• No results found

Brieven van zeekapitein Eland du Bois aan zijn vrouw (1669-1674)

In document Nederlandse historische bronnen 5 · dbnl (pagina 111-146)

uitgegeven door J.R. Bruijn en E.S. van Eyck

van Heslinga

I Inleiding

Zeevarenden in de zeventiende eeuw onderhielden met familieleden thuis dikwijls een geregelde correspondentie. Het bestaan ervan toonde Braunius enige jaren geleden aan toen hij in het Public Record Office in Londen in de verzameling van het High Court of Admiralty grote hoeveelheden brieven van en aan zeevarenden, deels nog ongeopend, ontdekte. Deze correspondentie en vele andere soorten bescheiden werden met name gedurende de drie Engelse oorlogen door Engelse oorlogsschepen en kapers aangetroffen aan boord van Nederlandse schepen, die zij buit maakten. Het tot goede prijs verklaren van deze buit geschiedde door het High Court of Admiralty; na afwikkeling van deze prijsprocedure bleven de papieren kennelijk bij dit hof liggen. Het gaat om de briefwisseling van zeevarenden van de laagste tot de hoogste rangen bij koopvaardij, marine en de beide compagnieën. De inhoud ervan loopt sterk uiteen en is meestal persoonlijk van aard, maar bij het doorlezen van enkele van de talloze dozen met brieven viel het Braunius telkens op dat wegens gemis van de schrijfkunst vele verzenders gebruik hebben gemaakt van beroepsschrijvers. Eerste en laatste zinnen zijn dan volgens een soort

standaardformule geschreven. Als afzender en ontvanger de schrijf- en leeskunst niet meester waren durfden zij soms niet alles aan het papier te laten toevertrouwen. Aeryaentgen Dirckx uit Rotterdam liet het op 18 september 1664 aan bootsgezel Jan Jasperssen als volgt formuleren: ‘... kost ghij selver leesen, ick meen ick soude U wel meer schrijven ... Ick wenste wel dat ick oock schrijven kost, ick soude U mijn hart wel oopenbaeren’1.

De brieven in het Public Record Office zijn slechts een momentopname in de correspondentie van zeevarenden en vormen geen doorlopende reeks. Een aaneengesloten serie brieven van een zeventiende-eeuws zeeman wordt slechts zelden aangetroffen. De meeste kans daarop bestaat bij correspondenten die de officiersrang of hoger bereikten. Zo zijn van Michiel Adriaanszoon de Ruyter ondermeer brieven aan twee dochters uit 1673 bewaard gebleven2. In het

mid-1 S.W.P.C. Braunius, ‘Het leven van de zeventiende-eeuwse zeeman: valse romantiek of werkelijkheid?’,Mededelingen Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis, XL/XLI (1980) 11-21 (citaat op 21).

2 De brieven uit 1673 zijn afgedrukt in: J.R. Bruijn, ed.,De oorlogvoering ter zee in 1673 in journalen en andere stukken (Groningen, 1966) 200-204.

den van de negentiende eeuw kwam ‘van eene vriendelijke hand’ een verzameling brieven te voorschijn van Eland du Bois, kapitein in dienst van de Admiraliteit van de Maze. Ene dominee A.P. van Groningen schreef over de inhoud ervan tweemaal inDe Navorscher en haalde daarbij de complete tekst van twee brieven uit 1673 aan3. Daarna nam de ‘vriendelijke hand’ ze kennelijk weer terug. De papieren-Du Bois verdwenen. Warnsinck vestigde in 1930 aandacht op de waarde van Du Bois' brieven, toen hij een studie wijdde aan de twee zeeslagen bij Schoneveld in 1673. Eén van de inDe Navorscher afgedrukte brieven bevatte belangrijke informatie over de manoeuvres tijdens de eerste slag op 7 juni. Warnsinck nam die brief integraal in zijn boek op4.

In 1982 kwam de verzameling opnieuw te voorschijn, ditmaal door de ‘vriendelijke hand’ van F.R.O. baron Groeninx van Zoelen te Driebergen die haar op zijn zolder had aangetroffen. Hij stelde de bundel papieren met een royaal gebaar ter

beschikking aan de Afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf5te Den Haag, waarna door bemiddeling van drs. G.J.A. Raven, medewerker van dit bureau, Eland du Bois onderwerp van een doctoraal-werkcollege zeegeschiedenis aan de

Rijksuniversiteit te Leiden kon worden6.

Anders dan de brieven in het Public Record Office vormt een groot deel van deze correspondentie (zeventien brieven) een aaneengesloten reeks en wel over het jaar 1674. Vijf dateren uit voorgaande jaren. Du Bois wist zeer wel de pen te voeren en mocht er vanuit gaan dat zijn vrouw Maria van Bleyswijck zelf kon lezen wat hij schreef. Hij werd dus niet als Aeryaentgen Dirckx geremd in hetgeen hij wilde berichten. Zijn gevoelens ten opzichte van zijn vrouw vertrouwde hij ten volle aan het papier toe - Van Groningen schreef in 1855: ‘enkele zijner brieven drukken op eene zeer naïve wijze het verlangen naar zijne gade uit’7-, evenals details over financiële handelingen, die alleen maar voor haar bestemd konden zijn.

Het moet Maria van Bleyswijck zijn geweest die deze brieven en andere bescheiden van haar man bewaard heeft. In de bundel bevindt zich immers ook een tweetal brieven van een vroegere minnaar, in 1666 en 1667 geschreven aan Maria en aan haar moeder. Verder bewaarde zij een aantal orders door Du Bois in 1665-1667 van vlagofficieren ontvangen, een boekje met aantekeningen van

3 A.P. van Groningen, ‘Elant du Bois’,De Navorscher, III (1853) 65 (en 232-233); idem, V (1855) 242-244.

4 J.C.M. Warnsinck,Admiraal De Ruyter. De zeeslag op Schooneveld juni 1673 ('s-Gravenhage, 1930) 119-121.

5 De bundel is inmiddels aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage (ARA) afgestaan. 6 Met grote inzet hunnerzijds waren deelnemers aan dit college de dames V.A.W. Borsboom

en A.N. Poot en de heren M. van Alphen, H. de Bles, P.G.M. Diebels, A. van der Kuijl, R.B. Prud'homme van Reine, R.A.M. Vernooij, J. de Vries en H.T.C.J. van der Well. Resultaten van hun onderzoekingen zijn in deze uitgave verwerkt. Bij de voorbereiding ervan verleenden A.N. Poot en A. van der Kuijl extra assistentie. Het Gemeentearchief te Leiden bood gastvrijheid om de bundel in zijn leeszaal te raadplegen.

uitgaven gedaan tijdens een reis naar de Middellandse Zee in 1671-1672 en enkele brieven van derden aan Du Bois. Ook behield ze een kopie van een medisch rapport inzake de laatste levensdagen van Du Bois in 1676 en de sectie op het lichaam verricht. Op grond van deze bundel en van verder onderzoek bleek het mogelijk Du Bois, over wie tot nog toe weinig bekend was, nader te leren kennen en de inhoud van diens brieven aan zijn vrouw ook in het wat bredere kader te plaatsen van het werk van een zeeofficier en de betrokkenheid daarbij van zijn echtgenote.

De familie Du Bois behoorde tot het Schiedamse patriciaat8. Elands vader Govert († 1657) was in de jaren veertig en vijftig diverse malen burgemeester. Eland werd in 1642 als diens tiende kind geboren en op 17 augustus in de gereformeerde kerk gedoopt. Hij noch zijn drie broers volgden het voetspoor van hun vader: twee overleden al betrekkelijk jong, de derde, Govert, werd in 1658 commissaris van de monstering en van de recherche in Brielle en was verbonden met de Admiraliteit van de Maze. Eland trad ook bij deze Admiraliteit in dienst, maar als zeeofficier.

Voor zover bekend wordt Eland als zodanig voor het eerst in juni 1665 vermeld. Hij was toen als luitenant tweede man op het fregat ‘Vrede’ en maakte de grote nederlaag tegen de Engelsen bij Lowestoft mee op 13 juni. Onder de vele kapiteins die toen met hun schip uit het gevecht wegvluchtten was ook die van Du Bois: Laurens Heemskerk. De krijgsraad over zijn gedrag wachtte Heemskerk niet af; hij vluchtte naar Engeland, waar hij het volgend jaar enige informatie leverde voor de geslaagde Engelse aanval op koopvaarders liggende in het Vlie9. Du Bois kreeg geen nieuwe kapitein boven zich, hij bleef zelf de rest van het jaar het bevel voeren over de ‘Vrede’, bewapend met veertig stukken geschut en met 127 matrozen en achttien soldaten bemand, dertig man minder dan de beoogde sterkte. Hij had ampel gelegenheid zich de bevelvoering van een schip eigen te maken. Tot begin november was de vloot in zee zonder in een tweede gevecht te geraken. Met tien andere oorlogsschepen en enkele Oostindische retourvaarders verzeilde hij in september na een zware en langdurige storm bijna in de Engelse vloot10.

In 1666 was Du Bois kapitein; wanneer hij precies in die rang werd benoemd,

8 Genealogische gegevens werden ontleend aan de doop-, trouw- en begraafregisters in het Gemeentearchief te Schiedam.

9 R. Ollard,Man of War. Sir Robert Holmes and the Restoration Navy (Londen, 1969) 148-161. Een overzicht van het verloop van de tweede en derde Engelse oorlog ter zee biedt J.C. de Jonge,Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen (2e dr.; 5 dln.; Haarlem, 1858-1862) II, 1-483.

10 ARA, Admiraliteitsarchieven (AA) 457, Brieven van Du Bois aan De Maze, van 19 en 26 juni en 5 augustus 1665; G. Brandt,Het leven en bedrijf van den heere Michiel de Ruiter (Amsterdam, 1701) 407, 435-438, 443, 453. De verzameling-Du Bois bevat uit 1665: verordening van C. Tromp van 8 augustus, order van De Ruyter van 10 oktober en extracten van twee resoluties gedeputeerden Staten-Generaal op de vloot van 24 augustus.

is niet bekend. Opnieuw kreeg hij het commando over een fregat, ditmaal het ‘Wapen van Utrecht’, ongeveer even groot als de ‘Vrede’. Anders dan een linieschip was een fregat met zijn lichtere bewapening goed geschikt voor verkenningswerk. Telkens als de vloot voor anker lag kreeg Eland du Bois van zijn directe superieur

vice-admiraal Johan de Liefde of van opperbevelhebber De Ruyter zelf opdracht voor dit soort werk. Dit bracht hem op 19 mei samen op verkenning met Jan du Bois, sinds 1661 kapitein van de Admiraliteit van Amsterdam11, met wie hij de achternaam gemeen had. Deze orders werden telkens op schrift gesteld, evenals indelingen van eskaders en smaldelen, rangorde bij het zeilen of voor een gevecht. Elke kapitein kreeg zo tijdens een campagne een stapel papieren, alle vervaardigd door de administratieve staven aan boord van de opperbevelhebber en van de eskadercommandanten. De verzameling-Du Bois bevat er vele exemplaren van.

Eland was volop bij de twee gevechten van 1666 betrokken. Zijn schip was ingedeeld in het eskader van De Ruyter en wel in het derde van de drie smaldelen waaruit een eskader als gebruikelijk was opgebouwd. Tijdens de laatste dag van de Vierdaagse zeeslag (11-14 juni) kreeg hij zijn smaldeelcommandant De Liefde aan boord, toen diens schip te zwaar ontramponeerd was geraakt. Aan het slot van de Tweedaagse zeeslag (4 en 5 augustus) moest Du Bois samen met zeventien andere weinig beschadigde schepen restanten van de verslagen vloot in veiligheid brengen. Hierbij liep het ‘Wapen van Utrecht’ zoveel schade op dat Du Bois toestemming kreeg zich voor herstel binnengaats beoosten van Vlissingen te begeven. Aan de rest van de campagne die tot half oktober duurde, heeft hij toch weer deelgenomen, steeds weer ingedeeld in het smaldeel-De Liefde12.

In 1667 deed Du Bois van zich spreken bij de tocht naar Chatham. Weer op hetzelfde fregat het bevel voerend werd hij op 18 juni ingedeeld bij de speciale strijdmacht die onder bevel van luitenant-admiraal Willem Joseph baron van Ghent vanuit het Koningsdiep vóór de monding van de Theems deze rivier of de Medway moest opvaren. Zijn directe superieur in deze onderneming was weer vice-admiraal De Liefde. Hij behoorde tot de eerste groep schepen die op 22 juni de ketting over de Medway passeerde en werd daags daarop door De Ruyter uitgekozen om met drie andere kapiteins de branders te begeleiden die de grote Engelse linieschepen tussen het kasteel van Upnor en Chatham in brand zouden steken. Du Bois rekende zichzelf tot degenen die recht hadden op het buitgeld dat op het veroveren van het vlaggeschip de ‘Royal Charles’ stond. Na afloop van de tocht diende hij aan boord bij De Ruyter zijn claim in, immers nadat Jan van Brakel het Engelse fregat de ‘Unity’ ‘aen dees sijde de gespannen kettingh leggende om ons d'incomen te beletten verovert hadde, ick d'eerste ben geweest

11 ARA, AA 1328, 3 oktober 1661.

12 Brandt,Het leven, 468, 476, 520, 524. In de verzameling-Du Bois bevinden zich uit 1666: orders van De Ruyter aan Du Bois van 19 mei en 10 augustus, van A. van Nes van 7 april en 13 september en van De Liefde van 6 april met een smaldeelopstelling van 5 september.

die over deselve sijlende, den vijand de vrees aanjagende daer dede uytvluchten en ‘tselve verlaten’. Er waren echter meer en betere pretendenten voor de premie, want het bestuur van de Admiraliteit van de Maze heeft zich later bij de afwikkeling van deze kwestie niet voor Du Bois' claim sterk gemaakt, ondanks een verzoek daartoe13.

De vloot werd na de acties op de Theems en de Medway in verschillende delen gesplitst. Van Ghent werd met merendeels dezelfde schepen naar Schotland en de Shetland-eilanden gezonden om aanvallen op de kust te doen en de Oostindische retourvloot op te vangen. Du Bois voer weer bij De Liefde, niet voor lang. Hij kreeg orders om vóór het eskader uit op verkenning te gaan, maar raakte in begin juli in dagenlange mist het contact kwijt en slaagde er niet meer in Van Ghent en de zijnen te vinden. Omstreeks 20 augustus viel hij ten einde raad met zijn schip de Maas binnen. Drinkwater en victualie waren vrijwel op. Waarschijnlijk is het ‘Wapen van Utrecht’ kort daarop afgedankt. Van Ghent zou pas in oktober binnenvallen. Du Bois was er wel nog in geslaagd een koopvaarder op weg van Rotterdam naar Noorwegen en door twee Schotse kapers veroverd te hernemen en ook nog een lek Engels scheepje buit te maken14.

De vier jaren van vrede die nu volgden betekenden voor de vloot geen stilliggen. Geregeld werden grotere of kleinere eskaders in zee gestuurd, met name naar de Middellandse Zee, of werden schepen ook voor kortere reizen uitgerust. Du Bois deelde in deze activiteiten, waarover de door brand geteisterde Admiraliteitsarchieven slechts onvolledige informatie bevatten. In het voorjaar van 1669 stak Du Bois voor een korte konvooireis in zee met het lichte fregat ‘Schiedam’, met een bemanning van hooguit tachtig koppen en een bewapening van twintig stukken. Op 27 juni was de reis alweer voltooid15. Maria van Bleyswijck wachtte hem toen op voor hun huwelijk op 17 juli.

Maria was de dochter van Hugo van Bleyswijck (1615-1663), lid van de Schiedamse vroedschap en meermalen burgemeester. Zij was geboren in 1646. Haar moeder was Maria Beys, die na het overlijden van Hugo met drie ongehuwde kinderen was achtergebleven. Naar de hand van Maria was al eerder gedongen door Petrus du Bois (c. 1644-1698), predikant te Streefkerk en een volle neef

13 ARA, AA 7, Verbalen Haagse Besoignes van 8 en 17 december 1667.

14 Brandt,Het leven, 565, 568, 576; C.J.W. van Waning en A. van der Moer, Dese aengenaeme tocht. Chatham 1667 herbezien door zeemansogen (Zutphen, 1981); J.C.M. Warnsinck, ‘Luitenant-admiraal Willem Joseph baron van Ghendt’, in:Van vlootvoogden en zeeslagen (Amsterdam, 1940) 337-341. In de verzameling-Du Bois bevinden zich uit 1667: instructies en order van De Ruyter van 10, 13 en 18 juni; order, twee eskader-zeilorders en

smaldeelindeling van A. van Nes van 14 juni; van Van Ghendt een verordening van juni, twee smaldeelindelingen van 18 en 28 juni en twee orders van 1 juli; twee smaldeelindelingen van De Liefde van 18 juni en 1 juli; order van N. Kien van 23 augustus; kopieën van vijf

ongedateerde brieven van Du Bois aan De Maze over twee prijzen, vroegtijdig binnenvallen en de pretentie inzake de ‘Royal Charles’.

15 ARA, AA 774, fol. 43ro

van Eland16. In een openhartige liefdesbrief aan Maria van 25 november 1666 had Petrus daarvan getuigenis afgelegd. De liefde was echter niet wederzijds geweest en de familie Van Bleyswijck had er zich niet voor willen inspannen dat de verliefde predikant op een vacante plaats in de Schiedamse gemeente beroepen was. Er waren meer kandidaten voor Maria en Petrus had geen kans gemaakt toen Eland in begin 1667 in het huis op de Grote Markt verschenen was. In een brief van 14 februari heeft hij zich tegenover Maria's moeder over zijn behandeling beklaagd en gepoogd zijn neef zwart te maken: een kapitein kon zich toch niet meten met een predikant:

is hij in dienst van den staat en op sijn best in convoy na de Straat of Gene, hoe soude U konnen behagen dat U dogter getrout sijnde so lang 't geselschap van haer man sou moeten missen, daer ik niet kan denken dat Uwe liefde tot U dogter so een varend persoon soude kunnen toelaten. Maer trekt hij ten oorlog, wie kan weten of men een man heeft of niet en so gereet kan hij uyt een slag t'huys comen, gewont als gesont, verminkt sonder arm of voet, als gaaf en ongeschent, 't welk hoe jammerlijk het is, ligt van UE kan overdagt worden. Blijven se t'huys en sonder employ, hoe is 't mogelijc datt UE het lediggaen bevallen kan?

Het had Petrus niet mogen baten, hoewel het toch nog tot 17 juli 1669 duurde eer Maria en Eland trouwden. Zij trokken in bij Maria Beys, die drie weken tevoren haar zoon Adriaan gehuwd had zien vertrekken. Tot de genodigden op de bruiloft behoorden De Ruyter en zijn vrouw. Een fraaie gouden penning werd ter herinnering geslagen17.

Lang duurden de wittebroodsweken niet, want 15 augustus werd opnieuw een bemanning voor de ‘Schiedam’ gemonsterd. Op 3 september echter lag Du Bois nog met zijn schip bij Brielle en nam hij zich voor om bij aanhouden van ongunstige wind even naar huis te komen. Dit staat in de eerste brief aan Maria, waarvan de aanhef ‘Waerde huysvrouw’ was, naderhand in ‘Wijffje lief’ veranderd. Het werd maar een korte konvooireis, want 7 november werd de bemanning weer afgedankt. In maart 1670 was Eland aanwezig bij de geboorte van dochter Cornelia.

De commando's volgden elkaar snel op. Twee mei 1670 ging de ‘Schiedam’ voor de derde keer onder zijn bevel in dienst, opnieuw voor een korte reis, tot 27 juni18. Maar eind 1670 vertrok hij voor langere duur. Maria kreeg volmacht om uit zijn naam alle zaken voor hem waar te nemen; in een testament wezen

16 Huwelijken van dominees met regentendochters waren niet ongewoon. Zie hierover: G. Groenhuis,De predikanten. De sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ± 1700 (Groningen, 1977) hoofdstuk v.

17 Vermoedelijk een kopie van de brief aan De Ruyter van 9 juli bevindt zich in de verzameling-Du Bois, tenzij het een niet verzonden origineel is. De penning berust in het Koninklijk

Penningkabinet te 's-Gravenhage. 18 ARA, AA 774, fol. 44ro

Voor- en achterzijde van de huwelijkspenning van Eland du Bois en Maria van Bleyswijck (1669; 62 × 54 mm). Aanwezig in het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen te 's-Gravenhage

zij elkaar tot universeel erfgenaam aan19. Het afscheid viel Eland moeilijk en in de enige brief van deze reis bewaard spreekt hij zich vrijmoedig hierover uit: ‘ick denck noch altemet om het leste nachje doen wij bij malcander sliepe. Weest doch niet flaeuwmoedigh, Ul. moet goede moet houde’ (brief nr. 2).

De reis was ‘tot convoy van de commertie in de Middellandtse Zee’. De belangen van handel en scheepvaart in dit gebied en ook in Cadiz maakten het vrijwel voortdurend noodzakelijk met grote regelmaat oorlogsschepen daarheen te zenden, soms zelfs hele eskaders. Deze begeleidden koopvaarders naar hun bestemmingen of kruisten op Barbarijse kaperschepen. Du Bois kreeg voor de eerste maal een linieschip onder zijn bevel, de in 1666 gebouwde ‘Dordrecht’ (vijftig stukken)20. Op 13 oktober 1670 vond de monstering van de 170 opvarenden plaats21. Pas in begin 1671 koos de ‘Dordrecht’ zee, waarna Du Bois aan een tocht naar Puerto Santa Maria en Cadiz begon en vandaar samen met zijn stadgenoot kapitein Adriaan Poort en enkele koopvaarders naar Alicante, Genua en Livorno. Op 5 augustus kwamen beide kapiteins via Messina in Smyrna aan, waar zij vier maanden bleven liggen.

In document Nederlandse historische bronnen 5 · dbnl (pagina 111-146)