieder geval tot 1848 werken, om vervolgens voor zichzelf te beginnen.46 Omdat Janssen in 1843 bij een tabaksfirma belandde, speelde de Amsterdamse tabaksmarkt hoogstwaarschijnlijk een doorslaggevende rol bij zijn vestiging in Amsterdam. Of het hier aanvankelijk ging om een soort stage is onduidelijk, maar omdat Janssen er vijf jaar bij Lavino is blijven werken, was hij er waarschijnlijk voor onbepaalde tijd in dienst.

De Amsterdamse tabakshandel kreeg echter steeds meer te duchten van de concurrentie met buitenlandse steden als Antwerpen, Hamburg en Bremen (de plaats waar Janssen nota bene lang gewoond had). Hoewel omstreeks 1843 de Amsterdamse tabaksmarkt nog van enige betekenis was kreeg deze markt het in 1847-1848 een periode enorm lastig als gevolg van de daling van het vervoer van tabak vanuit Amsterdam naar de Rijn (vooral naar Bremen).47 In een brief schrijft Janssens vader daarover:

“Wij betreuren het dat vrijwel alle handel momenteel stilstaat, en dat je door de slechte vooruitzichten in het begin tot inactiviteit en nutteloos gedwongen wordt. Als je nu bedenkingen koestert over of het wel verstandig was te vertrekken, dan is het nu misschien een goed moment om naar ons terug te keren. Bij ons ben je in ieder geval altijd welkom. Denk er eens over.”48

Maar Janssens familie steunde hem ook, zo schrijft zijn zusje Caroline hem enkele jaren later:

“Peter kan volgens Ferdinand het schip zonder meer onder Oldenburgser vlag laat varen. Om een schip onder Oldenburger vlag te laten varen moet je beschikken over Oldenburger scheepspapieren, deze worden door de regering (“hiesiger Regierung”) verstrekt indien de eigenaar zich als Oldenburger kan identificeren. Tevens een Bylbrief(?) en verdere bewijzen van het nieuwe schip overhandigt en een verklaring onder ede aflegt. Oldenburg is met Hannover in ……en kan zodoende geen verschil maken of een Schip nu hier of daar gebouwd is.”49

46J.J. Moerman en T. Klijnhout-Moerman, Grote Nederlanders (Den Haag/Batavia s.a.) 94-102.

47 Van Tijn, Twintig jaren Amsterdam,14-15.; Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht, 24-26.

48 Zelf vertaald uit het Duits – brieven van Carl Anton Janssen aan P.W. Janssen. Voor alle vertaalde brieven zie bijlage 1. Gevonden in GAA Inv. Nr. 655.

(21)

1.4

Graanhandel Janssen & Barnstorff

Ongeacht de zware tijden die Janssen meemaakte zat hij niet stil. In 1848, op het hoogtepunt van de crisis, hield Janssen het voor gezien bij Lavino (of hij werd ontslagen) en hij startte een eigen onderneming. Maar zoals eerder is aangegeven ondervond de handel in Amsterdam in het midden van de negentiende eeuw veel hinder van buitenlandse

concurrentie. De nieuwe economische verhoudingen in Europa zorgden er voor dat veel handelaren in Amsterdam aanvankelijk van de eigen handel overgingen naar de

commissiehandel. Maar uiteindelijk kreeg ook die manier van handelen steeds meer te maken met de buitenlandse concurrenten. Maar uit wie bestond die concurrentie eigenlijk? Misschien vormde P.W. Janssen immers zélf wel die concurrentie? De historicus Brugmans stelt in

Paardenkracht en Mensenmacht (1983) wat dat betreft dat als gevolg van de liberalere

tendens in Nederland de handel met Duitsland na 1850 weer toenam, met het gevolg dat de Duitse koopman in Nederland goederen ging aankopen die hij voordien van Antwerpen of elders betrok.50 Was P.W. Janssen misschien een voorloper van die Duitse koopmannen waar Brugmans over spreekt? Dat zou goed kunnen: met zijn kennis en contacten in het Duitse achterland was Janssen immers in het voordeel ten opzichte van zijn Nederlandse collega’s. Veel van zijn handelscontacten bevonden zich in het voor hem bekende Hamburg en Bremen.51

Na een poosje voor zichzelf te hebben gewerkt, associeerde Janssen zich in 1850 met ene Barnstorff, met wie hij tot 1863 samenwerkte in de graanhandel. Uit het Amsterdamse bevolkingsregister van 1851-1852 wordt duidelijk dat het hier om een zekere Diederick Barnstorff gaat, geboren in 1819 in Bremen en woonachtig aan de Herengracht 332, zoals zal blijken vlakbij waar Janssen woonde. Verder was Barnstorff - net als Peter Wilhelm - evangelisch-luthers en als commissionair werkzaam.52 Barnstorff was dus in veel opzichten een geestverwand van Janssen!.

Omdat de commissionairs Janssen en Barnstorff als tussenpersonen fungeerden die tegen een vergoeding orders uitvoerden voor derden, ligt het voor de hand dat zij hun werkterrein vanaf 1848 hebben verbreed. Toch prevaleerde de handel in graan, en dat is niet vreemd want de graanhandel was destijds erg lucratief.53 Nog altijd was Amsterdam één van

50 Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht, 215.

51 Getuige zijn inkomende en uitgaande zakelijke correspondentie uit die periode in het Amsterdams gemeentearchief inv. Nr. 655.

(22)

de voornaamste graanreservoirs in Europa - al was de omvang van het reservoir wel kleiner dan voorheen.54 De opheffing van de agrarische bescherming in Nederland in de periode 1845-1846 maakte de handel in granen bovendien aantrekkelijk. De protectionistische koers van de koning en regering werd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vervangen door een liberalere stroming, waarvan Janssen tijdgenoot Thorbecke55 een bekende representant was. Naast de graanhandel, komen ook tal van andere goederen voor in de bedrijfscorrespondentie van de onderneming van Janssen en Barnstorff. De graanhandel met het Duitse achterland en de Oostzee voerden echter de boventoon.56

De samenwerking tussen Janssen en Barnstorff duurde dertien jaar; na het overlijden van Barnstorff ging P.W. Janssen onder eigen naam verder.57 Via vooral de graanhandel bouwde Janssen een aardig vermogen op. Het verhaal gaat dat hier wel enig geluk is bij komen kijken. Zo zou Janssen op een gegeven moment twee schepen met graan besteld hebben, maar door een misverstand bleek het te gaan om twintig schepen. Een enorme misser, ware het niet dat de markt voor graan gunstig was en Janssen zijn lading voor een goede prijs kon verkopen.58 Geluk of niet, in 1867 kon Janssen 30.000 gulden investeren in een risicovol project op Sumatra (Nederlands-Indië), het bewijs dat hij rond die tijd al zeer vermogend was. Deze geldsom zou omgerekend naar de huidige maatstaven immers neerkomen op een bedrag van ruim 270.000 euro.59 De status van Janssen als vermogende ondernemer werd tevens bevestigd door zijn verhuizing in 1868 van de Herengracht naar Keizersgracht 688. Hij betrok er een veel deftiger herenhuis.60 Hoe P.W. Janssen in de periode 1850 – 1867 precies aan zijn vermogen gekomen is, zou gezien het omvangrijke archiefmateriaal van deze onderneming een mooi onderwerp voor nadere studie zijn.

Afbeelding: De liberaal J.R. Thorbecke, een tijdgenoot van P.W. Janssen.

Bron: website van Instituut van Nederlandse Geschiedenis

54 Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht, 127.

55 Thorbecke was geboren in Zwolle en was Luthers, net als P.W. Janssen. Zijn vader kwam uit Duitsland. 56 Dat blijkt uit het archief van Janssen en Barnstorff en komt overeen met de bevindingen van Jet Spits en andere beschrijvingen.

57 Dat blijkt uit een familiebericht van D. Barnstorff in het Algemeen Handelsland. Hij overleed in Bremen op 15 Januari. Algemeen Handelsblad, 20-01-1865.

58 Spits, Sporen van P.W. Janssen, 11. – reconstructie aan de hand van een schriftelijke vermelding in de Collectie Rehbock, Abcoude.

(23)

1.5 Succes in de graanhandel

Het grootste gedeelte van het leven van Peter Wilhelm speelde zich af in Amsterdam. Hij vestigde zich daar in 1843 en bleef er tot aan zijn dood in 1903 wonen. Vanuit zakelijk perspectief kreeg hij er vooral vanaf 1850 definitief vaste voet aan de grond en gedurende zijn zakelijke partnerschap met Barnstorff ontwikkelde Janssen zich tot een gevestigde commissionair. In de periode 1850-1869 had Janssen veel succes in de graanhandel, maar hij richtte zich ook op de handel in andere goederen.61

Indien Janssens vestiging vanuit economisch perspectief beoordeeld wordt, ontkomt men niet aan de indruk dat deze succesvol was. In het economisch enigszins ingezakte Nederland ontwikkelde Janssen zich desalniettemin tot een zeer succesvolle commissionair.

In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de vraag hoe Janssen zich aan de nieuwe sociale omgeving in Amsterdam aanpaste. Was hij ook daarin succesvol? En speelde zijn status als Duitse immigrant daarin een rol?

Afbeelding: Keizersgracht 688

Bron: zelfgemaakte foto (februari 2010)

(24)

H

H

H

H

oofdstuk 2:

Van immigrant

tot Nederlander

(25)

2.1. Een nieuw begin

Toen P.W. Janssen in 1843 in Amsterdam aankwam moest hij zich als nieuwkomer zowel zakelijk als ook sociaal een nieuwe positie De vraag of en zo ja, in welke mate Janssen op sociaal gebied integreerde of assimileerde in de Amsterdam samenleving zal ik proberen te beantwoorden. In dit hoofdstuk zullen daarom eerst enkele externe factoren in kaart gebracht worden die van invloed waren op Janssens integratie en assimilatieproces. De beeldvorming ten aanzien van Duitse immigranten in de negentiende eeuw is al in hoofdstuk 1 aan de orde gekomen en maakte duidelijk dat Duitsers met bepaalde vooroordelen geconfronteerd werden. Daarbij kan nog wel opgemerkt worden dat de aanvankelijk overwegend negatieve beeldvorming er in sommige gevallen voor zorgde dat Duitse immigranten vooral op elkaar aangewezen waren en zich ook als zodanig gingen organiseren. De steeds positievere beeldvorming zorgde er daarentegen voor dat Duitse immigranten gaandeweg makkelijker opgenomen werden in de Nederlandse samenleving en als gevolg daarvan minder als aparte groep gingen functioneren.62

Ter onderbouwing van het gegeven dát Janssen zich makkelijk aanpaste in Amsterdam is het belangrijk te achterhalen wie er tussen 1843 en 1865 deel uitmaakten van P.W. Janssens zakelijke en privé netwerk. Oriënteerde hij zich veel op andere Duitsers of zocht hij toenadering tot autochtone Amsterdammers? Ook kan op die manier bepaald worden welke plaats Janssen innam in het sociaal gestratificeerde Amsterdam tussen 1843 en 1865. Daarnaast zal ook Janssens naturalisatie in 1865 aan de orde komen en zal gekeken worden of zijn naturalisatie de bekroning was op het proces van assimilatie en integratie in de Nederlandse samenleving, en in het bijzonder die van Amsterdam.

Afbeelding: Gezicht ge-nomen op de

Nieuwe Brug ca.1850. Het Damrak in zuid-elijke richting gezien vanaf de Nieuwebrug

naar de Oudebrug met rechts de Korenbeurs, de Oude-kerkstoren en de Dam. Links de achterzijde van

Warmoes-straat 26 en 34-56. Rechts Damrak nummers 14, 16, 17, 18 en hoger. Situatie

van voor 1858. Bron: Beeldbank G.A.A.

(26)

2.2

P.W. Janssens sociaal-economische netwerk tussen

1843 en 1865

In 1856 trad Peter Wilhelm Janssen in het huwelijk met de in Amsterdam geboren Folmina Margaretha Peters. Hij kreeg met haar zes kinderen (zie bijlage stamboom). Aanvankelijk woonde het echtpaar in Amsterdam aan de Herengracht 21563 - samen met een Duits gezin dat net als Janssen afkomstig was uit Oldenburg. Van daaruit verhuisden zij (door zoals reeds genoemde opgedane welstand) in 1868 naar de Keizersgracht nr. 688.64 Omdat de grachtenbuurten over het algemeen werden bewoond door de bovenlaag van de Amsterdamse bevolking, woonde Janssen dus ten midden van de gegoede burgerij.

2.2.1 Duitse groepsvorming in de negentiende eeuw

De nieuwe sociale omgeving waar Janssen in 1843 te Amsterdam in terecht kwam werd bepaald door een andere sociale structuur en cultuur dan hij gewend was. Janssen moest zich hieraan, evenals andere immigranten, aanpassen en als het ware een proces van resocialisatie ondergaan: veel was nieuw, en beantwoordde misschien niet of geheel niet aan gewekte verwachtingen. Janssen moest bovendien een andere taal leren en wennen aan de gewoontes en gebruiken van het Amsterdam.65 Het is dan ook niet verbazingwekkend dat immigranten vaak naar elkaar toe trokken en in de beginjaren van hun vestiging vooral op elkaar aangewezen waren.

Over groepsvorming onder Duitse immigranten in Amsterdam is niet veel onderzoek gedaan, maar historica Marlou Schrover heeft vergelijkbaar onderzoek gedaan voor de stad Utrecht. In Een kolonie van Duitsers. Groepsvorming onder Duitse immigranten in Utrecht in

de negentiende eeuw (2002) stelt Schrover dat bij de groepsvorming van Duitse immigranten

vooral de versnippering of heterogeniteit in het oog springt.66 In Utrecht vormden de Duitse immigranten namelijk niet één homogene groep, groepsvorming deed zich vooral voor binnen Duitse immigrantenpopulatie. Religie droeg volgens Schrover opvallend genoeg nauwelijks bij aan het ontstaan van dergelijke subgroepen, en een gedeelde nationale

63 Vóór de stedelijke reorganisatie was het Herengracht nr. 55. Door de reorganisatie werden bepaalde wijken opnieuw ingedeeld met als gevolg dat veel huisnummers gewijzigd werden.

64 Op een brief aan P.W. Janssen uit 1846 wordt een ander adres - aan de Warmoesstraat 34 - vermeld. Opvallend genoeg was de graanhandel van Janssen en Barnstorff gevestigd aan de Singel bij dezelfde Warmoestraat 377.

65 Jan Lucassen en Rinus Penninx, Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders. Immigranten in Nederland 1550 -1993 (Amsterdam 1994) 169-170.

(27)

herkomst vormde evenmin het brandpunt waaromheen Duitse immigranten zich groepeerden. Groepsvorming deed zich volgens Schrover wel voor waar een gedeelde regionale herkomst samenviel met concentratie in beroepen. Endogamie (het trouwen binnen eigen kring) en geconcentreerdere bewoning konden dat versterken. Verder was groepsvorming in Utrecht vooral gerelateerd aan economische nichevorming.67 Zowel Schrover als Lucassen en Penninx stellen dat dit in grote lijnen overeenkomt met de situatie in Amsterdam, echter in Amsterdam vestigden zich ten opzichte van Utrecht veel meer kooplieden.68

2.2.2 Barnstorff, Lavino en de familie Peters

In hoeverre zocht Janssen in Amsterdam tussen 1843 en 1865 contact met andere landgenoten, al dan niet afkomstig uit de dezelfde streek? Het ligt voor de hand daarvoor naar Janssens zakelijke betrekkingen te kijken. Van de tabaksfirma Lavino is alleen bekend dat het een tabakshandel was, of het de zaak van een Duitser was, is dus niet bekend. P.W. Janssens partnerschap met Barnstorff (tussen 1850-1863) daarentegen, past wel in het door Marlou Schrover vastgestelde patroon. De voorwaarden die zij schetst voor Duitse groepsvorming waren tussen Barnstorff en Janssen in ieder geval aanwezig: ze waren beide immers afkomstig uit Noord-Duitsland69 en ook het beroep van koopman of commissionair werd door hen beide uitgeoefend. Uit de bedrijfscorrespondentie van Janssen en Barnstorff blijkt bovendien dat het bedrijf zich veelal oriënteerde op het Duitse achterland. Veel uitgaande en inkomende correspondentie was bijvoorbeeld afkomstig uit Duitse steden als Bremen en Hamburg, al speelde de graanhandel via de Oostzee ook een belangrijke rol.70

Wat betreft Janssens privé-relaties zijn er eveneens aanwijzingen dat zijn Duitse afkomst hierbij aanvankelijk een rol speelde. Zo trad hij op 24 april 1856 in het huwelijk met de van geboorte Amsterdamse Folmina Margaretha Peters, wier vader eveneens afkomstig was uit Duitsland. Peter Wilhelms schoonvader heette Christiaan Gerhard Peters (1796-1860) en was in 1816 als twintigjarige jongeman vanuit Wittmund, een plaatsje nabij Jever, naar Amsterdam geïmmigreerd. Hij werkte in Amsterdam als commissionair en was uit hoofde van zijn beroep gemachtigd om onder eigen naam voor een firma handel te drijven.71

67 Schrover, Een kolonie Duitsers, 131-133. 68 Zie Marlou Schrover en Lucassen en Penninx

(28)

Tabel 1: Janssens zakelijke partners t/m 1865

P.W. Janssen Barnstorff C.G. Peters Lavino Geboorteplaats Jever (Oldenburg) Bremen (Vrij Hanzestad) Wittmund (Oldenburg) n.n.b. Geboortejaar 1821 1819 1796 n.n.b.

Beroep Commissionair Commissionair Commissionair n.n.b.

Godsdienst evangelisch- luthers

evangelisch-luthers n.n.b. n.n.b.

Woonplaats Amsterdam Herengracht / Keizersgracht (sinds ’68)

Herengracht De Nieuwezijds Voorburgwal

n.n.b.

De overeenkomsten tussen P.W. Janssen en zijn schoonvader zijn - net als tussen Janssen en Barnstorff – talrijk: beiden waren commissionair,72 kwamen op jonge leeftijd in Amsterdam terecht, emigreerden vanuit dezelfde streek in Duitsland naar Amsterdam en beiden behoorden tot de evangelisch-lutherse kerk. Bovendien gaf Janssen als vennoot, na het sterven van zijn schoonvader in 1864, enkele jaren leiding aan het bedrijf ‘de Gebroeders Peters’, in 1833 opgericht door C.G. Peters.73 Kennelijk genoot Janssen zakelijk (en privé) het vertrouwen van zijn schoonvader.

De voornaamste zakelijke en privé-betrekkingen van Janssen tussen 1843 en 1865 bevestigen dat Janssen zich in de eerste tweeëntwintig jaar in Amsterdam vooral op andere Duitsers oriënteerde (zie tabel 1), al dan niet van de eerste of tweede generatie. Daarbij kan opgemerkt worden dat Janssens zakelijke betrokkenheid bij het bedrijf van zijn schoonvader waarschijnlijk voortkwam uit Janssens huwelijk met Folmina Peters.74

72 Commissionair: persoon die tegen een bepaalde vergoeding of provisie onder zijn eigen naam, maar in opdracht van en voor rekening van derden handelstransacties verricht. (bron: Encarta Winkler Prins Nederlands Woordenboek)

73 samen met ene Petrus Mesker (Messcher) Mackay, eveneens Duits klinkend.

(29)

Het trouwen binnen ‘eigen kring’ wordt endogamie75 genoemd en over het algemeen opgevat als indicatie voor groepsvorming. Gemengde huwelijken, in dit geval: huwelijken tussen autochtonen en allochtonen, worden daarnaast vaak als tekenen van integratie opgevat, endogamie uiteraard niet.76 Als je P.W. Janssens huwelijk met Folmina Peters als trouwen in eigen, in dit geval Duitse kring opvat, zou het dus als een ondermijnende factor in zijn integratieproces opgevat kunnen worden. Maar het ligt iets gecompliceerder. Folmina Peters was namelijk een geboren Amsterdamse, en zodoende een tweede generatie immigrant. Belangrijk is dat zij in ieder geval vóór haar huwelijk met PW Janssen al in Amsterdam woonde en zich waarschijnlijk meer Nederlandse voelde dan Duitse - al verloor ze door haar huwelijk wel haar Nederlandse nationaliteit.

Janssens schoonvader, Christiaan Gerhard Peters, was in 1856 reeds een gevestigde immigrant. Hij woonde sinds 1816 in Amsterdam en zijn carrière als commissionair was sindsdien voorspoedig verlopen. Volgens Joske Galiart-Wellinghoff, schrijfster van het boekje Peters Kapok. Geschiedenis van een Amsterdamse kapokfabriek, bezat hij een aangeboren handelsgeest.77

Janssens huwelijk is belangrijk geweest voor zijn vestiging- en integratieproces in Amsterdam. Hij trouwde namelijk met een vrouw die de stad al goed kende en zijn schoonvader kon hem op zakelijk gebied waarschijnlijk het een en ander bijbrengen over de gang van zaken in de hoofdstad.

Afbeelding: oude Lutherse kerk

(gesticht in 1633) aan het Spui in Amsterdam, waar P.W. Janssen de kerkelijke diensten bijwoonde. Bron:

www.luthersamsterdam.nl

75 Endogamie: huwelijkswet volgens welke men alleen binnen een bepaald sociaal verband (stam, sociale stand e.d.) een huwelijk kan aangaan (bron: Encarta Winkler Prins Nederlands Woordenboek)

76 Leo Lucassen, ‘Huwelijken van Duitse migranten in Nederland (1860-1940). De rol van herkomst, religie, beroep en sekse’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 2 (2005) 59-60.

(30)

2.2.3 Sociëteit ‘De Vriendschap’ en ‘De Vereeniging’

Om meer over het privé-leven van Janssen te weten te komen - en het al dan niet aanwezige Duitse element daarin - zullen we afgezien van zijn huwelijk ook nagaan in hoeverre hij bij het verwerven van een positie in Amsterdam gebruik maakte van bepaalde verenigingen en sociëteiten of andere organisaties.

Omstreeks 1850 speelde het standsonderscheid binnen het Amsterdamse culturele en sociale leven een grote rol. De ‘betere’ kringen hadden hun eigen exclusieve verenigingen om zich op beschaafde wijze te vermaken.78 Een aantal ervan stonden open voor nieuwkomers en immigranten, terwijl andere een zeer gesloten karakter hadden. Indien Janssen lid is geweest van dergelijke organisaties verschaft ons dat inzicht over de sociale positie die hij in Amsterdam innam. Duitsers richtte in Amsterdam onderling ook talloze organisaties op, maar over hen is maar weinig bekend. Verenigingen van Duitse immigranten in de negentiende eeuw leken nog het meeste op de gezelligheidsverenigingen die vanaf het midden van de negentiende eeuw erg in opkomst waren. Duitsers, als grootste groep nieuwkomers, richtten vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw in het bijzonder in Rotterdam en Amsterdam veel verenigingen op, uiteenlopend van sportclubs en zangverenigingen tot verenigingen met (politiek-) culturele doelen.79

Ik heb niet kunnen achterhalen of Janssen lid is geworden van een Duitse immigrantenorganisatie. Zijn degelijke afkomst, welvaartsniveau en het al dan niet hebben van contacten in Amsterdam maakten lidmaatschap van dergelijke organisaties niet echt noodzakelijk. De enige organisatie waarvan bekend is dat Janssen er een rol in heeft gespeeld (en waarvan hij lid was) was de Lutherse kerk. De Lutherse kerk in Amsterdam, van oorspong een Duitse immigrantenkerk, bood Janssen de mogelijkheid in ieder geval op religieus gebied aansluiting te vinden. De kerk was daarom niet onbelangrijk bij zijn vestiging in Amsterdam. De Lutherse kerkdiensten werden bovendien in zowel Duits als Nederlands gehouden en waren daarom belangrijk voor veel Lutherse immigranten. Kerkelijke organisaties speelden sowieso een belangrijke rol bij de vestiging van immigranten.80.

Verder maakte Janssen al vrij snel na 1843 aantoonbaar actief deel uit van het maatschappelijke leven in Amsterdam. Het archief van Janssen (van 1850 tot aan 1863 samen met Barnstorff) bevat namelijk twee oude rekeningen aan Janssen geadresseerd uit de periode

78 B. de Vries, Electoraat en elite. Sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam (Amsterdam 1986) 81. 79 Leo Lucassen ed., Amsterdammer worden. Migranten, hun organisaties en inburgering, 1600-2000 (Utrecht 2004) 16.

(31)

1846-48. De eerste van een niet nader genoemde ‘Vereeniging’ (zie bijlage 2), en een tweede van de sociëteit ‘De Vriendschap’ (zie bijlage 3) Over beiden is helaas niet veel bekend, maar de ‘Sociëteit de Vriendschap’ stond rond 1840 te boek als een ‘heerensocieteit’. Sinds een verhuizing in 1838 was deze sociëteit aan de Dam in Amsterdam gelegen, in een deftig pand. In 1862 werd deze sociëteit wegens ‘financiële ongelegenheden’ ontbonden.81 Verder is er weinig informatie over deze sociëteit voor handen. Het is daarom lastig iets over de aard ervan te vermelden. De rekening van de Amsterdamse sociëteit De Vriendschap in 1843 specificeert voor de contributie wel een bedrag van 25 gulden (€ 207.18 in 200882) en t lidmaatschap van deze sociëteit was dus zeker niet goedkoop.83

Vooralsnog is er niets bekend over de motieven van Janssen om lid te worden van één van deze twee sociëteiten/verenigingen. Derhalve kan niet onderzocht worden of zijn Duitse afkomst hierbij een rol speelde. Waren er bijvoorbeeld meer Duitsers lid? Of was er sprake van een concentratie van bepaalde beroepsgroepen binnen deze organisaties? Wél kan voorzichtig de conclusie getrokken worden dat Janssen al vrij snel lid werd van (tenminste) twee sociëteiten. Dat gegeven kan als een indicatie voor zijn snelle integratie of assimilatie in Amsterdam opgevat worden.

Afbeelding: Sociëteit De Vriendschap aan de Dam (1840) ter plaatse van het huidige nummer 20,

In het midden, tussen Kromelle-boogsteeg (links) en Kalverstraat (rechts), gebouwd in 1838, vanaf 1864 gebouw Zeemanshoop.

Bron: Amsterdams gemeente archief inv. Nr. 10097: Collectie Stads-archief Amsterdam

81 Jaarboek der Vereeniging Amstelodamum (1908) 72-73.

(32)

2.3

De Amsterdamse standenmaatschappij in de negentiende eeuw

2.3.1 Stilstand en onveranderlijkheid

Het Amsterdam van de eerste helft van de negentiende eeuw is door meerdere historici als een aristocratische samenleving en standenmaatschappij beschreven.84 De Amsterdamse bevolking toonde in deze periode qua samenstelling in ieder geval een opmerkelijke stabiliteit. Dat kwam doordat er sinds lange tijd geen sprake meer was van nieuwe economische activiteiten die de oude sociale structuur van de hoofdstad aan zou kunnen tasten, terwijl er evenmin sprake was van een migratiebeweging die het overgeleverde sociale patroon zou verstoren.85 Van Tijn schrijft daarover in Twintig jaren Amsterdam (1965): ‘In een dergelijk langdurig stagnerende samenleving krijgen de onderscheidingen tussen sociale groepen, ingedeeld naar welstand en daarmee samenhangende levensomstandigheden en -gewoonten en cultureel peil, het karakter van vaste, onveranderlijke gegevens, ook in het bewustzijn der betrokkenen zelf.’86 Er waren derhalve duidelijk van elkaar te onderscheiden maatschappelijke klassen en standen, en de heersende mening was dat iedereen in zijn stand behoorde te blijven.87 Een gevolg daarvan was dat de stijgingskansen op de sociaal-maatschappelijke ladder vrijwel nihil waren. Geen prettig vooruitzicht voor een ambitieuze, goed opgeleide immigrant.

De vraag is natuurlijk welke plaats P.W. Janssen tussen 1843 en 1865 innam in deze sociaal gestratificeerde samenleving. Kon hij de sociale positie die hij in Duitsland had genoten vasthouden (er van uitgaande dat hij daar tot het gegoede deel van de bevolking hoorde)? Of onderging hij als nieuwkomer en immigrant neerwaartse sociale mobiliteit? En wat valt er te zeggen over zijn welstandsniveau in deze periode?

2.3.2 Amsterdammer worden

Om te bepalen welke plaats Janssen, of ieder willekeurig individu, in de Amsterdamse samenleving innam, is het volgens historica Boudien de Vries noodzakelijk te kijken naar enkele cruciale factoren die deze plaats mede bepaalden. Uiteraard speelde (nationale) afkomst daarbij een rol, en later in deze scriptie zal worden aangetoond dat het hebben van de Duitse nationaliteit in hogere kringen zelfs een bepaald stempel op iemand drukte. Verder werd diens sociale positie ook bepaald door zijn of haar welstandsniveau en het daarmee

84 Zie bijvoorbeeld Kees Bruin (1980); De Vries (1986). 85 Van Tijn, Twintig jaren Amsterdam, 111.

(33)

samenhangende beroep dat werd uitgeoefend. In het verlengde daarvan lag uiteraard het bedrag dat aan (personele, grond of andere) belastingen betaald werd. Niet voor niets was kiesrecht in die tijd verbonden aan bezit, het censuskiesrecht. In feite telde je als burger pas een beetje mee als je genoeg verdiende om stemgerechtigd te zijn.88

Boudien de Vries onderscheidt zodoende drie sociale groepen in de Amsterdamse sociale structuur rond 1854: de kleine burgerij (12,7% van het electoraat); de hogere middengroepen (31,9%) en de gegoede burgerij (55,5%). De kiezers waren dus géén homogene burgerlijke bovenlaag en daarom waren de Amsterdamse kiezers ook niet gelijk te stellen met de gegoede burgerij.89 Janssen had als Duitser uiteraard helemaal geen kiesrecht, maar toen hij zich in 1865 liet naturaliseren werd hij wel stemgerechtigd.90 Over de hoogte van het bedrag dat Janssen tussen 1843-1865 aan belasting betaalde is overigens niets bekend. In sociologische studies naar sociale stratificatie wordt het beroep beschouwd als één van de belangrijkste indicatoren voor iemands sociale positie.91 Toch zijn er problemen als het gaat om het bepalen van de sociale positie van kooplieden. De ene koopman of commissionair was nu eenmaal succesvoller dan de andere. In 1854 was 54,9 procent van het Amsterdamse electoraat werkzaam in de handel en het grootste deel van de stemgerechtigde bevolking was dus koopman, commissionair, of iets soortgelijks van beroep.92 De koopliedenstand was een stand met aardig wat aanzien. Tussen 1843-1865 oefende Janssen verschillende beroepen uit die allemaal in ieder geval iets van doen met de handel hadden. Met zijn status als commissionair - zoals Janssen in het bevolkingsregister beschreven staat - behoorde hij in 1854 dan ook tot de koopliedenstand, dat wil zeggen: koopmannen, commissionairs en makelaars.93

2.3.3 Janssens positie in Amsterdam

Het beroep en de hoogte van de te betalen belasting zijn volgens De Vries belangrijke invalshoeken voor de bestudering van de sociale structuur en het bepalen van iemands welstandniveau. Het zijn echter niet de enige invalshoeken: andere aspecten zijn bijvoorbeeld de leeftijdsopbouw, de kerkelijke gezindte, de geboorteplaats en de woonplaats in de stad.94

88 B. de Vries, Electoraat en elite. Sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam (Amsterdam 1986) 24. 89 De Vries, Electoraat en elite, 24-25.

90 Het is niet onderzocht in hoeverre Janssen ook daarvoor al over kiesrecht beschikte. Mogelijk hadden immigranten die al lange tijd in Nederland woonden en aangaven daar te blijven wonen wel degelijk kiesrecht. 91 De Vries, Electoraat en elite, 38.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de gegevens betreffende geregistreerde aantallen verkeersdoden voor 1989 (1456) bij de interpretatie betrokken worden dan blijkt daaruit geen feitelijke

[r]

In the context of this article, the term “social media” is seen as an umbrella term that embraces all three the above notions, and is defined as computer-mediated tools and

• It is possible to simulate data sets for predictive modelling in such a way that known segmentation techniques (like unsupervised clustering, decision trees or

Prevalente patiënten lijken niet te zijn meegenomen in de berekeningen, terwijl deze wel voor deze behandeling in aanmerking zullen komen als het middel voor vergoeding in

Die gevolgen blijken af te hangen van onvoorzienbare factoren (zoals de opstelling van betrokkenen, moral hazard). Daardoor kan op voorhand niets worden gezegd over het toe- of

In het scenario staat Janssens Duitse afkomst daarom ook meestal centraal, maar worden zodoende ook zaken los van zijn status als Duitse immigrant onderzocht.. Janssen