• No results found

Joden, Duitsers en Indische Fortuinen

In document Peter Wilhelm Janssen (pagina 64-70)

vooraanstaande Amsterdammer

4.2 Nieuwkomers, gevestigden en de geldaristocratie .1 Amsterdam, Amsterdammers door een Amsterdammer

4.2.3 Joden, Duitsers en Indische Fortuinen

Mede omdat de scheiding tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ bij de anonieme Amsterdammer ten onrechte overeenkomt met de scheiding tussen ‘aristocratie’ en ‘geldaristocratie’ heeft Bruin geprobeerd de zogenaamde ‘nieuwe elite’ nader vorm te geven. Er is namelijk sprake van een veel gedifferentieerder beeld. Ná 1850 zijn de Amsterdamse hogere kringen immers al zodanig van samenstelling gewijzigd, dat onder ‘oude families’, in tegenstelling tot wat de anonieme Amsterdammer suggereert, veel meer verstaan kan worden dan alleen regentenfamilies. Het sociale verschil tussen de beide soorten achtergronden wordt daarom beter tot uitdrukking gebracht met de aanduiding ‘eerste’ versus ‘tweede’ coterie.174 In deze terminologie komt de verkleining van de maatschappelijke kloof beter tot uiting: twee coterieën vormen samen meer een eenheid - zijnde de hogere en gegoede stand - dan twee standen of klassen dat doen.175

De eerste coterie bestond uit de regentengeslachten die tot 1795 de leden van de vroedschap en de burgemeesters leverden: de adel en het zogeheten regentenpatriciaat. De tweede coterie werd gevormd door de burgerlijke elite uit de tweede helft van de negentiende eeuw.176 Deze nieuw ontstane elite noemt hij de ‘Haute Juiverie’, de Duitsers en de eerder genoemde ‘Indische fortuinen’. Deze groepen hadden hun rijkdom te danken aan de

172 Bruin, Heerenwereld, 11.

173 Anoniem, Amsterdam en de Amsterdammers, 8-10

174 Een coterie is een afgesloten maatschappelijke kring, stand of gezelschap. 175 Bruin, Heerenwereld, 12-13.

economische groei en de nieuwe mogelijkheden om kapitaal te vergaren die ontstonden na 1850.177

Het onderscheid tussen joden, Duitsers en de Indische fortuinen valt samen met drie economische ontwikkelingen die van groot belang waren voor Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw: de hoge vlucht die de geldhandel nam; het herstel van de koophandel met daarnaast het langzaam in betekenis toenemen van de industrie; en de koloniale exploitatie van Indië.178 Volgens Bruin zijn de actoren in deze ontwikkelingen ook uit afzonderlijke sociale groeperingen afkomstig, want met de geldhandel lijkt bijvoorbeeld een hoofdzakelijk joodse elite verbonden te kunnen worden, met de koophandel en industrie daarentegen een groep van Duitse ondernemers en met de koloniale exploitatie van Indië een weer andere groep mensen, niet direct Duitsers of joden.179

Afbeelding: P.W. Janssen voor zijn huis op de Keizersgracht nr. 688. Het kantoor van de Deli-Maatschappij

was daarnaast gevestigd op nr. 690. Schilderij van B.C. Koekoek (1834-1895) Foto: Stedelijk Museum Amsterdam.

177 Zie Bruin, hoofdstuk 3, 4 en 5. 178 Bruin, Heerenwereld, 28. 179 Ibidem, 15-17.

4.3 P.W. Janssen en de gevestigde elite in Amsterdam

4.3.1 Janssen en de Amsterdamse ‘high life’

Indien Kees Bruins onderzoek naar de Amsterdamse elite in de negentiende eeuw als uitgangspunt genomen wordt, geldt P.W. Janssen misschien wel als hét toonbeeld van de nieuwe elite in Amsterdam. Bruin neemt Janssen in elk geval wel op in zijn voorbeelden van geslaagde ‘Duitschers’.180 Hij typeert Janssen als een geslaagde zakenman, die ook op cultureel en charitatief gebied actief was. Bruin vraagt zich daarnaast ook af in hoeverre Janssen en andere geslaagde Duitsers werden opgenomen in de eerste kringen van de stad. Hij kijkt daarvoor allereerst naar hun huwelijken. Hij stelt daarbij dat op basis van zijn voorbeelden slechts één Duitser in dit milieu doorgedrongen is: John Gottlieb Sillem. Sillem trouwde namelijk met een telg uit een oude Amsterdamse familie.181

Dit gaat voor Janssen niet op, want zoals we hebben kunnen zien kwam de vader van zijn vrouw, Folmina Margaretha Peters, uit Duitsland en was Janssens vrouw in feite dus een tweede generatie immigrante. Toch hoefde een Duitse afkomst geen bezwaar te zijn voor een carrière in Amsterdam, want voor ‘aanzienlijke’ Duitsers was er volop plaats in Amsterdam. ‘Duitse families als Insinger, Rahusen, Muller hoorden er in de tweede helft van de negentiende eeuw in de Amsterdamse ‘beau monde’ helemaal bij, maar dit waren wél families die al gedurende iets langere tijd in de hoofdstad verbleven (tweede en derde generatie).’182 Maar zelfs deze families werden alsnog vaak met een schuin oog aangekeken. Dat kwam ook omdat er in de hogere kringen soms sprake was van anti-Duitse stemmingen, meestal als het gevolg van politieke schermutselingen in Nederland of Duitsland. Onderlinge afgunst was in de hogere Amsterdamse kringen overigens ook geen onbekend verschijnsel. Een opmerkelijke bron wat dat laatste betreft wordt gevormd door de scandaleuze brochures van mevrouw Van Barnekow-Tindal. De zogenaamde “high-life”, of zij die er graag bij wilden horen, hielden er waarschijnlijk en paar slapeloze nachten aan over, en ook P.W. Janssen wordt door haar niet gespaard.

180 Kees Bruin noemt verder de namen van G. Sillem, Jul. C. Bunge, G.R.A. Wüste en C.W.J. Ramann. (blz., 53) 181 Bruin, Heerenwereld, 53.

4.3.2 ‘Schandalen uit onze groote wereld’: onthullingen over P.W. Janssen

In de loop van december 1890 verscheen er bij J.A. Fortuyn, de Amsterdamse voorman van de Sociaal-Democratische Bond, die een boekwinkeltje had en ook als uitgever optrad, het pamflet ‘Achter de schermen! Onthullingen uit onze “deftige” kringen’. De schrijfster werd omschreven als ‘Mevr. Von B., geb. T.’, overduidelijk een pseudoniem. Vervolgens

verscheen er ook een vervolg en in maart 1891 vervolgens een tweede vervolg en eind mei van datzelfde jaar kwam deel IV zelfs uit.183 Een vijfde brochure, ‘Schandalen uit onze groote wereld’ verscheen ten slotte nog in het najaar van 1891.184 Het blad was gezien het aantal delen dus erg populair. De schrijfster was naar alle waarschijnlijkheid Willy von Barnekow-Tindal. Als vrouw van een deftige meneer was ze het niet eens met de manier waarop haar familie en de ‘Amsterdamse gegoeden’ haar echtgenoot, Hans Rudolf Karl Kurt Freiherr von Barnekow, en haarzelf, hadden bejegend. De vier boekjes vormden tezamen een zeer

scandaleus geheel, waarin meerdere prominente Amsterdammers het moesten ontgelden, waaronder P.W. Janssen.

Afbeelding: Titelpagina van één van de

brochures van Von Barne-kow-Tindal. In deel III wordt P.W. Janssen beschreven.

(Amsterdams gemeentearchief)

De brochures trokken sterk de aandacht, vooral nadat het Algemeen Dagblad en

De Amsterdammer weigerden

advertenties ervoor op te nemen, wat de interesse uiteraard alleen maar aanwakkerde. In de brochure velt mevr. Van Barnekow onder meer een negatief oordeel over P.W. Janssen. Haar passage over Janssen begint als volgt:

183 H.J. Scheffer, Henry Tindal. Een ongewoon heer met ongewone besognes (Bussum 1976) 82. 184 Scheffer, Henry Tindal, 85.

“De meeste menschen laten zich klassificeeren, want er zijn goeden en slechten, wijzen en dommen, grooten en kleinen, rijken en armen, schoone en vuile, oude en jonge, amusante en vervelende, dikken en dunnen.

Waartoe behoort P.W. Jansen uit de Keizersgracht, directeur der Deli-maatschappij? Tot de rijken zonder twijfel, zal men mij antwoorden! Men heeft gelijk, want de oude jongen wordt op 40 millioen gulden geschat; ik heb ze weliswaar niet gezien, maar de naam van directeur van de Deli-maatscahppij is voldoende, om in dat opzicht ook de stoutste phantasie te bevredigen.”185

De nadruk ligt hier op Janssens vermogen en status als directeur van de Deli-Mij., tezamen maakten zij van Janssen immers het toonbeeld van de nieuwe elite, de geldaristocratie, in Amsterdam. De afkeuring van de schrijfster wordt vervolgens nog veel duidelijker verwoord:

“De oude P.W. Janssen is de type van den duitschen Aarts-parvenu, maar van het goede soort, of liever van het minder slechte soort. Hij is wijs genoeg, in te zien, dat zijn geld hem eenige verplichtingen oplegt en dat de spelende manier, waarmede hij de schatten inslikt, die duizenden arme duivels verdienen en meestal met de dood betalen, al te licht de algemeene verontwaardiging kon opwekken. Hij treed dus weinig op de voorgrond. Wanneer hij het echter doet, eindigt het gewoonlijk met een klein fiasco en dat heeft dan de goede uitwerking, dat hij zich verder voor een poosje in zijn nogal vrij comfortabel hoekje op de Keizersgracht terugtrekt.”186

Wat opvalt in de passage over Janssen (zie bijlage 6) en het bovenstaande fragment, is dat de mevr. Van Barnekow haar uiterste best doet Janssens ogenschijnlijke goede bedoelingen te nuanceren. Daarbij suggereert ze in feite dat Janssen - als ‘Duitsche’ nieuwkomer - alleen maar uit is op geld, ten koste van alles. Dus ook over de ruggen van koelies in Deli, de zogenaamde “arme duivels”, lijkt ze te willen zeggen. Bovendien wordt Janssen nog even fijntjes herinnerd aan zijn Duitse afkomst, al wordt hij wel erkend ‘Duitscher’ getypeerd (en dus niet als mof) en toont de passage ook enig respect - in tegenstelling tot zijn ‘onbeschofte’ collega Cremer.

Verder treedt Janssen volgens de schrijfster dus maar weinig op de voorgrond, en dat komt overeen met hetgeen in de memoires van zijn kleinkinderen over hem is opgetekend.187 Interessanter is dat de schrijfster stelt, dat indien Janssen op de voorgrond trad dit meestal in

185 Barnekow-Tindal, Mevr. Von, Achter de schermen! Onthullingen uit onze ‘deftige’ kringene. Deel III (Amsterdam 1890-1891) 39.

186 Barnekow-Tindal, Achter de Schermen, 40-41 187 Ibidem, 41.

Afbeelding: Janssens huwelijk aangekondigd in een krant (bron: perscollectie Nationaal Archief)

een fiasco eindigde. Wat zou ze hiermee bedoelen? Wat volgt is een verhaal zonder een echte moraal of clue. Ze beschrijft P.W. Janssen als een tamelijk arrogante man die op een zekere dag informatie poogt in te winnen over zijn aankomende schoonzoon. Als de kolonel, bij wie Janssen zijn inlichtingen hoopt te verkrijgen, hem niet herkent als dé P.W. Janssen uit Amsterdam, reageert hij vol ‘tableau en consternatie’.188

Naast zijn misplaatste arrogantie, heeft de schrijfster ook een duidelijk oordeel over Janssens plaats binnen de elite, waar hij als ‘parvenu’ geen deel van kon uitmaken, hoe erg hij zijn best ook deed:

“W.P. Jansen [de schrijfster maakt voortdurend spelfouten en schrijft hier de naam verkeerd], niettegenstaande zijn kolossaal fortuin, behoort volstrekt niet tot de Amsterdamsche high-life; hij staat in dat opzicht zelfs nog verre achter de Bunge-kliek, die tengevolge van verschillende huwelijken zich al meer en meer tot de oude Amsterdammers begint te rekenen.”189

Volgens de schrijfster behoorde Janssen dus volstrekt niet tot de hoogste kringen van de Amsterdamse elite, maar hij was kennelijk wél interessant genoeg om over te schrijven. Opvallend is verder dat een andere Duitse immigrantenfamilie, de eerder genoemde familie Sillem, volgens de schrijfster wel aansluiting vond en wel toegang kreeg tot de “high-life”, de hogere sociale kringen, dit dankzij diverse huwelijken en pas na enkele generaties. Kees Bruin benadrukt wat dat betreft dat de status van vreemdelingen of nieuwkomers via huwelijken en verspreid over enkele generaties, opgewaardeerd kon worden, zeker indien men over ruime financiële middelen beschikte.190

P.W. Janssen had echter geen familie in Amsterdam en hij was een immigrant van de eerste generatie. Zijn huwelijk in 1856 met mevr. Peters, een tweede generatie immigrante, maar geboren in Amsterdam, was misschien een stap voorwaarts in zijn integratieproces, maar in feite trouwde hij - precies zoals dat destijds van

hem verwacht werd - met een vrouw uit zijn eigen omgeving. Er was op basis van Janssen huwelijk dus niet echt sprake van opwaartse sociale mobiliteit. Maar gold dat ook voor de huwelijken van zijn kinderen?

188 Ibidem, 41-42.

189 Ibidem, 42.

In document Peter Wilhelm Janssen (pagina 64-70)