• No results found

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek · dbnl"

Copied!
203
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robert Bloemendal

bron

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek. J.H. Gotmmer & Co., Haarlem 1940

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/bloe072dief01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Hoofdstuk I.

Juni 1939...

New York...

World's Fair...

Wereldtentoonstelling!

Openingsdag...

De president wordt verwacht.

Een bonte menigte van vlaggen, overal klinkt muziek, fonteinen klateren, een strakke blanke hemel staat boven East End en Hudson.

Boven een sprookjesstad.

New York World's Fair 1939.

Arisona's Gran Canon, het trottoir van een wereldstad in 1960, een meesterlijk nagebootste Mount Everest, Japansche pagodes in zachte pasteltinten, monumentale gebouwen der Sovjets, schitterende watervallen van het Keizerrijk Italië, de glansrijke parade van dertien trotsche staten der republiek van Noord-Amerika... de

scheppingen van zestig landen der aarde zijn in bonte verscheidenheid tentoongesteld.

Een geweldige menschenmenigte beweegt zich stap voor stap langs al deze wonderen, langs water-

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(3)

vallen en torenhooge masten, tusschen muren van marmer en graniet en onder eerepoorten en colonnaden van Karinthische zuilen.

Broeiend heet blakert de zon op het naburige Long Island.

En aan de overzijde van de Hudson glinstert de dubbele silhouet van Jersey-City en Hoboken.

Door de geweldige portalen van den ingang komt men op den hoofdweg van de tentoonstelling.

Een fantastische Via triumphalis.

Zij komt uit op een reusachtig plein met een grooten vijver in het midden.

Hier omheen staan de eerste paviljoenen der buitenlandsche naties gegroepeerd.

In het midden Groot-Brittanje.

Geflankeerd door de paviljoenen van Frankrijk en Holland.

Tallooze politiebeambten houden het midden van de esplanade voor den stoet van den president vrij.

Achter de afzetting staan duizenden en duizenden bezoekers opeengepakt, die het schouwspel van de aankomst van het staatshoofd niet willen missen.

Maar over het reusachtige terrein van de wereldtentoonstelling zijn

honderdduizenden verspreid, duizenden in elken zijgang, honderden bijeengedrongen in een klein restaurant, dozijnen dicht op elkaar aan elke tafel.

Ongeriefelijk, warm, maar niettemin in een uitstekend humeur.

Dit blijkt uit de gesprekken, die in de talen van de geheele wereld door de ruimte gonzen.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(4)

De wijzers van de klok gaan vooruit.

De hitte neemt toe.

En nog steeds stroomt een onafzienbare menigte door de inganspoorten naar binnen, terwijl het terrein reeds overvol lijkt.

Muziek davert uit machtige luidsprekers, motorfietsen der politie knetteren en waar het noodig is, verschijnen de vlugge en handige mannen van het Roode Kruis.

De brandweer is met groot materiaal aanwezig, een leger van opzichters is in de weer, om inlichtingen te verstrekken, en ijsverkoopers balanceeren hun koopwaar hoog boven hun hoofden.

Plotseling verschijnen drie sterke Roode Kruismannen, die de roerlooze gestalte van een jonge vrouw dragen en zich in de richting van een der talrijke barakken spoeden.

Hier aangekomen wordt de bewustelooze vrouw aan de zorgen van een zuster toevertrouwd, die haar kleeren losmaakt en mompelt:

‘De hitte natuurlijk.’

Daarna haalt zij koude kompressen.

Maar dat helpt niet.

Vervolgens reukzout en ammoniak.

Tevergeefs.

‘Daar begrijp ik niets van’, bromt de verpleegster en voelt den pols van de bewustelooze vrouw, daarna strijkt zij peinzend langs haar witte manchetten en weet geen raad met het geval.

Wanneer zij dan de roode vlekken op het gezicht van de patiënte ziet verdwijnen en de jonge vrouw spierwit ziet worden, mompelt zij verschrikt:

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(5)

‘Dat is geen zonnesteek.’

Een minuut later is de dokter aanwezig.

Na een kort, maar grondig onderzoek weet hij, waar hij aan toe is.

Vlug en beknopt geeft hij zijn aanwijzingen.

‘Weg met die kompressen... liggende houding... een klem tusschen de kaken...

een liter melk naar binnen zien te krijgen... ziekenauto opbellen... onmiddellijk opnemen... levensgevaar.’

Een paar minuten later suist een limousine door den hoofdingang en over den weg, die voor den feeststoet wordt vrijgehouden.

Hoerageroep weerklinkt.

Maar het houdt op, zoodra men het officieële vlaggetje heeft gezien.

Het Roode Kruis.

De groote wagen rijdt in snelle vaart den hoofdweg af en stopt even later voor het hulpgebouw van de ambulance.

Na korten tijd rijdt de auto met groote snelheid denzelfden weg terug.

Ongeveer vijf minuten later wordt patiënte no. 4325 in het reusachtige Clinton hospitaal opgenomen en onmiddellijk naar de operatiezaal gebracht.

Het onderzoek duurt lang.

Maar ten slotte verlaat de geneesheer-directeur met zijn staf de ziekenkamer en zegt tevreden: ‘O.K.’

Wanneer hij op de gang komt, blijft hij plotseling onbeweeglijk staan.

Onwillekeurig luistert hij.

Buiten de stille, ernstige muren van het Clinton

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(6)

hospitaal klinkt een geluid, zwelt aan en wordt tot een geweldig, donderend lawaai!

New York World's Fair 1939!

De wachtende duizendkoppige menigte is ontwaakt.

De menschen zijn geëxplodeerd en brullen en jubelen. Zij gooien hoeden en alle mogelijke andere voorwerpen in de lucht. Vergeten zijn de hitte, de volte en het wachten en zij probeeren, met hun hoerageroep het andere lawaai te overstemmen.

En dat is geen kleinigheid.

Want het lawaai is oorverdoovend.

Honderden zware bommenwerpers vliegen met ronkende motoren boven het tentoonstellingsterrein. Alle kerkklokken van de reusachtige stad beginnen te luiden.

Van Coney Island tot Harlem, van Hoboken tot Eastend gillen duizenden en duizenden fabriekssirenes, begeleid door het zware geloei der sirenes van alle schepen, die zich op de rivier en in de haven bevinden.

Maar boven alles uit weerklinkt het gejubel uit honderdduizend kelen, want bereden politie is onder de poort van den hoofdingang verschenen, weldra gevolgd door een lange stoet glimmende auto's, terwijl een stem uit honderden reusachtige luidsprekers verkondigt:

‘Ladies and Gentlemen... the president of the United States!!’

Amerika is het land van de vrijheid.

Ten minste, dit wordt door een dame uit graniet verkondigd, die op Bedloe Island staat en uit een hoogte van negentig meter over den oceaan blikt.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(7)

Vermoedelijk naar Frankrijk waar zij vandaan is gekomen.

Maar ook deze in het oog loopende vrijheid schijnt haar grenzen te hebben.

Het personeel van het Clinton hospitaal heeft in de kleeren en in het handtaschje van patiënte no. 4325 alles en nog wat gevonden, maar niet datgene, waarnaar men zocht.

Papieren.

Daar houdt men niet van in het land van de vrijheid.

De met zwakke stem uitgesproken verklaring van de zieke dat haar papieren zich in het taschje moeten bevinden, heeft aan de zaak niets veranderd.

Men vindt niets.

Daarom zitten nu twee breedgeschouderde mannen, in goedkoope confectiepakken gekleed, aan het ziekbed en stellen alle mogelijke vragen.

En talrijke vragen.

Steeds zachter komt het antwoord. Moe en onverschillig. Langzamerhand verschijnen roode vlekken op het spierwitte gezicht.

Dan grijpt de dokter in:

Afgeloopen voor vandaag.

De twee beambten staan onmiddellijk op, klappen hun notitieboekjes dicht, spreken op fluisterenden toon een paar woorden met den dokter en verlaten dan met hevig krakende schoenen de stille zaal.

No. 4325 blijft stil en bleek achter.

Een kwartier later wordt zij weer afgehaald. Voorzichtig legt men haar opnieuw op een brancard.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(8)

Zij ziet vaag een door het zonlicht overgoten binnenplaats met witte gestalten, de open deuren van een ziekenwagen. Dan verliest zij in de aangename koele schemering opnieuw het bewustzijn.

Eenigen tijd rijdt de auto over een blinkenden, gloeiend heeten asphaltweg, om ten slotte voor een groot gebouw te stoppen.

Een paar enorme ijzeren deuren gaan open.

Geruischloos glijdt de wagen naar binnen en de deuren worden onmiddellijk weer gesloten.

En even later ligt no. 4325 weer in een bed.

Zij wordt pas den volgenden morgen wakker en voelt zich verkwikt en heerlijk uitgerust. Maar als zij om zich heen kijkt, mist zij eerst de bloemen, die aan elk ziekbed staan, daarna het snoer van de bel voor de verpleegster en ten slotte - zij ligt in het eerste bed bij den ingang - mist zij nog iets anders...

De deur van de ziekenzaal heeft geen knop aan den binnenkant...

Eerst langzaam, dan sneller en sneller keert het herinneringsvermogen terug.

Merkwaardigerwijze in omgekeerde volgorde.

Allereerst de verwarde indrukken van den vorigen dag, de lichte binnenplaats, de witte gestalten, dan plotseling twee massieve zwarte figuren, tal van vragen, daarna de helder witte zoldering van een zaal, 'n warme, opeengepakte menschenmenigte, World's Fair...

Plotseling komt zij overeind.

Met een ruk.

In een oogwenk is zij uit haar bed, zakt door

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(9)

zwakte bijna door haar knieën, bereikt met groote inspanning de deur van de zaal en trommelt er met haar kleine vuisten op. Dan valt zij voorover, want de deur wordt van buiten opengemaakt.

Een oudere verpleegster komt de zaal binnen. Zij tilt de patiënte kort en bondig op en draagt haar naar het bed terug. Zij moppert iets in zichzelf, laat haar blik nog even over de andere bedden glijden en staat op het punt, de zaal te verlaten, als zij op de gang stemmen hoort.

Zij strijkt met een vlugge beweging haar schort glad, verwijdert een denkbeeldig stofje van haar manchet en buigt overdreven beleefd voor den grooten man, die in zijn witten doktersjas de zaal binnenkomt. Kort beantwoordt hij haar groet, en begeeft zich naar het bed van no. 4325. Twee mannen volgen hem.

‘Dr. Granton,’ stelt hij zich beleefd voor.

Maar de zieke heeft den naam niet verstaan. Wel heeft zij onder de witte doktersjas een hoogen uniformkraag met zilveren sterren gezien.

Zij begrijpt, wat dat zeggen wil.

Politie!

‘Dokter!’ roept zij verontwaardigd. ‘Waarom word ik hier vastgehouden? Wat heb ik gedaan? Waar zijn mijn papieren gebleven? Hoe laat is het? Waarom laat men mij niet naar mijn schip gaan?’

De dokter legt haar met een vriendelijk handgebaar het zwijgen op.

‘Kalm, kalm, kalm,’ begint hij kalmeerend. ‘Niet zoo haastig. Dat zijn vijf vragen, waarvan ik er maar één kan beantwoorden, namelijk dat het acht uur

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(10)

zestien in den morgen is. Wat de twee eerste vragen betreft, daarop verwachten wij juist van U antwoord. Daarmee is de laatste vraag vanzelf beantwoord... maar dat is mijn zaak niet. Voelt U zich sterk genoeg, om een paar vragen te beantwoorden?’

‘Zeker, dokter.’

‘Heeren, ga Uw gang,’ zegt de dokter tegen de twee beambten en begint zijn rondgang door de ziekenzaal.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(11)

Hoofdstuk II

De telefonist van het Hollandsche generaalconsulaat te New York neemt stenografisch een kort bericht op, dat hem uit Brooklyn getelefoneerd wordt. Dan legt hij den hoorn neer en schrijft met rood potlood in den linker bovenhoek van het formulier

‘Hoofdbureau van politie, Brooklyn.’ Hij laat een bode komen, die het bericht in ontvangst neemt, om het door te geven.

Even later rinkelt de huistelefoon in de werkkamer van den consul-generaal.

‘Hallo?’

‘De politie heeft zooeven opgebeld. Het gaat over een vrouw, volgens haar opgave Hollandsche, gisteren bewusteloos van het tentoonstellingsterrein binnengebracht, zware vergiftiging te boven gekomen, zonder legitimatiepapieren, roept onze hulp in... Wat moet er gebeuren?’

‘Is Middelburg aanwezig? ... Goed. Wilt U hem bij mij sturen?’

‘Vanavond nog?’

‘Ja, nu dadelijk,’ beslist de consul-generaal en legt den hoorn neer.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(12)

Een half uur later stopt een kleine twoseater voor den ingang van het gevangenis hospitaal in Washington Park.

Een jongeman springt uit den wagen, belt aan, toont zijn papieren en wordt onmiddellijk binnengelaten.

Hij begeeft zich naar de werkkamer van den dienstdoenden dokter.

Hier ontvangt hij de eerste inlichtingen. Daarna volgt hij den dokter door een labyrint van gangen, die door getraliede deuren van elkaar gescheiden zijn.

Eindelijk hebben zij het doel van hun wandeling bereikt.

No. 4325 zit aangekleed naast haar bed en is blijkbaar in gedachten verdiept.

Zij is nog tamelijk zwak, maar vrij van koorts.

Mijnheer Middelburg van het Hollandsche generaal-consulaat is zijn kwade stemming over deze extra opdracht in den laten avond kwijt, zoodra hij de dame, die hun hulp heeft ingeroepen, in het oog krijgt.

Inderdaad.

Deze Hollandsche ziet er aardig uit.

Groot, slank, jong en met een knap, door de zon verbrand gezicht.

Mijnheer Middelburg is dadelijk van haar onschuld overtuigd en reikt haar de hand.

Hij houdt deze iets langer vast, dan strict genomen noodig.

Bij deze eerste begroeting valt hem echter op, dat zijn beschermelinge haar moedertaal wel vlot,

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(13)

maar met een afgrijselijk accent spreekt, maar hij is niet van plan, zich daarin te verdiepen.

Dat zijn trouwens zijn zaken niet.

Hij haalt een vulpen en papier te voorschijn en merkt verontschuldigend op:

‘Allereerst moet ik U verzoeken, mij Uw naam enzoovoorts op te geven.’

No. 4325 trekt de mooie wenkbrauwen op.

‘Maar, mijnheer’, zegt zij verbaasd, ‘al die opgaven heeft U daar toch reeds.’

‘Ja, ja, natuurlijk, maar desondanks... niet waar. U begrijpt...’ zegt Middelburg een beetje onsamenhangend.

No. 4325 begrijpt er echter geen jota van en haar beschermer vervolgt, ofschoon het niet erg duidelijk is, wat hij er mee bedoelt.

‘Ten slotte zijn wij geheel iets anders dan de politie, niet waar?’

De jongeman neemt plaats, kucht een paar maal en begint dan:

‘Uw naam als 't blieft.’

‘Reichenbach.’

‘Dank U. En de voornaam?’

‘Iala.’

‘Wat zegt U?’

‘I-a-l-a’ antwoordt zij langgerekt.’

‘Aha... Iala... hm... een grappige naam, vindt U niet?’

‘Waarom grappig?’

‘Och... zoo maar...’

No. 4325 zwijgt en Middelburg gaat verder.

‘Waar en wanneer bent U geboren?’

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(14)

‘10 October 1918 in Berlijn.’

‘Aha en waar woont U?’

‘In Argentenil.’

‘Waar?’

‘In Argentenil.’

‘O juist.’

Nu komt duidelijk aan het licht, dat mijnheer Middelburg niet alleen geen flauw idee heeft, waar dit nest ergens ligt, maar met zijn breede Brabantsche tongval op geen stukken na in staat is, dezen naam behoorlijk uit te spreken.

Dat is nu wel geen schande, maar bepaald prettig vindt hij het ook niet.

Met een nauwelijks merkbaren glimlach komt no. 4325 of beter gezegd Iala Reichenbach hem echter te hulp en zegt verduidelijkend:

‘Argentenil is een klein stadje in de omgeving van Parijs, mijnheer.’

Dadelijk klaart zijn gezicht op.

‘Maar natuurlijk... hoe kon ik zoo dom zijn... maar ja...’ zegt hij met een stralenden glimlach.

Als hij nu zijn mond had gehouden, zou alles in orde zijn geweest, maar hij vervolgt:

‘Natuurlijk... Parijs... Eifeltoren...’

Een volslagen krankzinnige opmerking. Maar nu hij het merkt, is het al te laat.

De idiote woorden zijn hem ontglipt.

Maar juffrouw Reichenbach bestudeert oplettend haar vingernagels en vertrekt geen spier van haar gezicht.

Intusschen is Middelburg weer een beetje op zijn verhaal gekomen en neemt zich voor dergelijke

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(15)

onaangename blunders te vermijden, en ook den beroerden naam van deze stad later uit de politieakten over te schrijven. Daarna leest hij zijn notities nog een keer over en plotseling valt hem iets in.

De naam, die heelemaal niet Hollandsch klinkt, het scherpe buitenlandsche accent, in Berlijn geboren, woonachtig in de omgeving van Parijs en zonder papieren in New York... hm, eigenaardig.

Eén, misschien ook twee van deze op zichzelf niet onmogelijke feiten zouden toeval kunnen zijn, maar dit zijn er niet minder dan vijf!

Het lijkt hem het beste, zich maar meteen zekerheid te verschaffen en hij vraagt een beetje verlegen:

‘U is zeker van Hollandsche ouders?’

‘Neen,’ luidt het verrassende, op vriendelijken toon gegeven antwoord. ‘Mijn vader kwam uit Basel en mijn moeder werd in Edinburgh geboren.’

Mijnheer Middelburg staat paf.

Dus een vrouw, die in Duitschland geboren is en in Frankrijk woont, terwijl haar ouders uit Zwitserland en uit Schotland stammen, zit hier in Amerika en beweert, zonder ook maar het minste te kunnen bewijzen, dat zij van Hollandsche nationaliteit is.

'n Gekke geschiedenis.

Zou de politie toch gelijk hebben?

Het lijkt wel, alsof juffrouw Reichenbach de gedachten van den jongen man heeft geraden, want haar vriendelijke, kalme stem komt hem opnieuw te hulp.

‘Ik ben Hollandsche, omdat ik met een Hollander getrouwd ben,’ licht zij hem in.

Mijnheer Middelburg is over deze gelukkige op-

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(16)

lossing danig in zijn schik. Het lag eigenlijk voor de hand, maar hij heeft geen oogenblik aan deze mogelijkheid gedacht.

Hij gaat dus verder:

‘Mag ik het adres van Uw echtgenoot hebben??’

‘Mijn man is overleden.’

‘O pardon’, mompelt Middelburg zacht en vervolgt even later:

‘Bent U hier voor Uw pleizier?’

‘Neen. Ik ben stewardess bij de Holland Amerika Lijn en kwam pas de vorige week op het vlaggenschip...’

‘Op de Nieuw-Amsterdam?’ valt Middelburg haar geestdriftig in de rede.

‘Ja. Als chef-stewardess in de salon van de tweede klas.’

‘Maar dat is prachtig!’ roept Middelburg verheugd.

‘Verbaasd kijkt Iala Reichenbach den jongen man aan en vraagt:

‘Ik zou wel eens willen weten, waarom U dat prachtig vindt? Vindt U het zoo prachtig, dat mijn schip door deze onverklaarbare geschiedenis gisteren zonder mij naar Holland is vertrokken en ik mijn betrekking verlies?’

De beambte van het consulaat springt van zijn stoel op en zegt afwerend:

‘Natuurlijk niet. Maakt U zich over Uw betrekking maar niet bezorgd. Dat maakt onze consul-generaal wel met de Holland Amerika Lijn in orde. De hoofdzaak is, dat U nu kunt bewijzen, wie U bent. Vertelt U mij nu nog even vlug, wat U verder

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(17)

van de zaak afweet. Welke vreeselijke dingen U gegeten of gedronken heeft, hoe U op de tentoonstelling bent gekomen, met wie en wanneer, en eventueel nog andere aanknoopingspunten, die ons kunnen helpen, Uw paspoort weer te pakken te krijgen.’

‘Ik kan U tot mijn spijt maar heel weinig vertellen. Ik had eergisteren dienst en kreeg daarom gisteren extra verlof, om de wereldtentoonstelling te bezichtigen. Ik moest echter uiterlijk om twee uur 's middags weer aan boord terug zijn, omdat tegen dien tijd de passagiers op het schip komen. Ik ging dus 's morgens tegen negen uur aan land en...’

‘Wacht U eens even,’ valt Middelburg haar plotseling in de rede. ‘Zou het niet mogelijk zijn, dat U Uw papieren aan boord heeft laten liggen?’

Maar zij schudt het hoofd.

‘Geen sprake van, want zonder mijn papieren kan ik het schip onmogelijk verlaten.

De purser zet een tijdstempel op het verlofbriefje en voor de Amerikaansche contrôle bij den aanlegsteiger heb ik paspoort en monsterboekje noodig. Anders laat men mij niet aan land gaan.’

‘O juist. Dank U wel.’

‘Toen ben ik van den Hudson tunnel met een motorboot gevaren, ging te voet over de Suspension Bridge naar City Hall en nam daar een autobus naar de tentoonstelling.

Daar kwam ik in een vreeselijke drukte terecht, ging naar het Hollandsche paviljoen, waar het echter eveneens stampvol was. Daar heb ik een Coca-Cola gedronken, die hier trouwens afschuwelijk smaakt en bijna een gulden kost. Verder

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(18)

weet ik niets meer, totdat ik in de ziekenzaal wakker werd.’

‘U heeft dus aan een tafeltje gezeten? Of heeft U aan de bar of ergens anders gedronken?’

‘Neen. Ik heb wel degelijk aan een tafeltje gezeten, om een beetje uit te rusten.

Maar ik zat daar met heel veel menschen in een ontzettend gedrang.’

‘Kennissen?’

‘Neen, allemaal vreemden.’

‘Weet U zich verder niets meer te herinneren?’ vraagt Middelburg.

‘Neen, heelemaal niets.’

‘Maar U kunt Uw papieren toch in het gedrang verloren hebben? Vindt U ook niet?’

‘Die mogelijkheid is natuurlijk niet uitgesloten, maar lijkt me toch heel onwaarschijnlijk. Ik let altijd heel goed op en heb nog nooit iets verloren.’

Na nog wat heen en weer gepraat belooft Middelburg, dat hij zijn best zal doen, juffrouw Reichenbach zoo spoedig mogelijk uit haar benarde positie te verlossen, en keert dan naar zijn bureau terug.

In de werkkamer van den consul-generaal ziet hij nog licht branden en vraagt door de huistelefoon of hij nog even rapport kan uitbrengen.

Ondanks het late uur luidt het antwoord van den consul-generaal:

‘De zaak is nogal dringend. Ik geloof, dat het beter is, als U dadelijk komt.’

Een kwartier later weet hij precies, wat de jongeman vernomen heeft.

Hij denkt even na en zegt dan:

‘Middelburg, ik moet nu vertrekken, maar tegen

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(19)

elf uur kom ik nog even terug. Gaat U naar het gezantschap en laat de radiotelegrafist probeeren, verbinding met de Nieuw-Amsterdam te krijgen. Hij moet van den kapitein of den purser de bevestiging zien te krijgen, dat de verklaringen van Uw

beschermelinge juist zijn. Als dat in orde blijkt te zijn, teekent U een voorloopige vergunning en haalt Uw beschermelinge uit dat ongezellige gebouw weg, om haar in een behoorlijk hotel onder te brengen. Bovendien moet U voor voldoende geldmiddelen zorgen, want de boot komt pas over 'n dag of veertien terug. Heeft U alles goed begrepen?’

Na een bevestigend antwoord van Middelburg vertrekt de consul-generaal met een kort: ‘goeden avond.’

Ongeveer een uur later wordt Middelburg telefonisch naar het gezantschapsgebouw geroepen.

Zonder iets te zeggen overhandigt de telegrafist hem een formulier.

Middelburg leest den inhoud en wordt bleek.

Maar het staat er duidelijk zwart op wit:

‘Gezantschap Newyork stop reichenbach aan boord stop papieren in orde begrijpen aanvraag niet stop verzoeken herhaling stop kapitein

nieuwamsterdam stop’.

‘Ze heeft dus toch gelogen’ mompelt Middelburg en het spijt hem werkelijk. Dan neemt hij met eenigen tegenzin den hoorn van den haak, om de politie van het feit te verwittigen dat het Nederlandsche generaalconsulaat geen termen aanwezig acht, om no. 4325 assistentie te verleenen.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(20)

Den volgenden morgen wordt Iala Reichenbach naar het bekende deportatiekamp, dat zich op Ellis-Island bevindt, overgebracht.

Zij is daar niet alleen.

Het eiland is propvol.

Maar tusschen het prikkeldraad en de gewapende oppassers door hebben de bewoners van het kamp - grootendeels menschen zonder vaderland - een aardig uitzicht:

Van het naburige Bedloe's eiland verheft zich het geweldige, negentig meter hooge monument van de vrijheid in den stralenden hemel...

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(21)

Hoofdstuk III.

Drie dagen later.

De ‘Nieuw Amsterdam’ passeert op halve kracht Hoek van Holland.

De schuimende golven voor den hoogen, vlijmscherpen boeg worden steeds lager.

De streep van het kokende, bruisende kielzog wordt steeds smaller en kalmer.

Het stalen rhytme van twintigduizend getemde paardekrachten klopt steeds zwakker.

De witte wimpel met blauwen rand wordt in top geheschen:

Loods aan boord.

Een kleine snelle boot van de havenpolitie schiet naar voren.

Gevolgd door vier kleine maar ongeloofelijk sterke booten met walmende schoorsteenen.

Sleepbooten!

Zij verstaan zich met elkaar door korte fluitsignalen.

Vlug nemen zij hun positie aan bakboord en stuurboord van den thuiskomenden reus in:

Zijn geweldige misthoorn brult.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(22)

‘Oppassen... de trossen!’

De vier dwergen naast hem toeteren terug.

‘Klaar!’

Even later vallen de dikke stalen sleeptrossen kletsend in het water.

In een oogwenk zijn de kleine vlugge sleepbooten naderbij gekomen, visschen met vereende krachten van de geheele bemanning de enorme stalen kabels uit het water en maken ze aan hun boot vast. Daarna stoomen ze voorzichtig naar vier verschillende richtingen uit elkaar, terwijl hun schoorsteenen zwarte rookwolken uitstooten.

Tot de trossen zich strak spannen. Zij stoppen en geven weer korte fluitsignalen.

Torenhoog boven hen, van de commandobrug, gaat de order naar de machinekamer:

‘Stop!’

Na een geweldigen arbeid van vijf dagen staat het hart van de ‘Nieuw Amsterdam’

stil.

Het enorme schip glijdt uit de schommelende deining in het kalme water.

Voorzichtig passen de sleepbooten zich aan het langzame tempo aan. Hun ervaren kapiteins compenseeren de strooming en windrichting door vieren en inhalen van de trossen.

Zoo trekken, schuiven en dirigeeren de vier dwergen den reus op een meter precies in de smalle vaargeul.

Vier stoomfluiten vragen nog een keer:

‘Klaar?’

Vanaf de commandobrug bestudeeren de kapitein en de loods nauwkeurig de positie van het schip en

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(23)

de richting van de sleeptrossen, en even later weerklinkt de misthoorn tevreden en oorverdoovend:

‘Allright... vooruit!!’

De sleepbooten zetten zich in beweging. De politieboot vaart een kleine honderd meter vooruit, om ruim baan te maken.

Torenhoog verheft het reusachtige schip zich boven de weilanden van het vaderland en vaart langzaam en voorzichtig door den Nieuwen Waterweg naar de monding van de Maas.

Van het hoofdgebouw van de Holland Amerika Lijn in Rotterdam waaien de vlaggen.

Van de Lloydkade tot de Maasbruggen staat het zwart van de menschen.

Ofschoon er eigenlijk maar een alledaagsche gebeurtenis plaats vindt.

Een groote passagiersboot komt binnen. En steeds opnieuw trekt dit de menschen aan als een magneet.

Steeds opnieuw komt dit oude volk van zeevaarders kijken wanneer een van zijn trotsche zeekasteelen van een reis over de wereldzeeën terugkeert.

Vandaag wordt de modernste en grootste boot in zijn vaderstad verwacht.

Hoek van Holland heeft haar reeds anderhalf uur geleden gesignaleerd.

De ‘Nieuw Amsterdam’.

De voorbode is reeds gearriveerd en is druk met haar arbeid bezig.

De politieboot.

Zij schiet pijlsnel heen en weer, ziet alles en is

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(24)

onvermoeid, om voor den naderenden reus ruim baan te maken. Het bonte gewemel van sloepen, motorbootjes, tankbooten en zeilschepen wordt meedogenloos en vlug uit elkander gedreven.

Voorop wappert de groen-witte standaard van de rijks waterpolitie.

Ondertusschen verschijnt achter de hooge graansilo's een reusachtige silhouet.

Het verwachte schip.

Langzaam en majestueus, door de stalen armen van zijn kleine, snuivende, stampende sleepbooten in de goede richting geleid, baant het geweldige gevaarte zich een weg door het gewoel van de grootste haven van Europa.

Dreigend en donker klinkt de roep van de misthoorn over stad en haven:

‘De ponten!’

Oogenblikkelijk komt de politieboot teruggeflitst en stopt den twee-minuten-dienst der talrijke stoomponten, die de verbinding tusschen beide zijden van de haven onderhouden.

Het gevaarte is nu dichtbij.

Van de promenadedekken, uit de wandelgangen, achter de geopende patrijspoorten, uit de vlaggemasten, zelfs van de commandobrug wordt met de meest verschillende voorwerpen in alle kleuren van den regenboog gezwaaid.

Blauwe mutsen, witte doeken, roode sjaals, groene manteltjes, gele reisdekens, zwarte verrekijkers, grijze sluiers, bruine handtaschjes - zelfs met stokken, tafellakens, servetten, flesschen, kof-

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(25)

fers, papieren en reisbiljetten zwaaien de passagiers wild in de lucht.

Van beide kilometerlange oevers komt het antwoord.

Een duizendstemmig gejubel met een honderdvoudige echo:

‘Welkom thuis - welkom thuis!’

In antwoord op dezen eersten groet uit het vaderland weerklinkt zwaar en bruisend het geluid van den misthoorn.

Nu volgt de moeilijkste en meest verantwoordelijke taak van de kleine, sterke sleepbooten.

De geweldige romp van het schip moet in de smalle havengeul gedraaid worden, want het schip legt achterstevoren aan.

Met den boeg voor de volgende reis naar voren.

Twee sleepbooten sjorren en trekken den achtersteven uit alle macht naar bakboord, terwijl de twee andere aan den voorkant van den reus hangen en uiterst voorzichtig naar stuurboord koersen.

Het enorme roer van de ‘Nieuw Amsterdam’ komt te hulp en wordt scherp in de gewenschte richting gedraaid.

Tegelijkertijd rinkelt de telegraaf naar de machinekamer.

Motoren beginnen te ronken en twintigduizend paardekrachten staan klaar, om als het noodzakelijk mocht zijn in actie te komen.

Men moet op alles voorbereid zijn.

Want de achtersteven van het gevaarte staat torenhoog boven, maar heel dicht bij twee zwem-

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(26)

inrichtingen aan den eenen oever, terwijl de boeg bijna de steenblokken van de kade aanraakt.

Als de machines draaien, kan de kapitein op eigen kracht een catastrofe verhinderen, want de mogelijkheid blijft altijd bestaan dat een der sleepbooten een verkeerde manoeuvre maakt of dat een der stalen trossen breekt.

Maar alles gaat goed.

De ‘Nieuw Amsterdam’ ligt nu dicht aan de kade.

De boot van de havenpolitie heeft haar taak volbracht en vertrekt, om een volgenden reus binnen te halen.

De vier sleepbooten zijn echter nog niet met hun arbeid gereed.

Twee blijven aan den kant van de kade, de anderen achter den zijwand van het schip, om er voor te waken, dat het niet te dicht bij den steenen muur komt.

Nog een keer brult de misthoorn.

‘Iets achteruit’, wenscht de loods.

De vier dwergen gehoorzamen.

Dan zijn ze klaar.

Enkele oogenblikken later wordt het schip aan de kade vastgemaakt.

De vier sleepbooten hebben hun plicht op voorbeeldige wijze gedaan en stoomen nu weg.

Een kleine groep mannen komt aan boord en wordt door den kapitein ontvangen.

Douane en politie.

Niemand mag van boord.

Alleen een kleine man met een huid als bruin leer

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(27)

wandelt met vlugge passen den valreep af en begeeft zich aan land, zonder moeilijkheden te ondervinden.

De loods.

De ‘Nieuw Amsterdam’ is thuis.

Bij de loopplank, waarlangs de bemanning van het schip aan land gaat, staat een groepje mannen.

Politie.

De mannelijke leden der equipage laat men ongehinderd passeeren.

Maar de vrouwelijke leden moeten hun paspoorten laten zien.

De Rotterdamsche politie is namelijk telegrafisch door het Nederlandsche generaal-consulaat te New York van de moeilijkheden verwittigd, die Iala Reichenbach met de Amerikaansche politie heeft.

Bovendien is het haar bekend, dat de consul-generaal een radiotelegram aan den kapitein van de ‘Nieuw Amsterdam’ heeft gezonden en dat het antwoord daarop eenigszins verrassend was.

Het is dus niet te verwonderen dat de altijd nieuwsgierige politie van Rotterdam den wensch koestert, de eigenares van het paspoort, dat op naam van Iala Reichenbach staat, te leeren kennen.

Dit is dan ook de reden, waarom eenige beambten bij de loopplank van de equipage staan te wachten.

Honderden vrouwen passeeren inmiddels de contrôle.

Kapsters, stewardessen, linnenjuffrouwen, kindermeisjes, verpleegsters, typisten, keukenpersoneel en wat nog meer op een drijvend hotel noodig is.

Langzamerhand begint de stroom der verlofgan-

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(28)

gers te dunnen en ten slotte komt niemand meer.

De beambte, die de leiding heeft, wordt zenuwachtig en wendt zich tot den naast hem staanden scheepsofficier, wien de opdracht der beambten bekend is.

‘Is het misschien mogelijk, dat zij vandaag dienst aan boord heeft?’

‘Dat weet ik niet’, luidt het korte antwoord.

Een van de beambten wordt nu in gezelschap van een opzichter van de Holland Amerika Lijn aan boord gestuurd, om de hut van Iala Reichenbach op te zoeken, terwijl de andere beambten de verschillende uitgangen in het oog houden.

Tegelijkertijd hebben de verschillende passagiers de ‘Nieuw Amsterdam’ verlaten.

Eerst de Hollanders, na een vlugge maar nauwkeurige pascontrôle.

Daarna de buitenlanders en dit duurt uit den aard der zaak iets langer.

Iedere passagier, die de contrôle van den opsporingsdienst gepasseerd is, wordt met groote nauwgezetheid op de passagierslijst doorgehaald, alvorens hij naar het douanekantoor wordt doorgelaten.

Plotseling volgt een oponthoud.

Mevrouw van Ommeren uit Amersfoort, de echtgenoote van een actief ritmeester der huzaren, wordt aangehouden, omdat haar naam reeds op de passagierslijst doorgehaald blijkt te zijn.

Haar paspoort is in orde.

De dame gaat in zuiver Hollandsch geweldig te keer en bovendien mengt de op de kade in volle uniform wachtende echtgenoot zich nijdig in de

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(29)

onderhandelingen. Tal van nieuwsgierigen blijven staan en worden verder gedrongen.

Mevrouw van Ommeren begint zich kwaad te maken en begint de beambten te beleedigen, maar het geeft allemaal niets. Zelfs de interventie van den toevallig passeerenden kapitein van de ‘Nieuw Amsterdam’ maakt blijkbaar niet den geringsten indruk op de politiebeambten, die zich niet van de wijs laten brengen en op hun stuk blijven staan.

Mevrouw van Ommeren moet wachten.

Inmiddels heeft men den uitgang van de equipage gesloten en gegrendeld en nadat men geconstateerd heeft, dat de hut van de stewardes eveneens leeg was, hebben de beambten zich teruggetrokken.

De twee rapporten van de contrôle op de ‘Nieuw Amsterdam’ bereiken ongeveer gelijktijdig het hoofdbureau van politie.

Commissaris Holl heeft ze peinzend meerdere malen gelezen, dan bestudeert hij opnieuw den hem welbekenden tekst van het New Yorksche telegram van het Nederlandsche generaal-consulaat, wrijft eenige malen langs zijn massieven neus en résumeert:

‘Hm, de stewardess, op welke de politie bij den uitgang van het personeel wacht komt in het geheel niet... daarentegen komt een dame uit Amersfoort die door de politie heelemaal niet verwacht wordt, liefst tweemaal aan... hm, een rare

geschiedenis.’

Dan drukt hij kort besloten op de bel.

Onmiddellijk verschijnt een brigadier.

‘Breng mevrouw van Ommeren hier,’ zegt hij kort en een paar minuten later hoort hij op de gang

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(30)

een zware basstem, die tevergeefs probeert, een opgewonden vrouwenstem tot kalmte te brengen.

Het lawaai komt nader.

Commissaris Holl kan nog net op tijd een glimlach achter zijn hand verbergen, want de deur vliegt plotseling open en mevrouw van Ommeren staat op den drempel.

Ze is nu niet meer nijdig, zooals een paar uur geleden op de Wilhelminakade.

Ze is nu razend.

Holl laat haar te keer gaan en zegt geen woord. Zwijgend en uitnoodigend wijst hij op een stoel, die aan de overzijde van zijn schrijftafel staat.

Iets in de koele, heldere oogen in het fijnbesneden gelaat van den commissaris schijnt indruk op de woedende dame te maken, want zij wordt langzamerhand kalmer en ofschoon zij nog niet heelemaal tevredengesteld is, geeft zij toch antwoord op zijn beleefde vragen.

Tegelijkertijd vergelijkt Holl een foto, die hem door de Holland Amerika Lijn werd afgestaan en die nu voor hem op tafel, met het uiterlijk van zijn

temperamentvolle bezoekster en knikt haast onmerkbaar.

Dan staat hij op.

‘Mag ik U nog een vraag stellen, mevrouw? Welke klas reisde U?’

‘Tweede klas.’

Opnieuw knikt de beambte tevreden.

Hij reikt mevrouw van Ommeren de hand en zegt met een vriendelijken glimlach.

‘U zult nog een officieele verontschuldiging van

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(31)

den hoofdcommissaris ontvangen, mevrouw. Voorloopig hoop ik, dat U met mijn excuus genoegen zult willen nemen... Het was een betreurenswaardige vergissing...

zooiets is in ons ondankbare beroep nu eenmaal niet te vermijden... Uw echtgenoot wacht beneden op U... U kunt vanzelfsprekend onmiddellijk vertrekken.’

Zoodra commissaris Holl weer alleen is, gaat hij verschillende dingen doen. Hij telefoneert, bladert in dikke albums, laat in het fotoarchief naar een bepaald voorbeeld zoeken, steekt een lekkere, geurige sigaar op, laat een gesprek met Buitenlandsche Zaken in Den Haag aanvragen, geeft order, de chefstewardess van de ‘Nieuw Amsterdam’ den volgenden morgen op het hoofdbureau van politie te ontbieden, bladert langen tijd in het register van signalementen en staat net op het punt iets te noteeren, als de telefoon rinkelt.

Den Haag. Ministerie van Buitenlandsche Zaken.

Holl laat zich met den chef van de Afdeeling Buitenlandsche Zaken verbinden.

‘Hallo... U spreekt met commissaris Holl, Rotterdam... wat zegt U? ... juist... wilt U den consul-generaal in New York opdracht geven de waarschijnlijk geïnterneerde Iala Reichenbach... wat zegt U? ... Neen, I-a-l-a en Reichenbach... U weet wel... de naam van den wereldkampioen domineeren... o, dammen? Ook goed... waar was ik ook weer gebleven? O ja... de waarschijnlijk geïnterneerde Iala Reichenbach nieuwe papieren ter hand te stellen en op de eerste de beste boot hierheen te laten vertrekken... wat zegt U? ... ja, dat is in orde... ik draag

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(32)

de geheele verantwoordelijkheid... ja, er is groote haast bij... ik dank U zeer... goeden dag.’

De chef van de Adeeling Buitenlandsche Zaken rimpelt nadenkend het voorhoofd.

‘Nieuwe papieren zóó maar aan een vreemde uitreiken?’ mompelt hij in zichzelf.

‘Enfin, commissaris Holl vergist zich niet dikwijls.’

Dan geeft hij opdracht, onmiddellijk naar New York te telegrafeeren.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(33)

Hoofdstuk IV.

Inderdaad gebeurt het niet dikwijls, dat commissaris Holl zich vergist, wanneer het om belangrijke dingen gaat.

Vanzelfsprekend heeft hij in zijn lange loopbaan, die vol is van belangrijke gebeutenissen, wel eens fouten gemaakt en nederlagen geleden, maar hij heeft ook een heele reeks prachtige successen geboekt.

En deze zijn verre in de meerderheid.

Reeds als jong volontair bij den geheimen dienst in Shanghai toonde hij een buitengewone dapperheid, benevens een verbazingwekkende slimheid.

Daarna wordt hij naar West-Indië overgeplaatst en toont in Curaçao, Aruba, St.

Martin, Saba en ten slotte ook in Paramaribo opnieuw, dat hij voor politiebeambte in de wieg is gelegd.

Op negenentwintig jarigen leeftijd wordt hij tot adjunct-inspecteur benoemd en naar de kleine Soenda eilanden overgeplaatst.

Op Timor, Lombok, Flores, Soemba en Bali leert hij van Maleische dieven, Chineesche smokkelaars en Japansche spionnen wat het zeggen wil, perfect en met succes te kunnen liegen.

Later verschijnt hij op Borneo en jaagt met een handjevol militaire politie door half Celebes achter

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(34)

een zeerooversbende aan, tot hij ze eindelijk te pakken heeft. Op Sumatra wordt hij inspecteur eerste klas moet een uiterst moeilijk en gevaarlijk zaakje op de Molukken in orde maken en komt met een diepe hoofdwond en zijn benoeming tot

hoofdinspecteur terug.

Op Madoera wordt hij bijna door Chineesche opiumsmokkelaars, die hij een beetje overmoedig in zijn eentje te lijf was gegaan, om zeep gebracht; maar op het laatste nippertje wordt hij door de inboorlingen gered.

Zijn wilde Odyssee eindigt ten slotte in het kalmere vaarwater van het gouvernement op Java.

In 1916 wordt hij van Batavia naar Buitenzorg overgeplaatst en krijgt daar tot het einde van den wereldoorlog de leiding van den anti-spionnagedienst.

Hij is nu van alle markten thuis en wordt naar het moederland terug geroepen, werkt in alle elf provincies, boekt opzienbarende successen en wordt ten slotte tot commissaris benoemd.

Iemand als commissaris Holl heeft uit den aard der zaak ontzettend veel te doen.

Dat hij zich desondanks met kleinigheden als paspoortmoeilijkheden bezig houdt, moet vanzelfsprekend een bijzondere reden hebben.

En die reden is de ongeloofelijke nieuwsgierigheid van dezen harnekkigen menschenjager.

Slechts zijn geweldige energie stelt hem in staat, zich met alle mogelijke kleinigheden bezig te houden.

Zonder nochtans de groote en belangrijke gevallen te verwaarloozen.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(35)

Maar voor hem is niets onbelangrijk.

Hij stelt letterlijk in alles belang. Hij interesseert zich voor fietsendieven,

ondervraagt menschen, die wegens dronkenschap ingerekend worden of die aan den verkeerden kant van den weg hebben geparkeerd.

Dit vergt natuurlijk veel tijd.

Maar commissaris Holl heeft er geen spijt van. Want door deze nieuwsgierigheid is hij vaak de meest vreemdsoortige dingen op het spoor gekomen.

Hoe dan ook - hij is en blijft nieuwsgierig.

En in het bijzonder, wanneer het om een zaak gaat, die hij niet begrijpt.

En toen een paar dagen geleden het eigenaardige telegram van het Nederlandsche generaal-consulaat uit New York binnenkwam, dat hij tusschen een stapel papieren en rapporten op zijn lessenaar vond, heeft hij het onmiddellijk apart gehouden, om het later op zijn gemak nog eens te bestudeeren.

Zijn belangstelling was onmiddellijk opgewekt.

Want in dit telegram stonden heel wat dingen, die hij heelemaal niet begreep.

Bijvoorbeeld:

Wanneer een jongedame een afschuwelijk Hollandsch spreekt en desondanks de bedoeling heeft, tegenover den consul-generaal in Amerika zonder paspoort als Hollandsche op te treden, zal zij waarschijnlijk niet zoo dom zijn, een totaal

on-Hollandschen naam op te geven en bovendien braaf te vertellen, dat haar ouders respectievelijk uit Zwitserland en Schotland stammen, dat zij zelf uit Berlijn komt en in Frankrijk woont.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(36)

Dus allemaal verklaringen, die eerder geschikt zijn wantrouwen op te wekken dan vertrouwen in te boezemen.

Maar zelfs wanneer men zou veronderstellen, dat een dergelijke stommiteit mogelijk was, blijft er altijd nog iets over, dat totaal onbegrijpelijk is.

En dat is de bewering van de jongedame, dat zij stewardess op de ‘Nieuw Amsterdam’ zou zijn.

Zelfs iemand, die zoo goed als zwakzinnig is moet weten, dat men heden ten dage per radio binnen enkele minuten informeeren kan, of een lid van de equipage aan boord is of niet.

Bovendien zal iemand, die zonder papieren in een vreemd land rondwandelt, zijn uiterste best doen, geen opzien te verwekken en dus niet willens en wetens in onmacht vallen, aangezien dit meestal een onderzoek naar de identiteit van het slachtoffer ten gevolge heeft.

Ten slotte is het heelemaal onbegrijpelijk, dat iemand, die alleen maar bewusteloos wenscht te worden, een gevaarlijk vergif inneemt.

Neen... daar klopt iets niet.

Of er is iets niet in orde met Iala, die op Ellis-Island geïnterneerd is òf met de andere, die zich ergens in Holland ophoudt.

Misschien ook met alle twee.

Hoe dan ook, er hapert iets aan de zaak en commissaris Holl wil weten, wàt.

Daarom heeft hij ook den uitgang van de equipage van het schip laten bewaken.

Met het bekende resultaat.

Dit was echter geen teleurstelling voor hem.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(37)

Integendeel.

Hierdoor wordt zijn vermoeden, dat er iets niet klopt, niet alleen bevestigd, maar hij gelooft nu ook, dat hij wel weet, welke Iala Reichenbach iets op haar kerfstok heeft.

En te oordeelen naar haar geraffineerde en meedoogenlooze manier van optreden is het zelfs niet weinig, wat zij op haar kerfstok heeft.

Want het is gemakkelijk genoeg na te gaan, wie het was, die voor de echte mevrouw van Ommeren de ‘Nieuw Amsterdam’ verliet.

Natuurlijk met een echte pas.

Tenminste, wat het document en den stempel betreft.

De rest is voor een beroepsmisdadiger niet al te moeilijk. Holl heeft op dat gebied heel wat ervaring opgedaan.

Er bestaan prachtige vloeistoffen, die alles wat met inkt in den pas is geschreven, in een minimum van tijd onzichtbaar maken, zoodat de noodige ruimte vrij wordt een anderen naam in te vullen.

Het spreekt haast vanzelf, dat de echte Iala Reichenbach tamelijk veel op haar opvolgster geleken moet hebben, maar dat kan niet erg moeilijk zijn geweest, want zulke groote slanke, blonde vrouwen zijn er in Holland in overvloed. Bovendien heeft de commissaris zelf kunnen constateeren, dat zij - oppervlakkig bekeken - ook voor mevrouw van Ommeren door kon gaan.

Hetgeen trouwens bij de pascontrôle inderdaad gebeurd is.

Commissaris Holl weet ook, dat de stewardess

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(38)

voor de eerste maal de reis op de ‘Nieuw Amsterdam’ meemaakte, zoodat de kennismaking met het overige personeel slechts oppervlakkig was, waardoor de kans op ontdekking tot een minimum beperkt was.

Alles tezamen genomen, een mooi uitgedacht plan en handig ten uitvoer gebracht.

Overigens het plan van een Buitenlandsche.

Want een Hollandsche kan het land binnenkomen, wanneer en waar zij wil.

Dus een vreemdelinge, die het land wil binnenkomen.

In 't geheim, wel te verstaan. Dus met een bepaalde bedoeling.

En te oordeelen naar den aard der voorbereidingen is dit geen onschuldige bedoeling, en dat heeft de nieuwsgierigheid van commissaris Holl opgewekt.

En wel in hooge mate.

Den volgenden morgen arriveert de chef-stewardess van het vlaggeschip der Holland Amerika Lijn op het hoofdbureau van politie aan den Coolsingel en vraagt

commissaris Holl te spreken.

Zij wordt onmiddellijk toegelaten.

‘Juffrouw van Gardingen, niet waar?’

‘Ja, commissaris.’

‘Het is prettig, dat U zoo vroeg gekomen bent, juffrouw. Ik wilde U iets vragen.

U heeft op Uw laatste uitreis nieuw personeel gekregen van de “Statendam” als ik me niet vergis... Kent U de namen van Uw ondergeschikten zoo'n beetje? Of zijn het er te veel?’

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(39)

‘Ik weet het precies, commissaris. Op onze laatste uitreis kregen wij van de

“Volendam” en de “Rotterdam” elk een nieuwe stewardess en van de “Statendam”

twee, namelijk juffrouw Hoogstraten en juffrouw Reichenbach. De twee anderen...’

De beambte valt haar in de rede.

‘Wacht U even, juffrouw. Ik merk al, dat U het personeel aardig kent. Om nu op juffrouw Reichenbach terug te komen... als ik goed ingelicht ben, was zij in de tweede klas werkzaam. Klopt dat?’

‘Inderdaad. Zij had nachtdienst in de salon en op de terugreis dagdienst op sportdek C.’

‘Aha, dus op de heenreis nachtdienst in de salon... Vertelt U me nu eens, juffrouw van Gardingen, met hoeveel mannelijke of vrouwelijke collega's doet een

nacht-stewardess eigenlijk dienst?’

‘Met niemand. Zij is alleen. Dat is voor den nacht ruim voldoende.’

Dat is zeer interessant’, knikt de commissaris en maakt een paar aanteekeningen.

‘En hoeveel dames slapen in een hut?’ informeert hij verder.

‘Op het vlaggeschip hebben de menschen, die den nachtdienst waarnemen, ieder een eigen hut onder het achterdek, om overdag te kunnen slapen.’

‘Juffrouw Reichenbach was dus op haar eerste reis op de “Nieuw Amsterdam”

overdag noch 's nachts in gezelschap van andere collega's?’

‘Dat wel. Want het personeel, dat nachtdienst heeft, eet gemeenschappelijk.’

Commissaris Holl denkt even na en zegt dan samenvattend:

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(40)

‘Als ik U dus goed begrijp, heeft juffrouw Reichenbach weliswaar met de anderen gegeten, toen zij nachtdienst had, maar heeft zij op de terugreis met andere menschen aan tafel gezeten?’

‘Dat klopt precies, commissaris,’ antwoordt de chef-stewardess een beetje verwonderd. ‘Het is mij alleen niet duidelijk, waarom U...’

Holl valt haar in de rede.

‘Niet zoo haastig, juffrouw. Ik zal U precies vertellen, wat voor mij het belangrijkste punt is. Ik wil er achter zien te komen, welke personen deze juffrouw Reichenbach niet alleen op de heenreis, maar ook op de thuisreis gezien en gesproken kunnen hebben. Begrijpt U nu waar ik heen wil?’

Juffrouw van Gardingen knikt.

‘Dat is niet moeilijk te beantwoorden. Er zijn maar twee personen, die juffrouw Reichenbach op beide reizen gezien en gesproken hebben.’

‘En wie zijn dat?’

‘De purser en ik.’

Holl knikt opnieuw.

Hij schijnt te denken. ‘Dat dacht ik wel’, en vervolgt tamelijk opgeruimd:

‘Aangezien de purser waarschijnlijk niet zooveel contact met het personeel had als U en waar hij bovendien in Hilversum woont, zou ik U nog graag een paar vragen willen stellen.’

Juffrouw van Gardingen glimlacht.

‘Gaat U gerust Uw gang, commissaris.’

‘Dat is aardig van U... Ik zal U precies vertellen, wat ik wil weten. Kunt U zich iets herinneren... al is het ook nog zoo'n kleinigheid... die den indruk bij

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(41)

U heeft gewekt, dat juffrouw Reichenbach op de thuisreis anders was dan op de heenreis? Denkt U rustig na, alvorens te antwoorden, want Uw antwoord kan voor vele menschen van het grootste belang zijn.’

Maar de chef-stewardess hoeft heelemaal niet lang na te denken.

Zij kijkt commissaris Holl verwonderd aan en antwoordt onmiddellijk:

‘Het is wel eigenaardig, dat U dat vraagt. Toen wij naar Rotterdam werden gesleept, heb ik nog lang en breed met den purser over de vreemdsoortige verandering van deze stewardess gesproken. Bij deze gelegenheid hoorde ik trouwens voor het eerst, dat ons consulaat in New York naar haar geïnformeerd had.’

Holl springt op.

‘Maar dat is schitterend, juffrouw’, roept hij opgewonden. ‘Gaat U verder. Schiet een beetje op! ... Neemt U mij niet kwalijk, maar ik ben ontzettend nieuwsgierig naar de rest van Uw verhaal.’

‘Juffrouw Reichenbach kwam met prima getuigschriften van de “Statendam” bij ons. Ik heb de dienstrapporten over haar natuurlijk gezien en die waren uitstekend.

Haar werk tijdens de uitreis was geheel in overeenstemming met haar getuigschrift en afgezien van haar ongeloofelijke accent was zij...’

Opnieuw valt Holl haar in de rede.

'n Oogenblik. Bent U er wel zeker van, dat Iala Reichenbach Hollandsche is?’

‘Absoluut,’ luidt het antwoord.

‘Waarom?’

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(42)

‘Omdat onze maatschappij geen buitenlanders in dienst neemt en ik uit eigen ervaring weet, hoe streng deze maatregel wordt doorgevoerd.’

‘Dat is inderdaad voldoende’, geeft Holl toe en maakt opnieuw een aanteekening.

De chef-stewardess vervolgt:

‘Zij voldeed dus uitstekend, afgezien van haar verschrikkelijke uitspraak van onze moedertaal, maar daarentegen sprak zij Engelsch, Fransch, Spaansch en Duitsch haast nog beter dan ik...’

‘En in hoeverre was zij veranderd?’ informeert Holl ongeduldig.

‘Zooals ik zooeven al zei, zij voldeed uitstekend op de heenreis. Maar op de thuisreis hadden wij niet minder dan zes klachten van verschillende gasten over haar, en de kapitein heeft haar driemaal moeten bestraffen, omdat zij zich niet aan de...

hoe moet ik het noemen? ... aan de “boord-discipline” gehouden heeft.’

‘Wilt U dat heel uitvoerig vertellen?’ vraagt de commissaris, die nu elk woord mee stenografeert en steeds opgewondener wordt.

‘Dat is gauw verteld en eigenlijk alleen maar vreemd, omdat zij zich op de uitreis zoo voorbeeldig had gedragen. De klachten hadden alleen maar op slordigheden betrekking, dus foutieve uitvoeringen van bestellingen, zooals ze wel eens bij beginnelingen voorkomen. Maar dat was niet het ergste. Zij werd herhaaldelijk op plaatsen aangetroffen, die voor leden van de equipage streng verboden zijn. En dat is drie keer gebeurd. En dat is het maximum. Nog één keer, en zij wordt onmiddellijk ontslagen.’

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(43)

‘Hm’ bromt Holl en is tot groote verbazing van juffrouw van Gardingen in een buitengewoon goed humeur. Dan verzoekt hij haar, verder te vertellen.

De commissaris verneemt nu een tweede verandering, die met de stewardess heeft plaats gehad.

‘Het gekste van de zaak is eigenlijk nog iets anders, commissaris. Ik heb het tijdens zoo'n reis geweldig druk en daarom heb ik het eigenlijk pas later opgemerkt. Dat wil zeggen: ik heb het me pas later gerealiseerd. Ik heb toch over haar afgrijselijke accent gesproken, niet waar?’

‘Ja.’

‘En weet U, wat er gebeurd is? Nadat zij drie dagen in New York was geweest, was deze afschuwelijke uitspraak niet alleen totaal verdwenen, maar een onvervalscht Jordaansch was er voor in de plaats gekomen. Heusch, het is niet te gelooven, maar het is een feit. Niet dat ik zelf uit die buurt kom, maar ik heb dat taaltje dikwijls genoeg gehoord en kan me onmogelijk vergissen. Maar U schijnt het heelemaal niet gek te vinden. Het lijkt er eerder op, dat U er pleizier in heeft.’

‘Dat is ook inderdaad het geval,’ zegt commissaris Holl glimlachend.

Dan staat hij plotseling op.

‘Ik dank U zeer voor Uw inlichtingen, juffrouw van Gardingen,’ zegt hij tamelijk kort en laat de chef-stewardess uit.

Hij heeft een heeleboel te doen.

Want hij weet, dat zijn vermoeden juist is geweest.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(44)

Hoofdstuk V.

Peinzend bekijkt commissaris Holl steeds opnieuw de voor hem op tafel liggende foto van de echte Iala Reichenbach, en de pseudo-Iala lijkt dus zooveel op haar, dat zelfs de oplettende chef-stewardess het verschil niet gemerkt heeft.

‘Zoo zie je er dus uit’ mompelt de commissaris in zichzelf. ‘Bovendien spreek je onvervalscht Jordaansch en heb je een gestolen pas. En nu kun je wel de naam en alle mogelijke andere dingen, die er met inkt ingeschreven zijn, vervalschen, maar het nummer, dat in alle pagina's geperforeerd staat kun je niet veranderen.’

Dit nummer is 326637, zooals de commissaris van de Holland-Amerika Lijn vernomen heeft.

‘Aan den anderen kant’, vervolgt hij zijn alleen-gesprek verdrietig, ‘wie zoo geraffineerd als jij is, kan zijn uiterlijk veranderen en spreekt afgezien van Jordaansch waarschijnlijk ook behoorlijk Hollandsch. Bovendien weet je natuurlijk, dat je binnen de grenzen van ons dierbare vaderland geen pas noodig hebt, tenzij je in een hotel gaat wonen of... door het een of ander opvalt...’

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(45)

En weer is het zijn aangeboren en onoverwinnelijke nieuwsgierigheid, die hem noopt, het op zichzelf niet bijster belangrijke geval niet zonder meer ter zijde te schuiven.

Zijn gevoel, zijn ervaring, zijn instinct - enfin, iets dat hijzelf niet zou kunnen omschrijven, zegt hem, dat dit niet een eenvoudig geval van ontduiking der immigratiebepalingen is.

Wie niets op zijn geweten heeft en om de een of andere onschuldige reden Holland bezoeken wil, kan dit zonder eenige moeilijkheden klaarspelen.

Wie er echter de voorkeur aan geeft, dit doel met een poging tot moord en met vervalsching van een document te bereiken, moet daarvoor wel een grondige reden hebben.

Een reden, die buitengewoon riskante voorbereidingen noodzakelijk maakte.

Want het risico was inderdaad groot; minstens vijf jaar gevangenisstraf.

Wanneer bovendien...

De gedachtengang van den commissaris wordt door het rinkelen van de telefoon onderbroken.

Hij neemt den hoorn van den haak en roept:

Hallo? Hier is Holl.’

Een vrouwenstem antwoordt:

‘Hallo, commissaris. U spreekt met juffrouw van Gardingen. U weet wel, de chef-stewardess... ik ben hier op de Wilhelminakade bij de afmonstering en heb zooeven in de rij van de menschen, die voor de kassa staan te wachten, juffrouw Reichenbach gezien, die...’

‘Wat?!!’ brult Holl.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(46)

‘Ja... ze is het beslist... wat zegt U? ... Neen, ik heb me niet vergist... wat moet ik doen?’

‘Niet uit het oog verliezen... roept U een employé van de maatschappij, iemand, dien zij niet kent. Hij moet in haar nabijheid blijven en haar eventueel volgen... neen, gaat U maar gauw terug... ik ben dadelijk bij U... dag juffrouw. Dank U wel.’

En Holl stormt de trap af.

Met twee treden tegelijk, terwijl hij om een chauffeur brult.

Maar als hij beneden is, bedenkt hij zich.

Neen, geen auto.

Een motorfiets met zijspan en alarmsirene. Dat gaat sneller in het drukke verkeer.

Een paar tellen later slaat donderend een zware politiemotor aan. Holl zweeft nog half in de lucht, als de machine al in beweging is en met een flink vaartje de drukke Coolsingel opzwaait.

De politiesirene huilt aanhoudend en drijft links en rechts het verkeer uit elkaar.

De sterke motor komt op gang, ramt op een haar den dienstdoende verkeersagent, vliegt vlak voor een rijdende tram om, gooit een fietser tegen de wereld - gelukkig zonder ernstige gevolgen - en ruischt steeds sneller de breede boulevard af.

Tot de Bijenkorf gaat alles goed, maar dan komen zij in het gedrang van smalle straten.

De alarmsirene blijft gillen. De handige beambte aan het stuur maakt handig van elke kleine opening gebruik, om andere voertuigen in te halen, maar het gaat den commissaris allemaal veel te langzaam.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(47)

Bovendien is plotseling de weg versperd: een van de bruggen is open.

Holl vloekt als een razende.

Maar dat geeft niets.

Ze zitten hopeloos vast en kunnen niet voor- of achteruit. Ze moeten wachten.

Een dozijn trams en een lange file auto's blokkeeren de omliggende kruispunten, honderden fietsers kruisen overal tusschendoor, tot zij niet verder kunnen, alles moet een eeuwigen tijd wachten, tot een leege zandschuit, die door een ouden man voortgeboomd wordt, eindelijk gepasseerd is.

Zooiets kan je in Rotterdam overkomen.

Holl kent het voldoende. Hij heeft het al tallooze maken meegemaakt, maar elken keer windt hij zich weer ontzettend op, ofschoon dit vanzelfsprekend niet den minsten invloed op den loop der gebeurtenissen heeft. Voor de zooveelste maal gaat hij tegen den brugwachter te keer, maar deze is er van overtuigd, dat hij zijn plicht doet, en reageert in het geheel niet op de woedende woorden van den commissaris.

Maar eindelijk is de brug weer dicht.

In wilde vaart stormen de fietsers naar voren en bezetten zoowat de geheele breedte van den weg, van den tegenoverliggenden kant nadert precies zoo een troep en weldra zit de heele boel hopeloos vast. Als ten slotte nog het wiel van een te zwaar beladen handwagen breekt, zoodat deze dwars over den weg komt te staan, is het geduld van den commissaris uitgeput.

Hij geeft den beambte een teeken.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(48)

De alarmsirene begint weer te gillen.

Oogenblikkelijk verschijnen een paar stevige agenten. Zij kennen het klappen van de zweep en maken in een minimum van tijd ruim baan.

De motor schiet vooruit.

In snelle vaart rijden zij door de geweldige verkeersdrukte, terwijl onophoudelijk de sirene brult.

De verkeersagent bij de Boompjes hoort ze al in de verte aankomen en zorgt er voor, dat ze ongehinderd hun wilden tocht kunnen vervolgen.

Met vol gas gaat het verder naar de Maasbrug.

Maar hier kunnen ze niet verder.

Het geheele verkeer staat stil.

De commissaris bekijkt even de situatie. De zaak zit muurvast.

‘Over het trottoir... vooruit!’ roept hij kort besloten en de motor baant zich een weg door de angstig op zij springende voetgangers.

Eindelijk zijn ze aan den overkant. Ze hebben nu de ruimte, slaan rechts af en rijden in woeste vaart langs graanpakhuizen en dokken.

Naar de Wilhelminakade.

Holl geeft opdracht, de sirene niet meer te gebruiken en een paar minuten later hebben ze hun plaats van bestemming bereikt.

In de hal heerst een geweldige drukte.

De commissaris kijkt zoekend om zich heen.

Iemand raakt zijn arm aan en hij draait zich om. Het is de chef-stewardess. Hij kijkt haar aan en begrijpt onmiddellijk wat er gebeurd is.

De vogel is gevlogen.

‘Toen ik van de telefoon terugkwam, was ze al

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(49)

verdwenen,’ verklaart juffrouw van Gardingen en kijkt den commissaris een beetje schuldbewust aan.

Maar zoo gemakkelijk is hij niet te ontmoedigen.

Hij bedankt haar nog eens voor de telefonische waarschuwing en nu hij hier eenmaal is, is hij niet van plan, onverrichter zake terug te keeren.

Hij gaat dadelijk aan het werk.

Allereerst brengt hij bij de kassiers een opschudding te weeg door hun te vragen, de loketten een oogenblik te sluiten. Want hij wenscht te constateeren, of men juffrouw Reichenbach haar salaris uitbetaald en zoo ja, wie het betaald heeft.

‘Kunnen wij dat niet straks doen?’ vraagt de hoofdkassier, maar de commissaris is onvermurwbaar en er zit niet anders op, dan de loketten eenigen tijd te sluiten.

Vlug worden de kwitanties nagekeken.

Ja, het salaris is inderdaad uitbetaald.

Aan kassa 6.

‘Laat U den kassier even hier komen’, zegt Holl en de betreffende jongeman vertelt hem even later, dat de dame in kwestie gevraagd had, of zij misschien voor de andere wachtenden geholpen kon worden, omdat zij groote haast had.

Holl kijkt grimmig en zegt:

‘Dat kan ik me best voorstellen.’

Dan denkt hij even na en vraagt.

‘Wat voor een dialect sprak ze?’

‘Dat weet ik niet’, antwoordt de kassier verbaasd. Hij begrijpt niet goed, wat dit met zijn plichten te maken heeft en kijkt een beetje beleedigd.

Maar dat laat den commissaris ijskoud. Hij laat

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(50)

de door juffrouw Reichenbach geteekende kwitantie halen, pakt het papier voorzichtig met de vingertoppen aan en legt het tusschen twee schoone bladen van zijn

notitieboek.

Zonder te bedanken of ook maar te groeten verlaat hij het gebouw. Buiten haalt hij de kwitantie weer te voorschijn en begint haar door een sterk vergrootglas, dat hij uit een van zijn zakken heeft opgediept, nauwkeurig te onderzoeken.

Wat hij zoekt, schijnt hij echter niet te vinden. Hij mompelt zooiets als

‘handschoenen’ en bergt de kwitantie weer op.

Daarna begeeft hij zich naar de standplaats van taxi's aan de oostzijde van het gebouw. Er bestaat geen tram- of autobusverbinding met de stad.

Wel gaat om de veertig minuten een kleine stoomboot, die nu halfvol aan den steiger ligt.

Als hij de taxistandplaats bereikt heeft, zoekt hij den controleur op, die daar volgens een politiebepaling gestationneerd is en legitimeert zich. Dan zegt hij:

‘Luistert U eens. U moet toch de nummers van alle vertrekkende wagens noteeren, niet waar?’

‘Juist.’

‘Mooi. Bovendien hoop ik, dat alle wagens van het voorgeschreven spiegeltje zijn voorzien, waardoor de chauffeur het inwendige van zijn auto kan zien... wat zegt U?

... Hoopt U dat ook? ... Nou moet U me niet in de rede vallen, maar goed opletten.

Hier heeft U een foto... voorzichtig als 't U blieft, want die foto heeft voor mij meer waarde dan de Koh-i-nor. Zooals U ziet, is het meisje op de foto

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(51)

bijzonder knap en de chauffeur, die haar zooeven naar de stad heeft gereden, zal wel druk van het spiegeltje gebruik gemaakt hebben. U moet elken chauffeur, die hier vanmorgen tusschen elf uur en nu weggereden is, deze foto laten zien. Hij, die het meisje als zijn passagier herkent, moet onmiddellijk naar de Coolsingel komen en naar mij vragen. Heeft U het goed begrepen? Het is namelijk zeer belangrijk.’

‘Zeker, commissaris.’

‘Mooi... Wilt U een sigaar? ... Niet te danken. Goeden morgen.’

‘Grappige lui, die geheime politiemannen’, bromt de controleur en kijkt den commissaris hoofdschuddend na. Daarna bijt hij de punt van zijn sigaar af en steekt er den brand in. Na een paar trekjes mompelt hij goedkeurend ‘'n lekker sigaartje’

en bekijkt langen tijd de foto van de inderdaad zeer knappe jongedame.

Inmiddels slentert de commissaris over het uitgestrekte terrein naar zijn motorfiets terug. Zijn voorhoofd is gerimpeld en hij is blijkbaar diep in gedachten.

Zijn blik valt op een reusachtig schip.

Het is de ‘Nieuw Amsterdam’.

Commissaris Holl blijft plotseling staan en maakt dan rechtsomkeert.

Als hij langs een douaneloods komt, gaat hij naar binnen, stelt zich voor en vraagt, waar hij telefoneeren kan. Men wijst hem de telefoon en hij belt het hoofdbureau van politie op.

‘U spreekt met Holl. Als iemand soms naar mij

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(52)

mocht vragen, dan ben ik op de Wilhelminakade bij de Holland-Amerika Lijn. Er kan ook een taxichauffeur voor mij komen, dan moet hij wachten, tot ik terug ben.

En wilt U zoo vlug mogelijk twee beambten van den dactyloscopischen dienst naar mij toe laten komen? Ik zal bij den ingang aan de Oostzijde op ze wachten. Dank U.

Goeden morgen.’

Vijf minuten later is hij op het hoofdkantoor en vraagt om drie toegangsbewijzen voor de ‘Nieuw Amsterdam’, want zelfs voor een politiebeambte is een aan de kade liggend schip zonder uitdrukkelijke toestemming van de maatschappij verboden terrein.

Hij krijgt de bewijzen natuurlijk onmiddellijk en men geeft hem een oppasser mee, die aan boord precies den weg weet en den beambte in het geweldige labyrint als gids moet dienen.

Holl heeft intusschen vernomen, dat men reeds 's nachts begonnen is, het schip grondig schoon te maken en dat stewardess Reichenbach met een collega hut 967a bewoond heeft. Verder dat deze collega vandaag aan boord is en toezicht in de kleine eetzaal houdt.

Haar naam is Overhagen.

‘Uitstekend. Dank U zeer’, zegt Holl tevreden en gaat met den zwijgenden oppasser naar den oostingang. Hij heeft hoogstens een kwartier gewacht, als de twee mannen van den dactyloscopischen dienst verschijnen met hun tasschen met instrumenten.

Verbluft kijkt de commissaris rond, als zij het schip betreden. Er schijnt een kleinigheid veranderd te zijn, sinds hijzelf nog per passagiersboot reisde.

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

(53)

Het is niet te gelooven, wat men hier allemaal te zien krijgt.

Zwembaden, tooneelzalen, bioscopen, compleete ziekenhuizen, restaurants, hier en daar een lift, een concertzaal, plechtige bibliotheken, drie kerken en ten slotte...

een open deur.

Holl kijkt naar binnen en is perplex.

Een enorme schijnbaar nergens begrensde ruimte ter groote van een flink

spoorwegstation. Zij is schemerachtig verlicht met hier en daar een matte glinstering van blank en glanzend staal.

De machinekamer.

Holl gaat een beetje versuft verder en volgt zijn gids door eindelooze gangen, gaat talrijke trappen op en af, tot zij op een spiegelgladde vlakte onder den vrijen hemel aanlanden.

‘De tennisvelden van het sportdek’, zegt de oppasser, als hij den verwonderden blik van den commissaris ziet, en gaat alweer verder.

Eindelijk hebben zij hun plaats van bestemming bereikt. Het is een aardige wandeling geweest, want zij heeft volle tien minuten geduurd.

Voor de deur van hut 967a staat een jonge dame in een witte werkjas te wachten.

Het is stewardess Overhagen, die men intusschen per telefoon gewaarschuwd heeft.

Holl reikt haar de hand en stelt een paar vragen, maar de antwoorden maken hem niet veel wijzer en hij treedt de kleine hut binnen.

Dan wendt [hij] zich opnieuw tot de stewardess met de vraag:

‘Waar is Uw plaats?’

Robert Bloemendal, Diefstal in de vliegtuigfabriek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het prestige van de reeks entrepreneur-échantillons-frigidaire is nul, niet alleen omdat deze elementen [ + FRA] zijn, maar ook omdat ze voor heel wat (vooral jongere)

In de dialekten van W.Z.V., Ede, Filippine, Zandstraat, L.v.A., Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen en Klinge vertoont deze konsonantenklasse een vrij

Dezelfde grammaticus zou wel kunnen vermelden, dat er in het Standaardnederlands een tendentie bestaat meer onverbogen vormen van adjectieven op -isch (hypothese 4) te gebruiken en

Van een wetenschappelijke rechtvaardiging van deze methode wil ik hier in Nederland afzien, waar hij in de TNZN en de TON al lang zijn bruikbaarheid heeft bewezen. Ook vanuit

Misschien vallen de laatste twee isoglossen (nr. 9) is in het oosten van de Achterhoek in een aantal plaatsen niet bekend, daar loopt de isoglosse dus wat noordelijker dan in de

Het Zuid heeft twee gezichten : bepaalde delen zijn intussen vrij verkrotte volksbuurten met hoge overbevolkte herenhuizen geworden, maar andere herenhuizen zijn goed bewaard en

taalverandering veroorzaakt door het verschijnsel ‘forensisme’; de onderzoeksvraag was: is er sprake van een (signifikant) verschil tussen het dialektgebruik van een groep

Doorontwikkeling 1: aansluiting bij actiepunten beleidskader.. Doorontwikkeling 2: waar ligt uw