• No results found

Re-integratieplichten re-integratiebedrijf

4.4 Wet Werk en Bijstand

4.4.4 Re-integratieplichten re-integratiebedrijf

Op de re-integratiebedrijven rusten de verplichtingen zoals deze in de Wet SU-WI en het contract met het college zijn verwoord. Deze plichten zijn reeds be-sproken bij de behandeling van de Werkloosheidswet. De WWB bevat twee aanvullende bepalingen. Artikel 67 WWB bepaalt dat het re-integratiebedrijf recht heeft op informatie van het college, indien hierom wordt gevraagd. Op grond van artikel 64 WWB dient het re-integratiebedrijf op zijn beurt aan het college de inlichtingen te verstrekken waarom het college vraagt.

4.4.5 Sancties en andere juridische mogelijkheden om re-integratie te bewerkstelligen

De WWB kent bijna dezelfde mogelijkheden om naleving van de plichten af te dwingen of een andere partij te prikkelen tot naleving van de plichten als de WW. De sancties die het college kan opleggen, indien een cliënt met een uitke-ring zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, wijken wel af. De WWB be-paalt dat het college de uitkering van een cliënt kan verlagen, indien een ver-plichting niet wordt nagekomen (artikel 18 lid 2 WW). De verlaging is in feite hetzelfde als de maatregel zoals we die in de andere sociale zekerheidswetten tegenkomen. De bestuurlijke boete kent de WWB in tegenstelling tot de WW en de Wet WIA niet.264

263. Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 41.

264. Noordam vindt de argumentatie achter de afschaffing van de boete niet begrijpelijk. Ook meent hij dat de maatregel wel degelijk bij schending van de informatieplicht een punitief karakter draagt. Zie Noordam 2004b, p. 233.

4.5 Samenvatting

In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de wijze waarop de re-integratie in de sociale zekerheid is vormgegeven. De WW, de Wet WIA en de WWB zijn besproken. Het trajectplan moet, wil het een geschikt instrument zijn, passen binnen het wettelijk kader van deze wetten. Uit de beschrijving van de juridische normering van re-integratie in de drie genoemde wetten blijkt dat de wetgever de re-integratie vaak op dezelfde wijze voor verschillende cliënten wil realiseren. Soms zijn er een aantal opvallende verschillen in de wijze waarop in de WW, Wet WIA en WWB aan deze vormgevingseisen handen en voeten is gegeven.

Het eerste wat in het oog springt, is dat de wetgever een cliëntgerichte bena-dering voorstaat in het sociaalzekerheidsstelsel. Met de Wet SUWI is in de eer-ste plaats het CWI om deze reden opgericht. Het CWI dient ervoor te zorgen dat invulling wordt gegeven aan de één-loket-gedachte (één loket voor werk en inkomen). Om deze reden speelt het CWI een belangrijke rol bij de vaststelling van het re-integratietraject van cliënten waarvoor het UWV en het college een integratieverantwoordelijkheid dragen. Alleen in het kader van de re-integratie van cliënten met een WIA-, WAO-, WAZ-, WAJONG- of ZW-uitkering speelt het CWI in beginsel geen rol. Dat een geïntegreerde dienstverle-ning als een belangrijk aspect van cliëntgericht werken wordt gezien blijkt te-vens uit de verplichting voor het UWV, het CWI en de gemeenten om het case-managerschap te bevorderen. Deze ambtenaar dient zówel op het terrein van inkomen áls werk de regie van de individuele cliënt op zich te nemen.

Inmiddels meent de wetgever dat met het CWI onvoldoende een cliëntge-richte uitvoering gerealiseerd kan worden. Aan de één-loket-gedachte wordt door deze instantie onvoldoende invulling gegeven en door de vele over-drachtsmomenten is van snelheid van re-integratie geen sprake meer. Om tot een meer geïntegreerde dienstverlening te komen, moet het UWV samen met het college op één locatie de diensten gaan verlenen. De taken van het CWI dienen overgeheveld te worden naar het UWV. Uit deze ontwikkeling blijkt dat aan samenwerking in het sociaalzekerheidsstelsel veel belang wordt gehecht om tot een cliëntgerichte benadering te komen. Dit blijkt ook uit de wetten die bespro-ken zijn. Hierin is voor de uitvoeringsorganen de verplichting opgenomen om met elkaar samen te werken.

Het belang van een cliëntgerichte benadering blijkt tot slot uit het feit dat zowel in de WW, de Wet WIA, als in de WWB een individuele benadering wordt voorgestaan bij re-integratie (maatwerk). De wetgever eist dat uitvoe-ringsorganen per individu bekijken wat de arbeidsmarktperspectieven van de te re-integreren cliënt zijn en hoe de kans op werk van de cliënt kan worden verbe-terd, zonodig door de inzet van voorzieningen. Het leveren van maatwerk wordt voorts vereist bij het vaststellen van de rechten en plichten van de cliënten. In de

‘contracten’ worden de wettelijke verplichtingen van elke cliënt nader geconcre-tiseerd.

Vooral de WWB is ingericht op het leveren van maatwerk aan cliënten. In die wet zijn een beperkt aantal verplichtingen opgenomen welke zeer ruim zijn ge-formuleerd. Categoriale ontheffingen kent de WWB bovendien niet. De ver-plichting om een re-integratievisie op te stellen of een trajectplan ontbreken evenwel. Dit is wonderlijk nu dit bij uitstek de instrumenten zijn waarin de rech-ten en plichrech-ten van cliënrech-ten kunnen worden vastgelegd.

Op grond van de WWB kan tevens maatwerk worden geleverd doordat het college en de gemeenteraad beleidsvrijheid hebben bij het treffen van sancties en het aanbieden van voorzieningen. Zo dient het college aan de hand van een verordening van de raad per individu vast te stellen welke sancties worden opge-legd. De gemeenteraad is bij verordening vrij te bepalen welke voorzieningen het college aan cliënten verstrekt.

De WW en de Wet WIA zijn minder goed ingericht op het leveren van maatwerk dan de WWB. De verplichtingen van de werkloze werknemers en de arbeidsongeschikten zijn in deze wetten duidelijker afgebakend. Voor zowel de werkloze werknemers als de arbeidsongeschikten zijn er beperkte mogelijkhe-den om ontheffing of vrijstelling te verlenen van de re-integratieverplichtingen.

Op één punt bieden de WW en de Wet WIA meer mogelijkheden tot het leveren van maatwerk. Maatwerk is bij uitstek mogelijk voor de cliënten van het UWV als zij een aanvraag voor een IRO indienen. Wordt de IRO toegekend dan kun-nen zij zelf een trajectplan opstellen.

Vanuit Europa worden de lidstaten opgedragen een sluitende aanpak te hanteren bij de re-integratie van clienten, zodat de re-integratie snel ter hand wordt ge-nomen. In de Nederlandse sociale zekerheidswetten is deze sluitende aanpak bijna nergens wettelijk verankerd. Enkel bij de re-integratie van zieke werkne-mers met een werkgever en bij vangnetters zijn er wettelijke termijnen voor het stellen van een diagnose, het opstellen van een plan van aanpak, het opstellen van een re-integratieverslag en het evalueren van de re-integratieaanpak.

Zoals in hoofdstuk drie is aangegeven, heeft de WRR voorgesteld in de sociale zekerheidswetten een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling op te nemen van alle bij de re-integratie betrokken partijen, zodat van meet af aan duidelijk is wie waar toe is gehouden.265 Dit voorstel heeft de wetgever overgenomen. De WW, de Wet WIA en de WWB laten geen onduidelijkheid bestaan over de vraag welke instantie verantwoordelijk is voor de re-integratie van een specifie-ke cliënt. De rechten en plichten van de cliënten staan per wet uitdrukspecifie-kelijk vermeld. Daarnaast dient de cliënt een re-integratievisie te ontvangen, waarin zijn rechten en plichten zijn vermeld. Indien het volgen van een re-integratietraject noodzakelijk wordt geacht, wordt de cliënt met de ontvangst van het trajectplan tevens op de hoogte gesteld van zijn rechten en plichten in het kader van dit traject.

265. Zie paragraaf 3.5.1.

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat re-integratie in de ogen van de wetgever geen vrijblijvende aangelegenheid dient te zijn. Op alle betrokken partijen rusten verplichtingen. Soms zijn de verplichtingen contractueel vastgelegd (zoals in de relatie UWV–re-integratiebedrijf), soms in de materiewet en soms in een ge-meentelijke verordening, maar verplichtingen zijn er. Het verplichtende karakter van re-integratie blijkt ook uit het feit dat de wetten niet veel mogelijkheden bieden om ontheffing of vrijstelling van de re-integratieverplichtingen aan cliën-ten te verlenen. Het begrip passende arbeid wordt bovendien onder de WW en ZW steeds verder opgerekt. Het begrip passende arbeid is met de invoering van de WWB voor uitkeringsgerechtigden met een uitkering van het college zelfs verlaten. De WWB verplicht cliënten met een bijstandsuitkering tot het accepte-ren van algemeen geaccepteerde arbeid.

De verplichtendheid van de re-integratie uit zich tevens in de mogelijkheden die de wet biedt om naleving van de verplichtingen af te dwingen, alsmede de dwingendheid waarmee van deze mogelijkheden gebruik dient te worden ge-maakt. De sociale zekerheidswetgeving legt onder meer aan de uitvoeringsorga-nen de plicht op handhavend op te treden, indien de uitkeringsgerechtigden hun re-integratieverplichtingen niet nakomen. Overtreding van sommige verplichtin-gen kan zelfs tot permanente weigering van de uitkering leiden.

Ook het BW biedt vele mogelijkheden aan de werkgever en werknemer om naleving van de re-integratieverplichtingen te bewerkstelligen. Dit varieert van het instellen van een vordering tot nakoming, tot het geven van ontslag. Indien werkgever en werknemer verantwoordelijk zijn voor de re-integratie is er bo-vendien nog een derde partij die toeziet op de re-integratieinspanningen van werkgever en werknemer; het UWV. Ook het UWV moet sancties opleggen als werkgever en werknemer verplichtingen niet nakomen.

Re-integratie is overigens niet voor alle betrokkenen een verplichte aangele-genheid. Voor personen met een Anw-uitkering en niet-uitkeringsgerechtigde werklozen zijn er in het geheel geen verplichtingen.

De wetgever beoogt met het verplicht stellen van de re-integratie in de sociale zekerheidswetten een goed evenwicht aan rechten en plichten te bewerkstelli-gen. Dit evenwicht dient tevens te worden bereikt door cliënten de mogelijkheid te geven de uitvoeringsorganen te dwingen werk te maken van re-integratie. Los van de mogelijkheid van cliënten tot het maken van bezwaar tegen besluiten van het UWV of de gemeente, komt dit in de WW, Wet WIA en WWB nog niet altijd goed tot uitdrukking. Het UWV en het college hebben taken en bevoegd-heden, maar bij de invulling en de uitvoering hiervan komt hen veelal beleids-vrijheid of beoordelingsbeleids-vrijheid toe. Cliënten kunnen aan de taken en bevoegd-heden zelden rechten ontlenen welke zij zonodig in rechte kunnen afdwingen.

Zo is er onder meer geen recht op een casemanager of een trajectplan. Het recht op ondersteuning dat met de Wet WIA in alle materiewetten is ingevoerd, biedt cliënten eveneens weinig mogelijkheden tot het afdwingen van ondersteuning of het krijgen van het gewenste traject.

Keuzevrijheid is zowel voor de personen waarvoor het college en het UWV een re-integratieverantwoordelijkheid dragen uitzonderlijk. Slechts bij toekenning van een aanvraag voor een IRO kan de belanghebbende zelf een trajectplan opstellen en heeft hij volledige zeggenschap over de inhoud van het plan.

Zieke werknemers en vangnetters hebben meer rechten dan andere cliënten.

Zij hebben onder meer recht op een plan van aanpak en een casemanager. Kij-ken we naar de relatie van de cliënt met het re-integratiebedrijf dan zien we in alle drie wetten dat aan deze verhouding weinig aandacht wordt besteedt, daar waar het betreft de mogelijkheden om de ander tot naleving van zijn plichten te bewegen. Juridisch gezien zijn de mogelijkheden beperkt.

Sancties zijn negatieve prikkels op grond waarvan de cliënt tot medewerking kan worden geprikkeld. In de wetten zijn ook positieve prikkels ingebouwd om alle betrokken te bewegen tot het werk maken van re-integratie. Het UWV kan bijvoorbeeld cliënten toestaan te gaan werken op een proefplaats.

Om de re-integratie op een efficiënte manier te bewerkstelligen, zijn er ook financiële prikkels in het stelsel ingevoerd. Zo zijn er een aantal zaken aan de private markt overgelaten. De privatiseringstendens heeft zich begin jaren ne-gentig ingezet en lijkt met name te zijn ingegeven om de kosten van het sociaal zekerheidsstelsel te drukken. Zo dienen integratiebedrijven de feitelijke re-integratiewerkzaamheden uit te voeren en wordt de re-integratieverantwoordelijkheid voor werknemers steeds meer bij de werkgevers gelegd. Met het overlaten van de feitelijke re-integratiewerkzaamheden aan de re-integratiebedrijven wordt een toename van concurrentie verwacht. Dit zal naar verwachting een positief effect hebben op de kosten van re-integratie en de kwaliteit. Uitzonderlijk is dan ook dat voor het college niet langer de plicht heeft om de re-integratiewerkzaamheden uit te besteden. De wetgever verwacht dat de gemeenten dit wel zullen blijven doen. Bij een goed werkende re-integratiemarkt is het opleggen van een dergelijke plicht niet langer noodzake-lijk, zo redeneert de wetgever.