• No results found

University of Groningen. Re-integratie volgens plan Faber, Karin Andrea

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "University of Groningen. Re-integratie volgens plan Faber, Karin Andrea"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Re-integratie volgens plan Faber, Karin Andrea

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

2009

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Faber, K. A. (2009). Re-integratie volgens plan: Een onderzoek naar de mogelijkheden en consequenties van het gebruik van het instrument trajectplan bij re-integratie. Boom Juridische uitgevers.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

Download date: 13-04-2021

(2)

De juridische normering van re-integratie

4.1 Inleiding

Eén van de rationaliteiten die Snellen onderscheidt, is de politieke rationaliteit of te wel, wat is politiek aanvaardbaar. Bij re-integratie zijn de sociale zekerheids- wetten een weergave van wat politiek aanvaardbaar is. Uit de juridische norme- ring van re-integratie (en de parlementaire geschiedenis van deze wetten) blijkt hoe de wetgever de re-integratiedoelstellingen wil bereiken en hoe aan de begin- selen en eisen van de sociale en democratische rechtsstaat bij re-integratie vorm moet worden gegeven.

Voor de geschiktheid van het instrument trajectplan (contract of beschikking) is duidelijkheid over de vormgevingseisen die de sociale zekerheidswetgever stelt van belang. Wil het instrument politiek aanvaardbaar zijn dan moet het voldoen aan de vormgevingseisen die de wetgever stelt: het moet passen binnen het wettelijk kader, althans daar niet mee in strijd zijn.

In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe de wetgever de re-integratie vorm wenst te geven door de juridische normering van re-integratie in de verschillen- de sociale zekerheidswetten te beschrijven. De wetten die worden behandeld, zijn achtereenvolgens: de WW (paragraaf 4.2), de Wet WIA (paragraaf 4.3) en de WWB (paragraaf 4.4). De wijze waarop re-integratie in de IOAW en IOAZ is geregeld, zal niet apart worden behandeld aangezien de juridische normering van re-integratie grotendeels overeenkomt met de WWB.

De Wet WIA heeft de WAO vervangen. De WAO heeft daardoor niet geheel zijn betekenis verloren. Het is nog van toepassing op degenen die al voor 1 ja- nuari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden. De WAO wordt in dit hoofdstuk niet apart behandeld, omdat de re-integratie van cliënten met een uitkering op grond van deze wet in grote lijnen overeenkomt met de re-integratie van cliënten met een WIA-uitkering. Volstaan zal worden in dit hoofdstuk met enkele ver- wijzingen naar de WAO en het aanstippen van verschillen met de Wet WIA.

Hetzelfde geldt voor de WAJONG en de WAZ. De ZW krijgt bijzondere aan- dacht bij de behandeling van de Wet WIA. Dit daar de re-integratie van cliënten met een ZW-uitkering zijn beslag krijgt, voordat een uitkering op grond van de Wet WIA wordt toegekend en de re-integratie van deze cliënten voor een be- langrijk deel in de Wet WIA is geregeld.

(3)

Na de behandeling van voornoemde wetten zullen de verschillen en overeen- komsten in de wijze waarop de re-integratie in de diverse wetten zijn geregeld, worden besproken (paragraaf 4.5). Uit deze verschillen en overeenkomsten blijkt immers waaraan de wetgever bij re-integratie belang hecht.

Bij de behandeling van de verschillende sociale zekerheidswetten komt aan de orde wie betrokken zijn bij de re-integratie van de cliënten en welke rechten en plichten zij in dat kader hebben, ook ten opzichte van elkaar. Daarnaast zal in worden gegaan op het verloop van een re-integratietraject en de mogelijkheden om naleving van de rechten en plichten te bewerkstelligen.

In dit hoofdstuk wordt alleen de re-integratie besproken van de cliënten die een uitkering ontvangen van de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid. Hierop wordt één uitzondering gemaakt. Alvorens een WIA-uitkering kan worden aan- gevraagd, zijn werkgever en werknemer samen verantwoordelijk voor de re- integratie van de werknemer. In dit hoofdstuk zal hieraan aandacht worden be- steed, daar het UWV als poortwachter bij de re-integratie van de werknemer een belangrijke rol speelt, en het UWV in het kader van de ZW soms een rol speelt als pseudo-werkgever.

Het CWI had als uitvoeringsorgaan van de sociale zekerheid tot 1 januari 2009 diverse taken, ook op het terrein van re-integratie. Zo diende het CWI onder meer informatie te verzamelen en te analyseren zodat inzicht kon worden verkregen in de werking van de arbeidsmarkt. Daarnaast had het CWI tot taak deugdelijke informatie en advies over de arbeidsmarkt te verstrekken en voor- lichting te geven met betrekking tot de keuze van beroep en opleiding (zie arti- kel 21 lid 1 sub c, d en g Wet SUWI van voor 1 januari 2009). Het CWI speelde tevens een rol in het re-integratietraject van individuele werkloze werkzoeken- den.

Alle taken en bevoegdheden van het CWI zijn op 1 januari 2009 overgedra- gen aan het UWV. Het CWI is gefuseerd met het UWV. De wetgever meent dat door samenvoeging van deze beide instanties een meer geïntegreerde dienstver- lening tot stand kan worden gebracht en een betere samenwerking kan worden bereikt tussen alle bij de re-integratie betrokken uitvoeringsorganen. Een geïnte- greerde dienstverlening en een betere samenwerking komen volgens de wetge- ver zowel de cliëntgerichtheid, de snelheid, de effectiviteit als de efficiëntie van de re-integratie ten goede.166

Voor de overdracht van de taken van het CWI aan het UWV is een wets- voorstel aangenomen, welke hierna wordt aangeduid als Wijziging Wet SU- WI.167 In dit hoofdstuk zal de Wet SUWI worden besproken zoals deze voor de

166. Zie Kamerstukken II 2007/08, 31 514, nr. 3, p. 1, 2, 3 en 6.

167. Zie wetsvoorstel Wijziging Wet SUWI en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (hierna: Wijziging Wet SU- WI). De op dit voorstel betrekking hebbende kamerstukken hebben het nummer 31 514. Ten tijde van het schrijven van dit hoofdstuk was enkel het voorstel van wet alsmede de Memorie van Toe- lichting daarop bekend.

(4)

invoering van de Wijziging Wet SUWI eruit zag. Dit omdat het wetsvoorstel ten tijde van het schrijven van dit hoofdstuk nog niet door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer was aangenomen. Hierdoor bestond over de wijzigingen die door- gevoerd zouden worden nog geen zekerheid. Het was bovendien maar de vraag of de wijzigingen op de door de wetgever gewenste datum, te weten 1 januari 2009, werkelijk in werking zouden treden. De empirische hoofdstuk- ken (en de conclusies die in die hoofdstukken worden getrokken) zijn daarnaast sterk geënt op de wetgeving zoals deze er voor 1 januari 2009 uitzag. Kennis van het stelsel zoals deze er voor de doorvoering van de wijzigingen in de Wet SUWI uitzag is onontbeerlijk om deze hoofdstukken in een goed perspectief te kunnen plaatsen.

Nu de wetgeving voor invoering van de Wijziging Wet SUWI wordt bespro- ken wordt de rol van het CWI bij de re-integratie van de individuele cliënt be- handeld. Daar waar nu ‘CWI’ staat kan de lezer met ingang van 1 januari 2009

‘UWV’ lezen. Om dit hoofdstuk actueel te houden, is er voor gekozen de wijzi- gingen uit het wetsvoorstel die verder gaan dan de overheveling van een taak van het CWI aan het UWV in dit hoofdstuk eveneens te benoemen. Uiteraard zijn andere wetswijzigingen die zich in de sociale zekerheid hebben voorgedaan na 7 juli 2008, het moment waarop dit hoofdstuk werd afgesloten, evenmin mee- genomen.

4.2 Werkloosheidswet

4.2.1 Re-integratietaak en bevoegdheden CWI

Registratie werklozen

Het CWI heeft (in beginsel) tot taak aanvragen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet in te nemen, evenals aangiftes van werkloosheid (artikel 21 lid 1 sub f Wet SUWI). De aanvraag voor een uitkering moet binnen een week na het intreden van de werkloosheid door de cliënt worden ingediend (ar- tikel 26 lid 1 sub b WW, artikel 22 WW en artikel 28 lid 1 Wet SUWI). De cli- ent die aanspraak wil maken op een WW-uitkering zal al eerder bij het CWI aangifte moeten doen van de werkloosheid, te weten de eerste dag volgend op de eerste dag van werkloosheid, (artikel 26 lid 1 sub a WW).

De rol van het CWI bij de re-integratie van de individuele werkloze werk- nemer vangt aan op het moment dat de cliënt aangifte doet van werkloosheid.

Het CWI heeft tot taak werkzoekenden te registreren (artikel 21 lid 1 sub a Wet SUWI). Deze registratie dient voor werkloze werknemers tegelijk plaats te vin- den met de aangifte van werkloosheid (Artikel 26 lid 1 sub d WW, 26 lid 2 WW

(5)

juncto artikel 1 Besluit registratie CWI).168 Het is aan de cliënt om ervoor te zorgen dat hij uiterlijk de eerste dag volgend op de dag van werkloosheid zich laat registreren als werkzoekende. Doet hij dit niet dan kan het UWV hem een maatregel opleggen.169

Na het registreren van de belanghebbende als werkzoekende heeft het CWI de taak de werkzoekende geschikte vacatures voor te dragen die door werkgevers bij het CWI zijn aangedragen.170 Het recht op registratie als werkzoekende komt op grond van artikel 25 Wet SUWI toe aan iedereen die in Nederland gerechtigd is om arbeid te verrichten.171

Beoordeling kansen op werk en administratieve indeling

Het CWI beoordeelt van alle werkloze werknemers hun kans op werk. Daarnaast beoordeelt het CWI hoe de werkloze werknemer zijn kans op werk kan vergro- ten en deelt het werkloze werknemers administratief in (artikel 26 Wet SU- WI).172 Dit laatste betekent dat cliënten in groepen worden onderverdeeld al naar gelang hun afstand tot de arbeidsmarkt.

De administratieve indeling die tot september 2006 standaard werd gebruikt, was de fasering. Werkloze werknemers worden bij die methode in vier fasen ingedeeld. Werkloze werknemers die in fase één worden ingedeeld, worden in staat geacht zelfstandig – dus zonder de inzet van re-integratievoorzieningen – werk te kunnen vinden. Voor werkloze werknemers die in fase twee, drie of vier worden ingedeeld, acht men de inzet van voorzieningen aangewezen om de re- integratie in het arbeidsproces te bewerkstelligen.173 Hoe groter de afstand tot de arbeidsmarkt, des te hoger de fase waarin de cliënt terecht komt. Afhankelijk van de fase waarin een cliënt wordt ingedeeld, zullen er andere voorzieningen in beeld komen om de re-integratie te bewerkstelligen. Bij een grote afstand tot de

168. Deze taak komt het UWV met de invoering van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet SUWI toe op grond van artikel 30a lid 2 Wet SUWI.

169. Zie over de sancties die het UWV kan opleggen paragraaf 4.2.5.

170. Zie Registratieregels CWI (Regeling van 20 augustus 2003, Stcrt. 172, laatstelijk gewijzigd bij de Regeling van 6 februari 2007, Stcrt. 41), met name artikel 8 van deze regels.

171. Na wijziging van de Wet SUWI zal dit recht in artikel 30b Wet SUWI worden neergelegd.

172. De inname van de aanvraag voor een uitkering door het CWI wordt de inkomensintake genoemd. De administratieve indeling en het vaststellen van de mogelijkheden om de kans op werk te vergroten gebeurd in de zogenaamde werkintake.

173. Artikel 2.1 (oud) Regeling SUWI gaf aan wanneer een werkzoekende in fase 1, 2, 3 of 4 werd ingedeeld. Werkzoekenden met een grote kans op werk werden ingedeeld in fase 1. Van werkzoe- kenden die in fase 1 werden ingedeeld, werd verwacht dat deze binnen zes maanden zelfstandig weer werk zouden kunnen vinden. Mensen die in fase 2 werden ingedeeld, waren personen met een beperkte kans op werk. Voor hen moesten arbeidsinstrumenten ingezet worden, zodat zij binnen een jaar weer bemiddelbaar waren voor de arbeidsmarkt. Voor mensen die in fase 3 waren ingedeeld, was de kans op werk beperkt en moesten arbeidsmarktinstrumenten worden ingezet, zodat zij na een jaar weer bemiddelbaar voor de arbeidsmarkt waren. Mensen met zware persoonlijke werkbelem- meringen hebben een kleine kans op werk en werden ingedeeld in fase 4. Personen die in fase 4 wa- ren ingedeeld, waren primair aangewezen op sociale activering, hulp en zorg. Het inzetten van ar- beidsmarktinstrumenten was niet uitgesloten.

(6)

arbeidsmarkt is vrijwilligerswerk en sociale activering vaak aan de orde. Bij een geringe afstand tot de arbeidsmarkt een sollicitatiecursus of scholing.

De indeling van een werkloze werknemer in een fase gebeurt (voor het gros van de cliënten) in twee stappen. Op de dag van registratie als werkzoekende wordt van de cliënt allereerst een globale inschatting van zijn kansen op de ar- beidsmarkt gemaakt. Aan de hand hiervan wordt de betrokkene ingedeeld in een fase 1 groep, een fase 4 groep of een ‘nog nader te bepalen’-groep.174 De globale inschatting van de kansen van de betrokkene op werk gebeurt met de zogenaam- de kansmeter.

De kansmeter is een meetinstrument welke in alle CWI kantoren is gebruikt.

De kansmeter werkt als volgt. Aan de hand van drie criteria wordt een persoon punten toebedeeld (maximaal 14 punten). Hoe minder punten hoe groter de afstand tot de arbeidsmarkt. Het eerste aspect waarnaar wordt gekeken, is het arbeidsmarktperspectief; de situatie op de arbeidsmarkt. In de tweede plaats wordt er gekeken naar de kans op een baan bij het beroep dat de belanghebbende wil uitoefenen; de kwalificaties van een persoon voor het beroep. Ten derde de persoonlijke kwalificaties van een persoon. Dit laatste punt is subjectief en wordt beoordeeld door de adviseur zelf. Iemand kan bijvoorbeeld een opleiding voor een bepaald beroep hebben, maar niet de juiste eigenschappen om werke- lijk een baan in die richting te krijgen. Persoonlijke kwalificaties die belemme- rend kunnen zijn om weer aan het werk te gaan, zijn bijvoorbeeld: een drank- probleem, het verlies van een echtgenoot, het niet representabel zijn, het ontbre- ken van een goede uitdrukkingsvaardigheid. Ook de leeftijd is een belangrijke factor. Is de betrokkene een jaar of vijftig dan verwacht het CWI dat de belang- hebbende niet snel een baan zal vinden. Als de punten worden opgeteld, krijgt de adviseur een idee over de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt.

Wordt iemand als fase 1 cliënt geduid dan kan hij na de globale inschatting van het CWI zelfstandig op zoek naar werk en gebruik maken van de basis- dienstverlening die het CWI biedt. Indien de werkloze werknemer binnen een half jaar geen baan heeft, moet een herbeoordeling plaatsvinden en kan een ver- volggesprek volgen.175 Wordt iemand ingedeeld in fase 4 of de nog ‘nader te bepalen’-groep dan wordt een vervolggesprek gepland. Dit vervolggesprek wordt voor de ‘nader te bepalen’-groep de kwalificerende intake genoemd. Op basis van de uitkomsten van dit vervolggesprek wordt voor de betrokkene de administratieve indeling definitief vastgesteld.

Bovenstaande methode om tot een administratieve indeling te komen, was in de Regeling SUWI opgenomen, maar is komen te vervallen. Het nieuwe artikel 2.1 van de Regeling SUWI biedt de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid de vrijheid om op andere wijze te komen tot een administratieve indeling. Het CWI, het UWV en gemeenten geven nu de voorkeur aan een andere administra- tieve indeling van cliënten, de zogenaamde A/B-routering. Deze indeling wordt geprefereerd boven de indeling in fasen, omdat deze indeling minder gedetail-

174. Artikel 2.1. (oud) Regeling SUWI.

175. Zie artikel 2.1 lid 3 (oud) Regeling SUWI.

(7)

leerd is en minder statisch. De A/B-routering houdt in dat cliënten in twee groe- pen worden onderscheiden. Een groep A-cliënten die bemiddelbaar is (voorheen fase 1 cliënten) en een groep B-cliënten die belemmeringen ondervindt bij het vinden van werk en ondersteuning behoeft (voorheen de fase 2, 3 en 4 cliënten).

De Wijziging Wet SUWI zal opnieuw een verandering brengen in de werk- wijze van UWV en gemeenten. In het wetsvoorstel Wijziging Wet SUWI wordt een administratieve indeling van werkzoekenden niet langer wettelijk verplicht gesteld. Het is vanaf 1 januari 2009 aan het UWV en de gemeenten om te be- oordelen of het voor het begeleiden van cliënten bij hun re-integratie nodig is om cliënten administratief in te delen.

Re-integratieadvies

Het CWI adviseert het UWV over de dienstverlening die moet worden gegeven aan de werkloze werknemers die moeilijk plaatsbaar zijn. De moeilijk plaatsbare werklozen zijn de fase 2, 3 en 4 cliënten of te wel de B-cliënten. Dit advies is niet meer noodzakelijk, zodra het UWV de taken van het CWI overneemt. Het UWV zal dan zelf een analyse van de kans op werkhervatting moeten maken.176

Alvorens het CWI het advies aan het UWV verstrekt, moet de betrokkene worden gehoord. De visie van de werkloze werknemer op zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en de ondersteuning die moet worden gegeven, dient in het advies te worden vermeld (artikel 26 lid 2 en 3 Wet SUWI). Het CWI moet het advies spoedig na opstelling versturen (artikel 26 lid 4 Wet SUWI). De werkloze werknemer dient een afschrift van dit advies te ontvangen.

De administratieve indeling en het re-integratieadvies zijn adviezen aan het UWV. Het UWV dient te beoordelen of de administratieve indeling en het re- integratieadvies van het CWI worden overgenomen en de voorzieningen die het CWI voor de arbeidsinschakeling nodig acht aan de cliënt worden aangeboden.

Omdat de administratieve indeling en het re-integratieadvies adviezen zijn, staat hiertegen geen bezwaar en beroep open.177

4.2.2 Re-integratietaak en bevoegdheden UWV

Re-integratietaak

Het UWV heeft op grond van artikel 72 lid 1 WW en artikel 30 lid 1 sub b Wet SUWI de taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van werknemers die recht hebben op een werkloosheidsuitkering.178 Daaronder vallen ook werkne- mers die binnen vier maanden naar het oordeel van het CWI aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering wegens beëindiging van het dienstver-

176. Deze taak wordt op grond van het wetsvoorstel opgenomen in artikel 31 Wet SUWI.

177. Zie Kamerstukken II 2000/01, 27 588 nr. 3, p. 56 en Kamerstukken II 2000/01, 27 588 nr. 8, p. 49-50. Dat de fase-indeling van het CWI niet op rechtsgevolg is gericht, is tevens bepaald in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 maart 2000, AB 2000/197.

178. Met de Wet Wijziging Wet SUWI wordt dit geregeld in artikel 30a Wet SUWI.

(8)

band. De Raad van bestuur van het UWV is als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a Awb het orgaan dat daadwerkelijk uitvoering aan deze taak dient te geven.179 Het UWV heeft de taak vanaf het moment dat voor een werkloze werknemer het recht op uitkering ontstaat (of maximaal vier maanden voordat dit recht verwacht wordt te gaan ontstaan) tot het moment dat het recht op uitkering eindigt.180

De verantwoordelijkheid van het UWV omvat niet alle werkloze werkne- mers.181 Zo vallen werknemers die een dienstbetrekking hebben bij de overheid niet onder de verantwoordelijkheid van het UWV, maar onder de verantwoorde- lijkheid van de desbetreffende overheidswerkgever (artikel 72a WW). Voor de arbeidsongeschikte werkloze werknemer heeft het UWV in beginsel slechts een re-integratietaak op grond van de WW, indien de werkloze werknemer geen aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het UWV heeft voor deze arbeidsondergeschikten wel een re-integratietaak, alleen vloeit deze taak voort uit de Wet WIA, niet uit de WW.182

Tegenover de re-integratietaak van het UWV staat voor de werkloze werknemer een recht op ondersteuningbij de arbeidsinschakeling en, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, op de voorzieningen die naar het oordeel van het UWV noodzakelijk zijn voor de re-integratie. Dit recht op on- dersteuning is neergelegd in artikel 73 WW. Een werkloze werknemer kan, in- dien het UWV niets onderneemt, op grond van dit artikel een verzoek tot onder- steuning indienen. Het UWV is na ontvangst van de aanvraag gehouden te on- derzoeken of er ondersteuning nodig is en hoe aan deze ondersteuning gestalte moet worden gegeven.

179. De taken en bevoegdheden van de Raad van Bestuur zijn neergelegd in artikel 3 Wet SUWI. De Raad van Bestuur kan het nemen van besluiten, het ondertekenen van besluiten van besluiten, als- mede het uitvoeren van besluiten mandateren aan een ondergeschikte (artikel 10:5, artikel 10:11 en artikel 10: 12 Awb). Dit kan een casemanager zijn als bedoeld in artikel 9 Wet SUWI. Over het ca- semanagement hierna meer. Na aanname van Wijziging Wet SUWI zijn de taken en bevoegdheden die de Raad van bestuur toekomen opgenomen in artikel 6 Wet SUWI.

180. Artikel 15 e.v. WW geven aan wanneer het recht op uitkering ontstaat en wanneer dit recht eindigt.

181. Zie voor de vraag wanneer iemand werkloos is Noordam 2003, p. 76 e.v. Werkloos betekent niet per definitie dat de betrokkene geen dienstbetrekking meer heeft.

182. Ten tijde van de WAO had het UWV op grond van de WW wel een re-integratietaak voor arbeids- gehandicapte werkloze werknemers. Dit daar het toen mogelijk was naast een WW-uitkering tevens een WAO-uitkering te genieten. Met de invoering van de Wet WIA bestaat er geen recht meer op een WW-uitkering indien er een recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA. De voor- zieningen die het UWV kon inzetten ten behoeve van de arbeidsgehandicapte werkloze werknemer stonden voorheen niet in de WW, maar in de Wet REA. Zo kon het UWV op grond van artikel 23.e.v. Wet REA aan de arbeidsgehandicapte werknemer een re-integratieuitkering toekennen. Arti- kel 22 Wet REA maakte het mogelijk om arbeidsgehandicapte werkloze werknemers een opleiding of scholing te laten volgen. Ook kon een voorziening worden toegekend die het volgen van scholing mogelijk maakte. Op grond van artikel 22a Wet REA kon het UWV bovendien voor de arbeidsge- handicapte de kosten van kinderopvang betalen, indien een arbeidsgehandicapte werknemer door het UWV bij zijn reïntegratie geholpen wordt.

(9)

Artikel 73 WW geeft het UWV bij de beoordeling of ondersteuning moet wor- den gegeven en de voorzieningen die daarbij moeten worden ingezet veel vrij- heid. Of het UWV ondersteuning biedt, is in de eerste plaats afhankelijk van de individuele capaciteiten (competenties) van de betrokkene. Bij de beoordeling of ondersteuning moet worden geboden en in welke vorm, mag volgens de wetge- ver tevens mee worden gewogen de aanwezigheid van de benodigde voorzienin- gen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening alsmede de beschikbare financiële middelen.183 Artikel 73 WW geeft de werklo- ze werknemer dus geen recht op een specifieke voorziening of een re- integratietraject. Indien het UWV een aanvraag voor ondersteuning of een voor- ziening afwijst, zal dit besluit wel met redenen moeten worden omkleed. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep open.

De grote mate van beoordelingsvrijheid bij de beslissing omtrent een verzoek om ondersteuning, maakt dat een cliënt bij afwijzing van een verzoek om onder- steuning weinig kans heeft in bezwaar of beroep het besluit vernietigd te krijgen en alsnog ondersteuning aangeboden te krijgen, laat staan het gewenste traject.

De rechter toetst het aangeboden re-integratietraject vanwege de beoordelings- vrijheid van het UWV maar marginaal.184

Re-integratiebevoegdheden

In de WW en de Wet SUWI zijn op tal van plaatsen bevoegdheden opgenomen, waarmee het UWV invulling kan geven aan de in artikel 30 Wet SUWI en arti- kel 72 WW algemeen geformuleerde re-integratietaak. Hieronder zal op deze bevoegdheden worden ingegaan.

Opleggen en handhaven re-integratieplichten

Het UWV dient de re-integratie van de werkloze werkzoekende in de eerste plaats te bevorderen door re-integratieverplichtingen aan de werkloze werkne- mer op te leggen en deze te handhaven. Het UWV dient na toekenning van een uitkering te onderzoeken welke verplichtingen uit artikel 24, 25 en 26 WW op de werkloze werknemer dienen te rusten. In beginsel rusten alle in de WW ver- melde re-integratieverplichtingen op de werkloze werknemer. De WW biedt maar beperkte mogelijkheden tot het verlenen van ontheffing van de in de wet geregelde plichten.185 Constateert het UWV dat de verplichtingen niet worden nagekomen dan is het UWV op grond van artikel 27 en artikel 27a WW ver- plicht een sanctie op te leggen aan de werkloze werknemer.

183. Kamerstukken II 30 118, nr. 3, p. 99.

184. Zie onder meer CRvB 21 december 2004, LJN AR9162 en Rb. Rotterdam 13 januari 2004, LJN AO3177.

185. Zie paragraaf 4.2.3.

(10)

Opstellen ‘contracten’

Voor de werkloze werknemers op wie re-integratieverplichtingen rusten, moet het UWV een re-integratievisie opstellen, artikel 30a lid 1 Wet SUWI.186 De (algemene) re-integratieverplichtingen die aan de werkloze werknemer zijn opgelegd, alsmede de gevolgen indien deze niet worden nagekomen, dienen hierin te worden opgenomen. In de visie dient tevens op hoofdlijnen te worden aangegeven welke re-integratiemogelijkheden er nog zijn voor de werkloze werknemer en hoe de re-integratie gerealiseerd gaat worden.187 Dit kan ertoe leiden dat de algemene re-integratieverplichtingen uit de wet in de re- integratievisie nader worden geconcretiseerd.188

In de re-integratievisie worden niet alleen plichten van de werkloze werkne- mer vermeld, maar ook rechten. Indien een werkloze werknemer een re- integratietraject van een re-integratiebedrijf door het UWV krijgt aangeboden, kan in de re-integratievisie bijvoorbeeld worden vermeld welk re-integratie- bedrijf zijn re-integratie gaat begeleiden.

Bij de opstelling van de visie zal het UWV gebruik maken van de admini- stratieve indeling en het re-integratieadvies van het CWI. Het UWV dient op grond van artikel 30a lid 1 en 2 Wet SUWI de re-integratievisie in samenspraak met de werkloze werknemer op te stellen en periodiek te evalueren. De woorden

‘in samenspraak met’ doen vermoeden dat de werkloze werknemer het recht heeft mee te beslissen over de inhoud van het plan. Dit is niet correct. De wet- gever geeft aan dat deze woorden dienen te waarborgen dat het UWV zoveel mogelijk met de wensen van de werkloze werknemer rekening houdt. Zodra de wensen van de werkloze werknemer de haalbaarheid van de re-integratie in de weg staan, hoeft de wens niet ingewilligd te worden.189 Van meebeslissen is geen sprake, slechts inspraak is gewaarborgd. Artikel 30a Wet SUWI bevat bovendien slechts een taak voor het UWV. De individuele werkloze werknemer kan aan deze bepaling geen rechten ontlenen.

Specifieke afspraken met betrekking tot een bij een re-integratiebedrijf te volgen traject worden niet in de visie opgenomen, maar neergelegd in een trajectplan, zie artikel 30a lid 3 Wet SUWI.190 Voor de opstelling van een trajectplan is aan- leiding, indien in de visie wordt geconcludeerd dat de cliënt een afstand tot de arbeidsmarkt heeft (de zogenaamde B-cliënten of fase 2, 3 en 4 cliënten). Hierin wordt vastgelegd hoe het uitvoeringsorgaan en de werkloze werknemer van plan

186. Na invoering van de Wijziging Wet SUWI is de re-integratievisie opgenomen in artikel 30a lid 4 Wet SUWI.

187. Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, p. 44-45 (MvT wet WIA).

188. Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, p. 47 (MvT Wet WIA).

189. Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, p. 44-45 (MvT Wet WIA).

190. Zie Kamerstukken II 2000/01, 27 665, nr. 5, p. 56 en Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, p. 44- 45. Na invoering van de Wijziging Wet SUWI is het trajectplan opgenomen in artikel 30a lid 6 en 7 Wet SUWI.

(11)

zijn samen de afstand van de werkloze werknemer tot de arbeidsmarkt te over- bruggen. In het trajectplan wordt daartoe vastgelegd welke voorzieningen zullen worden ingezet en welke inspanningen uitvoeringsorgaan en werkloze werkne- mer zich zullen getroosten om de re-integratie tot een succes te maken. Het tra- jectplan bevat slechts de rechten en plichten van de cliënt voorzover deze niet in de visie zijn opgenomen, artikel 30a lid 4 Wet SUWI. Artikel 30a lid 3 Wet SUWI bepaalt dat het UWV het plan dient op te laten stellen door een re- integratiebedrijf. Het re-integratiebedrijf moet dit plan in samenspraak met de werkloze werknemer opstellen. De woorden ‘in samenspraak met’ doen op- nieuw vermoeden dat er wilsovereenstemming dient te worden bereikt en het trajectplan als contract kan worden aangeduid. In hoeverre dit vermoeden beves- tigend kan worden beantwoord, komt in hoofdstuk zes aan de orde.

Bij de opstelling van trajectplannen is het wenselijk dat het UWV een sluitende aanpak hanteert. De sluitende aanpak houdt in dat het UWV werkloze werkne- mers met een afstand tot de arbeidsmarkt, binnen twaalf maanden na aanvang van de werkloosheid voorzieningen moet aanbieden die de re-integratie bevor- deren. De sluitende aanpak vloeit voort uit de Europese richtsnoeren die sinds 1998 door de Raad van de Europese Unie worden opgesteld om de langdurige werkloosheid in de Europese landen te bestrijden.191 De lidstaten moeten bij het voeren van een werkgelegenheidsbeleid met deze richtsnoeren rekening houden.

De sluitende aanpak was voorheen opgenomen in artikel 130 WW en het daarop gebaseerde Tijdelijk besluit sluitende aanpak.192 Op grond van artikel 4 van het Tijdelijk besluit sluitende aanpak stelde de Minister jaarlijks vast hoeveel werk- loze werknemers het UWV binnen twaalf maanden een aanbod moest doen. Met het nieuwe artikel 130 WW en het vervallen van het Besluit worden de aantallen nu in de jaarplannen van het UWV opgenomen.193

191. Zie voor de meest recente werkgelegenheidsrichtsnoeren het besluit van de Raad van 22 juli 2003, 2003/578/EG. De bevoegdheid van de Raad richtsnoeren op te stellen voor het werkgelegenheidsbe- leid van de lidstaten is opgenomen in artikel 128 van het EG-verdrag. De grondslag voor de bemoei- enis met het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten vloeit voort uit artikel 2 en 125 van het EG- verdrag. Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Unie onder an- dere tot doel de economische en sociale vooruitgang en een hoog niveau van werkgelegenheid te bevorderen. Op grond van artikel 125 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten de lidstaten en de Gemeenschap streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde stra- tegie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van scholing, opleiding en aan- passingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten om soepel te reageren op economische veranderingen.

192. Besluit van 30 augustus 1999 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 130 van de Werkloosheidswet, Stb. 1999, 380. Laatselijk gewijzigd bij Besluit van 3 mei 2001, Stb. 2001, 182. Artikel 130 WW en het daarop gebaseerde Tijdelijk besluit sluitende aanpak WW is op 1 september 2003 komen te vervallen.

193. Stb. 2004,728. Zie ook Kamerstukken II 2003/04, 29 513, nr. 3, p. 13.

(12)

Nog onbesproken is de individuele re-integratieovereenkomst (IRO) die op grond van artikel 30a lid 3 Wet SUWI en artikel 4.2 Besluit SUWI aan de werk- loze werknemer kan worden toegekend.194 Zoals hiervoor vermeld, schakelt het UWV een re-integratiebedrijf in die met de cliënt een trajectplan moet opstellen.

Indien een aanvraag voor een IRO wordt toegekend, zal de werkloze werknemer zelf een trajectplan mogen opstellen. De cliënt mag daarnaast een re- integratiebedrijf uitkiezen dat het plan gaat uitvoeren.Het UWV dient met het re-integratiebedrijf dat door de werkloze werknemer is uitgekozen een contract te sluiten.

Het UWV sluit niet met ieder bedrijf een contract. Op grond van artikel 4.6 Regeling SUWI heeft het UWV regels gesteld omtrent de kwaliteit en ervaring van de bedrijven. Ook heeft het UWV uitsluitingsgronden vastgesteld. Op grond van het Besluit beoordelingskader individuele re-integratieovereenkomst 2005 sluit het UWV onder meer geen IRO met bedrijven die in staat van faillissement verkeren of door de strafrechter zijn veroordeeld voor een feit dat raakt aan de (beroeps)moraliteit van het bedrijf.195

De aanvraag wordt pas toegekend, indien bij de aanvraag een trajectplan wordt gevoegd. Artikel 4.7 Regeling SUWI bepaalt dat hierin in ieder geval moet worden vermeld welke werkzaamheden op grond van de IRO zullen wor- den verricht, de verwachte begin- en einddatum van deze werkzaamheden en een opgave van de kosten van het traject.

De wet kent de werkloze werknemer geen recht op een re-integratievisie, tra- jectplan of IRO toe. Alle drie instrumenten zijn in de Wet SUWI opgenomen.

Deze wet is een organisatiewet en kent burgers geen rechten toe. Of een traject- plan wordt opgesteld hangt blijkens artikel 30a lid 3 Wet SUWI bovendien af van de vraag of de re-integratievisie daartoe aanleiding geeft. Het recht op on- dersteuning dat hiervoor is besproken, geeft cliënten evenmin een recht op een traject (dat vastgelegd wordt in een trajectplan). Het UWV komt bij de toeken- ning van ondersteuning beoordelingsvrijheid toe.196

Inkoop re-integratievoorzieningen

Tijdens de behandeling van de Wet SUWI is in de politiek veel gesproken over de taakverdeling tussen het publieke en private domein. Men wilde veel van de taken die nu door uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid worden uitge- voerd aan private partijen uitbesteden, omdat dit de efficiency van de sociale zekerheid zou vergroten. Bij de uitbesteding van taken zullen bedrijven met elkaar op de markt moeten concurreren om de werkzaamheden te mogen uitvoe-

194. Zie over de IRO onder meer Kamerstukken II 2003/04, 26 448, nr. 104 en 125. Hierin wordt de inwerkingtreding van het IRO in april 2004 aangekondigd.

195. Stcrt. 2004, 242.

196. Zie Kamerstukken II 1993/94, 23 195 nr. 2-3, p. 24, Kamerstukken II 1993/94, 22 545 nr. 14, p. 23, Kamerstukken II 1994/95, 22 545 en 22 614 nr. 75 c, p. 23, Kamerstukken II 1993/94, 22 545 nr. 18, p. 24 en 50. Zie ook CRvB 23 september 2003, AB 2004/100, m.nt. K.A. Faber.

(13)

ren. Uiteindelijk is besloten dat enkel de feitelijke re-integratiewerkzaamheden door een private partij mogen worden uitgevoerd. Indien andere taken – te weten de besluitvormende – uitbesteed worden, komt een onafhankelijke claimbeoor- deling te zeer in het geding of worden de dossiers van uitkeringsgerechtigden te vaak overgedragen.197 Dit laatste belemmert de cliëntgerichte uitvoering en de integrale gevalsbehandeling die men voor ogen heeft.

Sinds de Wet SUWI verplicht artikel 72 lid 3 WW het UWV om bij de uitoe- fening van de re-integratietaak de feitelijke re-integratiewerkzaamheden aan re- integratiebedrijven uit te besteden en voorzieningen in te kopen. De re- integratiebedrijven stellen trajectplannen op en voeren ze uit. Daar de re- integratiebedrijven geen rechten en plichten mogen vaststellen, en om die reden geen bestuursorgaan zijn in de zin van artikel 1:1 Awb, dient het plan dat het re- integratiebedrijf opstelt als een advies aan het UWV te worden beschouwd.198 De relatie cliënt–re-integratie-bedrijf is een feitelijke.

Voorzieningen en andere re-integratiebevorderende maatregelen

De WW geeft in artikel 73 aan dat het UWV de re-integratie van werkloze werknemers kan bevorderen door de toekenning van voorzieningen. Het UWV komt bij de toekenning van voorzieningen beleidsvrijheid toe. Hierdoor kan de werkloze werknemer op grond van de WW geen aanspraak maken op een voor- ziening. Indien het UWV beleidsregels opstelt over de voorzieningen die het verstrekt en de voorwaarden waaronder, zal het UWV bij de beoordeling van een aanvraag voor een voorziening aan dit beleid gebonden zijn.199 Onder ande- re voor het volgen van scholing heeft het UWV beleid opgesteld, de zogeheten Beleidsregels protocol scholing.200

De WW bevat een aantal bepalingen die de re-integratie van werkloze werk- nemers beogen te stimuleren. Zo kan het UWV de werkloze werknemer toe- stemming verlenen om op een proefplaats onbeloonde werkzaamheden te gaan verrichten (artikel 76a WW), toestaan dat de werkloze werknemer met behoud van uitkering een opleiding of scholing gaat volgen (artikel 76 WW) en toestaan om gedurende 26 weken werkzaamheden als zelfstandige te gaan verrichten (artikel 77a WW).

197. Zie Kamerstukken II 1999/2000, 26 448, nr. 7, p. 1 e.v.

198. Zie CRvB 31 maart 2006, AB 2006/424, m.nt. G.A.C.M. van Ballegooij en P. van Duijvenvoorde.

In deze uitspraak oordeelt de CRvB dat Argonaut als bestuursorgaan dient te worden aangemerkt nu het eenzijdig de rechtspositie van de cliënt bepaalt. Argonaut beslist zelfstandig of een cliënt in aanmerking komt voor een persoongebonden vervoersbudget of niet. Het bovenregionale vervoer van gehandicapten diende daartoe wel als publieke taak aangemerkt te kunnen worden. In casu werd geoordeeld dat het een publieke taak betrof nu de Tweede Kamer en het kabinet deze taak zich aan- getrokken hadden en deze taak voorheen wettelijk was vastgelegd.

199. Zie over beleidsregels Tollenaar 2008. Beleidsregels binden de overheid, maar van beleidsregels kan ook een zekere externe werking uitgaan. Zie hierover ABRvS 1 februari 2006, AB 2006/152, m.nt.

Tollenaar.

200. Stcrt. 2005,126.

(14)

Samenwerking

Het UWV werkt niet als enige uitvoeringsorgaan aan de re-integratie van cliën- ten. Zo dient het UWV met het CWI samen te werken, omdat het CWI het UWV adviseert over de administratieve indeling van de werkloze werknemer en een re-integratieadvies opstelt. Het CWI informeert het UWV bovendien als het constateert dat de werkloze werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet na- komt (artikel 56 Wet SUWI). Artikel 8 Wet SUWI bepaalt om deze reden dat het UWV gedurende het proces van re-integratie verplicht is om samen te wer- ken met de andere uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid.

Het UWV is op grond van artikel 8 Wet SUWI ook gehouden om samen te werken met de gemeenten. Het UWV kan met gemeenten afspreken dat de ge- meente de re-integratie van een werkloze werknemer met een werkloosheidsuit- kering op zich neemt, aldus artikel 72 lid 2 WW en artikel 7 lid 1 sub a WWB.

Voor de gemeenten en het UWV kan een dergelijke afspraak zinvol zijn, omdat vele werkloze werknemers maar gedurende een korte periode een WW-uitkering ontvangen en daarna aangewezen kunnen raken op een bijstandsuitkering. Het belang van gemeenten is er met name in gelegen om reeds in een vroeg stadium invloed uit te oefenen op het te volgen re-integratietraject.

De samenwerkingsverplichting is in de Wet SUWI opgenomen, omdat dit door de wetgever wordt gezien als een voorwaarde voor het kunnen realiseren van een cliëntgerichte uitvoeringsorganisatie. Het UWV, het CWI en de ge- meenten hebben sinds de invoering van de Wet SUWI geëxperimenteerd met diverse samenwerkingsvormen waarbij wordt afgeweken van de wettelijke bepa- lingen van de Wet SUWI. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat een meer geïn- tegreerde dienstverlening mogelijk is waarbij niet alleen de cliëntgerichtheid wordt verbeterd, maar ook de snelheid, effectiviteit en efficiency van de dienst- verlening.201 Hiervoor is noodzakelijk dat de wet wordt gewijzigd.

De Wijziging Wet SUWI beoogt de nieuwe wijze van samenwerken wette- lijk te regelen. De meeste veranderingen zijn hiervoor al aangestipt. Een wezen- lijke verandering die nog niet is genoemd, is dat het UWV en de gemeenten na de invoering van de Wijziging Wet SUWI zijn gehouden de re-integratie van cliënten vanuit één locatie te verzorgen, de Locatie Werk en Inkomen (LWI).202 De dienstverlening kan volgens de wetgever daardoor zodanig worden geïnte- greerd dat cliënten niet langer ervaren dat zij met verschillende instanties van doen hebben.

201. Zie rapport ‘Eindevaluatie toonkamers’ van 2007.

202. Zie Artikel 10 Wet Wijziging Wet SUWI.

(15)

Casemanagement

Tijdens de behandeling van de Wet SUWI is in de Kamer met de regering ge- sproken over de noodzaak om het casemanagerschap in te voeren. De casema- nager zou een grote bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van een cliëntge- richte uitvoeringsstructuur, één van de doelstellingen van de Wet SUWI.203 Het casemanagerschap is ook daadwerkelijk met de Wet SUWI ingevoerd. Op grond van artikel 9 Wet SUWI dient het UWV te bevorderen dat elke werkloze werk- nemer in zijn contacten met het UWV een vast aanspreekpunt krijgt toegewe- zen.204

Bij de invoering van de casemanager werd gedacht aan een persoon die zo- wel op het terrein van inkomen als werk de regie op zich zou nemen. De case- manager zou in het kader van de re-integratie degene kunnen zijn die met de werkloze werknemer een trajectplan opstelt, zorg draagt voor de uitvoering van het traject binnen twaalf maanden, alsmede zorg draagt voor de afstemming van activering en controle.

Een recht op een casemanager kent de Wet SUWI de werkloze werknemer niet toe. Artikel 9 Wet SUWI draagt het UWV slechts op het casemanagerschap te bevorderen. De wetgever stelt dat het in beginsel aan het UWV is om invul- ling te geven aan het casemanagement. Alleen wanneer onvoldoende invulling aan het casemanagement wordt gegeven, zal van overheidswege worden inge- grepen.205 In de Wijziging Wet SUWI wordt het hebben van één aanspreekpunt nog steeds van groot belang gevonden voor het realiseren van een cliëntgerichte uitvoeringsorganisatie. De wetgever vindt het wettelijk verplichten van uitvoe- ringsorganen een casemanager voor elke werkloze werknemer aan te stellen niet noodzakelijk. De geïntegreerde dienstverlening maakt het reeds noodzakelijk voor uitvoeringsorganen om het casemanagerschap in te voeren en de geïnte- greerde dienstverlening is voldoende wettelijk verankerd.

4.2.3 Re-integratieplichten werkloze werknemers

Hierboven is al uiteengezet wat de verplichtingen van het UWV zijn. Ook de aanspraken die de werkloze werknemer heeft ten opzichte van het UWV in het kader van de re-integratie zijn aan de orde gekomen. In de WW zijn daarnaast bepalingen opgenomen die verplichtingen voor de werkloze werknemer schep- pen. De werkloze werknemer heeft re-integratieverplichtingen vanaf het mo- ment dat hij aanspraak wenst te maken op een uitkering tot de dag dat zijn recht op uitkering is geëindigd.

Om een re-integratietraject vast te stellen dient de werkloze werknemer mee te werken aan een onderzoek door een arts, psycholoog of beroepskeuzeadviseur

203. Zie aldus Kamerstukken II 2000/01, 27 665, nr. 5, p. 64-65.

204. Artikel 9 Wet SUWI spreekt over klantmanager in plaats van casemanager. In de parlementaire geschiedenis wordt veelal, evenals in de literatuur, de term casemanager gehanteerd.

205. Kamerstukken II 2000/01, 25 788 nr. 3, p. 57.

(16)

naar de arbeidsgeschiktheid (artikel 26 lid 1 sub d WW).De werkloze werkne- mer kan na onderzoek voorzieningen worden aangeboden die zijn arbeidsmarkt- kansen vergroten. Van deze voorzieningen moet de werkloze werknemer ge- bruik maken. Ook moet hij meewerken aan het verkrijgen van deze voorzienin- gen. Zo dient de werkloze werknemer onder meer op grond van artikel 26 lid 1 sub f WW mee te werken aan een scholing of opleiding die noodzakelijk wordt geacht. Als een traject is gestart, dient de werkloze werknemer verplicht gehoor te geven aan een oproep om de voortgang van zijn re-integratie te bespreken.206

Centraal in een aantal verplichtingen van de WW staat het begrip passende arbeid. Zo moet de werkloze werknemer op grond van artikel 24 lid 1 sub b onder 1 WW in voldoende mate trachten passende arbeid te verkrijgen. De werkloze werknemer zal daartoe sollicitatieactiviteiten moeten ontplooien.207 Voorts dient de werkloze werknemer geen eisen te stellen waardoor het verkrij- gen of aanvaarden van passende arbeid wordt belemmerd, dient hij te voorko- men dat hij door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt en dient hij pas- sende arbeid te aanvaarden. Deze verplichtingen en het daarin gehanteerde be- grip passende arbeid zijn van belang voor het werk waarnaar re-integratie en bemiddeling plaats dient te vinden.

Onder het begrip passende arbeid wordt in de werkloosheidswet verstaan ‘al- le arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer zijn bere- kend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kunnen worden gevergd’, aldus artikel 24 lid 3 WW. Niet als passend wordt beschouwd de arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet Sociale Werkvoorziening. Bij de beoordeling wat als passend valt te beschouwen, dient het UWV de Richtlijn passende arbeid en het Besluit passende arbeid schoolverlaters en academici in acht te nemen.208

206. Artikel 5 Uitkeringsreglement juncto artikel 26 lid 1 sub c WW. Dit uitkeringsreglement wordt vastgesteld op grond van artikel 101 lid 2 WW.

207. Op grond van de Beleidsregels sollicitatieplicht werknemers WW 2007, Stcrt. 2006, nr. 242, p. 20 e.v., van het UWV dient een werkloze werknemer met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt (fase 1 cliënten) met het CWI afspraken te maken over het aantal maal dat hij in de maand dient te sollicite- ren. Voor cliënten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt is het noodzakelijk om voorzieningen in te zetten ten behoeve van de re-integratie. Afhankelijk van de cliënt kan het dan zinnig zijn om sollicitatieactiviteiten te verrichten. Met het UWV maakt de cliënt over het nut en de frequentie van solliciteren een afspraak. Deze afspraak wordt vastgelegd in de re-integratievisie. Het enkel niet ver- richten van de gewenste sollicitatieactiviteiten kan niet zonder meer tot gevolg hebben dat een maat- regel wordt opgelegd. Er dient een causaal verband te zijn tussen de werkloosheid en het niet of on- voldoende solliciteren. Blijken moet of betrokkene bij een meer actievere opstelling een meer dan hypothetische kans op werkhervatting zou hebben gehad, zie CRvB 21 juli 1998, RSV 1998/268.

Als rekening is gehouden met de individuele omstandigheden van de werkloze werknemer wordt geacht het causale verband aanwezig te zijn, zie CRvB 22 mei 2000, USZ 2000/225.

208. Richtlijn passende arbeid bij werkloosheid van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid van 13 mei 1992 is in 1996 vervangen door de Richtlijn passende arbeid 1996, Stcrt. 1996, 60, p. 15 e.v. en in 2008 vervangen door de Richtlijn passende arbeid 2008, Stcrt. 2008, 123, p. 17 e.v. Besluit passende arbeid schoolverlaters en academici, KB 1 december 1995, Stb. 1995, 604 laatst gewijzigd bij besluit van 5 augustus 2000, Stb. 2000, 239. De voorschriften uit het Besluit zijn voorschriften

(17)

Centraal uitgangspunt van de Richtlijn is dat arbeid eerder als passend wordt beoordeeld als iemand langer werkloos is.

In de beoordeling wat als passend is te beschouwen, heeft zich de afgelopen jaren een verschuiving voor gedaan. Het begrip passende arbeid is voor acade- mici en schoolverlaters in 1995 verruimd met het Besluit passende arbeid aca- demici en schoolverlaters. Op grond van dit Besluit is voor academici (niet zijn- de schoolverlaters) arbeid waarvoor wetenschappelijk onderwijs of hoger on- derwijsniveau is vereist reeds als passend aan te merken vanaf het moment dat ze werkloos worden. Voor de schoolverlater wordt voor wat betreft de aard van de arbeid en het benodigde opleidingsniveau alles passend geacht voorzover het loon niet onder het wettelijk minimum ligt.

Met ingang van 1 juli 2008 is het begrip passende arbeid opnieuw verruimd.

Voor werkloze werknemers geldt met ingang van die datum dat voor hen alle arbeid – dat wil zeggen ongeacht het niveau van de arbeid – als passend wordt beoordeeld indien zij langer dan 52 weken een WW-uitkering genieten. Ook arbeid waarvan het loon lager ligt dan de WW-uitkering dient dan te worden geaccepteerd.

Van de re-integratieverplichtingen uit artikel 24 lid 1 sub b onder 1, 2 en 4 WW alsmede artikel 26 lid 1 sub d, f en g WW kan aan bepaalde groepen werkloze werknemers vrijstelling worden verleend, aldus artikel 24 lid 8 WW en artikel 26 lid 3 WW. Wanneer vrijstelling wordt verleend, is vastgelegd in de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA.209 Deze Regeling geeft een be- scheiden aantal mogelijkheden tot het verlenen van vrijstelling. De werkloze werknemer die een opleiding of scholing volgt die het UWV noodzakelijk acht, is bijvoorbeeld vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in artikel 24 lid 1 sub b onder 1, 2 en 4 WW. Deze vrijstelling eindigt twee maanden voordat de oplei- ding of scholing is afgerond.

Vrijstelling wordt daarnaast verleend aan werkloze werknemers die op 31 december 2003 57,5 jaar of ouder zijn en minstens twintig uur in de week man- telzorg verlenen of vrijwilligerswerk verrichten. Aan ouderen van 64 jaar en ouder wordt eveneens vrijstelling van voormelde verplichtingen verleend. Het beleid ten aanzien van ouderen is de laatste jaren aanzienlijk gewijzigd. Voor- heen waren ouderen die op 1 mei 1999 57, 5 jaar of ouder waren nog vrijgesteld van de hierboven genoemde verplichtingen. Deze ruime vrijstelling is met in- gang van 1 januari 2004 beperkt tot werkloze werknemers van 64 jaar en ou- der.210 Het kabinet hoopt op deze manier de participatie van ouderen te bevorde- ren.

als bedoeld in artikel 24 lid 4 WW. In tegenstelling tot de richtlijnen kan van het Besluit niet worden afgeweken.

209. Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA, Stcrt. 2005, nr. 250.

210. Een overgangsregeling is opgenomen in artikel 8 van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA.

(18)

Het UWV kan een individuele werkloze werknemer ook tijdelijk ontheffen van bovengenoemde verplichtingen. De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen in het Besluit ontheffing verplichtingen WW en Wet WIA.211 Ontheffing kan onder meer worden verleend, indien de werkloze werknemer vrijwilligerswerk verricht gedurende twintig uur per week, de werkloze werknemer intensief man- telzorg gaat verlenen of er zich ‘calamiteiten voordoen’ in het leven van de werkloze werknemer. Te denken valt bij dit laatste aan het overlijden van de partner.

4.2.4 Re-integratieplichten re-integratiebedrijf

Het re-integratiebedrijf speelt in het re-integratieproces sinds de Wet SUWI een grote rol. Het bedrijf kan het UWV adviseren over de inhoud van trajectplannen en de plannen ten uitvoer leggen. Bij de uitvoering van haar taken dient het be- drijf zowel de bepalingen uit het contract na te leven dat met het UWV is geslo- ten als de sociale zekerheidswetten.

Op grond van de WW heeft het re-integratiebedrijf zich onder meer te hou- den aan hetgeen in artikel 72 lid 4 WW is opgenomen. In dit artikel staat dat het bedrijf slechts de gegevens van de werkloze werknemer mag verwerken die het nodig heeft voor de uitvoering van de re-integratiewerkzaamheden. Ook mag het bedrijf alleen voor deze werkzaamheden het sociaal-fiscaalnummer verwerken.

De meeste verplichtingen ten opzichte van het UWV heeft het bedrijf op grond van zijn contract met het UWV. Artikel 4.1 Besluit SUWI bepaalt hetgeen in ieder geval in dit contract moet worden geregeld. Om de positie van de werk- loze werknemer te waarborgen, dient in het contract onder meer vastgelegd te worden dat het bedrijf handelt overeenkomstig de door hem opgestelde klach- ten- en geschillenregeling. Indien een geschil ontstaat tussen de werkloze werk- nemer en het re-integratiebedrijf dient de ingediende klacht overeenkomstig dit klachtenreglement afgehandeld te worden.

Verplichtingen jegens de werkloze werknemer heeft het bedrijf niet. De ver- houding met de werkloze werknemer is een feitelijke, niet een contractuele.212 In de praktijk zou er desondanks de behoefte kunnen bestaan om met de werkloze werknemer afspraken te maken en deze in een contract vast te leggen. Dit nu het re-integratiebedrijf er belang bij heeft dat de uitkeringsgerechtigde zich jegens hem committeert om werk te maken van re-integratie. Voor het re- integratiebedrijf betekent een succesvolle re-integratie immers winst.

211. Besluit ontheffing verplichtingen WW en Wet WIA, Stcrt. 2006, nr. 526.

212. Zie paragraaf 4.2.2. Zo ook zo Noordam 2004, p. 98.

(19)

4.2.5 Sancties en andere juridische mogelijkheden om re-integratie te bewerkstelligen

Het UWV is op grond van artikel 27 en 27a WW verplicht om sancties te tref- fen, indien de werkloze werknemer zijn verplichtingen niet nakomt. Beleidsvrij- heid heeft het UWV in deze niet. Afhankelijk van de overtreden verplichting dient het UWV een maatregel op te leggen of een boete. Bij overtreding van de re-integratieverplichtingen volgt een maatregel. De maatregel houdt in dat het UWV de uitkering geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert. De maat- regel wordt door de rechter en wetgever als reparatoire sanctie aangemerkt.213 De hoogte van de op te leggen maatregel is voor sommige verplichtingen in artikel 27 WW geregeld.214 Voor andere re-integratieverplichtingen zijn nadere regels gegeven in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (als bedoeld in artikel 27 lid 10 WW). Het UWV heeft in de Beleidsregel Maatregelen UWV haar beleid omtrent de oplegging van maatregelen nader verwoord. 215

In een aantal gevallen kan in plaats van het opleggen van een maatregel vol- staan worden met het geven van een waarschuwing (artikel 27 lid 5 WW). Met een waarschuwing kan onder meer worden volstaan, indien de werkloze werk- nemer nalaat zich als werkloos werkzoekende bij het CWI te registreren. Een waarschuwing kan niet worden gegeven, indien er sprake is van recidive.

De boete kan worden opgelegd bij overtreding van de informatieverplichting.

Nadere regels omtrent de hoogte van de op te leggen boete zijn neergelegd in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Aangezien de boete is aan te merken als een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM, dient het UWV bij het opleg- gen van een boete de waarborgen van artikel 6 EVRM in acht te nemen.

De werkloze werknemer kan bij het UWV een aanvraag voor een voorzie- ning indienen, indien er niet een voorziening wordt aangeboden. Wordt de aan- vraag afgewezen dan staat de weg van bezwaar en beroep open. De rechter toetst zoals gezegd de afwijzingen van aanvragen voor ondersteuning slechts margi- naal. Of tegen het trajectplan voor de werkloze werknemer bezwaar en beroep open staat, is de vraag. Want als dit rechtsfiguur als contract kan worden geduid, zou dan niet de burgerlijke rechter de meest aangewezen rechter zijn om een geschil te beslechten?

Het contract dat het UWV met de re-integratiebedrijven sluit kan gekwalificeerd worden als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Het UWV kan, indien het re-integratiebedrijf zijn verplichtingen niet nakomt, als opdrachtgever nakoming vorderen op grond van artikel 6:74 BW e.v. Ook ont- binding van de overeenkomst en schadevergoeding kan worden verlangd. Daar-

213. Zie CRvB 5 april 2000, USZ 2000/135.

214. Zoals bijvoorbeeld in artikel 27 lid 2 WW voor het nalaten passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgen.

215. Beleidsregel Maatregelen UWV, Stcrt. 2008, nr. 80, p. 19 e.v.

(20)

naast geeft artikel 7:408 BW het UWV de mogelijkheid het contract te allen tijde op te zeggen.216

Het re-integratiebedrijf kan, indien het UWV zijn afspraken niet nakomt eveneens nakoming vorderen, ontbinding verzoeken en schadevergoeding vor- deren. Opzegging van de overeenkomst is gelet op artikel 7:408 lid 2 BW voor het re-integratiebedrijf vaak niet mogelijk. Dit artikel bepaalt dat een opdracht- nemer die de overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf behoudens gewichtige redenen de overeenkomst slechts kan opzeggen, indien zij voor onbepaalde duur geldt en niet door volbrenging eindigt. Aan deze voorwaarden wordt in de praktijk veelal niet voldaan. Re-integratiebedrijven sluiten vaak tijdelijke contracten met het UWV en komen met het UWV overeen voor hoeveel personen zij een re-integratietraject zullen verzorgen. De re- integratiebedrijven zullen de overeenkomsten derhalve alleen bij gewichtige redenen op kunnen zeggen, tenzij bij overeenkomst van deze bepaling is afge- weken.217 Veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de overeenkomst van opdracht billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, worden als gewichtige redenen aangemerkt. Te denken valt onder meer aan het faillissement van het re-integratiebedrijf.

De werkloze werknemer is bij zijn re-integratie afhankelijk van de inspanningen van het re-integratiebedrijf. Nu de relatie tussen de werkloze werknemer en het re-integratiebedrijf een feitelijke is en geen contractuele, heeft de werkloze werknemer geen mogelijkheden om het re-integratiebedrijf aan te spreken indien hem niet de beloofde voorzieningen worden verstrekt of het traject vertraging oploopt. De werkloze werknemer zal zich tot het UWV moeten wenden nu het UWV op grond van de wet de taak heeft werkloze werknemers te re-integreren.

De werkloze werknemer kan wel bij het re-integratiebedrijf zijn beklag doen, indien het personeel zich onbehoorlijk gedraagt. Een gedraging van het bedrijf valt op grond van artikel 9:1 Awb namelijk niet aan te merken als een gedraging van het UWV, omdat het (personeel van het) re-integratiebedrijf niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het UWV. Bij personen die werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dient te worden gedacht aan ambtenaren en arbeidscontractanten.218 De werkloze werknemer zal de klacht moeten indienen volgens het klachtenreglement waarover het bedrijf beschikt.

Een handelen of nalaten van het bedrijf jegens de werkloze werknemer kan dus- danig ernstig zijn dat dit als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. De werk- loze werknemer kan dan een onrechtmatige daadsactie instellen op grond van

216. Dit artikel is slechts in bepaalde gevallen van dwingend recht. Zo kan ten aanzien van een natuurlijk persoon niet handelende in de uitoefening van een beroep op bedrijf niet ten nadele van deze bepa- ling worden afgeweken. Nu het UWV geen natuurlijk persoon is, kan in de overeenkomst tussen UWV en re-integratiebedrijf van deze bepaling worden afgeweken. Zie ook Pitlo/Croes e.a. 1995, p 235 en 236.

217. Deze bepaling is van aanvullend recht. Bij overeenkomst kan hier van worden afgeweken.

218. Zie Damen e.a. 2006.

(21)

artikel 6:162 BW. Het UWV kan op grond van artikel 6:171 BW eveneens in rechte worden betrokken.

Het re-integratiebedrijf heeft op grond van de WW geen mogelijkheden om de werkloze werknemer aan zijn verplichtingen te houden. Het bedrijf heeft wel de mogelijkheid om te dreigen met het doorgeven van overtredingen in de hoop dat dit de werkloze werknemer motiveert mee te werken aan het re- integratietraject. Het bedrijf moet indien het gegronde vermoeden daartoe be- staat op grond van het contract met het UWV op verzoek of uit eigen beweging aan het UWV melden dat een werkloze werknemer onvoldoende medewerking verleent aan de re-integratiewerkzaamheden (artikel 4.1. Besluit SUWI). Het is vervolgens aan het UWV als bevoegd bestuursorgaan om sancties te treffen.

4.3 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

4.3.1 Re-integratietaak en plichten werkgever

Re-integratietaak

Indien een werknemer nog een dienstbetrekking heeft op het moment dat hij ziek wordt, is de werkgever verantwoordelijk voor de re-integratie van de zieke werknemer. Deze verantwoordelijkheid eindigt sinds de invoering van de Wet VLZ in beginsel pas na twee jaar (of zoveel eerder de dienstbetrekking eindigt).

Tot die tijd is de werkgever gehouden het loon door te betalen, aldus artikel 7:658a BW, 7:629 BW, 25 Wet WIA en 43 sub b Wet WIA. Na deze twee jaar kan de werknemer een aanvraag indienen voor een uitkering op grond van de Wet WIA.219 Wordt vervolgens door het UWV geoordeeld dat de werknemer recht heeft op een uitkering dan gaat de verantwoordelijkheid voor de re- integratie over op het UWV.

De werkgever zal in de eerste twee jaar van ziekte de werknemer moeten re- integreren in de arbeid die hij voor zijn ziekte verrichtte in het bedrijf van de werkgever. Indien dit niet lukt, kan de werkgever de werknemer andere passen- de arbeid binnen het bedrijf aanbieden. Als bij de eigen werkgever geen passen- de arbeid voorhanden is, zal de werkgever de re-integratie bij een andere werk- gever moeten bevorderen. Met de Wet Poortwachter is dit expliciet in artikel 7:658a lid 1 BW geregeld. Daarmee sluit artikel 7:658a lid 1 BW aan bij de jurisprudentie van de Hoge raad over goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW).220 Uit deze jurisprudentie vloeit voort dat de werkgever in moet gaan op een aanbod van de werknemer om passende arbeid te verrichten en zelf passende arbeid aan moet bieden.221

219. Deze twee jaar wordt in de WIA als ‘de wachttijd’ aangeduid.

220. Zie HR 3 februari 1978, NJ 1978/248, HR 8 november 1985, NJ 1986/309 en HR 13 december 1991, NJ 1992/441.

221. Zie hierover uitvoeriger Barents & Fleurum- Van Walsem 2002, p. 33 e.v.

(22)

Verplichtingen

Bij de uitvoering van de re-integratietaak rusten er vele verplichtingen op de werkgever. Zo is de werkgever verplicht om maatregelen te treffen en aanwij- zingen te geven waarmee de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of ande- re passende arbeid te verrichten, artikel 7:658a lid 2 BW. Hierbij kan de werk- gever gebruik maken van een re-integratiebedrijf, art. 7:658a lid 5 BW. De woorden ‘redelijkerwijs nodig’ in artikel 7:658a lid 2 BW duiden erop dat de maatregelen die de werkgever treft geschikt moeten zijn om de werknemer weer terug in het arbeidsproces te re-integreren. Dit betekent dat de werkgever ook gehouden kan zijn de arbeidsplaats of de organisatie aan te passen, indien dat voor de re-integratie van de werknemer noodzakelijk is.

De werkgever kan met het nemen van maatregelen en het geven van aanwij- zingen niet lang wachten. De werknemer heeft recht op een tijdig aanbod van de te nemen maatregelen door de werkgever, aldus artikel 7:658a lid 2 BW. Wat nog als tijdig kan worden beschouwd en wat niet valt moeilijk in zijn algemeen- heid aan te geven. Welke maatregelen genomen moeten worden en wanneer hangt van het ziektebeeld van de individuele werknemer af.

De werknemer heeft het recht om mee te beslissen over hoe zijn re-integratie vorm wordt gegeven. De werkgever is op grond van artikel 7:658a lid 3 BW gehouden ‘in overeenstemming met’ de werknemer te besluiten welke re- integratieinspanningen er door beide verricht dienen te worden. De afspraken die tussen werkgever en werknemer worden gemaakt, moet de werkgever vast- leggen in een plan van aanpak.

Het plan van aanpak en hetgeen hierin dient te worden opgenomen, is gere- geld in artikel 25 Wet WIA en de daarop gebaseerde Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar.222 Naast de activiteiten die door de werkgever en werkne- mer moeten worden verricht ten behoeve van de re-integratie dient op grond van de Regeling in het plan van aanpak een casemanager te worden aangewezen.

Daarmee geeft de Regeling in tegenstelling tot de Wet SUWI aan zieke werk- nemers een recht op een casemanager. Is een plan van aanpak opgesteld dan dient deze in de loop der tijd regelmatig te worden geëvalueerd. Blijkt dat de re- integratie van de werknemer anders dient te worden vormgegeven dan dient het plan te worden bijgesteld, artikel 7:658a lid 3 BW.

De werkgever dient tevens aantekening bij te houden van het ziekteverzuim van de werknemer en een re-integratieverslag op te stellen. De Regeling geeft termijnen waarbinnen zowel het plan van aanpak als het re-integratieverslag dient te worden opgesteld. De werkgever heeft voornoemde verplichtingen ook op grond van de Wet WIA.

222. Zo voor een uitvoerige bespreking van de Regeling procesgang eerste ziektejaar Kronenburg- Willems e.a. 2002.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Controleur: focus op de belangen van de maatschappij: mensen die kunnen werken verplichten om dit ook te doen (ook al willen ze het zelf niet).. Expert: focus op de medische

Je maakt een plan voor jouw re-integratie in werk omdat je nog niet (volledig) hersteld bent?. Een goed plan geeft namelijk richting, steun

Lidstaten hebben de optie om ook voor andere vennootschapsvormen dan die genoemd in bijlage IIA te voorzien in online oprichtingsprocedures (art. 13 octies, eerste lid, tweede

Let op: heeft u geen eigen woning te verkopen of wordt de eigen woning binnen het jaar na ondertekening van het koopcontract wel verkocht en u wilt de koop alsnog ontbinden,

De gezamenlijke maatschappelijke opgave van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de DJI), de gemeenten en de reclassering is om samen te werken aan een succesvolle re-

Vanaf 1 januari 2018 is de nieuwe gemeente Midden-Groningen een feit. De koers voor de gemeente is vastgelegd in “het Kompas”. Het Kompas beschrijft hoe Midden-Groningen

dat in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ ons college krachtens artikel 3.6 lid 1 sub a Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) de bevoegdheid is gegeven om volgens bij het plan

Grafiek 3 laat zien hoe in 2006 een situatie is gegroeid dat het aantal werkloze vrijwillig deeltijdse werknemers toeneemt naarmate de leeftijdsklasse hoger is, met uitzondering