• No results found

It wie in histoarysk momint doe’t de Amerikaanske astronaut Armstrong as earste minsk op de moanne stie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "It wie in histoarysk momint doe’t de Amerikaanske astronaut Armstrong as earste minsk op de moanne stie"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

It wie in histoarysk momint doe’t de

Amerikaanske astronaut Armstrong as earste

minsk op de moanne stie

De uitspraak van de woord-finale /sk/-cluster in het Fries

(2)

Inhoudsopgave 0. Inleiding………...3 1. Literatuuroverzicht………..4 1.1 Taalcontact………4 1.2 Interferentie………...5 1.3 Sociolinguïstisch onderzoek………..6 1.4 Het Fries………7

1.5 Taalverandering in het Fries………..8

1.6 Interferentie-Fries………10

1.7 /sk/-cluster………...11

1.8 Het onderhavige onderzoek……….14

2. Methode………17 2.1 Het testgedeelte………...17 2.1.1 De vertaaltaak………...17 2.1.2 De routetest………...18 2.1.3 De schrijftaak………19 2.1.4 De luisteropdracht………21 2.1.5 De evaluatie………..22 2.2 Deelnemers………..22 2.3 Procedure………23

2.4 Keuzes Analyse: Statistiek………..24

3. Resultaten………26

3.1 Totale scores………26

3.2 Linguïstische factoren………27

3.2.1 Inflectie……….27

3.2.2 Transparantie………29

3.2.3 Taalachtergrond van het woord………30

3.3 Sociale factoren………...31 3.3.1 Geslacht………31 3.3.2 Opleidingsniveau………..32 3.3.3 Schrijfvaardigheid………33 3.3.4 Leeftijd……….34 3.4 De luisteropdracht………...35 3.5 Statistiek………..36

4. De evaluatie: kwalitatieve analyse………38

4.1 Gesprekken………..38

4.2 Samenvatting data bewuste houding………...40

5. Discussie………...42

5.1 Linguïstische factoren………42

5.1.1 Inflectie……….42

5.1.2 Transparantie………43

5.1.3 Taalachtergrond van het woord………44

5.3 Sociale factoren………...45

(3)
(4)

0. Inleiding

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de finale /sk/-cluster in de Friese taal. Er zijn twee varianten in de uitspraak, namelijk [s] en [sk]. Dus respectievelijk zonder [k] of met [k]. [sk] is de standaarduitspraak in het Fries, terwijl [s] voorkomt in vergelijkbare lexicale contexten in het Nederlands. In het Fries wordt de /k/ nog wel altijd geschreven, terwijl hij lang niet meer altijd uitgesproken wordt. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat [sk] aan het verdwijnen is en steeds meer wordt vervangen door [s]. Naast een bacheloronderzoek van studenten van de Rijksuniversiteit Groningen is er nog niet veel onderzoek gedaan naar dit toch wel interessante verschijnsel. Vandaar dit onderzoek naar het verdwijnen van de [k] in de uitspraak, en welke factoren daar op van invloed kunnen zijn. Er is gekeken naar zowel sociale als linguïstische factoren. Daarnaast is er een kwalitatieve analyse gedaan naar de meningen van de deelnemers over het gebruik van deze /sk/-cluster in het Fries.

Het onderzoek bestond uit twee delen: een gesproken taak en een perceptietaak. Bij de gesproken taak moesten de deelnemers Nederlandse zinnen naar het Fries vertalen en een maptask doen. De perceptietaak bestond uit het beluisteren van fragmenten met alleen [s] en alleen [sk], waarna de deelnemers de sprekers moesten beoordelen naar hun opleidingsniveau. Daarnaast werd er gevraagd naar de eigen mening over [sk] in het dagelijks taalgebruik.

(5)

1. Literatuuroverzicht 1.1 Taalcontact

Wanneer mensen met een verschillende taal met elkaar in contact komen, dan is er sprake van een natuurlijke tendens voor hen om een manier te zoeken om de communicatieve barrières te overschrijden door één van beide talen aan te passen (Winford, 2003). Dit soort contacten leiden tot een grote verscheidenheid aan linguïstische uitkomsten. In sommige gevallen leidt het alleen tot het lenen van vocabulaire, terwijl uit andere contactsituaties compleet nieuwe talen kunnen ontstaan. De mogelijke uitkomsten van zulke contactsituaties zijn afhankelijk van interne (linguïstische) en externe (sociale en psychologische) factoren. Linguïstische factoren die van belang kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld de mate waarin talen op elkaar lijken qua lexicon, fonologie of morfologie. Belangrijke sociale factoren zijn de positie en de functionaliteit van de talen als ook de intensiteit van het contact tussen de beide talen (Winford, 2003:2).

Er zijn twee soorten van contactsituatie aan te wijzen (Thomason en Kaufman, 1988; Winford, 2003): language maintenance, en language shift. Language maintenance houdt in dat een taal alleen op zeer kleine schaal verandert. Dit komt dan door interne ontwikkelingen, en beperkte contacten met andere talen. Er is hier sprake van borrowing: de integratie van eigenschappen uit een andere taal in de moedertaal van een groep, door de sprekers uit die groep (Thomason en Kaufman, 1988:37). De taal die leent van een andere taal wordt recipient

language genoemd, de taal waaruit geleend wordt de source language. Volgens Thomason en

Kaufman (1988) worden in het geval van een leensituatie als eerste de woorden van de ene taal overgenomen in de andere taal. Daarna volgen de fonologie, syntaxis en vervolgens morfologie. McMahon (1994:200) noemt borrowing ook wel mixing of languages. Volgens haar berust het op tweetaligheid. Het lenen wordt volgens haar beïnvloed door een sociale factor; de andere taal wordt als meer prestigieus gezien, of door een linguïstische factor; de spreker heeft in de andere taal een geschikt woord gevonden voor een woord dat in de eigen taal in onbruik is geraakt. Maar het meest gebruikte verschijnsel van lenen is waarschijnlijk het gebruiken van een woord dat in de eigen taal niet bestaat. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het ontstaan van nieuwe technologieën, waarbij ook weer nieuwe woorden horen.

Language shift houdt in dat een deel van de taal, of de gehele taal, verandert naar een andere taal. Dit gebeurt meestal over meerdere generaties van sprekers heen. Volgens Thomason en Kaufman (1988) begint dit proces met veranderingen in de fonologie en de syntaxis, plus daarnaast soms ook de morfologie. Hier is dus meer sprake van structurele dan lexicale verandering.

(6)

Een taal kan dus veranderen op alle linguïstische vlakken (Winford, 2003; Thomason & Kaufman, 1988:9). Mogelijke verklaringen voor het plaatsvinden van deze veranderingen, zijn te vinden bij de eventuele invloed van sociaal-culturele factoren. In principe is er in elke taalcontactsituatie sprake van dezelfde sociaal-culturele factoren, alleen verschilt per situatie de mate waarin een bepaalde factor invloed heeft. Dat zorgt ervoor dat er verschillende veranderingen zoals language maintenance en language shift mogelijk zijn. Afbeelding 1 hieronder laat een overzicht zien van de bovengenoemde contactsituaties (gebaseerd op Winford (2003:23-24) en vertaald door de auteur). De linkerkolom geeft de mate van contact of verschuiving aan bij de twee contactsituaties. De rechterkolom geeft een korte samenvatting van de linguïstische uitkomsten hiervan.

Afbeelding 1; Taalcontactsituaties (gebaseerd op Winford, 2003:23-24)

1.2 Interferentie

Een term die alle vormen van verandering in talen door contactsituaties omschrijft is

interference (Thomason en Kaufman, 1988). Linguïstische interferentie (verandering in de

taal) wordt altijd beïnvloed door sociale factoren. Volgens Thomason en Kaufman (1988:41) moet eerst de sociale setting worden bepaald, voordat er iets gezegd kan worden over de soort interferentie. Het is niet zo dat een taalverandering alleen beïnvloed wordt door één enkele taalcontactsituatie, er kunnen meerdere factoren tegelijkertijd van invloed zijn. Een sociale factor die volgens hen van grote invloed is, is intensity of contact. De intensiteit van het contact is niet hetzelfde voor language shift en language maintenance situaties. Het veranderen van een taal is een sociaal gegeven, met linguïstische implicaties. Linguïstische factoren beïnvloeden wel de linguïstische uitkomst van een contactsituatie, maar de sociale factoren beïnvloeden allereerst de taalverandering zelf.

(7)

veranderen, hetzij bewust of onbewust. Een taal moet dus niet als één enkele eenheid gezien worden, maar als opgebouwd uit verschillende accenten, dialecten en individuele verschillen. Natuurlijk zijn er veranderingen die bij elke spreker van een taal voorkomen, want niemand spreekt bijvoorbeeld tegenwoordig nog Oudnederlands. Er moet dus sprake zijn van een bepaalde norm, waar iedere spreker van een taal zich aan houdt. De meerderheid van de wereldbewoners is meertalig, dit houdt automatisch in dat er taalcontactsituaties plaatsvinden waarin elementen van de ene naar de andere taal worden overgedragen.

1.3 Sociolinguïstisch onderzoek

Welke taal gebruikt wordt, wanneer, waarom en door wie zijn belangrijke vragen om te stellen volgens Giles et al (2013:393). Zij stellen een model voor dat een sociaalpsychologische benadering geeft om individuele taalaspecten van de spreker te verenigen met het collectieve gebruik van de sprekers in een meertalige omgeving: CAT. De drie belangrijkste assumpties van deze theorie zijn de volgende (Giles et al, 2013:393-394):

- Een meertalige communicatie wordt, naast de directe omgeving en de sprekers, ook beïnvloed door de sociaalhistorische context in welke de interactie is ingebed.

- Een meertalige communicatie is niet alleen het uitwisselen van talige informatie, maar ook acceptatie tussen verschillende sociale categorieën.

- De ene spreker heeft vaak verwachtingen met betrekking tot het meertalige aanpassingsvermogen van de andere spreker. Deze verwachtingen kunnen gebaseerd worden op bijvoorbeeld stereotypes en heersende sociale normen.

Kort samengevat geven Giles et al (2013:399) deze drie punten weer in drie klassen van variabelen die invloed hebben op meertalige communicatie: (i) societal intergroup context

variables; (ii) sociolinguistic setting variables; en (iii) social psychological processes.

Onder de eerste groep (i) kunnen factoren gerekend worden als taalbeleid en levendigheid van de taal in de samenleving. Onder de tweede groep (ii) vallen de factoren normen en waarden, en taalcontactnetwerken. Onder de derde groep (iii) vallen onder andere de factoren verstaanbaarheid, voorspelbaarheid, sociale identificatie en aanpassing aan een andere cultuur. Het is lastig om deze drie klassen duidelijk van elkaar te onderscheiden, omdat de begrippen in elkaar overlopen. Het is dus maar de vraag of deze classificatie van Giles et al (2013) een duidelijke classificatie is.

Hoewel de classificatie niet duidelijk is, is het doel van Giles et al (2013) om te laten zien hoe sociaalpsychologische processen een verklaring geven voor meertalig gedrag. Het CAT model suggereert dat individuen communicatie gebruiken als een middel om hun houding tegenover anderen te laten zien, en is daarmee dus een parameter voor het sociale verschil tussen deze sprekers. Dit constante aanpassen aan andere sprekers, wordt accommodatie (Giles et al 2013:394) genoemd. Een van de meest bestudeerde accommodatie strategieën is

convergentie: het communicatieve gedrag van sprekers wordt beslist door zowel linguïstische

als non-verbale factoren.

(8)

Voor het doen van sociolinguïstische onderzoeken worden er uit een taalgemeenschap een groep mensen geselecteerd, getest, waarna op basis van de resultaten conclusies worden getrokken voor de gehele taalgemeenschap (McMahon, 1994). Er kan hier dus niets gezegd worden over individuele taalvariatie. Het doel is om op deze manier spontane taal te verkrijgen, want dat is waar de taalveranderingen het meeste plaatsvinden. Een nadeel van deze manier van testen is dat de deelnemers zich er bewust van zijn dat ze worden getest en opgenomen en hierdoor misschien beter hun best gaan doen. Dit fenomeen wordt ook wel de

Observer’s Paradox genoemd: sociolinguïsten willen graag weten hoe sprekers spreken

wanneer zij niet geobserveerd worden, maar de enige manier om dat te testen is door hen te observeren (McMahon, 1994:234). De manier van testen bestaat dan nu vaak uit meerdere testen, te beginnen met het voorlezen van woordenlijsten, en dan daarna, wanneer de deelnemer waarschijnlijk iets meer ontspannen is, het doen van tests waarbij de deelnemers bijvoorbeeld iets over zichzelf moeten vertellen. Deze manier van testen geeft de mogelijkheid om formele en informele taalsituaties met elkaar te vergelijken. De opgenomen data worden uitgewerkt, en de resultaten worden weergegeven tegenover bijvoorbeeld leeftijd en geslacht, dit om te kijken of deze factoren van invloed zijn op de variabele. Vaak krijgen de deelnemers bij zulke testsituaties ook nog een aantal geluidsfragmenten te horen met verschillende variabelen, waarbij hen wordt gevraagd welke soort variabele zij zelf willen gebruiken. Een andere optie is een matched guise test waarbij deelnemers twee keer dezelfde persoon te horen krijgen, maar dan met een andere variabele. De deelnemers mogen deze persoon beide keren op meerdere gebieden beoordelen (McMahon, 1994:235). Meestal kan aan deze gegevens gezien worden welke variabele door de deelnemers als meer prestigieus of correct wordt gezien. In het onderhavige onderzoek wordt de manier van onderzoek zoals gepresenteerd in McMahon (1994) toegepast.

1.4 Het Fries

(9)

geldt nog steeds dat de verstaanbaarheid en de spreekvaardigheid Fries ongeveer evenredig verdeeld is tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Uit dit nieuwe onderzoek blijkt echter wel dat hoe ouder een persoon is, hoe beter diegene Fries kan schrijven. Dit zegt natuurlijk niets over hoe vaak er Fries geschreven wordt binnen een bepaalde leeftijdsgroep.

Buitenstaanders vragen zich vaak af waarom het Fries aangemerkt kan worden als taal. Gorter en Jonkman (1995:32) zoeken de verklaring bij het gevoel van de Friezen: simpelweg omdat Friezen het gevoel hebben een eigen taal te hebben. Uit hun taalsurvey blijkt ook dat het grootste deel van de Friezen vindt dat het Fries net als het Nederlands een taal is. Mogelijk kan men dit resultaat interpreteren als een blijvende acceptatie van het Fries als onderdeel van het maatschappelijk leven in Friesland. Over de toekomst van het Fries in Friesland wordt door de meeste Friezen gedacht aan een blijvende tweetalige situatie. Ongeveer 44% ziet hierbij het Nederlands als belangrijkste taal, en 49% de Friese taal als belangrijkste taal. De overige 7% is voor het behoud van de taal alleen voor de cultuur, in boeken en toneel. Er zijn bijna geen mensen die vinden dat het Fries verdwijnen moet, of dat er een eentalig Friesland waarin alleen het Fries gesproken wordt moet komen. Een groot deel van de deelnemers, 90%, vindt het logisch dat de Friezen trots zijn op hun taal en 89% zou het jammer vinden als het Fries als taal zou verdwijnen. Op grond van deze resultaten kan er geconcludeerd worden dat er een positieve houding ten opzichte van de Friese taal is. Voor het behoud van de Friese taal zijn deze resultaten van groot belang, zij laten zien dat het Fries nog steeds een levende taal is.

Het is evident dat de beheersing van het Fries achterblijft bij de beheersing van het Nederlands. Het Fries is zodoende dan ook voornamelijk een gesproken taal. In de geschreven taal wordt er zoveel mogelijk afgezet tegen het Nederlands. Doordat de gesproken taal steeds meer verandert onder invloed van het Nederlands, ontstaat er een groot verschil tussen de gesproken en de geschreven taal (de Haan, 1997). De centrale vraag in het proefschrift van Breuker (1993) is in hoeverre het Fries als standaardtaal kan worden beschouwd. De norm van het Fries wordt bepaald door de plaats van de Friese dialecten, interferentie van het Nederlands en, in samenhang daarmee, de distantiëring van het Nederlands. Breuker stelt de vraag of er sprake is van genormeerd Fries, zowel op spreektaal- als op schrijftaalniveau, en wat daar dan de taalkundige kenmerken van zijn. In de schrijftaal is er vrijwel altijd distantiëring van het Nederlands aan te wijzen, in de spreektaal komt dit bijna niet voor. Op dit laatste niveau is er juist sprake van veel interferenties vanuit het Nederlands. Volgens Breuker (1993) is hoe sterker het streven naar distantiëring tot uiting komt, hoe duidelijker de afhankelijke positie van het Nederlands blijkt. Distantiëring leidt tot een versterking van de Friese taal, terwijl interferentie leidt tot een verzwakking hiervan. In functioneel opzicht staat het Nederlands het gebruik van het Fries in de weg, zeker in de hoge domeinen als de politiek en het onderwijs. Dit principe wordt door Giles et al (2013:403) sociolinguistic setting genoemd, zij beweren dat de tweede taal gebonden is aan informele privé situaties (in dit geval het Fries), en dat de dominante taal wordt gebruikt in de hogere domeinen (in dit geval het Nederlands).

1.5 Taalverandering in het Fries

(10)

verstaanbaarheid niet in de weg. Anderen zullen deze veranderingen van het Fries juist wel als een groot verlies voor de Friese taal beschouwen. Maar dit is niet een proces dat tegengehouden kan worden. Van jongs af aan komen Friessprekenden in aanraking met het Nederlands door onder andere radio en televisie.

Interferenties vanuit het Nederlands worden door een aantal mensen als een slechte variant van het Fries gezien. De vraag die vervolgens gesteld kan worden, is wat eigenlijk ‘min Frysk’ (slecht Fries) en ‘geef Frysk’ (goed Fries) is. Volgens Breuker et al. (1984:9) kan over slecht Fries gesproken worden als een uit het Nederlands in het Fries overgenomen taalvorm door de Friessprekende niet goed wordt gerekend. Wanneer iemand bijvoorbeeld hy moat sich

skamje zegt, dan is sich een invloed van het Nederlandse hij moet zich schamen. In het Fries

zegt men namelijk hy moat him skamje. Het woordje sich is in deze context dus een geval van slecht Fries, oftewel, een interferentie. Breuker et al (1984:9) lijken hiermee te stellen dat interferenties dus slecht zijn. Daar vallen discussies over te voeren, want een interferentie hoeft niet per se een slechte verandering te zijn. De meningen over wat Nederlands en wat Fries is, zijn ook niet altijd even gemakkelijk te achterhalen. Niet iedereen zal het ermee eens zijn dat sich geen Fries is. Dit levert één van de grootste problemen op in het oordeel over wat goed dan wel slecht Fries is (Breuker et al, 1984:10). Er kan eigenlijk nooit gezegd worden ‘zo is het, en niet anders’. Daarnaast bestaat er ook nog verschil tussen de dialecten. Wat in het ene Friese dialect goed is, kan in het andere Friese dialect slecht zijn (Breuker et al, 1984:11). Dialectverschillen kunnen dus tot geef Frysk gerekend worden. De woorden heel,

hiel en heul (Ned: heel) bijvoorbeeld zijn verschillend in de drie dialecten, maar alle drie goed

Fries.

(11)

waaronder talen worden verworven van cruciaal belang voor deze vraag. Zij onderscheiden twee soorten interferentie: language maintenance, de invloed van een tweede taal op een eerste taal, en language shift, invloed van een eerste taal op een tweede taal. Omdat de Fries-Nederlandse taalsituatie vanaf de geboorte van een kind een volledige tweetalige situatie is, valt deze taalsituatie volgens de Haan (1997) niet onder te verdelen bij één van deze twee soorten interferentie. Daarom stelt hij een derde type van interferentie voor: interference

under full bilingualism, invloed van een eerste taal op een andere eerste taal. In de volgende

paragraaf wordt verder gegaan over deze vorm van interferentie-Fries. 1.6 Interferentie-Fries

De Haan (1997) en Breuker et al (1984) maken onderscheid in vijf soorten interferenties tussen het Nederlands en het Fries. De eerste daarvan is de lexicale interferentie, dit houdt in dat Friese woorden vervangen worden door Nederlandse, zowel inhoudswoorden als grammaticale woorden. Het Friese inhoudswoord kaai wordt bijvoorbeeld vervangen door het Nederlandse woord sleutel, en het grammaticale woord hokker door welke. Het Friese lexicon komt hierdoor steeds meer overeen met het Nederlandse lexicon. Daarnaast kan een woord van zichzelf Fries zijn en volgens de vorm ook Fries blijven, maar dan toch ‘verhollandsen’ (Breuker et al, 1984:16). In het Fries wordt er bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen

besykje (nagaan of iets kan) en probearje (op de proef nemen), het Nederlands heeft

daartegenover maar één woord voor beide begrippen: proberen. Daardoor maken veel Friezen ook geen onderscheid meer tussen beide woorden, en wordt alleen probearje nog gebruikt. Breuker et al. (1984) noemt deze ontwikkeling semantische interferentie.

Een andere vorm van interferentie is op fonologisch niveau: de fonologische referentie. Een woord als dochs [dɔχs] wordt in het Fries steeds meer uitgesproken als het Nederlandse toch [tɔχ], of het woord mûtse [mutsǝ] als muts [mƟts]. Hiermee wordt de Nederlandse klank overgenomen. Daarnaast vindt er op fonologisch niveau ook clustersimplificatie plaats door het weglaten van bepaalde klanken of vervanging. Een woord als stjer wordt ster en tsjettel wordt sjettel. Ook wordt de [ɪ] voor nasalen vaak vervangen door de Nederlandse [ɛ]: stim wordt stem, en ing wordt eng (voorbeelden van De Haan 1997:67-70).

Daarnaast is er sprake van morfologische interferentie. Het Fries kent werkwoorden die eindigen op –je, zoals ferlangje, hoopje en wachtsje. Deze werkwoorden veranderen steeds meer naar ferlange, hope en wachte. Omdat het Nederlands alleen maar werkwoorden kent die eindigen op –e(n), moet deze verandering wel bijna onder invloed daarvan gebeuren. Het verkleinwoordsuffix in de Friese woorden verandert in de richting van het Nederlandse verkleinwoordsuffix als in autoke – autotsje (Nederlands: autootje) en sigaarke – sigaartsje (Nederlands: sigaartje) (voorbeelden van De Haan 1997:70-74).

Tot slot zijn er interferenties op syntactisch niveau te vinden. Een zin als ik gean te fytsen wordt ik gean fytsen (Nederlands: ik ga fietsen), terwijl dit in het Fries eerst als ongrammaticaal werd beschouwd. Het woord gean kan in het Fries ook geen toekomst aangeven, in plaats daarvan wordt sille gebruikt. Maar het Nederlandse woord gaan kan wel toekomst uitdrukken, dit is dan ook terug te zien in het Fries: wy sille trouwe wordt wy gean

trouwen. Een andere, al veel bediscussieerde, verandering is het veranderen van de

werkwoordsvolgorde in het Fries. In het Nederlands is deze variabel: dat hij het doen wil en

dat hij het wil doen. In het Fries is alleen de volgorde dat er it dwaan wol grammaticaal, maar

(12)

De Haan (1997) concludeert dat de invloed van het Nederlands op het Fries op alle niveaus van de taal gaande is. Volgens Breuker et al (1984:17) staan de jongeren meer onder invloed van het Nederlands dan de ouderen. Volgens hen is dit te verklaren doordat de macht van het Nederlands steeds groter wordt, en zijn het de jongeren die hiermee het meeste in aanraking komen. De veranderingen die plaatsvinden zijn echter allemaal op oppervlakteniveau, er zijn geen veranderingen aan te wijzen in het grammaticale systeem van het Fries. Dit betekent dat het Fries geen grammaticale regels van het Nederlands overneemt. De Haan (1997) stelt de vraag hoe het kan dat de invloed van het Nederlands op het Fries zo groot is. Dit komt in eerste instantie door de volledige tweetalige situatie die er bestaat tussen het Nederlands en het Fries, beide talen worden altijd gelijktijdig aangeboden. Een kind dat Friestalig opgevoed wordt, komt hoe dan ook in aanraking met de Nederlandse taal. Doordat het Nederlands en het Fries zoveel op elkaar lijken, is het goed mogelijk dat een kind deze twee talen door elkaar heen gaat gebruiken. Er is dan sprake van een soort mixing input, het mixen van beide talen. Daarnaast is de positie van het Fries in bijvoorbeeld het onderwijs en op de werkvloer zwak. Hier wordt vaak de voorkeur gegeven aan de Nederlandse taal, het is dan ook steeds gebruikelijker om het Nederlands te gebruiken in algemene situaties op straat of in een winkel. Dit stimuleert het behoud van de Friese taal uiteraard niet. Er zijn bewegingen actief die trachten om het Fries te stimuleren in dagelijkse taalsituaties, maar dit is nog niet altijd een groot succes. Het Fries is voornamelijk een gesproken taal, die vooral in de thuissituatie wordt gebruikt. Vergeleken met het Nederlands is het gebruik van de Friese taal vrij beperkt, het Nederlands heeft een sterke positie in alle domeinen. Het gevolg hiervan is dat de Nederlandse taal overal gebruikt kan worden, en de Friese taal niet.

1.7 /sk/-cluster

Uit de paragrafen hierboven blijkt dat het Fries onder invloed van het Nederlands aan het veranderen is. Het onderhavige onderzoek richt zich op een bepaalde klank, de /sk/-cluster, waarbij ook een verandering gaande is. Dit proces wordt in de paragraaf hieronder besproken. Het Fries kent een woordfinale /sk/-cluster in woorden als âldsk, Dútsk, melaatsk en fisk. Daarnaast bestaat dezelfde cluster ook in deze woorden wanneer die vervoegd worden, zoals in âldske, Dútske, melaatske en fiskje. Uit de hierboven besproken literatuur blijkt dat er sprake is van taalverandering, daar is bij deze cluster ook sprake van. De /k/ uit deze cluster is namelijk een klank die steeds meer aan het verdwijnen is in het gesproken Fries (Van der Meer, 1988; Tamminga, 1963; Visser, 1985). Het meest bekende woord dat op een /sk/-cluster eindigt is waarschijnlijk voor de meeste Friezen het woord Frysk. Wanneer namelijk dit woord zonder /k/ wordt uitgesproken als in [fri:s], dan gaat het om de persoon die Fries spreekt. De uitspraak [frisk] geeft echter de taal zelf aan. Doordat het hier om een daadwerkelijk betekenisverschil gaat, is dit mijns inziens wellicht wel de meest gecorrigeerde vorm in de spreektaal. De auteurs die over dit verschijnsel geschreven hebben zijn het er allemaal over eens dat de [k] in deze context aan het verdwijnen is. Het verliezen van de /k/ in de uitspraak is volgens Van der Meer (1988:128) een proces dat aan verschillende oorzaken moet worden toegeschreven. Deze oorzaken worden hieronder verder uitgewerkt.

(13)

stúmsk (van stúmje), praatsk (van prate) en broeisk (van broeie). Naast monosyllabische

woorden komt de /sk/-cluster ook voor in samengestelde woorden: minmânsk, hurdlearsk en

boppehânsk. Daarnaast heeft de /k/ een sterkere positie in de buigingsvorm, dus met uitgang –

e: roomske (van der Meer, 1988). Ook in deze vormen is de uitspraak zonder /k/ echter al normaal: Roomse. Ook staat volgens Tamminga (1963:228) de /k/ in vormen met inflectie (roomske, falske, Hollânske) iets sterker in de uitspraak, hoewel ook hier wel mensen zijn die de /k/ dan niet meer uitspreken.

Ook Visser (1985:76) meldt dat in de uitspraak de /sk/ gereduceerd is tot [s]. Volgens hem komt de /s/ vaker voor wanneer er een sterker verband gevoeld wordt tussen het grondwoord en de afleiding, zoals landnamen en de daarvan afgeleide adjectieven (Hollânske wordt

Hollânse). Hij stelt dat /sk/ bewaard blijft in die gevallen dat er finaal geen morfologisch

verband meer aangevoeld wordt, zoals in tosk. Van der Meer (1988) sluit zich hierbij aan, volgens hem lijkt het logisch dat /sk/ bewaard blijft in die gevallen waarin het eigenlijk niet meer aangevoeld wordt als een echt morfeem. Dit is alleen niet altijd het geval, er zijn ook transparante morfemen (waarbij het duidelijk om een morfeem gaat, zoals in Ingelsk) waarbij wel altijd de /k/ uitgesproken wordt. Daarnaast zijn er niet-transparante morfemen (waarbij het niet duidelijk om een morfeem gaat), waar de /k/ wel verdwijnt. Visser (1985) lijkt daarom niet gelijk te hebben.

Het Fries staat al heel lang onder invloed van het Nederlands (Van der Meer, 1988:127), en daarmee is het niet onwaarschijnlijk dat het verdwijnen van de /sk/-cluster een niet-Friese invloed is. Het Nederlands heeft de natuurlijke tendens voor het reduceren van klanken in het Fries wellicht zelfs versterkt, doordat hier al een vergelijkbaar proces heeft plaatsgevonden. Tamminga (1963:227) noemt namelijk een overeenkomst tussen de Nederlandse /sch/ en de Friese /sk/. Het <sch>-suffix op het eind van woorden wordt niet meer uitgesproken. Deze klank is gereduceerd tot [s]: vis, mens en vlees. Daarnaast wordt dit suffix ook nauwelijks meer geschreven in het Nederlands. Ook in andere talen komt een vergelijkbare situatie voor. Zo hebben de Scandinavische talen nog steeds een [k] in hun uitspraak in woorden als Dansk,

ganske en typisk. In het Duits is de uitspraak van de /sch/ veranderd in [sj]: Deutsch, wunsch

en typisch. In het Engels is de uitspraak ook meestal veranderd naar [sj]: church, flesh en

Dutch. In het geschreven Fries komt het suffix /sk/ nog wel veel voor. In het gesproken Fries

wordt deze dus echter niet meer altijd uitgesproken. Het Fries staat hiermee tussen het Nederlands (waar de /sch/ nooit meer uitgesproken wordt) en de Scandinavische talen (waar de /k/ altijd uitgesproken wordt) in.

(14)

Nederlands. De woorden waarin nog wel duidelijk een /sk/-suffix te vinden is, moeten bijna wel gelexicaliseerd zijn. Dat /sk/ nog zo sterk lijkt te staan komt door het beeld dat de schrijftaal geeft, hierin komt de cluster nog veel voor. Het geschreven taalgebruik is volgens hem leidend voor zover het om het echte gesproken Fries gaat.

Een eerder ongepubliceerd onderzoek naar het verdwijnen van de [k] klank in de /sk/-cluster is gedaan door Veenstra en Dijkstra (2012) (Rijksuniversiteit Groningen). Zij hebben een onderzoek gedaan onder 21 Friestalige proefpersonen, door hen een aantal zinnen te laten vertalen van het Nederlands naar het Fries. In deze zinnen zaten verschillende woorden met de /sk/-cluster, en daarnaast ook in zowel stam van het woord als in inflectie. Er is gekozen voor Nederlandstalige zinnen, zodat de deelnemers de /sk/-cluster niet zagen staan en hier dus ook niet door werden beïnvloed. Wat Veenstra en Dijkstra (2012) niet gedaan hebben, is zorgen voor zinnen met afleiders erin. Hun argument is doordat ze zinnen gebruiken, de focus niet ligt op de woorden waar ze naar op zoek zijn. Volgens hen hebben de deelnemers dan ook niet doorgehad waar het onderzoek over ging.

Veenstra en Dijkstra (2012) hebben de volgende verwachtingen opgesteld: bij het ene woord of woordgroep zal de /k/ vaker uitgesproken worden dan andere en sommige mensen zullen de /k/ vaker uitspreken dan andere. Dit kan volgens hen liggen aan meerdere oorzaken. Ze houden hier rekening met twee sociale factoren; leeftijd en schrijfvaardigheid Fries. Aan de hand van deze sociale factoren hebben ze de deelnemers onderverdeeld in vier groepen:

- mensen jonger dan 30 jaar die niet Fries kunnen schrijven - mensen jonger dan 30 jaar die wel Fries kunnen schrijven - mensen ouder dan 40 jaar die niet Fries kunnen schrijven - mensen ouder dan 40 jaar die wel Fries kunnen schrijven

(15)

Voor de linguïstische factor inflectie hebben ze gekeken naar zeven woorden die zowel met inflectie –e als zonder inflectie –e voorkwamen. Zij vonden dat bij drie woorden bij de vorm met inflectie de /k/ meer uitgesproken werd en dat bij drie woorden bij de vorm zonder inflectie de /k/ meer uitgesproken werd. Er is hier dus geen verschil te zien, ook niet wanneer er gekeken wordt naar de totale percentages: bij de woorden zonder buiging werd in 46% van de gevallen (65 tokens) de /k/ wel uitgesproken, en in 54% (75 tokens) niet. Bij de woorden met buiging werd in 45% van de gevallen (63 tokens) de /k/ wel uitgesproken, en in 55% (77 tokens) niet. Volgens Dijkstra en Veenstra (2012) heeft buiging dan ook geen invloed op het wel of niet uitspreken van de /k/. Naast deze vorm van inflectie hebben ze ook nog gekeken naar meervoudsvormen. Ze vonden dat bij de meervoudsvorm in 98% van de gevallen (41 tokens) de /k/ wel werd uitgesproken, en bij de enkelvoudsvorm in 83% van de gevallen (24 tokens) de /k/ wel werd uitgesproken. Er wordt dan ook geconcludeerd dat, hoewel in beide gevallen de /k/ veel uitgesproken wordt, er een duidelijk verschil te zien is tussen enkelvoud en meervoud, en dat bij meervoud de /k/ veel vaker uitgesproken wordt dan bij enkelvoud. Hier moet wel opgemerkt worden dat Dijkstra en Veenstra (2012) volgens hun eigen woordenlijst gekeken hebben naar drie woorden met enkelvoudsvorm en twee woorden met meervoudsvorm. Zelf kan ik in de test maar twee woorden met enkelvoudsvorm en één woord met meervoudsvorm vinden, daarnaast laten hun eigen resultaten zien dat er veel meer meervoudsvormen dan enkelvoudsvormen zouden moeten zijn. Of deze resultaten betrouwbaar zijn is dus maar de vraag.

1.8 Het onderhavige onderzoek

Uit het bovenstaande blijkt dat volgens eerdere onderzoekers de /k/ uit de /sk/-cluster in het Fries aan het verdwijnen is. In dit onderzoek wordt onderzocht of dit inderdaad het geval is, en wat voor linguïstische en sociale factoren hier op van invloed zijn. Er wordt in de onderzoeken van Tamminga (1963), Visser (1985) en Van der Meer (1988) gesproken over de drie verschillende linguïstische factoren: invloed vanuit het Nederlands, morfologische transparantie en inflectie. Deze drie factoren zijn alle drie opgenomen in dit onderzoek. Er wordt gekeken of de /k/ eerder verdwijnt uit woorden die een Nederlands equivalent hebben, uit woorden die een morfologisch transparant morfeem hebben, of uit woorden waarbij de /sk/-cluster op het eind van het woord staat. Volgens Dijkstra en Veenstra (2012) heeft inflectie geen invloed op het wel of niet uitspreken van de /k/. Bij dit onderzoek werd er echter maar naar een beperkt aantal woorden gekeken. Daarnaast keken ze alleen naar woorden met inflectie op –e (zoals in farske) en –en (zoals in minsken), maar inflectie kent natuurlijk ook nog de vormen –je en –er. Dijkstra en Veenstra (2012) hebben daarnaast ook de verschillende soorten van inflectie niet bij elkaar opgeteld, maar steeds naar het verschil in grondwoord plus één soort van inflectie gekeken. In dit onderzoek worden alle woorden met inflectie daarom ook samengevoegd.

(16)

niet hetzelfde klinkt als een jonger persoon. De vraag is hoe dit kan, komt dit door linguïstische variaties of iets anders? Om dit te kunnen onderzoeken, worden er twee onderzoeksmethodes gebruikt door sociolinguïsten: chronologisch en apparent (Tagliamonte, 2012:43, Chambers, 2002:358). Bij apparent wordt er gekeken naar verschillende leeftijdsgroepen op één meetmoment, dit wordt ook wel real time genoemd (Chambers, 2002:358). Aan de hand hiervan kunnen conclusies getrokken worden over hoe er veranderingen hebben plaatsgevonden in het (recente) verleden. Een verandering in de frequentie van het gebruik van een bepaald taalverschijnsel tegenover de factor leeftijd, kan geïnterpreteerd worden als een taalveranderingsproces (Tagliamonte, 2012:43). Bij chronologisch wordt er op verschillende meetmomenten, met bepaalde tijdsperiodes ertussen, getest. Apparent functioneert als een alternatief middel voor chronologisch onderzoek, simpelweg omdat dit ervoor zorgt dat data sneller verworven kunnen worden. De historie van een linguïstisch proces kan geïnterpreteerd worden aan de hand van het perspectief van het heden.

Daarnaast wordt er nog gekeken naar de invloed van geslacht en opleidingsniveau. Geslacht, sociale klasse, leeftijd en etniciteit zijn de meest gebruikte sociale factoren in onderzoeken naar taalvariaties. Vrouwen lijken in de onderzoeken die gedaan zijn meer te kiezen voor de variatie die prestige uitdrukt dan mannen. Ze willen hiermee hun sociale status extra benadrukken (Cheshire, 2002). Dit wordt bevestigd door Tagliamonte (2012:32): van alle sociale factoren, is het verschil tussen mannen en vrouwen de meest duidelijke en consistente. De meeste observaties die gedaan zijn in onderzoeken beschrijven vooral de link tussen vrouwen en het gebruik van prestige in hun taal. Hieruit kan geconcludeerd worden dat vrouwen de taalvariatie met de minste prestige zoveel mogelijk vermijden. Deze correlaties tussen vrouwen en het gebruik van prestige in taal is zo sterk, dat het ook wel the

sociolinguistic gender pattern wordt genoemd in onder andere Tagliamonte (2012:32). Er

worden meerdere redenen aangedragen voor het verschil in taalgebruik tussen mannen en vrouwen. Een aantal daarvan worden genoemd door Tagliamonte (2012:32-34): het taalgevoel van vrouwen is bijvoorbeeld sterker dan dat van mannen, daarnaast hebben vrouwen het gevoel minder macht te hebben dan mannen en proberen ze zich daartegen af te zetten door standaardtaal te gebruiken. Daarnaast laten sociolinguïstiche onderzoeken een sterke correlatie zien tussen linguïstische variabelen en sociale klasse (Tagliamonte, 2012:25). Sommige variabelen worden vaak gebruikt door de hogere klasse, terwijl deze zelfde variabelen minder worden gebruikt door de lagere klasse. Tussenliggend gebruik van deze variabelen wordt vaak gevonden mij middelste sociale klassen. In dit onderzoek is sociale klasse geïnterpreteerd als opleidingsniveau.

De hoofdvraag voor dit onderzoek is in hoeverre de /k/ uit de /sk/-cluster nog uitgesproken wordt, en welke linguïstische en sociale factoren hierop van invloed zijn. In totaal is er gekeken naar zeven onafhankelijke variabelen. Deze variabelen worden in de tabel hieronder schematisch weergegeven.

(17)

iemand Fries kan schrijven zal deze de /k/ vaker uitspreken dan iemand die niet Fries kan schrijven. Ook wordt er verwacht dat leeftijd van invloed zal zijn, jongere mensen spreken minder vaak de /k/ uit dan oudere mensen.

Linguïstische factoren Sociale factoren

Friese woorden met of zonder Nederlands equivalent

Geslacht

Morfologische transparantie Opleidingsniveau

Inflectie Schrijfvaardigheid Fries

Leeftijd

Tabel 1; variabelen

(18)

2. Methode

In deze paragraaf wordt beschreven hoe er te werk is gegaan tijdens dit onderzoek. Het testgedeelte bestaat uit vijf delen: de vertaaltaak, de routetest, de schrijftaak, de luisteropdracht en de evaluatie. Deze onderdelen worden hieronder een voor een behandeld. Aan dit onderzoek hebben 31 deelnemers meegewerkt, hun gegevens staan in paragraaf 2.2 hieronder uitgewerkt.

Er wordt afgesloten met een verantwoording voor de gemaakte keuzes in de statistische analyses.

2.1 Testgedeelte

2.1.1 De vertaaltaak (zie bijlage 1)

De eerste taak bestond uit het vertalen van 24 Nederlandstalige zinnen naar het Fries. Deze zinnen bevatten 31 woorden met een /sk/-cluster. De taak is deels gebaseerd op het onderzoek van Dijkstra en Veenstra (2012). In de tabel hieronder staan de doelwoorden per zin aangegeven, met links het Nederlandse woord, en rechts de beoogde Friese vertaling. De woorden zijn zo verdeeld, dat er woorden zijn waarin de /k/ op het einde van het woord staat, maar ook waar deze in het midden voorkomen, of gevolgd worden door een –e. Ook is er onderscheid gemaakt tussen woorden die op het Nederlandse equivalent lijken, en woorden die in het Fries heel anders zijn. Daarnaast zijn er verschillende soorten woorden gebruikt, zoals bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en zelfstandige naamwoorden (enkelvoud en meervoud). Soms komen woorden twee keer voor in een iets andere vorm, zoals jaloersk en

jaloerske. Niet alle zinnen bevatten een woord met een /sk/-cluster, deze zinnen dienen als

afleiders. Volgens sommige deelnemers zat er in de zinnen 14 en 21 een taalkundige fout, namelijk dat de toevoegingen te eten en te staan overbodig zijn en in het Nederlands op deze manier niet voorkomen. Dit is echter niet van invloed op het doel van dit onderzoek, en daarom verder niet van belang.

Zin Nederlands woord Friese vertaling

(19)

16 tandarts tanden tand toskedokter tosken tosk 18 kinds bernsk 19 mus mussen mosk mosken 20 winterse winterske 22 historisch Amerikaanse mens histoarysk Amerikaanske minsk 23 jaloerse trotse jaloerske grutske

Tabel 2; doelwoorden bij de vertaaltaak

Het nadeel van deze manier van testen is dat de deelnemers vaak werden afgeleid door de Nederlandse tekst. In zin 19 bijvoorbeeld werden mus en mussen vaak gelezen als mûs en

muzen (in plaats van mosk en mosken), waarschijnlijk omdat deze qua woordbeeld erg op

elkaar lijken. Ook in zin 5 leverde dit voor het doelwoord tjerksk problemen op, meestal werd dit uitgedrukt als tsjerklik, maar drie van de deelnemers hebben ook daadwerkelijk het doelwoord benoemd. In zin 18 werd het doelwoord bernsk vaak uitgedrukt als as in (lyts)

bern, of berne-achtich. Maar twee deelnemers hebben het doelwoord benoemd. In een aantal

gevallen is juist het tegenovergestelde het geval, waarin deelnemers een ‘geef-Frysk’ woord gebruikten, in plaats van het doelwoord. Een voorbeeld hiervan is in zin 16 het gebruik van

âldmoadrich(e) in plaats van âlderwetsk(e) en in de zinnen 4 en 23 oergeunstich(e) in plaats

van jaloersk(e). Drie deelnemers gebruikten deze woorden, één persoon alle twee, en de andere twee alleen âldmoadrich(e) of oergeunstich(e). In de zinnen 4 en 23 wordt in plaats van grutsk(e) door dertien deelnemers het Nederlandse woord, wat ook geaccepteerd is in het Fries, trots gebruikt. Opvallend hier is, dat vijf deelnemers bij het bijvoeglijke naamwoord

trotske zeiden, dus met /k/.

Het corrigeren van de deelnemers, door bijvoorbeeld te vragen de zin nog een keer te lezen, is in de meeste gevallen niet gedaan. Dit omdat de deelnemer hierdoor extra op het doel van het onderzoek gewezen zou kunnen worden, en dit zou dan de resultaten van de rest van de test kunnen beïnvloeden. Woorden die genoemd werden op de plaatsen van de doelwoorden en geen /sk/-cluster hadden, zijn uit de resultaten weggelaten.

2.1.2 De routetest (zie bijlage 2)

Deze taak bestaat uit een route vanaf het huis dat de start aangeeft, naar de finishvlag die het eindpunt aangeeft. Daar tussenin staan twaalf plaatjes, waarbij de deelnemers de opdracht kregen deze zo uitgebreid mogelijk te beschrijven. Negen van deze plaatjes bevatten afbeeldingen van woorden met een /sk/-cluster, de rest dient als afleiding. Het doel hiervan was dat de deelnemers in een iets meer spontane taalsituatie de woorden met een /sk/-cluster gingen gebruiken. De tabel hieronder geeft een overzicht weer van de woorden die gehoord werden, met links de doelwoorden, en rechts andere woorden die frequent werden gebruikt. Daarnaast werden er zo nu en dan nog andere woorden gebruikt zoals toskboarstelersguod,

toskpasta, ôfwaskmiddel en Fryske. Ook de woorden die niet als doelwoorden bedoeld waren,

(20)

Doelwoorden Frequent gebruikte woorden fisk fiskje minsken fisker fiskjen wask waskmand Ingelsk Nederlânsk Frânske Hollânske/Nederlânske Dútske tosk toskenpoetse/toskenboarstelje ôfwask ôfwaskje

Tabel 3; doelwoorden routetest

Opvallend is dat voor het plaatje met de Frânske tsiis veel deelnemers voor Hôllanske tsiis of

Nederlânske tsiis gingen, vandaar dat deze woorden bij de frequent gebruikte woorden staan.

Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn kaas als iets typisch Nederlands wordt gezien en daarom de vlag als een Nederlandse vlag wordt gezien.

Wanneer een deelnemer niet het doelwoord of een alternatief woord met de /sk/-cluster noemde, stelde de tester een extra vraag om de deelnemer alsnog dit woord te laten zeggen. Het plaatje met de tand werd vaak benoemd als kies, om toch nog tosk te horen krijgen, stelde de tester de vraag wat is in oar wurd foar kies?. In het geval van het plaatje met de beer die de afwas doet, werd vaak één van de twee doelwoorden genoemd. Veelgehoorde uitdrukkingen waren dan: de bear docht de ôfwask (in dit geval kon de tester vragen: wat is it tiidwurd

derfoar, foar de ôfwask dwaan?) of: de bear is oan it ôfwaskjen (in dit geval kon de tester

vragen: wat docht de bear dan, at er oan it ôfwaskjen is?). Sommige deelnemers verklaarden in het laatste geval dat de ôfwask volgens hen geen correct Fries is, of in ieder geval niet door hen werd gebruikt. Het Fries woordenboek heeft inderdaad geen lemma voor ôfwask, maar wanneer je zoekt op het Nederlandse woord afwas, wordt de vertaling ôfwask hier wel gegeven. Mogelijk gaat het hier dus om een invloed vanuit het Nederlands.

2.1.3 De schrijftaak

De derde taak bestond uit het schriftelijk vertalen van de volgende drie zinnen: 1. De man die de stenen tilde, liet één steen op zijn teen vallen.

2. In de winkel hebben ze nog geen vlees te koop.

3. Vijf van de tien meisjes stelden tijdens het college een vraag.

(21)

De schrijftaak is dus niet gericht op het onderzoeken van de /sk/-cluster, maar op het controleren van de schrijfvaardigheid Fries van de deelnemers. In de drie zinnen zitten een aantal regeltjes verborgen, die iemand die Fries schrijven geleerd heeft automatisch goed zal doen. Iemand die het Fries schrijven niet geleerd heeft, zal dit niet weten en het dus fout doen. De Friese vertaling van de drie zinnen wordt hieronder gegeven:

1. De man dy’t de steannen tilde, liet ien stien op syn tean falle. 2. Yn ‘e winkel hawwe se noch gjin fleis te keap.

3. Fiif fan de tsien famkes stelden tidens/ûnder it kolleezje in fraach.

Onderstreept zijn de woorden en woordgedeeltes waarvan iemand die geen les heeft gehad in het schrijven van Fries, de fouten naar verwachting zal maken. Het is in het Fries regel dat alle woorden die met een <v> beginnen, met een <f> geschreven moeten worden, en alle woorden die met en <g> eindigen, met <ch> geschreven moeten worden. Daarnaast is het onderscheid in schrijfwijze tussen de drie woorden in (Ned: een), ien (Ned: één) en yn (Ned: in) lastig. In het woord steannen is sprake van ‘breking’ van de vocaal, de foute schrijfwijze die dan vaak gevonden wordt is stjinnen. De schrijftest is beoordeeld op aantal spelfouten, er waren meerdere fouten in een woord mogelijk. Tenzij het hele woord fout geschreven was, dan werd dit gerekend als één fout. Bijvoorbeeld college in plaats van kolleezje is één fout, maar vraag in plaats van fraach zijn twee fouten. Het aantal gemaakte fouten in de schrijftest varieerde tussen de deelnemers met 0 als laagste score, en 22 als hoogste score.

In de tabel hieronder worden de antwoorden gegeven die de deelnemers gaven op de vraag of ze Fries konden schrijven, met daarachter het aantal fouten (van hoog naar laag) dat ze in de schrijftaak gemaakt hebben. Er is vanuit gegaan dat men bij 0-5 fouten Fries kan schrijven, bij 6-10 fouten een beetje Fries kan schrijven, en bij alles boven de 10 fouten geen Fries kan schrijven. Uit de tabel blijkt dan dat zes deelnemers zichzelf verkeerd ingeschat hebben, deze worden in italics weergegeven. Drie van hen overschatten zichzelf, en drie van hen onderschatten zichzelf. Omdat er dus inderdaad verschil blijkt te zijn tussen het aantal fouten in de schrijftaak en hoe mensen zichzelf inschatten, is er in de resultaten uit gegaan van het aantal fouten in de schrijftaak voor de parameter of deelnemers wel of niet Fries kunnen schrijven. Hierbij is gerekend dat deelnemers met 0-3 fouten wel Fries kunnen schrijven, en dat alle deelnemers die 6 of meer fouten hadden niet Fries kunnen schrijven. Er ligt hier ook een duidelijke grens in aantal fouten, vandaar dat de beslissing van wel of niet Fries kunnen schrijven hier ligt. In totaal zijn er 12 deelnemers die niet Fries kunnen schrijven, en 19 die wel Fries kunnen schrijven.

Deelnemer Kun je Fries

(22)

13 beetje 6 30 beetje 6 15 beetje 3 23 ja 2 4 ja 1 9 beetje 1 14 ja 1 16 ja 1 18 ja 1 24 ja 1 10 ja 0 17 ja 0 20 ja 0 21 ja 0 22 ja 0 25 ja 0 26 ja 0 27 ja 0 28 ja 0 29 beetje 0

Tabel 4; resultaten schrijftaak

2.1.4 De luisteropdracht (zie bijlage 3)

Deze opdracht bestond uit het beluisteren van het fragment met de titel ‘De lytse goudfisk’. De tekst van het fragment wordt hieronder weergegeven1:

De Lytse Goudfisk.

Der wie ris in earme fisker dy’t yn in âlderwetsk húske oan see wenne. Op in dei sette er wer ris ôf om mei syn netten te fiskjen te gean.‘En weagje it net om mei lege hannen thús te kommen!’ rôp syn falske wiif him nei. Ûnderoan by de Mediterraanske see hie er krekt syn netten yn it wetter goaid, doe’t syn each foel op wat glinsterjends tusken de planten. Hy helle in goudgiele fisk út in net dy’t dizze wurden tsjin him sei: ‘Bêste fisker, lit my frij. Ik bin de soan fan de Frânske Seekening en atst my gean litst, sil ik elke winsk dy’tst mar hast útkomme litte.’

De woorden met /sk/-cluster zijn onderstreept. Deelnemers kregen zes fragmenten te horen, waarin het verhaal steeds twee keer achter elkaar afgespeeld werd. In totaal hebben de deelnemers dus twaalf keer bovenstaand verhaaltje gehoord. Nadat de deelnemers het fragment twee keer (dus één spreker) gehoord hadden, kregen ze de tijd om deze spreker te beoordelen. De deelnemers kregen de opdracht de sprekers van de zes fragmenten te beoordelen op de categorieën formaliteit, opleidingsniveau, aantrekkelijkheid, moderniteit en correctheid. Het scoreformulier dat gebruikt werd voor dit testonderdeel is te vinden in bijlage 3. Het tweede en het vijfde fragment is ingesproken door dezelfde persoon. Het gaat hier om een 23-jarige vrouw, die het verhaal in het standaardfries heeft voorgelezen. De eerste keer dat zij te horen was, las zij alle /sk/-clusters voor. De tweede keer dat zij te horen was, waren

(23)

de /k/’s uit het fragment verwijderd. Dit was het enige verschil tussen beide geluidsfragmenten, de beoordeling die de deelnemers over deze fragmenten zouden geven, zou dus alleen gebaseerd kunnen zijn op dit verschil. De andere vier fragmenten dienen als afleiders. Het eerste fragment is een 57-jarige man, het derde fragment een 22-jarige vrouw, het vierde fragment een 26-jarige vrouw en het zesde fragment een 23-jarige vrouw. Alle sprekers zijn van huis uit Friestalig. Deze vier personen hebben het verhaaltje voorgelezen zoals ze die normaal voor zouden lezen, dus met afwisselend gebruik van de /sk/-cluster. Er is verder niet gekeken naar de beoordelingen van deze vier fragmenten.

Het doel van dit onderdeel is om de onbewuste reactie van de deelnemers te testen op het horen van de /sk/-cluster. Wat we willen meten is of er verschil is in reactie tussen het horen van de /k/, of juist het ontbreken van de /k/.

2.1.5 De evaluatie

Dit onderdeel bestond uit een gesprekje tussen de tester en de deelnemer, welke is opgenomen. Allereerst werd aan de deelnemer gevraagd of diegene door heeft gehad waar het onderzoek over ging. Het is van belang dit te weten, want mocht de deelnemer doorhebben waar het onderzoek over gaat, dan moet nagegaan worden of deze data nog bruikbaar zijn voor de rest van het onderzoek. Daarna legde de tester uit waar het onderzoek over ging, wat de onderzoeksvragen zijn, en wat dus het doel van het onderzoek is. Ook werd tijdens dit gesprek aan de deelnemer gevraagd of hij/zij in de gaten heeft gehad dat ze bij de luisteropdracht twee keer dezelfde persoon hebben gehoord. Wanneer de deelnemer dit inderdaad gehoord had, werd vaak nog gevraagd of hij/zij dan ook gehoord had wat het verschil was tussen deze beide fragmenten. In de meeste gevallen wisten de deelnemers die gehoord hadden dat ze twee keer dezelfde persoon gehoord hadden dit niet te benoemen, zelfs niet nadat hun al het doel van het onderzoek was uitgelegd. Tot slot werd de deelnemers nog gevraagd wat hun persoonlijke mening was over het gebruik van de /sk/-cluster. Vinden ze het bijvoorbeeld mooier dat sprekers de /k/ klank wel of niet gebruiken, of maakt ze dat juist niet veel uit. De antwoorden op deze vragen kunnen vergeleken worden met de onbewuste reactie uit het testonderdeel met de luisteropdracht.

2.2 Deelnemers

(24)

In fo rm an t le eft ijd gesl ac ht op le id in g we rk geboren opge gr oei d dia le ct ku n je F ries sch rijv en ? Th uis ta al sch rijft oe ts aan tal fou t Do or w aa r onde rzo ek ov er g aa t? 1 21 vrouw HBO (niet afgerond) Bijbaan: Woonbegeleiding Gehandicapten

Jongeren Leeuwarden Buitenpost Wâldfrysk beetje Fries 11 niet 2 22 vrouw HBO Verpleegkundige Drachten Surhuisterveen Wâldfrysk nee

Fries/ Nederlands 11 niet 3 21 vrouw HBO (niet afgerond) Bijbaan:

huishoudelijke hulp Gorredijk Gorredijk Zuidhoeks nee

Fries/

Nederlands 13 niet 4 22 vrouw

Bachelor

WO Secretaresse Drachten Surhuizum Wâldfrysk ja

Fries/

Nederlands 1 wel 5 23 man HBO Constructeur Drachten Surhuisterveen Wâldfrysk nee

Fries/

Nederlands 16 niet

6 39 vrouw MBO Geen Drachten Waskemeer

Wâldfrysk/Fries in Oost-

stellingwerf ja Fries 7 niet 7 45 man MBO

Zelfstandig

ondernemer Drachten Haulerwijk Wâldfrysk nee

Fries/

Nederlands 22 niet

8 15 man

VWO (niet

afgerond Geen Drachten Donkerbroek

Wâldfrysk/Fries in

Oost-stellingwerf beetje Fries 14 niet 9 55 vrouw HBO Leerkracht Drachten Drogeham Wâldfrysk beetje Fries 1 niet 10 58 man WO Leerkracht Surhuisterveen Surhuisterveen

Wâldfrysk (en

Klaaifrysk) ja Fries 0 niet 11 52 vrouw MBO Kraamverzorgster

Harkema-Opeinde

Harkema-Opeinde Wâldfrysk nee Fries 14 niet 12 24 man MBO Chauffeur Drachten Surhuisterveen Wâldfrysk nee Fries 13 niet 13 50 man Havo Magazijnbeheerder Surhuisterveen Surhuisterveen Wâldfrysk beetje

Fries/

Nederlands 6 niet

14 24 man

Master WO (niet

afgerond) Stagiair Leeuwarden

Sint-Johannesga Klaaifrysk/Zuid hoeks ja Fries/ Nederlands 1 niet 15 33 man WO Wetenschapper Leeuwarden Buitenpost Wâldfrysk beetje

Fries/

Nederlands 3 niet 16 40 vrouw WO Directie-assistent Stiens

Stiens en

Wommels Klaaifrysk ja Fries 1 niet 17 37 man WO Journalist Leeuwarden Leeuwarden Afûk ja

Nederlands/

gebarentaal 0 niet 18 43 man WO Wetenschapper Amsterdam Abcoude Afûk ja Nederlands 1 niet 19 30 man WO PhD Beetsterzwaag Beetsterzwaag Afûk beetje Nederlands 9 niet 20 51 vrouw WO Onderzoeksassistent Hijum Hijum Klaaifrysk ja Fries 0 niet 21 62 vrouw HBO Onderzoeksassistent Goutum Goutum Klaaifrysk ja Fries 0 niet 22 60 vrouw MBO Secretaresse Rypstjerk Rypstsjerk Wâldfrysk ja Fries 0 niet 23 53 man HBO

Administratief

medewerker Tsjalbert Tsjalbert Wâldfrysk ja Fries 2 niet 24 52 vrouw HBO Secretaresse Harlingen Harlingen Klaaifrysk ja

Fries/

Nederlands 1 niet 25 55 man WO Wetenschapper Rinsumageest Rinsumageest

Klaaifrysk/

Wâldfrysk ja Fries 0 niet 26 54 vrouw HBO Onderzoeksassistent Tsjerkwert Blauhûs Klaaifrysk ja Fries 0 wel 27 51 vrouw MBO Secretaresse Sneek Warns Zuidhoeks ja

Fries/

Stadsfries 0 niet 28 34 vrouw WO Projectmedewerker Breda Alphen a/d Rijn Afûk ja Nederlands 0 niet 29 52 man WO Lexicograaf Twijzel Drachten Klaaifrysk beetje Fries 0 niet 30 27 vrouw HBO

Radiotherapeutisch

laborant Drachten Surhuisterveen Wâldfrysk beetje Fries 6 niet 31 32 man HBO

ICT Systeem

Architect Lippenhuizen Gorredijk Zuidhoeks nee

Fries/

Nederlands 15 niet

Tabel 5; gegevens proefpersonen

2.3 Procedure

De test is eerst een keer als proef afgenomen bij één deelnemer, om te controleren of alles duidelijk was en de test goed liep. Na een paar kleine aanpassingen is de test voorgelegd aan de andere 31 deelnemers.

(25)

vertaaltest werd aan de deelnemers gevraagd de 24 Nederlandstalige zinnen te vertalen naar het Fries. Ze mochten elke zin eerst rustig in zichzelf lezen, dus niet beginnen met vertalen, en de vertaling hoefde ook niet woord voor woord gedaan te worden. Het ging erom dat er een correct Friese zin werd gemaakt. Bij de routetest werd aan de deelnemers gevraagd een zo uitgebreid mogelijke omschrijving van de plaatjes te geven die ze op de route tegenkwamen, het was niet voldoende om één woord te noemen. Hierna kregen de deelnemers de opdracht drie zinnen schriftelijk te vertalen van het Nederlands naar het Fries, en daarna kregen ze het instructieformulier voor de luisteropdracht te zien. Als ze na het lezen hiervan nog vragen hierover hadden, dan was er gelegenheid deze te stellen. De luisteropdracht duurde ongeveer 10 minuten, de deelnemers moesten hiernaar luisteren met een koptelefoon op. Tot slot kregen de deelnemers nog een evaluatiegesprek waarin een aantal vragen werden gesteld. 2.4 Keuzes Analyse: Statistiek

De vertaaltest, routetest en de evaluatie zijn alle drie getranscribeerd. Van de vertaaltest zijn alleen die zinnen getranscribeerd waarin de doelwoorden zaten, en bij de routetest alleen die delen bij de plaatjes waarbij doelwoorden voorkwamen. De evaluaties zijn volledig uitgewerkt als een gesprek tussen tester en deelnemer.

Bij de vertaaltest zijn de doelwoorden opgedeeld in drie categorieën, namelijk: met [k], zonder [k], en een ander woord dan bedoeld. Bij de routetest is deze zelfde indeling gemaakt. In de resultaten is alleen gekeken naar de eerste twee categorieën, met [k] en zonder [k]. Wanneer de deelnemers een ander woord dan bedoeld hebben gezegd, is dit niet meegenomen bij de resultaten.

De data van de luisteropdracht zijn gescoord op vijf categorieën: informeel-formeel, laag opgeleid-hoog opgeleid, onaantrekkelijk-aantrekkelijk, ouderwets-modern en incorrect-correct, op basis van een vijfpuntsschaal (1-5) waarbij 1 de laagste waarde aangeeft en 5 de hoogste. Dus een 1 bij informeel-formeel betekent ‘erg informeel’, en een 5 betekent ‘erg formeel’. Voor al deze categorieën zijn de gemiddeldes en de standaardafwijkingen bij beide fragmenten genoteerd en met elkaar vergelijken. Van de evaluatie zijn de meningen over het wel of niet gebruiken van de [k] apart genoteerd.

Voor de factor leeftijd is er in SPSS gebruik gemaakt van de pearson correlatie. Deze laat zien dat er een positieve of negatieve correlatie bestaat tussen twee variabelen, in het geval van dit onderzoek leeftijd en uitspraak van /s/ of /sk/. De pearson correlatie is in SPSS te vinden bij Analyze > correlate > bivariate. Voor de andere factoren is het programma Rbrul gebruikt. Als onafhankelijke variabele is de variant [s] of [sk] gekozen. De andere variabelen zijn schrijfvaardigheid, inflectie (2x), taalachtergrond van het woord en transparantie.

In tabel 5 hieronder is te zien hoe de resultaten gelezen dienen te worden2. De deviance geeft aan hoe goed het model de data weergeeft, of hoe ver de data afwijken van de voorspellingen van het model. Hoe groter dit getal is, hoe slechter het model de data weergeeft. De df geeft de degree of freedom aan, oftewel, geeft het aantal waardes in een model aan dat kan variëren. De grand mean geeft de proportie van de application value aan. Dit betekent dat het aangeeft hoe vaak de variant voorkomt in de totale data. De proportion of application value geeft dan aan hoe vaak de variant per variabele voorkomt. In het geval van dit voorbeeld is dat de

rhoticity, in onderhavig onderzoek is dat de [sk]. De factors geven de verschillende factoren

(26)

aan de hand waarvan het voorkomen van de variabele getest is. In het voorbeeld hieronder zijn dat store (met drie variabelen saks, macy’s en klein’s) en word (met twee variabelen floor en fourth). In het onderhavig onderzoek zijn dat inflectie a (met variabelen eind, inflectie –e, inflectie –en, inflectie –je en inflectie –er), inflectie b (met variabelen eind en inflectie), taalachtergrond van het woord (met variabelen Nederlands en Fries), transparantie3 (met variabelen transparant en niet-transparant) en schrijfvaardigheid (met variabelen wel en niet). De logodds zijn de ruwe coëfficienten voor het regressiemodel. Hoe groter het getal, hoe groter het effect. De tokens (N) geven aan hoe vaak een variabele in de test voorkomt. De

factor weights zijn het belangrijkste in de tabel, zij geven aan of er sprake is van een

significant effect of niet. De factor weights die boven de 0,5 zijn, hebben een voorkeur voor de application value, hoe dichter bij 1, hoe groter het effect. In het voorbeeld hieronder betekent dat bijvoorbeeld, dat de winkels Saks en Macy’s een voorkeur hebben voor rhoticity, maar Klein’s niet.

Tabel 6; voorbeelduitkomst Rbrul (bron: http://www.lancaster.ac.uk/fass/groups/LVLT/Rbrulnotes2.pdf pagina 10)

(27)

3. Resultaten

In de paragraaf hieronder worden de resultaten schematisch weergegeven in grafieken. Er wordt begonnen met een overzicht van de totale scores. Hier is een verdeling gemaakt in gebruik van [s] of [sk] in de totale test. Daarnaast is er een vergelijking gemaakt tussen beide testen in het gebruik van de /sk/-cluster.

Daarna wordt er scores gekeken naar invloed van de linguïstische en sociale factoren op het wel of niet uitspreken van de /k/. Voor de linguïstische factoren wordt er gekeken naar inflectie, transparantie van het morfeem, en de taalachtergrond van het woord (Fries of Nederlands). Bij de sociale factoren wordt er gekeken naar geslacht, opleiding, schrijfvaardigheid en leeftijd.

Bij de luisteropdracht wordt er gekeken naar het verschil in de beoordeling van /s/ en /sk/ door de deelnemers op de gebieden formaliteit, opleiding, aantrekkelijkheid, moderniteit en correctheid.

In de laatste paragraaf zijn de statistiekresultaten te zien. 3.1 Totale scores

De figuur hieronder laat de verdeling in de uitspraak van [s] en [sk] zien in de test. In een totaal van 1495 tokens, wordt 652 keer de [s] uitgesproken, en 843 keer de [sk]. Dit betekent dat 44% van de data een [s] in de uitspraak hebben, en 56% een [sk].

Figuur 1; totaalverdeling [s] en [sk]

De grand mean in tabel 7 in paragraaf 3.5 hieronder bevestigt dit resultaat. Hieruit kan dan ook wel geconcludeerd worden dat de [sk] nog zeker niet helemaal verdwenen is, hij komt zelfs vaker voor dan de [s]-uitspraak. Maar, ervan uitgaande dat de /k/ uit deze cluster officieel in alle gevallen er hoort te staan, is er natuurlijk wel sprake van het verdwijnen van deze klank. Om te kijken in welke gevallen de /k/ aan het verdwijnen is, worden in de volgende paragrafen de linguïstische en sociale factoren behandeld.

(28)

De resultaten van de totale test zijn gebaseerd op twee verschillende testen. Deze verschillen van elkaar in dat de ene een vertaaltaak is, dus meer gestuurd, en de andere meer spontane taal uitlokt. Om te kijken of er misschien verschil in de resultaten in de uitspraak van [s] en [sk] zijn tussen beide testen, zijn deze hieronder in figuur 2 vergeleken. Uit het totaal van 1495 tokens, waren 920 tokens bij de vertaaltaak, en 575 tokens bij de routetest. Bij de vertaaltaak werd de /sk/-cluster 445 keer als [s] uitgesproken, en 475 keer als [sk]. Bij de routetest werd deze cluster 207 keer als [s] uitgesproken en 368 keer als [sk]. De vertaaltaak laat een evenredige verdeling zien tussen [s] en [sk], terwijl in de routetest de meerderheid met [sk] wordt uitgesproken. Deze factor is niet van belang voor de rest van dit onderzoek, en daarom wordt er in de statistiek, discussie en conclusie niet op teruggekomen. Een mogelijke verklaring voor het feit dat bij de routetest minder [s] realisaties laat zien dan de vertaaltaak, zou kunnen komen door het feit dat de deelnemers bij het doen van de vertaaltaak teveel afgeleid worden door het Nederlandse woordbeeld. Hier staat de /k/ namelijk niet geschreven, daarom wordt deze misschien ook niet uitgesproken.

Figuur 2; taak en /sk/

3.2 Linguïstische factoren 3.2.1 Inflectie

Het ligt in de lijn der verwachting dat wanneer de /sk/-cluster op het eind van een woord staat, deze eerder weggelaten zal worden dan wanneer er sprake is van inflectie. Dit omdat het op het eind van een woord makkelijker is om de [k] niet uit te spreken. Figuur 3 en 4 laten de invloed zien van inflectie op het wel of niet uitspreken van de /k/. Figuur 3 maakt onderscheid tussen verschillende soorten flexie. Eind betekent dat het woord geen inflectie heeft, zoals

Hollânsk. Inflectie –e zijn woorden als Hollânske, woorden met inflectie –er zijn woorden als fisker, inflectie –je zijn werkwoorden als fiskje, en inflectie –en zijn de meervoudsvormen als tosken. Figuur 4 laat het verschil zien tussen woorden waarbij de cluster op het eind van een

woord voorkomt, en woorden waarbij de cluster in inflectie voorkomt.

(29)

In figuur 3 hebben van de 1495 tokens er 735 een finale –sk. Daarvan worden er 394 met [s] uitgesproken, en 341 met [sk]. Daarnaast zijn er 502 met een –e, waarvan 244 met [s] en 258 met [sk] uitgesproken worden. Van de inflectie met –er zijn er 39 tokens, waarvan 5 met [s] en 34 met [sk] uitgesproken worden. De werkwoorden met inflectie –je komen 93 keer voor in de test, waarvan er 0 met [s] uitgesproken worden, en 93 met [sk]. Meervoudsvorm –en komt 126 keer voor, waarvan er 9 met [s] uitgesproken worden en 117 met [sk].

In totaal komen er 760 woorden met inflectie voor, hiervan worden er 258 met [s] uitgesproken en 502 met [sk], te zien in figuur 4. Wanneer de [k] op het eind van een woord voorkomt is er min of meer een evenredige verdeling tussen het gebruik van [s] en [sk]. Wanneer er sprake is van inflectie, wordt de [sk] vaker uitgesproken dan de [s]. Bij inflectie – je is er zelfs sprake van een 100% uitspraak van [sk]. Inflectie –e, dus de adjectieven, laten ook een evenredige verdeling zien tussen [s] en [sk].

Figuur 3; inflectie en /sk/ (a)

Figuur 4; inflectie en /sk/ (b) 341 46% 258 51% 34 87% 93 100% 117 93% 394 54% 244 49% 5 13% 9 7% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

eind inflectie -e inflectie -er inflectie -je inflectie -en

(30)

Figuur 3 laat dus in eerste instantie zien dat op het eind van een woord de /k/ nog maar in 46% van de gevallen uitgesproken wordt, en dat dit bij alle verschillende soorten inflectie een hoger getal is. Er kan dus voorzichtig gezegd worden dat de /k/ in geval van inflectie inderdaad vaker uitgesproken wordt dan wanneer deze op het eind van een woord staat. In het geval van de inflectie –e is er niet een groot verschil te zien, het gaat hier om 51% van de gevallen waar de /k/ wel wordt uitgesproken, tegenover 46% op het eind van een woord. Maar bij de andere inflectiesoorten is er wel degelijk sprake van een groot verschil. Bij woorden met inflectie op –er is er sprake van uitspraak van de /k/ in 87% van de gevallen. De inflectie op –je geeft zelfs een 100% score in de uitspraak van de /k/, en de inflectie –en een 93% score. Dit zijn hoge scores, en aan de hand hiervan kan er wel geconcludeerd worden dat deze vormen van inflectie inderdaad een goede indicator zijn voor het wel uitspreken van de /k/ uit de /sk/-cluster.

De statistiek in tabel 7 in paragraaf 3.5 laat het volgende zien (inflectie a): wanneer de /sk/-cluster op het eind van een woord voorkomt, is er geen sprake van voorkeur voor de [k] uitspraak. De factor weight is namelijk maar 0.012. Dit geldt ook voor de inflectie –e, inflectie –en en inflectie –er. Bij inflectie –e komt de [k] nauwelijks voor, bij de andere inflectiesoorten is dit iets vaker. De enige inflectie die een duidelijke voorkeur voor de [k]-uitspraak laat zien is de inflectie op –je. Uit deze statistiek kan dus geconcludeerd worden dat inflectie eigenlijk geen invloed heeft op het wel uitspreken van de /k/, in de meeste gevallen blijft de [k] juist weg.

Zoals te zien in figuur 4, is, wanneer alle inflectievormen samen genomen worden en tegenover de /sk/-cluster op het eind van een woord worden gezet, er duidelijk te zien dat de [k] bij inflectie vaker wordt uitgesproken dan wanneer deze op het einde van een woord staat. Bij inflectie is dit namelijk 67% procent, tegenover 46% bij eind. Uit de statistiek in tabel 7 in paragraaf 3.5 (inflectie b) blijkt dat inflectie niet een significante factor is voor het uitspreken van de /k/. Hoewel bij de inflectie er wel sprake is van meer voorkeur voor de [sk] variant, is dit nog niet een significant verschil met de /sk/-cluster op het eind.

3.2.2 Transparantie

Visser (1985) sprak over het transparant of niet-transparant zijn van een morfeem en de invloed hiervan op het behoud van de /sk/-cluster. Bij een transparant morfeem is het duidelijk dat het hier gaat om een morfeem, bij een niet-transparant morfeem is het minder duidelijk dat het hier gaat om een morfeem en vormt het meer een geheel als woord. Wanneer het /sk/ suffix bij het woord vandaan gehaald wordt, en hier blijft een woord over dat iets betekent, dan gaat het om een transparant morfeem: boersk > boer, het woord boersk is hiermee afgeleid van boer. Echter, wanneer het suffix /sk/ bij het woord vandaan gehaald wordt, en het woord dat overblijft geen eigen betekenis heeft, dan gaat het om een niet-transparant morfeem: bosk > *bo, het woord bosk is hiermee niet afgeleid van bo en vormt dus een woord op zichzelf4.

(31)

In figuur 5 worden de 735 tokens die een finale /sk/-cluster hebben beoordeeld of het wel of niet transparant zijn van het morfeem –sk van invloed is op de uitspraak van de /k/. In totaal zijn er 386 tokens met een transparant morfeem, waarvan er 283 met [s] uitgesproken worden en 103 met [sk]. Daarnaast zijn er 304 tokens met een niet-transparant morfeem, waarvan er 78 met [s] uitgesproken worden en 103 met [sk].

Figuur 5; transparantie en /sk/

De statistiek laat zien dat transparantie een significante factor is voor het wel of niet uitspreken van de /k/. Dit is te zien in tabel 8 in paragraaf 3.5. Wanneer het gaat om een niet-transparant morfeem is er een grote voorkeur voor het uitspreken van de /k/, namelijk een factor weight van 0.738. Wanneer het gaat om een transparant morfeem is deze voorkeur voor de [k] uitspraak veel minder groot.

3.2.3 Taalachtergrond van het woord

(32)

Figuur 6; taalachtergrond van het woord en /sk/

Tabel 7 in paragraaf 3.5 laat de uitkomsten van de statistiektest zien. Uit deze resultaten blijkt dat taalachtergrond van het woord inderdaad een significante factor is voor het wel of niet uitspreken van de /k/. Wanneer de taalachtergrond van het woord Fries is, is er duidelijk voorkeur voor de [sk]-variant, namelijk met een factor weight van 0.762. Dit tegenover een factor weight van 0.238 bij woorden met een Nederlandse taalachtergrond.

3.3 Sociale factoren 3.3.1 Geslacht

(33)

Figuur 7; geslacht en /sk/

Figuur 7 laat zien dat er nauwelijks verschil is in de uitspraak van de /sk/-cluster tussen mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de [k] in 56% van de gevallen uitgesproken, en bij vrouwen is dit 57%. Dit is een verwaarloosbaar verschil, en er kan dus ook wel geconcludeerd worden dat geslacht niet van invloed is op het wel of niet uitspreken van de /k/.

3.3.2 Opleidingsniveau

Figuur 8 laat de invloed van het opleidingsniveau van de deelnemer zien op het gebruik van /sk/. Van de 1495 tokens, zijn er 595 van universitair opgeleiden, daarvan zijn er 199 met [s] uitgesproken, en 396 met [sk]. 530 tokens zijn van een HBO opgeleide, daarvan zijn er 282 met [s] uitgesproken, en 248 met [sk]. Daarnaast zijn er 370 die MBO opgeleid zijn, of nog bezig zijn met de middelbare school. Hiervan zijn er 171 met [s] en 199 met [sk]. Bij HBO en MBO zijn de verdelingen tussen [s] en [sk] ongeveer evenredig, zij het bij MBO wat meer gebruik van [sk] dan bij HBO. Bij universitair opgeleiden is de meerderheid [sk].

De resultaten in figuur 8 laten zien dat de deelnemers die Universitair opgeleid zijn in 67% van de data de [k] wel uitspreken. Deelnemers die een opleiding op HBO niveau gevolgd hebben, spreken de [k] in 47% van de gevallen wel uit, en deelnemers die een Mbo-opleiding volgden of nog bezig zijn met de middelbare school spreken de [k] nog in 54% van de gevallen uit. Het is duidelijk dat universitair opgeleiden hoger scoren op het uitspreken van de /k/. Er kan echter niet geconcludeerd worden dat een hoger opleidingsniveau gelijk staat aan het vaker uitspreken van de /k/. Deelnemers met een Mbo-opleiding spreken namelijk de [k] vaker uit dan deelnemers die HBO opgeleid zijn. Er is dus niet een duidelijke lijn te zien van hoog- naar laagopgeleiden. Daarom is de conclusie hier ook dat opleidingsniveau in eerste instantie geen invloed heeft op het uitspreken van de /k/.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanzelfsprekend kunnen de leerlingen ook op school zelfstandig werken met Sam de politieman zonder dat dit de leerkracht veel voorbereidingstijd of extra lestijd kost.. Sam

Het aandeel van de BRICS-landen, Singapore, Hong Kong in logistieke diensten wordt steeds groter, met prestaties die elk jaar verbeteren (goedkope

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Natuurbeschermings organisaties.. aspect voor bijvoorbeeld een uitbreidingsplan kan betekenen, terwijl bij hetzelfde bureau een andere medewerker totaal geen interesse hierin

In de commissie Ruimte van 7 december is gevraagd of er een extra ontsluiting kan komen voor verkeer vanuit het plan Fruithof naar de van Heemstraweg.. Dit om het verkeer op

Smoezen is niet methodegebonden en kan een aanvul- ling zijn in het curriculum voor de vreem- de talen (er zijn versies voor zes talen).

Als eerste basisoperatie kan je aan kinderen van de lagere school vra- gen om langere zinnen te maken, bepaalde werkwoorden te gebruiken, zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden

∙ Boter (rogge)brood en groene kaas, wie dat niet zeggen kan is geen echte Fries - Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries.. ∙ boter,