• No results found

Nederlandse historische bronnen 5 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederlandse historische bronnen 5 · dbnl"

Copied!
364
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

onder redactie van P.H.D. Leupen en anderen

bron

P.H.D. Leupen e.a. (red.),Nederlandse historische bronnen 5. Martinus Nijhoff, Den Haag 1985

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ned017198501_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / de afzonderlijke samenstellers en/of hun rechtsopvolgers

i.s.m.

(2)

Een Jerusalemreis in 1536

Reisverslag van Jan Hendrikszoon van Beveren

uitgegeven door J. van Herwaarden met medewerking van A.I. Menalda-van der Hoeven

I Inleiding

Bedevaarten naar Jerusalem waren in de late middeleeuwen een belangrijk verschijnsel van geloofsleven. Ook vanuit de Nederlanden zijn heel wat mensen naar het Heilige Land gereisd. In verhouding tot andere verhalende bronnen zijn er betrekkelijk veel reisverslagen bewaard gebleven, ook van de hand van uit de Nederlanden afkomstige pelgrims. Daarnaast werden herhaaldelijk kopieën gemaakt van al bestaande reisverslagen en vooral van beknopte opsommingen van in het Heilige Land te bezoeken plaatsen, die als reisgids kunnen worden beschouwd1. De tot nu toe omvangrijkste lijst van dergelijke verslagen is te vinden in de door Amiran bewerkte inventarisatie van Röhricht2. Het lijdt geen twijfel dat dit werk voor wat betreft de Nederlanden onvolledig is. Een dergelijke lijst berust op uitgegeven verslagen en op gegevens uit openbare bewaarplaatsen van handschriften. Meestal blijven in particulier bezit berustende stukken onbekend. Het thans hier uitgegeven verslag van Jan Hendrikszoon van Beveren over zijn reis naar Jerusalem in 1536 is in dit opzicht dan ook volledig nieuw.

1Herkomst van het handschrift

Het handschrift van het reisverslag van Jan Hendrikszoon van Beveren maakt deel uit van het archief van de familie Van der Hoeven, thans eigendom van mr. P.C.T.

van der Hoeven en zich bevindend in Zundert. In hetzelfde archief berust ook een door Adam Janszoon van Broekhuijsen (1682-1748) vervaardigde kopie van dat verslag. Beide handschriften behoorden tot het archief van de familie Van Beveren, dat in 1815 door erfenis aan de familie Van der Hoeven is toegekomen. Dat archief was een deel van de boedel van het slot Develstein bij Zwijndrecht dat (met een onderbreking tussen 1500 en 1594) vanaf circa 1450 tot de afbraak ervan in 1824 in handen is geweest van de uit Dordrecht afkomstige Van Beverens en hun nazaten3.

1 Vergelijk Van Herwaarden, ‘Geloof en geloofsuitingen’, 403-407 en aldaar in de noten genoemde literatuur.

2 Röhricht-Amiran,Bibliotheca.

3 Gegevens berustend op stukken uit het archief-Van der Hoeven.

(3)

Op grond van deze gegevens mag worden verondersteld, dat ook Jan Hendrikszoon van Beveren een telg van dat geslacht is geweest. Ondanks intensieve naspeuringen van mevr. Menalda-van der Hoeven is het vooralsnog onmogelijk gebleken, deze Jan van Beveren thuis te brengen. De aanhef van zijn reisverslag geeft geen uitsluitsel over zijn plaats van herkomst: hij vertrok uit ‘Leijden off wt Den Haech’.

Volgens familie-overlevering heeft lange tijd een uiteindelijk verarmde tak van de familie Van Beveren in Den Haag gewoond, die rond 1600 zou zijn uitgestorven4. Via Haagse bronnen konden twee zich aldaar bevindende Jan van Beverens worden getraceerd, één rond 1458-1460 en één in 1511; van geen van beiden wordt de vadersnaam gegeven. Laatstbedoelde Jan van Beveren was in dat jaar schepen van Den Haag5.

Hoe dit ook zij, in 1536 maakte een Jan Hendrikszoon van Beveren een reis naar Jerusalem, waarvan hij na terugkeer een verslag heeft geschreven, waarschijnlijk op grond van tijdens de reis gemaakte aantekeningen en verzamelde documentatie.

Het handschrift van dit verslag is terecht gekomen in de boedel van de Dordtse Van Beverens, vermoedelijk nadat de laatste telg van de ‘Haagse’ tak rond 1600 was gestorven. Een telg van die ‘Dordtse’ tak had zich in 1594 door koop weer meester gemaakt van Develstein, dat hij liet herbouwen in eenvoudiger staat dan het verkeerde toen het in 1570 door de Spanjaarden werd verwoest. Cornelis Willemszoon van Beveren (1591-1663) vestigde zich metterwoon in het slot en maakte daarvan een brandpunt van vooral literaire activiteiten; zelf was hij een verwoed boekenverzamelaar. Deze erudiet heeft ervoor gezorgd dat het reisverslag bewaard is gebleven door bladen ervan te laten restaureren en het geheel te laten inbinden in een perkamenten omslag. Deze Cornelis van Beveren was de grootvader van Justinia Elisabeth van Beveren (1655-1729), die trouwde met Jan Adamsz. van Broekhuijsen, uit welk huwelijk Adam Jansz. van Broekhuijsen ontsproot, die na de dood van zijn moeder in 1729 Develstein erfde en het verslag heeft gekopieerd6.

2Het handschrift

Het handschrift telt 95 genummerde bladen papier. Van die genummerde bladen ontbreken thans de nummers 8 en 60 (laatstgenoemd blad duidelijk afgescheurd), die Adam van Broekhuijsen nog wel ter beschikking stonden. Dat was niet het geval met een blad dat zich tussen de bladen 23 en 24 moet hebben bevonden, maar dat kennelijk al was verdwenen toen de nummering werd aangebracht. Toen het handschrift in de zeventiende eeuw werd ingebonden, was het in slechte staat. Ter restauratie werden de oorspronkelijke bladen waar mo-

4 Zie noot 3.

5 1458-1460: Pabon,Hofboeken, 77, 122, 189, 310, 320; 1511/1512: Gemeentearchief 's-Gravenhage, archief Sacramentshuis, inv. nr. 147, reg. nr. 103: akte van 26 juni 1511.

6 Zie noot 3.

(4)

Voorplat van het reisverslag Foto collectie J. van Herwaarden

(5)

gelijk verstevigd met nieuw papier met goud op snee. Dat was mogelijk door de linker marge op de versozijde van de oorspronkelijke bladen te voorzien van stroken nieuw papier met goud op snee en de vouw in het midden en af en toe de boven- en/of onderkant van de oorspronkelijke bladen ook met strookjes nieuw papier te verstevigen; het laatste blad van het oorspronkelijke handschrift, nummer 96 - dat alleen aan de rectozijde is beschreven en dat zich in zeer slechte staat bevond -, werd helemaal op een nieuw blad geplakt.

Bij die restauratie werden 6 ongenummerde bladen vóór het oorspronkelijk handschrift en 16 ongenummerde bladen daarachter ingebonden; bovendien bevindt zich helemaal vooraan en helemaal achteraan nog een blad dat in verticale richting is afgeknipt. De volgorde van voren naar achteren is dus: 1 verticaal afgeknipt blad;

6 ongenummerde bladen met goud op snee; 95 genummerde bladen van het oorspronkelijke handschrift; 16 ongenummerde bladen met goud op snee en tenslotte weer 1 verticaal afgeknipt blad.

Toen het handschrift werd gerestaureerd en ingebonden, werden de bladen van het oorspronkelijke handschrift op de rectozijde genummerd van 1 tot en met 96, waarvan thans dus de nummers 8 en 60 ontbreken. Omdat er echter 2 bladen het nummer 39 dragen, zijn er toch 95 genummerde bladen. Bij het inbinden is een fout gemaakt, die ook in de kopie van Van Broekhuijsen terugkomt. Na blad 38 volgde blad 39, dat echter achterstevoren werd ingebonden. Dit blad draagt het nummer 1-39 en werd gevolgd door het tweede blad met nummer 39, 2-39. Daarna volgden de bladen 40, 41 enz. Het is echter gebleken dat de tekstvolgorde een geheel andere is. De tekst op bladzijde 38 verso wordt vervolgd op 2-39recto, waarna de tekst van blad 40 inderdaad op die van 2-39verso aansluit. Vervolgens bleek de tekst van bladzijde 40verso te worden vervolgd op bladzijde 42recto. Daaruit blijkt dat de bladen 1-39 en 41 helemaal verkeerd waren ingebonden.

Doordat blad 1-39 achterstevoren werd ingebonden werd het bladnummer van dat blad op de verkeerde zijde opgeschreven. De tekst van de bladzijde die volgens de nummering 1-39verso moet worden genoemd staat na herstel van de fouten eigenlijk op de rectozijde, terwijl de tekst op de bladzijde waarop het nummer 1-39 staat geschreven, eigenlijk op de versozijde van dat blad staat. Die tekst van volgens de aangebrachte nummering bladzijde 1-39verso sluit aan op de tekst van bladzijde 66verso. Dan volgt op de tekst van bladzijde 1-39verso de tekst van bladzijde 1-39recto en vervolgens blijkt de tekst van de met het nummer 41 voorziene bladzijde aan te sluiten op de tekst van de bladzijde die het nummer 1-39 draagt, waarna op de tekst van bladzijde 41verso de tekst van bladzijde 67recto volgt, al zijn door bladbeschadiging onderaan bladzijde 41verso twee regels weggevallen. De bladen 1-39 en 41 moesten dus tussen de bladen 66 en 67 worden gevoegd.

Thans is de correcte volgorde door mevr. Menalda-van der Hoeven hersteld. Na blad 38 volgen 2-39, 40, 42, 43 enz. en na blad 66 volgen bladzijden 1-39verso en 1-39recto en dan de bladen 41, 67, 68 enz. Bij het inbinden waren er al

(6)

diverse beschadigingen van bladen en waren diverse bladzijden al net zo beroerd leesbaar als thans. Het is de vraag of Jan Hendrikszoon van Beveren na wat hij op blad 96 had geschreven nog verder had willen gaan: het blad is alleen aan de rectozijde en dan nog voor de helft beschreven. Toch eindigt zijn verhaal wat abrupt.

Het handschrift is door toedoen van Cornelis Willemsz. van Beveren ingebonden in een perkamenten omslag met groene aan de binnenzijde van het kaft vastgelijmde door het kaft heen gestoken sluitlinten; het perkamenten omslag is om een kartonnen band heengeslagen en vastgelijmd. Het voor- en achterplat hebben een

dubbelgelijnde rechthoekige opdruk in goud. De rug is versierd met 5 horizontale dubbele gouden lijnversieringen, waartussen zich 4 oorspronkelijk ook in goud opgedrukte klaverbladen van vier bevinden; bovendien was de rug aan de boven- en onderkant met een opgedrukt gouden biesje afgezet. Het op die manier

ingebonden boekje is 145 mm hoog, 108 mm breed en 30 mm dik. De bladen zijn gemiddeld 135 mm hoog en 100 mm breed; de bladspiegel is meestal circa 105 mm hoog en 75 mm breed. Op het voorplat staat geschreven in bruine inkt NOTITIE /GEHOUDEN/ Bij / Jan (Hz)n Van Beveren; daaronder staan enige in zwarte inkt geschreven letters, die geen ontcijferbare woorden meer opleveren.

3Eerdere pogingen tot uitgave

Uit zich in het familie-archief-Van der Hoeven bevindende brieven wordt duidelijk dat de Leidse hoogleraar prof. mr. H. van der Hoeven (1834-1924) enkele malen heeft geprobeerd het reisverslag te doen uitgeven. Daartoe zond hij de kopie naar zijn Leidse kerkhistorische collega prof. dr. J.G.R. Acquoy (1829-1896), redacteur van hetArchief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis. Na diens dood vond Acquoy's mederedacteur, de Amsterdamse historicus prof. dr. H.C. Rogge (1831-1905), het stuk temidden van Acquoy's papieren. Hij overwoog na overleg in 1897 met Van der Hoeven een uitgave, maar kwam daaraan niet toe. Een aantal jaren later schreef de Leidse opvolger van Acquoy prof. dr. F. Pijper (1859-1926) Van der Hoeven dat het reisverslag van Van Beveren in de derde aflevering van jaargang 1906 van het (inmiddels omgedoopte)Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis zou worden opgenomen; Pijper had al een inleiding tot de tekstuitgave geschreven en de zetter was al begonnen met de desbetreffende aflevering (september 1906). Ondanks deze verzekering kwam er niets van terecht. In september 1918 stelde Van der Hoeven zich via Wouter Nijhoff (1866-1947) in verbinding met de

Linschoten-vereniging, zonder verder resultaat. In zijn brief aan Nijhoff zinspeelde Van der Hoeven op mogelijke plaatsing in een ‘Rooms kath(oliek) wetensch(appelijk) tijdschr(ift)’, dat echter evenmin tot plaatsing van de tekst is overgegaan, in

tegenstelling tot Van der Hoevens zinsnede dat ‘naar het oordeel van geraadpleegde geestelijken’ dat tijdschrift ‘het stuk met graagte zal aannemen’. Het is - gezien die ervaringen van haar groot-

(7)

vader - geen wonder dat mevr. Menalda-van der Hoeven ten behoeve van een kleine kring van familieleden en vrienden een particuliere uitgave van het handschrift heeft overwogen, hetgeen echter nu gelukkig heeft geresulteerd in een meer blijvende en veel beter toegankelijke wijze van tekstuitgave.

4Het belang van het reisverslag

Zoals hiervoor is aangestipt vormden Jerusalembedevaarten een belangrijk en opmerkelijk bestanddeel van een type geloofsleven dat ook in de Nederlanden lange tijd kenmerkend is geweest en dat duidelijk sporen in literatuur en beeldende kunsten heeft nagelaten. De bewaard gebleven reisverslagen betekenen een interessante bron van kennis over en inzicht in deze geloofsuiting. Daarenboven geven de meeste verslagen ruim inzicht in de gevolgde routes, de manier van reizen en de wijze waarop de ervaringen onderweg werden verwerkt.

Daarbij geven vooral de wat persoonlijker verslagen soms de eigen indrukken van de pelgrims weer over de islamitische wereld, waarmee zij kortstondig werden geconfronteerd. Ongetwijfeld komen daarin schablone-achtige (voor)oordelen aan het licht, maar af en toe geeft een schrijver blijk van werkelijke interesse en is er niet zonder meer sprake van de overtuiging dat de eigen christelijke connotatie de enig juiste norm biedt ter beoordeling van alles wat zich aan vreemds voordeed.

Vooral wanneer behalve door het Heilige Land verder in het Midden-Oosten is rondgereisd, maken pelgrims van de gelegenheid gebruik om kond te doen van die eigenaardigheden van die toch steeds als wonderbaarlijk ervaren andersgestemde samenleving. Door dat soort verhalen krijgt de lezer overigens de indruk dat de desbetreffende reiziger niet alleen zijn devotie tot het Heilige Land als reisdoel voor ogen had, omdat die reizigers in die verhalen zo duidelijk blijk geven van hun nieuwsgierigheid naar ‘het andere’.

Jan van Beveren is niet doorgereisd naar de Sinaï, Egypte, Libanon of Syrië, maar laat wel merken dat hij de ogen uit keek. Hij laat, hoe beknopt ook, zien hoe belangrijk in zijn tijd Cyprus voor Venetië was en hij geeft tegen het einde van zijn verslag een bijzonder aardige korte impressie over ‘Turkse’ gewoonten.

Daartegenover staat dat hij, evenals de overgrote meerderheid van andere

verslaggevers, de bezochte heilige plaatsen in obligate vorm opsomt, al noemt Van Beveren drie aan Petrus gewijde gedenkplaatsen, die ik elders vooralsnog niet heb kunnen ontdekken. In zijn eigenlijke bedevaartsverslag laat hij de opsomming van andersgezinde christelijke groeperingen in Jerusalem achterwege, die in de meeste verslagen wel, zij het meestal in cliché's, worden gememoreerd.

Verreweg de meeste Jerusalemgangers vanuit West-Europa reisden over land naar Venetië, waar zij een contract sloten met een reisleider-ondernemer, die tot define fleur van de Venetiaanse aristocratie behoorde en een door de Signoria beschermde en gereglementeerde monopoliepositie in deze branche bezat door een elk jaar opnieuw na inschrijving gesloten overeenkomst. Meestal betrof het contract van de pelgrims de zeereis naar Jaffavice versa en de begeleiding door

(8)

de kapitein in het Heilige Land, vanuit Jaffa naar Jerusalem samen met een vertegenwoordiger van de Gardiaan van het Heilige Graf, maar verder in en rond Jerusalem zelfstandig, waarbij gebruik werd gemaakt van mohammedaanse gidsen, ezeldrijvers en -verhuurders. Tevens werd geleide gegeven door de islamitische Sandjak van Jerusalem, wiens autoriteit overigens niet werd aanvaard door lokale machthebbers en ondergeschikt was aan die van de Sandjak-bey van Gaza.

Garanties voor een probleemloze aankomst in Jaffa, een ongehinderde doortocht vandaar naar Jerusalem en ongestoord reizen rond die stad konden niet worden gegeven. Vooral Bedoeïenen (in de verslagen meestal ‘Arabieren’ genoemd) vormden een onberekenbare factor.

In het Venetiaans contract waren allerlei onkosten opgenomen, maar dat nam niet weg dat in het Heilige Land extra kosten moesten worden gemaakt: onverwachte tolheffingen en toegangsgelden. Deze onvoorziene kosten worden in de reisverslagen veelal duidelijk als afpersing beschouwd en gerelateerd aan Saraceens wanbeleid:

de islamitische machthebbers legden beslag op de uit het christelijke westen afkomstige bijdragen uit erfenissen en schenkingen ten behoeve van de heilige plaatsen en pelgrimsverblijven - waarbij de naam van Filips van Bourgondië en diens ergenamen nogal eens valt -, en inden de entreegelden bij het Heilige Graf zonder iets bij te dragen tot de instandhouding daarvan, integendeel. Het komt erop neer, dat pelgrims over nogal wat geld moesten kunnen beschikken, al waren er - ook volgens Van Beveren - onvermogenden die de reis konden maken, omdat zij werden ‘geadopteerd’ door de meer bemiddelde pelgrims.

5De reiskosten

In de meeste reisverslagen wordt weliswaar aan het kostenaspect gerefereerd, maar meestal gebeurt daten passant en zonder veel mogelijkheid tot ‘narekenen’.

Jan van Beveren is wat scheutiger met financiële mededelingen; bovendien vermeldt hij de waarde van vreemde munten. Centraal staat daarbij zijn opsomming van Venetiaanse koersen van diverse muntsoorten, die dan ook als uitgangspunt heeft gediend van een munttabel, die hier als bijlage is opgenomen.

Volgens de verspreid in zijn verslag opgenomen uitgaven heeft Van Beveren op zijn reis tussen 24 april en 9 september ongeveer 1577 stuivers uitgegeven7. In Venetië heeft hij voor ruim 910 stuivers gewisseld, maar hield hij een onbekend bedrag in reserve. Bij dat bedrag van uitgaven zijn niet inbegrepen de reisen verblijfkosten van Leiden/Den Haag naar Venetië en terug, de fourages in Venetië en Cyprus voor onderweg noch de leeftocht in het Heilige Land buiten Jerusalem.

Voor Venetië geeft Van Beveren 9 stuivers per dag op. Aangezien onderweg de kosten per dag waarschijnlijk aanzienlijk geringer zullen zijn geweest

7 Omrekenen van de door Van Beveren genoemde bedragen tot stuivers bleek de

vergelijkingsmogelijkheid te vergroten. Zie over die uitgaven de bij de munttabel gegeven lijst.

(9)

- Venetië was een notoir dure stad -, mag worden verondersteld dat hij zo'n 5 stuivers per dag verteerde gedurende de reis van 40 dagen naar Venetië (dus in totaal 200 stuivers). Daarbij moeten de kosten worden opgeteld van de terugreis van Cyprus naar Venetië - de heenreis kostte zo'n 360 stuivers -, een dagverblijf aldaar en de terugreis naar Holland, die weer 40 dagen zou kunnen hebben duren (bij elkaar circa 210 stuivers). Daardoor komen de niet vermelde maar wel verrichte uitgaven op 770 stuivers. Bovendien was er een boetebeding in het contract met de Cyperse schipper van 3 gouden kronen per dag wanneer de pelgrims langer dan drie weken na aankomst in Jaffa aldaar zouden terugkeren om weer scheep te gaan. Die som gold het hele aantal pelgrims en mogelijk moest Van Beveren nog 9 à 10 stuivers betalen als zijn aandeel in die boete, omdat het gezelschap 4 dagen te laat was gekomen. Dan wordt het totaal van Van Beverens uitgaven circa 2357 stuivers.

Dat bedrag betekent zo'n 500 daglonen van een metselaar, die in Van Beverens tijd in Leiden circa 4½ à 5 stuivers per dag verdiende. Omgerekend in Vlaamse ponden (1 £ = 40 gr. = 20 st.) is dat ongeveer 120 £ VI., een bedrag dat bijvoorbeeld kan worden vergeleken met de 125 £ VI., tot 1524 het jaargeld van de Hollandse landsadvocaat8. De grote slokops waren de heen- en terugreis van Venetië naar Cyprus (zo'n 725 stuivers) en de extra kosten in het Heilige Land (bijna 660 stuivers).

Tot die laatste kosten behoorde voor Van Beveren het toegangsgeld tot de Heilige Grafkerk: 395 stuivers. In de meeste andere verslagen wordt die entreeprijs niet genoemd en ik heb daardoor de indruk gekregen, dat deze bij de in Venetië overeengekomen reissom was inbegrepen9.

In 1522 ried de Kampense priester Geert Kuynretorff op grond van eigen

ervaringen in 1520 toekomstige Jerusalemgangers aan, 200 goudgulden van goed gewicht mee te nemen. Dat bedrag was ruim bemeten - omgerekend circa 4200 stuivers -, maar Kuynretorff merkte op dat het niet zo erg was teveel geld mee te nemen; bovendien gaven volgens Kuynretorff Venetiaanse wisselbanken dezelfde koers terug van teveel gewisseld geld. Kuynretorff moest voor zijn reis

Venetië-Jaffa-Jerusalem-Jordaanvice versa 50 Venetiaanse gouden dukaten (‘sakijnen’,zecchini) betalen, ongeveer 2000 stuivers; hij kreeg daarvoor een 2 - à

8 Vergelijk Blok,Hollandsche stad, 277 en 283.

9 Deze gevolgtrekking is gebaseerd op interpretatie van de contracten. Daarin werd een bepaling opgenomen dat, wanneer een pelgrim wilde doorreizen naar Sinaï en dientengevolge niet met de groep zou terugreizen, een bedrag kon worden teruggevorderd, mits de kapitein tijdig (bij aankomst in Jaffa of in Jerusalem) van dat voornemen op de hoogte was gesteld. In contracten daarover genoemde bedragen belopen ongeveer een kwart van de totale som.

Laat ons nu voor het gemak 40 dukaten als contractsom nemen (niet zo ireëel, want de prijs schommelde rond dat bedrag), dan betekenden derhalve 10 dukaten ongeveer de kosten van de terugreis. De heenreis mag dan ook daarop worden gesteld en dan blijven 20 dukaten over: ongeveer 10 dukaten als toegangsprijs voor de H. Grafkerk, de 10 overige voor andere vaste kosten. Bij Jan van Beveren lezen we dat die entree inderdaad circa 10 dukaten bedroeg en dat hij in Jaffa en Jerusalem 6 dukaten aan de gekozen ‘kapitein’ gaf, terwijl af en toe andere bedragen als individuele betalingen worden genoemd.

(10)

3-persoonshut aan boord. In 1525 betaalde Arent Willemsz. uit Delft 42 dukaten (dus ongeveer 1680 stuivers), maar in zijn verslag wordt van een hut niet gerept.

Dat zijn ‘all in’-contracten, waardoor de bedragen moeilijk vergelijkbaar zijn met de kosten die Van Beveren maakte. Toch kan ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat Van Beveren goedkoper uit was en dat was mogelijk een gevolg van de achteruitgang van de Jerusalembedevaart in die jaren.

6Achteruitgang van de Jerusalembedevaart

Het is duidelijk dat zich in de tweede en derde decade van de zestiende eeuw een kentering voordeed in het pelgrimsverkeer vanuit Venetië. De Reformatie heeft het aantal potentiële reizigers vanuit met name Duitse landen en de Nederlanden drastisch doen afnemen, terwijl juist het aanbod daarvandaan een belangrijk aandeel in de totale hoeveelheid pelgrims vertegenwoordigde. Uit Venetiaanse bescheiden kan worden afgeleid, dat de traditionele ondernemers hun interesse in

pelgrimsvervoer verloren. Waren er tot in de zestiende eeuw telkenjare minimaal twee grote galeien nodig voor het geregelde pelgrimsvervoer, vanaf circa 1520 werd één schip voldoende geacht. Van Beverens reisgezelschap telde ongeveer 50 personen, het reisgezelschap van Arent Willemsz. was zo'n 100 man of meer sterk.

Behoudens van het geringer wordend aanbod was de verminderde interesse van de ondernemers ook een gevolg van structurele veranderingen in het Middellandse Zee-verkeer, waarvan nu eigenlijk vooral de zoutreis naar Cyprus als belangrijkste oogmerk overbleef. Pelgrims hadden altijd al moeten gedogen dat vooral hun terugreis met een langer verblijf op Cyprus werd onderbroken om de kapitein gelegenheid te geven, zout te laden en andere handel te drijven (in de contracten werd daarom een maximum toelaatbaar aantal dagen opgenomen), maar allengs werd die activiteit het hoofddoel van de reis.

Dat maakt ook begrijpelijk, dat Van Beveren in twee etappes reisde: op een Venetiaanse boot naar en waarschijnlijk ook van Cyprus, met een andere boot vanuit Cyprus heen en weer naar Jaffa. In Van Beverens geval werd die terugreis gemaakt op een ‘Turkse’ boot en het is niet duidelijk, of dezelfde boot ook de heenreis naar Jaffa had gemaakt. Voor de Venetiaanse kapitein was het hoofddoel van zijn reis commercie op Cyprus. De passagiersaccommodatie zal daaraan waarschijnlijk ondergeschikt zijn gemaakt. De boot waarop Van Beveren reisde - een tweemaster - was vermoedelijk kleiner dan de tevoren voor pelgrimsreizen gangbare galei (met drie masten); helaas zwijgt Van Beveren over de accommodatie. De terugreis vanaf Jaffa naar Cyprus werd in ieder geval gemaakt op een schuit, die nauwelijks op passagiers was berekend.

Uit 1532 is mij een eerste verslag bekend, waarin er ook sprake is van een dubbel contract, dat echter niet helemaal vergelijkbaar is met dat van Van Beveren. De in dit geval Franse reizigers sloten in Venetië zowel voor de reis naar Cyprusvice versa als voor die van Cyprus naar het Heilige Land vice versa één

(11)

contract, dat hen 46½ dukaat kostte (dus ongeveer 1860 stuivers). In hoeverre dit contract ‘all in’ was, is mij niet bekend; wèl rezen er problemen, waardoor de terugweg heel anders verliep dan was voorzien10.

Deze manier van reizen had ook gevolgen voor de tocht in het Heilige Land. In het traditionele contract was begeleiding door de Venetiaanse kapitein in Palestina inbegrepen. De kapitein droeg de verantwoordelijkheid voor de groep pelgrims waarmee hij een contract had gesloten en hij was de vertegenwoordiger van die groep jegens de islamitische autoriteiten, de Gardiaan van het Heilige Graf en andere beheerders van heilige plaatsen. In het contract was duidelijk opgenomen, dat de kapitein zou zorgdragen voor alle normale betalingen, voorkomende problemen zou oplossen en zou instaan voor de veiligheid van zijn pelgrims. In Venetië werd uit de groep pelgrims een aantal lieden aangewezen, die de groep bij de kapitein

vertegenwoordigden. Van Beveren en de zijnen moesten in het Heilige Land zelf vertegenwoordigers kiezen van hun groep tegenover de diverse autoriteiten, die ook voor betalingen zouden zorgdragen. Duidelijk wordt in ieder geval dat Van Beveren individueel zijn entree bij de Heilige Grafkerk betaalde en verder ook af en toe persoonlijk voor de keuze stond al of niet extra te betalen bij bepaalde plaatsen.

7De uitgave

De tekst is zo getrouw mogelijk weergegeven en werd in eerste instantie door mevr.

Menalda-van der Hoeven getranscribeerd; zij heeft ook de door mij opnieuw afgeschreven tekst met het origineel gecollationeerd. De tekst werd voorzien van hoofdletters bij eigennamen. Waar in het oorspronkelijk handschrift tekstgedeelten ontbraken, die wel in de kopie van Van Broekhuijsen waren opgenomen, is die kopie gebruikt, zoals ook duidelijk wordt aangegeven. Door beschadigingen van bladen weggevallen tekstgedeelten worden met [...] aangegeven. Meestal gaat het dan om één of een paar woorden. De annotatie is gericht op beter begrip van de tekst, maar biedt geen nadere aanduidingen over de herkomst van de traditie van de heilige plaatsen. Dat zou deze tekstuitgave tot ongewenste omvang hebben doen uitdijen.

Wèl is voor die heilige plaatsen zoveel mogelijk de oudste referentie in geschriften van deze aard opgegeven, waarbij is uitgegaan van het geschrift van Burchard van Monte Sion (± 1283), waarvan ook in de Nederlanden afschriften werden gemaakt:

het was zo'n beetje de eerste standaardgids. De meeste andere referenties zijn naar jongere geschriften, behalve wanneer bij Wilbrand van Oldenburg (1212) een plaats wèl werd genoemd, die bij Burchard niet voorkwam. De voor de annotatie van de tekst gebruikte reisverslagen zijn in een aparte lijst opgenomen.

10 Vergelijk Newett,Pietro Casola, inleiding, 106-113.

(12)

II Aangehaalde reisverslagen

Wilbrand van Oldenburg, 1212; Zie: J.C.M. Laurent.

Burchard van Monte Sion, ca. 1283.Ibidem.

Odoricus van Friuli, ca. 1320.Ibidem.

Willem van Boldensele, 1333. Zie: C.L. Grotefend.

Ludolf van Südheim, ca. 1350. Zie: F. Deycks.

Algemene gids, ca. 1400: Gent, Universiteitsbibliotheek HS 13f, 227-246.

Willem van Gouda, 1437: 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek HS L 27, 38vo-48vo.

Pero Tafur, 1435-1439. Zie: M. Letts.

Anonymus van 1458. Zie: K. de Flou en E. Gaillard.

Keulse anonymus, 1472. Zie: L. Conrady.

Felix Faber, 1483. Zie: A. Stewart.

Gruenemberg, 1486. Zie: A.C.J. de Vrankrijker.

Anonymus van Rennes, 1486. Zie: B. Dansette.

Pietro Casola, 1494. Zie: M.M. Newett.

Claes van Dusen, na 1495. Zie: L. Conrady.

Arnold von Harff, 1496-1499. Zie: E. von Groote.

Friese edelen, 1517. Zie: H. Lotze.

Jan Want, 1519. Zie: A.F. van Beurden.

Geert Kuynretorff, 1520-1521: G. Kuynretorff,Jerusalemsche reyse ... (Kampen, [1555]; KB Den Haag, 1708 G 10).

Arent Willemsz., 1525. Zie: C.J. Gonnet.

Jan Goverts, 1525: Göttingen, Niedersächsische Staats- und

Universitätsbibliothek, Ms. hist. 823i (fotografische kopie in de bibliotheek van het Gemeente-archief te Delft, sign. 37 E 1. N.B.: drs. J. Bethlehem te Den Helder heeft een transcriptie vervaardigd).

III Aangehaalde bronnen en literatuur

Beurden, A.F. van, ed. ‘Dit is die viagie ofte reyse geschiet bij broeder Jan Want’.Limburgs Jaarboekje, IV (1896) 157-226.

Bernouilli, A. ‘Hans und Peter Rot's Pilgerreisen, 1440 und 1453’.Beiträge zur vaterländische Geschichte, herausgegeben von der historischen Gesellschaft zu Basel, Neue Folge (1881) 343-392: Hans Rot.

Blok, P.J.Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij (2e dr.; 's-Gravenhage, 1912).

Conrady, L.Vier rheinische Palaestina-Pilgerschriften des XIV. XV. und XVI.

Jahrhunderts (Wiesbaden, 1882) 72-181: Keulse anonymus; 189-222: Claes van Dusen.

Dansette, B. ‘Les pèlerinages occidentaux en Terre Sainte: une pratique de la

“Dévotion Moderne” à la fin du moyen âge? Relation inédite d'un pèlerinage effectué en 1486’.Archivum franciscanum historicum, LXXII (1979) 106-133;

tekst Anonymus van Rennes: 330-428.

Deycks, F., ed.Ludolphi... in Suchem, De itinere terrae sanctae liber ....

Bibliothek des litterarischen Vereins in Stuttgart XXVI (Stuttgart, 1852).

Flou, K. de en E. Gaillard, eds. ‘Die peregrinatien van Jherusalem’.Verslagen van de Koninklijke Vlaamse akademie van wetenschappen, (1897)403-432.

(13)

Gonnet, C.J., ed.Bedevaart naar Jerusalem in 1525 (Haarlem, 1884).

Groote, E. von, ed.Die Pilgerfahrt des Ritters Arnold von Harff... in den Jahren 1496 bis 1499 ... (Keulen, 1860).

Grotefend, C.L., ed. ‘Itinerarius Guilellmi de Boldensele’ in: C.L. Grotefend.

‘Die Edelherren von Boldensele oder Boldense’.Zeitschrift des historischen Vereins für Niedersachsen, (1852) 237-286.

Herwaarden, J. van. ‘Geloof en geloofsuitingen in de late middeleeuwen in de Nederlanden: Jerusalem bedevaarten, lijdensdevotie en kruiswegverering’.

Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, XCVIII (1983) 400-429.

James, M.R.The apocryphal New Testament (Oxford, 1972).

(14)

Laurent, J.C.M.Peregrinatores medii aevi quattuor (Leipzig, 1864).

Letts, M.The travels and adventures of Pero Tafur, 1435-1439. Vertaald door M. Letts (Londen, 1926).

Lotze, H., ed. ‘Eine Wallfahrt von Antwerpen nach Jerusalem aus dem Jahre 1517’ in:S. Hw. Herrn Dr. Friedrich Tuch ... gewidmet (Leipzig, 1866) iii-viii;

1-19.

Newett, M.M.Canon Pietro Casola's pilgrimage to Jerusalem. Vertaald door M.M. Newett (Manchester, 1907).

Pabon, N.J.De hofboeken van 's-Gravenhage, 1458-1561 ('s-Gravenhage, 1937).

Riant, P. de. ‘Des depouilles religieuses ...’,Memoires de la société nationale des antiquaires de France, IV. 6 (Parijs, 1875).

Röhricht, R.Bibliotheca geographica Palaestinae. Chronologisches Verzeichnis der von 333 bis 1878 verfassten Literatur über das heilige Land mit dem Versuch einer Kartografie. Verbeterde en aangevulde druk met een voorwoord door D.H.K. Amiran (Jerusalem, 1963).

Röhricht, R. en H. Meisner.Deutsche Pilgerreisen nach dem heiligen Lande (Berlijn, 1890).

Stewart, A.Felix Fabri (circa 1480-1483 A.D.). Vertaald door A. Stewart.

Palestine Pilgrims' Text Society (2 dln.; Londen, 1892).

Vrankrijker, A.C.J. de (vert.).De pelgrimstocht van ridder Gruenemberg naar het Heilige Land in 1486 (Amsterdam, z.j.).

IV Munttabel

Jan van Beveren geeft enkele keren wisselkoersen van munten: in Keulen, Trente, Venetië, Zakynthos, Larnaka (Cyprus) en het Heilige Land. Wanneer de daarbij opgegeven aantallen consequent zouden worden doorberekend, blijken de resultaten niet met elkaar te kloppen. Dat is logisch, gezien de regionale, soms lokale verschillen tussen reële muntwaarden. Bij de waardebepaling van de hieronder genoemde munten moet wel worden bedacht, dat het gaat om buitenlandse koersen. De ‘eigen’

munt was in ‘eigen’ land qua koopkracht meer waard dan het hier genoemde aantal nominale munteenheden. In dit kader biedt Van Beverens opgave over de

karolusgulden een overigens verwarrend voorbeeld: hij stelt de karolus op 20 stuivers en geeft als koers 3mocenigo (dus l moc. = 6⅔ stuiver), maar volgens een andere opgave van Van Beveren was eenmocenigo omgerekend 7 stuivers waard; een karolus zou dan 21 stuivers waard zijn: een verschil van 5% ten gunste van een in Venetië uitheemse munt.

In de hiernavolgende tabel is met die verschillen in zoverre rekening gehouden, dat er is vereenvoudigd door uitgaande van enkele berekeningsgetallen van Van Beveren alles totstuivers te herleiden. Daarbij is uitgegaan van de volgende berekeningsgetallen:

- 1 £ = 20solidi = 12 groten (Vlaams) 8 miten (dat wil zeggen 136 miten), omgerekend instuivers: 5⅔ stuivers want: 1 stuiver = 2 groten = 24 miten11; dan geeft Van Beveren nog:

11 Oorspronkelijk telde een stuiver 48miten, maar vanaf 1467 was alleen een dubbele mite nog gangbaar die vervolgens alsmite werd aangeduid (vergelijk Van Gelder, Nederlandse munten, 262 en 264).

(15)

- 24solidi = 14 groten (dus: = 7 stuivers), met andere woorden: 1 solidus = 7/24 stuiver (= 7 miten).

Op basis van deze berekeningsgetallen kan de volgende munttabel worden opgesteld, gerangschikt van hoge naar lage waarde:

omgerekend in stuivers opgave Van

Beveren munt

14£ 16s (296s) 86⅓ dubbele dukaat

10£ 16s (216s) 63 angelot

Venetiaanse gouddukaat:

7£ 12s (152s) = 44⅓ 44st.

zecchino, ‘sakijn’

7£ 7s (wrsch.: 8s; 43⅙ 147/8s)

enkele dukaat

6£ 16s (136s) 39⅔ zonnekroon

6£ 15s (135s) 39⅜ Venetiaanse

gouden kroon

6£ 4s (124s) = 36st. 36⅙ slechte dukaat

5£ 7s (108s) 31½ keizerspenning à 5

schelling

3011/12 5£ 6s (106s)

goudgulden

5£ (100s) 29⅙ philippusgulden

4£ 10s (90s) 26¼ Nijmeegse,

Deventer, Kampense, Amersfoortse gulden

21 eig.:

3mocenigo karolusgulden à

20st.

7 mocenigo

marcello

bats (Keulen)

1, 38 5aspers = 1 marcello - 4 bagtijnen

asper (Zakynthos)

½ = 12miten cruysaert (kreutzer)

7/24 = 7miten market, solidus

⅛ = 3miten penning (Keulen)

1/24 = 1mite karcy (Cyprus)

1/28 halder (Keulen)

(16)

in zijn verslag genoemde uitgaven van Van Beveren } 1 halder onderweg naar Venetië:

1 } (samen eig.:

20/21st.) 1 penning

} 4 penningen

} 1 solidus per dag 9st. × 17 dagen 153

in Venetië:

overtocht: 10 slechte dukaten à 6£ 4s 361⅔

70 2 marcellen per dag × 10 dagen

Cyprus:

166⅚ overtocht: 4 ‘sakijen’ - 3 marcellen

4⅔ 4 maadieën = 16 marketten

Heilig Land:

} 1 solidus

211/12 } 10 solidi

6 solidi

} 3 solidi

266 6 ‘sakijnen’

395½ 9 ‘sakijnen’ - l marcello

H. Graf:

44⅓ 1 ‘sakijn’

58⅓ 1 ‘sakijn’ + 1 mocenigo

46⅜ laatste maaltijd: 1 gouden kroon + 1 mocenigo

7 1 mocenigo

_____ + 1577⅝ totaal

(17)

Gebruikte afstandsmaten Duitse mijl = ca. 7,5 km.

Lombardische (Italiaanse) mijl = ca. 1,5 km.

mijl ter zee = ca. 2 km (huidige zeemijl: 1,85 km).

roe(de) = ca. 3,7 m.

(18)

V Het reisverslag

[1ro] Ic Jan Heynrycxzn. van Beveren ben gereyst anno XVcXXXVI den XXIIII aprijl van Leyden off wt Den Haech nae Jherusalem ende nae Synte Catryn ten halffe staen1in Scyppers met gods hulpe.

Item mijn geselscap as Me[...] Doessen [...] van Leyden [...]es[...]

heer Pyeter Jacopzn spryester van Amersfoert Wyllem van der Buchoert van Haerlem [1vo] Pyeter Coernelys Boot tot Delft

Jan Gerytszn Backere Delft

Symon Janszn [...]ndtman van Berckel2

Item wy reysden gelyck van Delft nae Schartogebos

Item van Schartogebos [reys]den wy doer dye stadt van Gelder tot Nuijs Item van Nuys reysden wy toe Coellen [2ro]

Item tot Coellen gyngen wy ter herberech op Reymburch an den Ryn3

Item tot Coellen muet men nemen batssen elck bats maeckt drye groet ende een halve off condy crijgen al pennyngen de vertyen maken een bats dat is dat beste profyt ende twee halders maken een pennijnck4

Item dyt is de wech van Coellen nae Venegen [2vo]

Item van Coellen sal men trecken tot Bom een stat vyer myllen Item van Bom sal men trecken tot Rema een stat drye mijlen Item van Rema sal men trecken tot Sensecht een mijl

Item van Sensecht sal men trecken tot Bryessycht drye myllen

Item van Bryessycht sal men trecken tot Tandernaken een stat een mijl

Item van Tandernaken sal men trecken tot Coevelens ende men moet er eerst over een [3ro] groete steenen brugge gaen5eer men in de stat comt ende daer moet elck vremt man geven van toelle een haelder ende es van Tandernaken drye mylen

Item van Coevelens sal men trecken tot Reyns een stat anderhalf mijl

1 De uitdrukking ‘ten halffe staen’ is niet duidelijk. Ik vermoed dat Van Beveren bedoelt aan te geven dat op Cyprus de ‘halve statie’ van St. Catherina te vinden was; de ‘hele statie’ was op de Sinaï. Volgens legenden was Catherina een in Salamis geboren Cypriotische koningsdochter. Geert Kuynretorff gebruikt het woordstancie voor verblijfplaats.

2 Van dit gezelschap kon vooralsnog alleen Me(es) Doessen enigermate worden geïdentificeerd:

in 1528 en circa 1530 wordt in Leiden een Mees Doenzoon genoemd, die tussen 1537 en 1548 voorkomt als regent van het Catharinagasthuis; in 1559 was hij dood, want dan is er sprake van Marytgen Moeyken, weduwe van Mees Doesen.

3 Rynberg aan de Rijnkade. Pero Tafur, 190, schrijft vol bewondering over de talrijke Keulse herbergen; Arent Willemsz., 8, verbleef eerst inDe Wildeman, vervolgens in De Eikeboom aan de Rijnkade.

4 Dus: 1 bats = 3½ groot = 14 penning = 28 halders; zie munttabel.

5 De brug over de Moezel.

(19)

Reisroute Leiden-Venetië

Kaart getekend door A. van der Kloot

(20)

Item van Reyns sal men trecken over een hoge berch tot Poupert een stat anderhalf myl

Item van Poupert sal men trecken tot Sengheweer een stat twee myllen ende behoert toe den landtgraeff van Hessen6[3vo]

Item van Sengheweer sal men trecken tot Wezel een stat een mijl Item van Wezel sal men trecken tot Bachgraf een myl

Item van Bachgraf sal men trecken tot een doerrijp Teper een half mijl Item van Teper sal men trecken tot Heynback een doerrep een half mijl

Item van Heynback sal men trecken een doerrep hyet Dreckhouyssen een half mijl

Item Dreckhuyssen sal men trecken tot Bynggen een stat een half mijl [4ro] Item Bynggen sal men trecken tot een doerrep Pudys een half mijl

Item van Pudys sal men trecken tot Synte Katryn te Langhebracke7daer staet een doerrep beneden de bracke ende es een groete mijl

Item van Synte Kateryne Langebracke sal men trecken tot een stat hyet Ondernem ende tusschen Synte Katryn ende Ondernem te half weege op de brake8daer staet een capelle ende staet een waterput daer an ende es een groete mijl [4vo]

Item van Ondernem sal men trecken tot Haesloecht een doerrep een mijl Item van Haesloecht sal men trecken tot Harrynsijm anderhalf myl

Item van Harrynsijm sal men trecken tot Worms een stat een half mijl Item van Worms sal men trecken Bovulum een doerrep een half mijl Item van Bovulum sal men trecken tot een groet ryeck cloester ghenaemt Franghedael ende noch een cloester daer[5ro]bij van vrouwen9ende men gefter proven10ende daer staet een herreberghe by anderhalf mijl

Item van Franghedael sal men trecken tot Ouwersijm een stat een myl Item van Ouwersijm sal men trecken tot een doerrep11twee mijl

Item van dat doerrep sal men trecken tot Spyers een schoen stat een myl Item van Spyers sal men trecken tot Houssen oever den Ryen daer gheft men [5vo] een pennyck ende als ghevrosen es zoe muet men gheven vyer pennijck tot Housse coep men drye pynte Ryns wyn om vijer pennyck dat is een groetgen ende is van Spyers een half mijl ende Houssen es een doerrep dan benen wij in

Swavenlandt

Item van Houssen sal men trecken tot Bruessel in Suaven een stat derdalf mijl

6 In 1536 was dat landgraaf Filips I de Grootmoedige (1509-1564).

7 Katarinendal (cisterciënzerinnenklooster).

8 Oorspronkelijk: braakliggend terrein; zo'n naam bleef langer gehandhaafd dan de toestand van het betrokken gebied.

9 Frankenthal; daar werd in 1133 door bisschop Buggo van Worms het St. Maria Magdalena-klooster voor mannen gesticht; met het vrouwenklooster wordt mogelijk het omstreeks 840 gestichte nonnenklooster Marienmunster bedoeld, dat in Van Beverens tijd een cisterciënzerinnenklooster was.

10 In dit geval: portie eten en drinken voor pelgrims, vergelijk hierna, noot 13.

11 Schifferstadt en Waldsee liggen elk op circa 7 km van Spiers.

(21)

Item van Bruessel in Suaven sal men trecken tot Brytten een stat een mijl

Item van Brijtten sal men trecken tot Molbruen12een groet ryck [6ro] cloester men gefter proven dye van Roemme come ende nyet dye nae Romen gaen13ende daer staet een herberge by een mijl

Item van Moelbruen sal men trecken tot Lyetsynge een doerrep een myl Item van Lyetsynge sal men tot Faijnghe een stat twee mijlle

Item van Faynghe sal men trecken tot Consstat een stat drye mylle Item van Consstat sal men trecken Esselynghe een stat een myl [6vo] Item van Esselynghe sal men trecken tot Ghyppynghe een stat drye mylle Item van Ghyppynghe sal men trecken tot Ghyzelynghe een stat twee mylle Item van Ghyzelynghe sal men trecken tot Toerneijs14stat een myl

Item van Toernyes sal men trecken tot Olms14een schoen stat twee mylle Item van Olms sal men trecken tot Verynghe anderhalf mijl [7ro]

Item van Verynghe sal men trecken tot Oeverweycht anderhalf mijl

Item van Oeverweijcht sal men trecken tot Memmijghe een stat drye mylle Item van Memmyghe sla (!) men trecken Tyetmusryet een doerrep drye mylle Item van Tyetmusryet sal men trecken tot Kempen een stat een myl

Item van Kempen sal men trecken Tuerrecht een half mijl [7vo] Item van Tuerrecht sal men trecken tot Soelhuys een mijl Item van Soelhuys sal men trecken tot Oeij een half mijl

Item van Oey sal men trecken tot Nestelbanck een groet doerrep daer beghynt dat ghebercht tot Trente toe ende es een half myle van Oeij

Item van Nestelbanck sal men trecken tot Fyls anderhalf myl

Item van Fyls sal men trecken tot de cluysse15daer moet men [van hier af de kopie, 4ro] gaen doer een poerte ende behoert [kopie, 4vo] toe Fernandus16een grote half mijl

tot Atterwanghe een half mijl tot Pegelbach 1 mijl

tot Laernys 1 myl

tot op den Vernaert17een hoge gheberchte maar hy gaet seer vlack op ende daer en es geen herbergh op den bergh ende is een half myl op te gaen. Van de hoegte van den Vernaert soe gaet men seer stijl off ende men gaet tot de cluijsse Veresteijn18 ende daer es goede herberghe een half mijl

van den cluysse Veeresteyn sal men trecken tot Nasareth ende es een groete mijl

tot Yms anderhalf mijl [van hier af weer het origineel, 9ro]

12 Maulbronn (beroemde cisterciënzerabdij (gesticht 1137)).

13 Kennelijk werden alleen uit Rome terugkerende pelgrims hier van leeftocht voorzien.

14 De afstand klopt niet (waarschijnlijk een vergissing: Geislingen-Dornstadt: 2 mijl; Dornstadt-Ulm:

1 mijl).

14 De afstand klopt niet (waarschijnlijk een vergissing: Geislingen-Dornstadt: 2 mijl; Dornstadt-Ulm:

1 mijl).

15 Klause (burcht).

16 Namelijk roomskoning Ferdinand van Oostenrijk (1503-1564), broer van Karel V.

17 Fernpass (1210 m).

18 Fernstein (burcht).

(22)

Item van IJms sal men trecken tot Sams over een groete brugge19een half myl Item van Sams sal men trecken tot Landyck twee mylle

Item van Landyck sal men trecken tot Bronest een mijl Item van Bronest sal men trecken tot Reyst anderhalf myl Item van Reyst sal men trecken tot Fons een myl

Item van Fons sal men trecken tot Nouders een doerrep op Synte Nycolaes berch ende [9vo] gaet zeer steijl op ende onder tghebeeryht moet ghy doer een cluysse gaen toebehoerende den keyser ende es een stercke cluysse off een scloet waer wt een clyppe ghehouden ende men moet eerst over een groete brugge20gaen eer ghy doer de cluysse gaen sult dan gaet ghij steyl op den berch een mijl21

Item van Nouders sal men trecken tot Anressen22ende es vlack off te gaen een half myl

Item van Anressen sal men tot Gron een myl [10ro]

Item van Gron sal men trecken tot Pergyes daer staet een coeppel van Synt Velten23een half mijl

Item van Pergys sal men trecken tot Zevenkercke daer staen zeven toerrenen byeen24anderhalf mijl

Item van Zevenkercke sal men trecke tot Eeyners anderhalf myl Item van Eeyners sal men trecke tot Flonders anderhalf myl

Item van Flonders sal men trecken tot Latoernus anderhalf myl [10vo] Item van Laetoernus sal men trecken tot Meranen een twee mylle Item van Meranen sal men trecken tot Terlynge een mijl

Iten van Teerlynge sal men trecken tot Synte Paulus een mijl Item van Synte Paulus sal men trecken tot Calders een mijl

Item van Calders sal men trecken tot Termijn daer wast goede wyn25twee mylle [11ro]

Item van Termyn sal men trecken tot Synte Myechhyel dat zyn twee groete mylle maer alle half myl hebt gy een doerrep

Item van Synte Myechhyels sal men trecken tot Trente twee mylle

Item als men tot Trente es ende dan weesen wyl tot Venege soe moet men ander geldt ghij moet daer hebben moesenygoe26ende marsselle voer vyer batssen hebt

19 Over de Inn.

20 De Kajetansbrücke.

21 Hier is aan de rechterhand (vanaf Pfunds gerekend) een kluis-burcht en aan de linkerkant zijn in de bergwand kluizen uitgehouwen.

22 Reschen (Rescio) op de Reschenpass (1520 m).

23 S. Valentino a Muta (St. Valentin auf die Haide), ligt tussen Curon en Burgusio.

24 Zevenkerken is de aanduiding voor een regio: vanaf Burgusio doorreizend, zien de reizigers voor zich in een hoogvlakte een aantal kerktorens van bijvoorbeeld Clusio (Schleis), Malles Venosta (Mals), Laudes (Laatsch), Glorenza (Glarns) en Sluderno (Schluderns); Kuynretorff identificeert op de heenweg Zevenkerken met Nauders, op de terugweg met Malles Venosta.

25 Vergelijk Felix Faber, I, 66-67: oorsprong Traminer wijn; druiven daarvan naar Zuid-Duitsland overgebracht.

26 Genoemd naar de Venetiaanse doge Tomasso Mocenigo (1343-1423); zie munttabel.

(23)

ghy een moessenygoe een marselis twee batsse [11vo] een moessenygoe es zeven stuvers een marssel es zeven groetdyet es de wecht van Trente nae Venege

Item van Trente sal men trecken tot Persseno vijff mijlle maer het zyn van Trente tot Venege ijtalyaensse mylle de vyff voer een duyssche myl

Item van Persseno sal men trecken tot Lesegho zeven mijlle Item van Lesegho sal men [12ro] trecken tot Bruecho vyff myl Item van Bruecho sal men treck tot Luspydale vyff mylle Item van Luspydale sal men trecken Gryn vyff mijle

Item van Gryn sal men trecken tot Pryemelancko anderhalf myl

Item van Pryemelancko sal men trecken tot een cluysse daer en mach nyemant doer gaen hij moet geven een soldus [12vo] dye daer doer rijt een cruysaert ende de cluysse gaet nye eer oepen dan een wer voer soen ende de cluysse behoert toe Fernandus27anderhalf myl

Item van dye cluysse sal men trecken tot Syesmons zes mylle Item van Sijesmons sal men trecken tot Kerpene vyer mylle Item van Kerpene sal men trecke tot Soelanghe vijer mylle [13ro]

Item van Soelanghe sal men trecken tot Baessaen een stat zeven mylle

Item sal men trecken van Bassaen sal men tot Ramon daer wij verdoelt waeren ende moesten dye nacht int stroe sclapen een myl

Item van Ramon sal men trecken tot Beets drye mijl

Item van Beets sal men trecken tot Loerghe twee myl [13vo] Item van Loerghe sal men trecken Aryese drye mijlle

Item van Aryese sal men trecken tot Sansscoel vijff mylle Item van Sansscoel sal men trecken Yestrane vijff mylle

Item van Yestraene sal men trecken tot Tervijse een schoen stat ende verschouckt daer een schoen pellygrymage van Onser Lyever Vrouwen ende [14ro] zij doet groet myrakel ende zy heeft groet verzoeck28es vyff myle

Item van Tervyse sal men tot Meesters een stat ende es verbrandt by dye keyser Maxcymanus29ende es thijn mylllen

Item van Meesters sal men trecken tot Maellegare twee mylle

Item van Maellegaere sal men treck met een barryck over dat water nae Venege ende is wyff mylle [14vo]

Item vrysdaes voer Pynster30quamen wy te Venege ende ghynge ter herberge tot

27 Kreutzer = ½ stuiver; zie munttabel. Ook Arent Willemsz., 19, maakt van dit obstakel gewag:

Covolo di Butinstone; de heer: roomskoning Ferdinand van Oostenrijk.

28 In het Tempietto della Madonna in de Sta. Maria Maggiore bevindt zich een muurschildering:

Madonna met zegend kind, naar een ouder voorbeeld geschilderd door Tomasso da Modena (circa 1352), die hogelijk werd vereerd.

29 In 1513 werd Mestre door Duitse en Spaanse troepen van keizer Maximiliaan (1456-1519) gebrandschat tijdens de oorlog tegen Venetië.

30 2 juni 1536.

(24)

Meghyel Bruynstyen in dye Wyete Laeuw an Synte Baertelemeesplaes31ende wij verteren daer alle daechs te weeten elck mael XV soldus dat is ons geldt negen groet daechs negen stuvers32

Item dyet zyn dye heylyge lyechaemmen ende santen dye in Venege zyn Item te Venege recht [15ro] buyten der stede daer es een cloester van mannen daer es dat lyechaem van Helena dye dat cruys ons heeren vandt ende was Constantynus de keysers moeder33

Item nyet vaerre dan daen es noch een cloester daer is den ryng van Synte Nycolaes34

Item in Venege es dat heyleghe lyechaem van Synte Rockus ende due daer groet myerakel35ende daer es noch een [15vo] een van de zes cruyken daer onse heer van water wyn maycte ende daer es de palster van Synte Nycolaus36

Item in een ander cloester dat lyechaem van Synte Barbara37 Item in een ander cloester dat lyechaem van Synte Lucya38

Item daer is een kerckke dye men hyet Synte Sacharijas kercke ende daet leyt zyn lyechaem [16ro] van Synte Sacharyas ende was Synt Jan Baptysten vader39

Item in dye zelve kercke es thoeft van Synte Steven40

31 Michiel Braunstein, waard van De Witte Leeuw, een Duitse herberg die ook door

Röhricht-Meisner,Pilgerreisen, 11 wordt genoemd. Bij het Campo S. Bartolomeo is nog steeds deFondaco dei Tedeschi (thans: postkantoor) te zien, dat in 1505-1508 geheel was gerenoveerd; daar ook de Salizada del Fontego dei Tedeschi en de Rio del Fontego dei Tedeschi.

32 Zie munttabel.

33 Op het Isola di S. Elena bevindt zich de St. Helenakerk met een klooster van de Olivetani, die in 1425 de kerk hebben gebouwd. Volgens de overlevering zou Helena (circa 250-329), de moeder van Constantijn de Grote (306-337) in Jerusalem onder andere het kruis van Christus hebben opgegraven; volgens een traditie ligt zij begraven in de St. Pieter te Rome.

Volgens Riant, ‘Depouilles religieuses’, 198 werd het lichaam van de martelares Helena in 1211 naar de St. Helenakerk in Venetië overgebracht: een andere Helena dus (vergelijk overigensibidem, 190: schrijn en lichaam van St. Helena van Athyra in 1205 naar Troyes gebracht).

34 S. Nicolò di Lido (benedictijnerklooster, gesticht 1044); in deze kerk woont de doge de mis bij na de plechtige ceremonieën van het huwelijk met de zee op Hemelvaartsdag.

35 De uit Montpellier afkomstige pestheilige St. Rochus (circa 1350-circa 1379) was zeer populair;

hij wordt dikwijls als pelgrim afgebeeld (hij verbleef tussen 1367 en 1371 te Rome). In 1485 werd een deel van zijn relieken naar Venetië overgebracht, waar in 1489 de bouw van de St.

Rochuskerk werd voltooid. Broederschappen van Rochus waren vooral in Frankrijk en Italië populair; in Venetië bestond de Grande Scuola di San Rocco, waarvan de bouw op initiatief van de Confraternità di S. Rocco ten tijde van Van Beverens Venetiaans verblijf nog steeds aan de gang was (begonnen in 1515, voltooid in 1549).

36 In de S. Nicolò di Lido, vergelijk Conrady,Pilgerschriften, 82-84 (Keulse anonymus).

37 Waarschijnlijk in het klooster van de augustijner heremieten bij de S. Stefano;ibidem, 80 noot 31, 81.

38 Het huidige station van Venetië staat op de plaats van het Sta. Lucia-nonnenklooster, waar dat lichaam kon worden bewonderd.

39 Vergelijk Arent Willemsz., 26; Felix Faber, I, 101-102, verhaalt dat men Zacharias zag liggen met de mond open.

40 Het hoofd van paus St. Stephanus (253-257).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

mag ich dienstlich nicht verhalten, welcher gestalt ich bey den stetten dieses furstenthumbs Geldern und Graveschafft Zutffen hien und wieder, so offt ich gelegenheit haben können,

Hoofdonderwerpen in de brieven zijn: het functioneren van het departement van buitenlandse zaken (vooral in juni-augustus 1933); de geregelde bijeenkomsten van de Volkenbond in

Schacht verzocht Bachmann, dit in het Engelsch te willen herhalen, wat Bachmann op zijn wijze deed, waarop Schacht zeide, dat hij de heeren precies wilde uiteenzetten, hoe het

Den heer van Amerongen 543 is gelast sich ten spoedigsten wederom naer sijn post te vervoegen ende heeft men hem, op sijn trouw en eedt sommerende, van die commissie niet

Wij waare met onse nieuwe pastoor niet lang verheugd, want door de aanhoudende reegens, die wij in 1816 adde, waardoor ons land geheel onder water regende, zoo adde veele

te vervougen naer Schiedam ende die van de magistraet aldaer te sien bewegen tot het nemen van soodanige resolutiën als die van Rotterdam ende andere hevige steden zijn inbrengende

Int jaer dusent IIII C LXVI doen stont up die stede van Dinant, gelegen in den lande van Ludick, jegens mijnen genadigen heere van Bourgoengen ende jegens mijn heere van Chairloes,

Het is heel waarschijnlijk dat de schrijver van het eerste deel - die mogelijk ook de rest van de kroniek of althans een deel daarvan heeft geschreven - althans aanvankelijk niet