• No results found

ONZE KOLONIEN ONDER REDACTIE VAN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ONZE KOLONIEN ONDER REDACTIE VAN"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

447

r r,

i e m

À

No. 3

O N Z E KOLONIEN

ONDER R E D A C T I E V A N

R - A V A M Ô A N D I C K C.I.

y ^ ^

jyui^iwjisijim

A F Z . N0^ . 0 . 4 0 S E ! ^ I E ION<û v 5 , -

KINDERCRIM1NAUTEIT IN NED.-INDIE DOOR A. DE BRACONIER

n H O L L A N D I A - D R U K K E R U B A A R N

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

ORISCHE KARAKTERS"

Per deel met portret f 1.90 ing. ; f 2-40 gebonden W. P. KOPS

FIGUREN UIT DE FRANSeHE REVOLUTIE

(De ontrouwe Zamor. — De Koningsmoordenaars. — Camille en Lucile).

Op welk een onderhoudende, boeiende wijze de heer Kops histo- rische onderwerpen weet te beschrijven, zoodat het verleden kleur en bezieling krijgt, weten de trouwe lezers van „Het Vaderland". In dezen bundel krijgen wij een episode uit het veelbewogen leven van de gravin du Barry, de alvermogende favorite van Lodewijk XV, waarin de ver- raderlijke negerknaap Zamor, haar lievelingspage, een rol speelt; — verder een reeks karakterschetsen van hen, die vóór de onthoofding van Lodewijk XVI stemden en in de geschiedenis dus als „Koningmoorde- naars" te boek staan: Barère, Papa Pache, Tallien, Isnard, Lazare Carnot, de felle Jacobijn Fouché, hier als huisvader geschetst, e.a.

In „Camille en Lucile" eindelijk geeft ons de schrijver twee fijne pastel-portretten van de temidden der revolutiestormen idyllisch samen- levende Camille Desmoulins, den geestigen, vlijmend-scherpen sarcast

— en de zachte, vreesachtige, maar in toegewijde bewondering hem aanvurende Lucile Duplessis.

Een boek dat b.v. door de liefhebbers van J o h a n n a N a b e r s werken graag zal gelezen worden.

ANDRÉ DE RIDDER

NINON DE LENGLOS

en de Vrouwen in de XVIIe eeuw

M. W. MACLAINE PONT

OP DE GRENZEN DER MIDDELEEUWEN

Het Leven van Jacoba van Beieren

MELATI VAN JAVA

HORTENSE DE BEAUHARNAIS

Koningin van Holland

JOH. H. BEEN

DAGEN EN DADEN VAN „ADMIRAAL DUBBELWIT"

(Witte Gornelisz. de With) Men vrage den volledigen catalogus

UITGAVEN DER HOLLANDIA-DRUKKERIJ TE BAARN

(3)

Kindercriminaliteit en de verzorging van misdadig aangelegde eo verwaarloosde minderjarigen

in Nederlandsen Indië

DOOR

A. DE BRACONIER

Since the child is a normal dependent and since his proper rearing is of so great conse- quence to society, many things may properly be undertaken for him by the public.

E. C. HAYES. „Introduction to the study of Sociology".

(4)
(5)

I

I n l e i d i n g

Door het geunificeerd strafwetboek, dat voor alle bevol- kingsgroepen zal gelden, vraagt het probleem der kinder- cnminahteit en de verzorging van misdadig aangelegde en verwaarloosde minderjarigen in Ned. O. Indië bijzondere aandacht.

Vooral voor de uit een sociologisch oogpunt zoo belang- wekkende „Europeesche" samenleving, zijn bovengenoemde vraagstukken van bijzonder belang. —

Wat zijn de principieele veranderingen, die in het nieuwe geunificeerd strafwetboek, ten gunste der kinderberechting zijn ontworpen:

a) Door den rechter wordt het criterium „met" of „zonder"

oordeel des onderscheids, bij het plegen van een straf- baar feit verworpen; er kunnen en zullen derhalve, meerdere jeugdige delinquenten „ter beschikking van de Regeering" worden gesteld.

b) De dwangopvoeding in een particulier gesticht wordt op één lijn gesteld, met die in een Gouvernements- opvoedingsgesticht.

De jeugdige delinquent, hetzij hij van Europeesche of Inlandschen afkomst is, kan thans:

a) zonder eenige straf, terug gegeven worden aan de ouders.

b) Zonder eenige straf, ter beschikking van de Regeering worden gesteld.

(6)

4

c) Veroordeeld worden, alleen in mindere mate, tot de zelfde straffen, als voor volwassenen is bepaald.

Welke maatregelen zijn in Indië van Overheidswege, ter beteugeling van de kindercriminaliteit genomen?

De Ned. Ind. Regeering heeft bij G. B. van 19 Juni 1916, gelden toegestaan, voor de inrichting van het eerste Indische

„Opvoedingsgesticht" dat te Sompok (Semarang) zal worden gebouwd en onder leiding zal komen van het „Leger des Heils"1).

Zoolang het gesticht te Sompok nog niet gereed is, gaan thans de Europeesche kinderen, van misdadigen aanleg, naar de inrichting „Oranje Nassau" te Magelang of naar het op- voedingsgesticht Depok van het „Genootschap voor In- en Uitwendige zending" te Batavia.

Met de eerste inrichting van den in Indië alom bekenden

„Pa" van der Steur werd door de Regeering in 1910, een contract aangegaan, tot opneming van jeugdige Europeesche misdadigers, die ingevolge art. S der Overgangsbepalingen van het toenmalige Strafwetboek, ter beschikking van de Regeering waren gesteld; dit contract werd in 1915, stil- zwijgend verlengd.

Met de inrichting te Depok, werd een gelijkluidend con- tract, einde 1916, door de Regeering afgesloten. De Inlandsche jeugdige delinquenten gaan of naar de Witte Kruis Kolonie te Warak (Salatiga) van den heer A. J. van Emmerik of naar het gestiebt „Boemi Ajoe" van het Leger des Heils te Kedoengpane (Kendal).

Hoewel in Ned. Indië' een afzonderlijke tak van dienst

„Tucht en Opvoedingswezen" ontbreekt, besloot de Regeering, sinds 1915, den Inspecteur van het „Regeeringsbureau ter bestrijding van den z.g. handel in vrouwen en meisjes", Mr. M. F. G. VAN WALSEM, op te dragen, als Regeerings- vertegenwoordiger, de jeugdige dilinquenten, welke in de bovengenoemde „particuliere" gestichten waren geplaatst, geregeld te bezoeken en daarover rapport uit te brengen.

Heeft het geunificeerd Strafwetboek, den sociaal voelenden mensch, die het lot van het Indisch kind ter harte gaat, bevredigd ?

T) Zie „Verslag over de hervormingen van het gevangeniswezen in Ned. Indië", wat betreft de jaren 1911 t/m 1915. Volgens berichten uit Indië, werd echter in medio December 1917, tot Directeur van deze instelling benoemd, Ds. S. W. de Haas, predikant te Poerweredjo.

(7)

5

Wij kunnen daarop slechts een afdoend „Neen" antwoorden.

De bestudeering der Nederlandsche kinderwetten, boezemt zelfs den niet juridisch onderlegde, ontzag in, voor dit zoo belangrijk onderdeel der Nederlandsche Wetgeving.

De rechtbank, voogdij-raden en een goed geleid „Tucht en Opvoedingswezen", waken met zorg, zoowel voor de

„Voogdij-" als voor de „Regeeringskinderen" !).

Wat is thans in Indië bereikt, waar de Kinderwetten nog niet zijn ingevoerd?

a) Het eerste Indische „Landsopvoedingsgesticht" moet nog te Semarang worden geopend. Deze inrichting is te be- schouwen, als een „verbeterhuis", zooals door de Wet- gever in 1866 was aangegeven.

Tuchtscholen, in Nederland zijn er vier voor jongens en één voor ^ meisjes, bestaan in Indië niet. En juist

„tuchtscholen" zouden voor Indië zéér gewenscht zijn.

Mr. J. A. VAN HAMEL zegt in „De praktijk der kinderwetten" over die instellingen:

„Plaatsing in de tuchtschool is de straf, bestemd voor jeugdige personen, die niet zedelijk verdorven, verwilderd of verwaarloosd zijn, doch bij welke wegens hunne rech- teloosheid en weerbarstigheid, wegens hun gebrek aan gevoel voor behoorlijke orde in de samenleving eene krachtige reactie gewenscht is.

Hare bestemming is, door betrekkelijk korte vrijheids- beroovmg in gestrenge tucht en onder kundig toezicht het kind in het gareel te brengen, waartoe ouders of voogden niet in staat waren".

Ook in Indië zou de tuchtschool, als paedagogische instel- ling in eerste instantie kunnen worden ingevoerd, terwijl die verpleegden welke in het belang der Indische samenleving ter beschikking van de Regeering komen, in de opgerichte

„Gouvernements-Opvoedingsgestichten" kunnen worden onder- gebracht.

Door de bestaande „particuliere" gestichten die overvol zijn en niet in beginsel voor de misdadig-aangelegde jeugd zijn opgericht, noch het karakter der Nederlandsche tucht-

l) De z.g. „Officiers-kinderen" zijn zij, die door den Officier van Justitie, zonder veroordeeld te worden, onder het toezicht zijn geplaatst, van den Ambtenaar voor de Kinderwetten, der Vereeniging Pro

(8)

6

scholen hebben, (Indeeling in 4 klassen, chambrettes d. w. z.

eenspersoons slaapkamertjes, individueele afzondering bij aan- komst en plaatsing in de ie klasse enz.), komt de inrichting, die het midden houdt tusschen de tegenwoordige particu- liere gestichten en de eventueel op te richten meerdere Gouvernements-dwangopvoedingsgestichten, waarin de ver- pleegden tot hun meerderjarigheid blijven moeten, méér op den voorgrond.

Evenals in Nederland de strafrechter, ingevolge den aard van het delict, onmiddellijke plaatsing in een Rijksopvoe- dingsgesticht kan gelasten, vindt dit in Indiè' ook plaats, doch de „voorwaardelijke" veroordeeling tot tuchtschoolstraf en de plaatsing in tuchtscholen worden noode gemist.

Ook ouders en voogden kunnen in Indië thans wel aan- vragen, weerbarstige kinderen en pupillen in de particuliere gestichten te plaatsen, ja zelfs in een gevangenis x). Er ontbreken echter inrichtingen waarin zelfs kinderen tot een week, onder strenge tucht en afzondering „buiten het gezin", kunnen worden opgenomen.

b) De Indische strafrechter is, en wij zagen dit reeds, bij de kinderberechting te zeer beperkt door het bepaalde in het geunificeerd strafwetboek.

In Nederland kunnen kinderen, mits beneden 18 jaar, wanneer zij door overtreding of misdrijf met den strafrechter in aanraking komen, door lichte straffen op den goeden weg worden gebracht.

i°. Een berisping door den rechter in tegenwoordigheid van ouders en voogden te geven.

2°. Verbeurdverklaring van het voorwerp door het kind bij het plegen van een delict en bij niet inlevering veroor- deeling tot tuchtschoolstraf van 1 week tot 1 maand.

30. Oplegging van een geldboete vanaf f 0.50 tot f90.—

waarbij er op gerekend wordt, dat de ouders of voogden de betaling voor het kind voelbaar zullen maken, door b.v.

zakgeld in te houden of de spaarpot aan te spreken. Bij

*) Art. 302 B. W. geeft den ouders de bevoegdheid als er gewichtige redenen van misnoegen zijn, over het gedrag van hun kind, den Raad van Justitie te verzoeken, dat kind te plaatsen in verzekerde bewaring

„op zoodanige plaats", als de Raad op voordracht des vaders zal oor- deelen te behooren. Van de „correction paternelle" vanwege het Euro- peesch proletariaat en de Inlandsche maatschappij zijn echter geen hooge verwachtingen te koesteren.

(9)

7

niet-betaling der boete, welke ook verhaalbaar is op het arbeidsloon, kan subsidiair tuchtschoolstraf opgelegd worden van i week tot i maand.

c) De strafrechtelijke meerderjarigheidsgrens is in Indië bepaald op 16-jarigen leeftijd, in Nederland als regel op

18-jarigen leeftijd.

Waar uit de „Statistiek der rechtsbedeeling in Nederlandsch- Indië" blijkt dat de veroordeelde individuen, van 16—21 jaar, verreweg in de minderheid zijn, zou gevoegelijk, ook in Indië de inzichten van Mr. J. A. VAN HAMEL, in praktijk kunnen worden gebracht, waarbij minderjarigen zooveel mogelijk

„de goede zijde" van het kinderstrafrecht moeten ondervinden.

Gevangenisstraf te doen volgen op dwangopvoeding en het opleggen van straffen, met uitschakeling van dwang- opvoeding, voor 16-jarigen en ouderen, kunnen ook in Indië, naar inzicht van den rechter in speciale gevallen worden bepaald.

Hoe is in Indië de zorg van overheidswege voor verwaar- loosde kinderen?

Civiel-rechtelijk is de vaderlijke macht, wanneer beide ouders leven, vrijwel onaantastbaar in Indië. Ontzetting uit de ouderlijke macht zal in Indië niet zoo spoedig kunnen plaats vinden.

Zelfs in Nederland heelt bij veroordeeling tot een vrijheid- straf van twee jaren of langer, ontzetting uit de ouderlijke macht slechts als regel plaats jegens recidivisten.

In Nederland en in Indië heeft men méér vat op voogden (Art. 380 B. W.). hetgeen toe te juichen is daar „natuurlijk erkende" kinderen in Indië „onder voogdij" staan en het meest bescherming behoeven 1).

Voor het tegengaan van dikwijls willekeurige erkenning van kinderen, die later toch verwaarloosd worden, (in de Jaarverslagen van „Pa" v. d. Steur zijn treffende staaltjes van misdadige kinder-erkenning van dikwijls zuiver Inlandsche kinderen vermeld, het z.g. „Europeaan-maken") werden door de Regeering maatregelen getroffen; een scherpe controle is echter dringend vereischt.

Ï) Men krijgt hierbij echter de juridische strijdvraag, of bij ontzetting behalve over het beheer der goederen van het kind, ook over het recht over den „ p e r s o o n " van het kind sprake is. Dit laatste is voor Indië van groot belang (zie Jaarverslagen v. d. Steur).

(10)

8

In verband met het niet te loochenen feit, dat vele Europeanen in Indië, zelfs ontwikkelde en in goede sociale posities geplaatste, misdadig de bij Inlandsche vrouwen ver- wekte kinderen aan hun lot overlaten en aan verwaarloozing prijs geven is onderzoek naar het vaderschap en invoering van onderhoudsplicht voor deze categorie van kinderen zéér gewenschfc.

Het is een verheugend iets dat in het „Voorloopig verslag van de Commissie van rapporteurs over de onderwerpen van wet betreffende de begrooting van Ned. Indië voor het jaar 1917", door de Eerste Kamer bij het onderwerp „Positie van den Indo-Europeaan" daarop de aandacht is gevestigd. Het antwoord van den Minister van Koloniën over deze materie luidde, dat „overleg met de Indische Regeering reeds ge- opend is".

Het is te hopen, dat geen jarenlange correspondentie over deze gewichtige aangelegenheid tusschen het Opperbestuur in Nederland en de Ned. Ind. Regeering noodig zal blijken en dat men onverwijld zal kunnen overgaan tot de invoering van een wet, die het onderzoek naar het vaderschap, bij moedwillige verlating van een bij een Inlandsche vrouw verwekt kind, gelast, zoomede den vader dwingt voor de opvoeding van het kind te zorgen.

Zooals de toestand nu is, is hij uit een sociaal en moreel oogpunt onbestaanbaar en doet zéér veel schade aan het Nederlandsch gezag, in deze tijden van sociale evolutie.

Het gaat niet aan en is ten zeerste verwerpelijk, hetgeen sommige Europeanen in Indië beweren, namelijk dat „die onechte kinderen maar Inlanders moeten worden" en in de millioenenrijke Inlandsche samenleving moeten opgaan.

Zij zullen zich nooit en nooit Inlander voelen, hun geheele leven lang niet, ook al dragen zij hoofddoek en baadje.

Deze categorie van kinderen, verlaten door hun Euro- peeschen vader, al of niet erkend, zijn „par droit de nais- sance" Europeanen-haters en veelal de „Urhebers" der Indische criminaliteit.

In de toekomst zullen zij de anarchisten en extremisten worden der Indische samenleving, indien de Nederlandsche Wetgever niet tijdig ingrijpt en zijn beschermende hand uitstrekt over deze „outcasts".

Van belang is de strijdvraag ook voor Nederlandsche

(11)

9

kinderen van misdadigen aanleg geweest of de Regeering hen mocht onderbrengen in inrichtingen van beslist christelijk karakter, als die van den heer VAN EMMERIK en van het Leger des Heils.

De Directeur van het Binnenlandsch Bestuur was in 1908 van oordeel, dat dit voorgaande moeilijk door de Regeering zou kunnen worden gedaan.

Na adviezen van den Raad van Indië, den Adviseur voor Inlandsche Zaken en Prof. SNOÜCK HURGRONJE besloot de Minister van Kolonien, dat ook Inlandsche jeugdige mis- dadigers in Christelijke inrichtingen konden worden geplaatst,

„mits een gematigd toezicht van Regeeringswege kon worden uitgeoefend en bij beslisten tegenzin bij een opvoedeling, die door zijn geboorte tot een anderen godsdienst behoort, geenerlei dwang op zijn godsdienstige overtuigingen zoude worden uitgeoefend" l).

Waar in de toekomst het Leger des Heils belast wordt met de leiding van het opvoedingsgesticht te Sompok, (Sema- rang), dient deze beslissing van het Opperbestuur in Neder- land wel onder de oogen gezien te worden 2).

Ten slotte dient vermeld te worden, hoe voornamelijk van sociaal-democratische zijde de invoering der Ned. Kinder- wetten voor Indië, reeds in 1902, in de Tweede Kamer werd bepleit.

V A N K O L wees ook op het kwaad, dat jeugdige veroordeelden in Indië vaak met de ergste boosdoeners werden opgesloten en tot dieven en roovers opgeleid; hij drong aan op in het leven roepen van een instelling, waarin die jeugdige misdadig aangelegden zouden kunnen worden opgevoed tot betere menschen.

Ook HUGENHOLTZ brak in 1904 een lans voor den zorg van de misdadig aangelegde jeugd, hetgeen ten gevolge had, dat door het Ministerie van Koloniën der Ned. Indische Re- geering opgedragen werd een nauwkeurig onderzoek in te stel- len, daar reeds gebleken was, dat het aantal jeugdige misda- digers niet zoo gering was, als men oorspronkelijk wel meende.

In het merkwaardig Rapport over de „Reorganisatie van ') Door de Regeering in Indië werd als beginsel aangenomen, dat katholieke kinderen zooveel mogelijk in katholieke gestichten of bij personen van dien godsdienst moeten worden ondergebracht.

2) Zie Noot blz. 4.

N

(12)

10

het Politiewezeii in Ned. Indië", vermeldt Mr. W. B O E K H O U D T

de navolgende cijfers:

Totaal kwamen voor den strafrechter 7116 jeugdige per- sonen waarvan 2315 werden veroordeeld en 4801 vrijgesproken.

Van dit laatstgenoemd aantal werden slechts 20 jeugdige delinquenten door de Regeering geplaatst in de bestaande opvoedingsgestichten, terwijl 4781 aan de ouders werden teruggegeven.

Hoewel de Kinderwetten in Nederland met succes worden toegepast en men het in het leven roepen van „Kinder- rechtbanken" overweegt1), moet het eerste „Verbeterhuis"

(opvoedingsgesticht) in Ned. Indië nog worden geopend en wacht men met smart op de toestemming, de Ned. Ind. wet- geving civiel-rechtelijk in overeenstemming te brengen met de genoemde Ned. kinderwetten.

Het is te hopen, dat de N. Indische Regeering het zoo belangwekkend probleem van de verzorging van misdadig aangelegde en verwaarloosde kinderen uit alle bevolkings- groepen ernstig onder de oogen gaat zien en dat geen jaren- lange correspondentie met het opperbestuur in Nederland het tot stand komen van betere, zich aan de praktijk toetsende sociale wetten zal vertragen.

Door de sociale evolutie van alle bevolkingsgroepen in Ned. Indië is de oplossing van bovengenoemd probleem bij- zonder urgent geworden.

II

D e o o r z a k e n d e r k i r i d e r - c r i m i n a l i t e i t e n d e v e r w a a r l o o z i n g van m i n d e r j a r i g e n in N e d . O.-Indië

e n d e d a a r t e g e n t e n e m e n m a a t r e g e l e n De strijd om de antithese „aanleg" of „milieu" als oorzaak der criminaliteit woedt tot op den huidigen dag voort. De

*) Zie de prœ-adviezen van Mrs. A. de Graaf en J. J. A. Bosch over de „Instelling van Kinderrechtbanken" opgenomen in de Verhand. d.

Ned. Juristen Vereen. 1917. Mr. J. I. de Haan critiseerde bovengenoemde verhandelingen in „De Beweging" 1917, terwijl Mr. S. J. M. van Geuns een artikel over kinderrechtbanken schreef in het Tijdschrift van Straf- recht, 1917.

(13)

I I

school der eliminatie in castratie staat lijnrecht tegenover die, welke het educatieve element in de beteugeling der criminaliteit voorop stelt. Er zijn zelfs deskundigen die be- weren, dat de Ned. wetgever inzake de Kinderwetten en het Reclasseerings-besluit, totaal op den verkeerden weg is.

De vraag die ons echter in deze studie bezig houdt is, welke belangrijkheid de factor „aanleg" kan worden toege- kend, bij het opsporen der oorzaken van de kinder-crimina- liteit in Ned. Indië.

Wanneer men de zg. „Europeesche samenleving" in Ned.

Indië beschouwt, dan dient daarbij wel de aandacht gevestigd te worden op het feit, dat ruim 80 % der „Europeanen"

in Indië werd geboren.

Als regel kan worden aangenomen, dat verreweg het grootste percentage der Europeesche kinderen van misdadigen aanleg in Indië werd geboren, kinderen derhalve met meer of minder Inlandsen bloed.

De factor „aanleg" als oorzaak der kindercriminaliteit dient voornamelijk beschouwd te worden in verband met het be- langwekkend probleem der rasvermenging in Ned. Indië.

De bestudeering van het bastaardeerings-vraagstuk der menschen is in een beginstadium. Hoewel T H U R S T O N de

„Eurasians" in Britsch Indië en FISCHER de „Rehobother Bastards" wetenschappelijk bestudeerden, is er nog geen Nederlandsch bioloog of anthropoloog geweest, die het rasvermengings-vraagstuk in de Ned. koloniën in eene uit- voerige monographie heeft vastgelegd.

De Regeeringsverslagen en de statistieken voor zoover die in Ned. Indië bestaan, maken geen onderscheid tusschen

„Europeanen" in Nederland en Ned. O. Indië geboren, daar het Regeeringsreglement dit verschil niet kent. Vergelijkend cijfer-materiaal is dus niet aanwezig.

Toch is de bestudeering van het rasvermengingsvraagstuk juist in de tegenwoordige tijden gewenscht, omdat vele sociale verschijnselen in Ned. Indië daarmede in nauw verband staan.

Rasvermenging van Westerlingen en Oosterlingen heeft in Insulinde ruim drie eeuwen plaats gevonden en behalve Nederlanders hebben zich ook vertegenwoordigers van ver- schillende Europeesche volkeren met de zg. Inlandsche be- volking vermengd.

Wij hebben reeds getracht de psyche van den Indo niet-

(14)

12

wetenschappelijk vast te leggen*) en er op gewezen, dat opvoeding, omgeving en afstamming vaD ieder individu afzonderlijk zouden moeten worden nagegaan, om tot een juist inzicht te komen van de psyche van den „Indo".

Wetenschappelijk is reeds uitgemaakt, dat er geen „nieuw"

ras kan ontstaan, indien twee in aanleg geheel verschillende rassen zich met elkander vermengen; ook de alternatieve overerving der „deskriptieve Merkmale" (kleur der oogen en van het haar, pigmentverhoudingen, physionomie enz.) staat volgens de wetten van M E N D E L vast.

Hoe staat het echter mçt de overerving der geestelijke eigenschappen bij de rasvermenging ?

Hoewel bij elke kruising een domineerend ras en een zg.

corrigeerende factor wordt aangenomen, tast de wetenschap, wat bovengenoemd vraagstuk aangaat, nog in het duister.

Prof. E U G E N F I S C H E R zegt in zijn studie over het rasver- mengingsvraagstuk in het algemeen en die der Rehobother Bastards in het bijzonder: „Ich bin überzeugt, jene feinsten, uns noch völlig verborgenen morphologischen Unterschiede des Gehirnes, die die geistigen Rassen-unterschiede (Nuancen des Gefühlsleben, die Verstandeskräfte, Temperament, Cha- rakter u. s. w.) bedingen, vererben sich alternativ; da „müssen"

dann Milliarden von Kombinationen entstehen".

Terugkeerende tot de kindercriminaliteit der Europeesche samenleving in Ned. O.-Indië zal het duidelijk zijn, dat van be- paalde raskenmerken en eigenschappen der kinderen van gemengd bloed geen sprake kan zijn.

Mochten aangeboren eigenschappen bij Europeesche kin- deren van gemengd bloed in Ned. Indië aanwezig zijn die tot criminaliteit leiden, en deze factor mag zeker niet ontkend worden, dan dient toch voornamelijk de aandacht gevestigd te worden op de omstandigheden (Auslösendes Moment), die de aangeboren criminaliteit tot uiting deden komen. Hoewel men geen gevangenisdeuren heeft open gezet om de Neder- landsche kolonie in het Oosten door Westerlingen te bevolken, men denke eens aan Australië, is het zeer zeker niet te ontkennen, dat gedurende de eeuwen heen, talrijke individuen van Nederlandsche en vreemde afkomst, naar Indië gingen, die als „Urhebers" der criminaliteit kunnen worden beschouwd.

a) Zie „Vragen v. d. Dag", 1917 Januariafl.

(15)

13

Vooral in de tijden dat de werving voor het Indisch Leger geen eischen stelde, zal het voorgekomen zijn, dat misdadigers van aanleg, die reeds meerdere malen met den strafrechter in Europa kennis hadden gemaakt, met of zonder valsche papieren in dienst zijn getreden.

Wil de kinder-criminaliteit in, Indië bestudeerd worden, dan zal de onderzoeker zich moeten begeven op het vaak zoo moeilijk te betreden pad der genealogie. Zouden genealo- gische onderzoekingen, wat betreft de Westersche afkomst van misdadig aangelegde kinderen wellicht met groote be- zwaren mogelijk zijn, door het niet aanwezig zijn van een burgerlijken stand voor Inlanders is het opsporen van crimi- neele Inlandsche voorouders uitgesloten. Door de correlatie der psychische eigenschappen van alle kruisrassen, dient daarmede ook bij het Europeesch kind van gemengd bloed in Indië, rekening gehouden te worden.

Wij komen derhalve tot de conclusie, dat het opsporen der factor „aanleg" als oorzaak der kinder-criminaliteit, groote bezwaren opleveren zal en dat het direct-bestudeeren van het Indisch kind en diens psyche voor allen, die geroepen zullen zijn de criminaliteit en de verwaarloozing te beteugelen, een eerste vereischte is.

Hoe staat het verder met de „verworven" eigenschappen, die het Indisch kind door een gedegenereerd kampong- milieu heeft kunnen verkrijgen?

Nederlandsche paedagogen en pensionhoudsters hebben het in den regel niet erg begrepen op de vaak „lastige" Indische kinderen.

Zijn deze kinderen werkelijk zoo onhandelbaar of weet men niet met hen om te springen ?

Men lette wel op het feit, dat de Indische kinderen in Nederland voor het grootste deel uit een beschaafd milieu komen en behoorlijk onderwijs krijgen.

Is het voor een Nederlander, die nooit in Indië geweest is moeilijk een Indisch kind te doorgronden, zelfs voor Nederlanders die jarenlang in Indië verbleven, lijkt het ons uiterst lastig tot de psyche van het misdadig aangelegde kampong-(pauper)kind door te dringen. Slechts heel enkele

„totoks", indien wij dit woord mogen bezigen, komen door hun beroep of ethische gronden, met de misdadig aangelegde of verwaarloosde Europeesche kampongkinderen in aanraking.

(16)

14

Wel zijn de onderwijzers in de gelegenheid de school be- zoekende kampong-jeugd nauwkeurig te bestudeeren, doch de herhaalde overplaatsingen, waaraan ook deze ambtenaren bloot staan, werken dit niet in de hand. Toch is het uit een algemeen sociaal oogpunt zeer gewenscht, dat deskundigen zich ook in Ned. Indië op een speciale „Indische" psedologie (wetenschappelijke kinderstudie) gaan toeleggen.

Het Indisch kind, van de directe afstammeling van een Westerschen vader en eene Inlandsche moeder af tot het in Ned. Indië uit zuiver Westersche ouders geboren kind, wijkt in verschillende opzichten af van het kind, dat in Nederland werd geboren en opgevoed, aldaar tot den vollen wasdom bleef.

Wat de misdadig aangelegde jeugd in Nederland aangaat, geeft de heer J. KLOOTSEMA, Directeur van het Rijksopvoe- dingsgesticht te Ambt-Doetinchem in zijn aardig boekje ,,Over psychologie van het karakter", Baarn, 1915, de vol- gende karakterologische cijfers. Van 850 jongens die wegens verwaarloozing en na gepleegd misdrijf ter beschikking van de Regeering waren gesteld, vond hij toen 8 cholerischen, 15 gepassioneerden, 34 phlegmatischen, 35 amorphen, 55 sanguinischen, 136 sentimenteelen, 267 nerveuzen en 300 apathischen.

Deze resultaten gaven den schrijver aanleiding tot de volgende opmerkingen :

ie. dat de niet-actieve karakters verreweg het grootste contingent leveren voor de bevolking van een opvoedings- gesticht, zooals sedert de invoering der kinderwetten hier te lande bestaan.

2e. dat de amorphe karakters daarop een uitzondering maken.

3e. dat de beide andere tegenstellingen geen grooten invloed uitoefenen op de indeeling van deze bevolking, behalve dan, wanneer de primaire functie wel met een emotionaliteit gepaard gaat.

Vergelijken wij de bovengenoemde cijfers, eens met de karakterologische indeeling die DouwES DEKKER, de ex- leider der Indische Partij, van de Indo-Europeesche samen- leving heeft gegeven, namelijk:

ie. actieve emotioneelen met lange nawerking-gepas- sioneerden ;

(17)

i s

2e. in-actieve emotioneelen met lange nawerking-senti- menteelen ;

3e. actieve emotioneelen met korte nawerking-cholerischen ; 4e. inactieve emotioneelen met korte nawerking-nerveuzen.

Voigens D O U W E S - D E K K E R is de Indo, derhalve ook het Indo-kind, sterk emotioneel, doch vooral komen de gepassi- onneerden en cholerischen onder de Indo-Europeesche samen- leving voor. Minder vaak ontmoet men sentimenteele karakters en nog minder is dit het geval met nerveuzen.

Laten wij even bij deze indeeling van DOUWES B E K K E R

stilstaan, alvorens eene vergelijking te maken met de door

KLOOTSEMA aangegeven cijfers.

Wij vermeenen dat de indeeling van DOUWES DEKKER in hoofdzaak juist is en dat door de correlatie van de psychische eigenschappen der kruis-rassen, wij bij de Indo's ook een veelvuldige wisselwerking zullen opmerken, niet alleen van de „secundaire" en „primaire" functie maar ook van de „acti- viteit" (grens-gevallen).

Men kan aannemen dat de Indo sterk actief-geëmotioneerd is, doch evenals DOUWES DEKKER te beweren, dat nerveuzen weinig onder de Indo's voorkomen lijkt ons onjuist.

KLOOTSEMA geeft naar het schema van Prof. HEYMANS,

in het te voren genoemd boekje eenige typen van karakters, waarvan wij die van de nerveuzen overnemen :

— „Subtiel gebouwd. Bewegelijk van lichaam. Zeer vatbaar voor physische indrukken van het oogenblik.

Pijn. Koude. Een echte schreeuwer en kwebbelaar.

Prikkelbaar. Niet consequent en doelmatig in zijn han- delingen. Springt van hak op tak. IJdel. Veel praats.

Aanstellerig. Besliste toon, maar weinig durf. Hij simu- leert ongesteldheden. Veel phantasie. Niet waarheid- lievend".

Karakter: Nerveus.

Historisch-type : Multatuli.

Pathologisch grensbeeld: Neurasthenie.

Wie de psyche van den Indo kent zou vele eigenschap- pen uit de bovengenoemde omschrijving kunnen aangeven, die den Indischen Nederlander eigen zijn.

Wat een belangrijke factor in het verschil tusschen de karakterologische cijfers der verpleegden van een Neder-

(18)

i6

landsch opvoedingsgesticht en die van toekomstige Indische verpleegden, zal worden, is de meer- of mindere „activiteit".

KLOOTSEMA maakte reeds de gevolgtrekking, dat de niet- actieve karakters verreweg het grootste contingent leveren voor een Nederlandsch opvoedingsgesticht; in de Indische opvoedingsgestichten zal in de toekomst blijken, dat actieve karakters het grootste contingent zullen leveren, terwijl handelings-impulsen zoowel bij actieven als niet-actieven zullen worden waargenomen en zeker niet een gering aantal.

Bijzondere eischen, ook van hart en geest, moeten den a.s. Indische kinderrechters, leiders van opvoedingsgestichten, ambtenaren voor de kinderwetten en allen worden gesteld, die vrijwillig of uit hoofde van hun ambt, met het misdadig aangelegde en verwaarloosde Europeesche kampong-kind in aanraking komen om het zedelijk op te heffen.

Doch niet alleen het Europeesch-kampong kind maar ook het Inlandsch (Chineesch) kind van misdadigen aanleg, eischt in dezen tijd van intensieve sociale ontwikkeling van alle bevolkingsgroepen, zoowel de speciale aandacht van de Regeering als het particulier initiatief. De Indische pers doet ons verhalen van georganiseerde boefjes, in den laat- sten tijd, die al een bijzonder bedenkelijk beeld geven, van hetgeen deze veelbelovende knapen, in de toekomst als vol- wassenen zullen verrichten. In geraffineerdheid en brutaliteit, doen de Inlandsche, Chineesche maar ook Europeesche, boeaj'as, niet onder voor de goed-georganiseerde „boefjes- benden" der Europeesche bevolkingscentra en de „gangs"

in America. Sterk ingrijpende maatregelen zijn noodig, wil de criminaliteit onder alle bevolkingsgroepen, niet in de toekomst, aanmerkelijk stijgen.

Mr. F. M. G. VAN WALSEM, die als Regeerings-inspecteur in Indië, de in de particuliere gestichten verpleegde „Regeerings- kinderen" opzoekt en door woord en geschrift, den stoot gegeven heeft tot eene Indische vereeniging „Pro-Joventute", verdeelt de misdadig aangelegde en verwaarloosde jeugd in 3 groepen J) :

i. het normale kind onder normale omstandigheden;

') Zie van dezen auteur „Lezing gehouden voor de Loge te Bandoeng"

op den 24sten December 1915 en „Pro Juventute", Ind. Tft. v. h. recht,

Dl. 108, 1917.

(19)

17

2. het normale en abnormale kind, onder abnormale omstandigheden.

3. het abnormale kind onder normale omstandigheden.

Waar wij de beteugeling der kinder-criminaliteit en de verwaarloozing der Indische jeugd, niet speciaal van juridische zijde beschouwen, doch voornamelijk de oorzaken dezer sociale euvelen trachten op te sporen, willen wij de door Mr. VAN WALSEM voorop gestelde indeeling, met de antithese

„normaal" en „abnormaal", zoowel voor de kinderen als de omstandigheden niet volgen.

Aan de hand van de diepzinnige en zoo rijk gedocumen- teerde studie van H A N S W. G R U H L E „Die Ursachen der jugendlichen Verwahrlosung und Kriminalität", Berlin, 1912, komen wij tot de volgende groepeering:

M groep = diegenen, welke „alleen" door hun Milieu asociaal geworden zijn.

M (-j- A) groep = diegenen, welke „hoofdzakelijk" door hun Milieu asociaal geworden zijn.

M - j - A groep = diegenen, op wie Milieu en Aanleg tege- lijkertijd ingewerkt hebben.

A (-)- M) groep — diegenen, welke „hoofdzakelijk" door hun

„Aanleg" asociaal zijn geworden.

A groep = diegenen die „alleen" door hun „Aanleg"

asociaal geworden zijn.

Daar een verschil in kinderwetgeving, zooals die in Duitsch- land en Nederland wordt toegepast, een vergelijking van resultaten en statistische gegevens bemoeilijkt, hebben de door G R U H L E vastgestelde feiten, voor een kolonie als Ned.

Indië' weinig waarde. Toch geeft GRUHLE'S methodiek de richting aan die Indische deskundigen later te volgen hebben, indien zij de verpleegden der gouvernements- en particuliere opvoedingsgestichten willen bestudeeren. Zeer terecht zegt

G R U H L E dan ook: „Es bedarf eines „eingehenden" Studium des' Einzelfalles, es bedarf einerseits einer vorurteilslosen Einfühlung in den Charakter des Kindes, andererseits einer objektiven Schilderung der Verhältnisse, in denen es auf- wuchs", om tot de oorzaken der kindercriminaliteit en de verwaarloozing van kinderen door te dringen. -—•

Ook voor Ned. Indië hebben, kortweg gesproken, de M, M -f- A, en A groepen, een voorname beteekenis.

(20)

i 8

Hebben wij in enkele trekken de moeilijkheid aangetoond om een onderzoek in te stellen naar den „aanleg" en het karakter van Europeesche en Inlandsche kinderen, getracht zal worden in deze studie een objectieve beschrijving te geven van het milieu en de omstandigheden waarin het Europeesch misdadig aangelegd en verwaarloosde kind leeft en waaronder het opgevoed (?) wordt.

Het Europeesch proletariaat in Ned. Indië kan in 3 groepen worden verdeeld :

a. de z.g. ruwe paupers, gegageerde Europeesche mili- tairen, die eertijds de geesels van de kampongs waren, (clandestiene bordeelhouders, drankverkoopers enz,). Door terugzending naar Europa verdwijnen deze parasieten der groote garnizoens-plaatsen, goddank, hoe langer hoe meer uit Indië.

b. het klerken-proletariaat, waarbij gerekend moeten worden alle lager bezoldigden in Gouvernements- en in particu- lieren dienst.

c. de Europeesche paupers „zonder beroep", zwervende dan hier, dan daar en parasiteerende op de Inlandsche bevolking.

Door de zeer gebrekkige woningtoestanden in Ned. Indië, huizen de drie bovengenoemde groepen, hetzij in onhygië- nische krotten in de kampong, hetzij in iets betere verblijven gelegen in buurten, die Jan Fuselier kenmerkend „frica- dellen buurten" noemt. TILLEMA beschrijft in zijn werken, die een aanklacht zijn tegen de Europeesche samenleving, ook de achterbuurten der groote steden van Java, waarin honderden en honderden hun treurig bestaan leiden. Wordt door het tropisch klimaat geen bittere koude geleden, treft men in die Indische achterbuurten niet die nijpende armoede aan, zooals die de Europeesche groote bevolkingscentra te aanschouwen geven, de toestanden op hygiënisch en moreel gebied doen voor de Europeesche niet onder.

Kenmerkend is het dan ook dat Nederlandsche auteurs en journalisten, die slechts een korten tijd in Indië verbleven hebben, enthousiastische getuigenissen in hun geschriften hebben afgelegd, wat de meergegoede Europeanen en hun levenswijze betreft. In de Indische „slums" zijn deze schrijvers nimmer geweest, zoodat ze ook niet weten, wat daar omgaat

(21)

19

in die wijken van menschelijk verval, waar ook „Europeanen"

wonen.

De onder b aangegeven groep is uit een oogpunt van criminaliteit in zooverre belangrijk, dat zoowel door de Regeering als door het particulier initiatief alles moet gedaan worden, om te trachten de kinderen van deze klasse van Europeanen uit de handen van den strafrechter te houden.

Het is niet te ontkennen dat het klerken-proletariaat, door de scherpe concurrentie van Inlander en Chinees, een angstige toekomst tegemoet gaat. Leven deze Europeanen sober en zijn er vele goede elementen onder hen aan te wijzen, juist door hun Europeaan-zijn, zal de strijd om het bestaan in de toekomst nog moeilijker worden. Het is daarom zeer ge- wenscht, dat de Indische gemeenten de woning-toestanden zoodanig verbeteren, dat deze soort „Europeanen" vrij worden van het hen thans omringend gedemoraliseerd kampong-milieu.

Worden zeer veel „verwaarloosde" kinderen bij g r o e p t aangetroffen, vooral wanneer de moeders Inlandsche vrouwen zijn, de groepen a en c leveren de a. s. verpleegden der Indische opvoedingsgestichten. In een verderfelijke omgeving, vaak van prostitutie en drankmisbruik, groeien deze beklagens- waardige kinderen op, gedoemd tot ellende en sociaal verval.

Haalt een „Pa" VAN DER S T E U R hen niet uit de kampong, en dit heeft meestal plaats als de Europeesche vader over- leden is en hen niet meer kan exploiteeren, dan zijn zij reddeloos verloren. Zelfs opgenomen in een gesticht als van

VAN DER S T E U R , kost het dien nobelen apostel van het Indisch kind zeer veel moeite hen op het goede pad te houden, daar zij reeds te veel zagen en hoorden in hun vroegere omgeving J).

Het aantal „personen zonder beroep" is onder de Euro- peesche samenleving grooter dan men denkt ; Dr. MULLER noemt in zijn opstel, zie COLIJN, Ned.-Indië, dl. 2, het cijfer 9300. Wij vermeenen dat hun aantal tot schade van het Europeesch gezag en den Nederlandschen naam in omvang zal toenemen. Parasiteerend op hun „Inlandsche" huis- houdsters en de hen omringende bevolking, zijn deze beroeps- looze paupers (gewezen Europeesche militairen van verschil-

l) Dit zelfde vindt ook plaats in de zoo nuttige St. Vincentius- gestichten.

(22)

2 0

lende nationaliteiten en gedegenereerde Indo's) diegenen, die hun kinderen aan verwaarloozing prijsgeven, ja zelfs hen aanzetten tot criminaliteit.

De onderzoekingen, ingesteld door de z.g. „Pauperisme- Commissies", hebben aan het licht gebracht, welk een demoraliseerenden invloed het leven in concubinaat met een Inlandsche vrouw heeft op deze zwakke, moreel-willooze Europeesche paupers zonder beroep. Zij verliezen alle energie, blijven in de kampong hokken en zijn te ellendig om een hand uit te steken teneinde geregelden arbeid te krijgen.

De Inlandsche moeders geven den zoons al op zéér jeugdigen leeftijd een Inlandsche concubine, terwijl de meisjes „njai's"

worden van Europeanen of verkwanseld aan rijke Arabieren en Chineezen.

Wil de Nederlandsche Regeering in Ned.-Indië de kinder- criminaliteit en de verwaarloozing van Europeesche kinderen beteugelen, dan dient zij met alle gestrengheid tegen de onder a en c genoemde personen op te treden, terwijl zij niets onbe- proefd moet laten om het klerken-proletariaat op te heffen.

Er is een zekere saamhoorigheid niet te loochenen, die men, vooral in de laatste tijden, bij de minderbedeelde Europeanen met beroep kan opmerken. Die saamhoorigheid vindt haar oorsprong in het feit, dat deze klassen van Euro- peanen hun droevigen sociaal-economischen toestand, ten rechte of ten onrechte, wijten aan de Ned. Regeering en de bevoorrechting van ia Nederland opgeleiden, voornamelijk in particulieren dienst. Door beter onderwijs, en vooral wanneer de ouders hun kinderen een betere opvoeding geven, zullen zij sterker dan voorheen den moeilijken strijd om een „baantje" te bemachtigen, kunnen aanvaarden.

De opvoeding laat vooral onder de drie genoemde groepen van Europeanen zéér veel te wenschen over en brengt de kinderen op het pad der criminaliteit. Door het dikwijls totaal ontbreken van een gezinsleven, zoowel bij de Euro- peesche als Inlandsche moeder, wordt het kind vrijwel aan zijn eigen lot overgelaten, 's Morgens wordt het Europeesch kampongkind vaak met eenige centen naar de Inlandsche warong gezonden om zijn ontbijt te koopen, dat op straat genuttigd wordt. Na aangekleed te zijn zendt de moeder het kind naar school, doch „njo" of „nonnie" dragen hun boeken of tasch niet zelf, een baboe of klein Inlandsch

(23)

21

meisje gaat mede, om deze voorwerpen achter hen aan te brengen. Als de schooluren om één uur 's middags voorbij zijn en het kind thuis is, begint eerst de gevaarlijke tijd, daar het dan met andere kornuitjes in de kampong of op de erven gaat spelen. Men ziet daar dan zoowel Inlandsche als Europeesche jongens broederlijk bijeen en het plegen van straatschenderijen en van kleine diefstallen begint.

De Ned.-Ind. Regeering heeft door het geven van extra middaglessen in handwerken en dergelijke vakken getracht de Indische meisjes des middags uit de kampongs te houden, de jongens vagabondeeren er lustig op los.

Toch duurt het zéér lang voordat deze jongens met den strafrechter in aanraking komen, omdat vooral de Inlandsche politie, bevreesd voor wraak, niet tegen de „sinjo's" durft optreden. Ook de Inlandsche bevolking zal zich in den uitersten nood gaan beklagen, wanneer de Europeesche straatbengels het haar lastig maken.

Door deze omstandigheden wordt de criminaliteit onder de Europeesche kinderen aangewakkerd, vooral omdat ver- schillende factoren hen later, wanneer zij volwassen zijn en

„zonder beroep", aanzetten strafrechtelijke handelingen te plegen (cherchez la femme, dobbelzucht enz.).

In de „Statistiek der rechtsbedeeling in Ned. Indië" over 1911 waren van de 124 in totaal veroordeelde mannelijke indi- viduen niet minder dan 59 „personen zonder beroep".

Waar de opvoeding door de ouders voor de kinderen van weinig waarde is, laat het zich gemakkelijk begrijpen, dat aan de karakter-vorming dier kinderen geringe moeite wordt besteed.

Door de Inlandsche omgeving en het slechte voorbeeld thuis is een vroegrijpheid op sexueel gebied, zoowel bij de jongens als meisjes onder de Europeesche kampongjeugd waar te nemen.

In de Indische opvoedingsgestichten en indien die later mochten worden opgericht ook in de „Tuchtscholen" is een scherpe scheiding der sexen een besliste noodzakelijkheid.

De vroegrijpheid op sexueel gebied der Inlandsche ver- waarloosde en misdadig aangelegde jeugd is, gelet op de maatschappelijke verhoudingen der Inlandsche maatschappij, verklaarbaar en geeft bv. den opvoeders der bestaande ge- stichten van het Leger des Heils zeer veel zorg.

(24)

2 2

Het opwekken van betere gevoelens, door den godsdienst, ontbreekt ook bij de Europeesche paupers geheel, omdat zij weinig in contact komen met de geestelijke leiders der christelijke gezindten. Ook het maloe (verlegen) zijn, omdat zij geen behoorlijke kleeren hebben, belet vaak het ter kerke gaan. Dat de kampong-jeugd weinig cathechisatie-onderwijs ontvangt, laat zich indenken. Volgens de bovengenoemde

„Statistiek op de rechtsbedeeling" waren van 124 mannelijke en 7 vrouwelijke veroordeelden niet minder dan 75 wier kerkgenootschap onbekend was.

Deze statistiek geeft ook voor de oorzaken der (kinder)- criminaliteit de volgende merkwaardige gegevens:

1°. van de 124 manlijke Europeesche veroordeelden waren 25 uit Batavia, 28 uit Semarang, 10 uit de Preanger Regentschappen en 9 uit Soerabaia; de overige kwamen uit de verschillende gewesten van Java en de Buiten- Bezittingen.

De kindercriminaliteit moet in de eerste plaats op de hoofdplaatsen van Java worden bestudeerd, terwijl proef- nemingen ter voorkoming van dit euvel daar genomen moeten worden.

2°. Van de 124 mannelijke Europeesche veroordeelden waren 44 ongehuwd, 25 gehuwd en 3 gehuwd geweest. Van niet minder dan 54 was „de burgerlijke staat" onbekend, terwijl van ditzelfde aantal manlijke en 7 vrouwelijke veroordeelden de „legimiteit" van 73 manlijke en 4 vrouwelijke individuen onbekend was. Deze laatste cijfers spreken boekdeelen, te meer waar tegenover de cijfers 73 en 4, voor de rubriek

„wettig" 36 en 2, voor „gewettigd of erkend" 14 en 1, voor „onecht" 1 man worden opgegeven.

De Regeering dient ter beteugeling van de criminaliteit in het algemeen en die der kindercriminaliteit in het bij- zonder, krachtdadige maatregelen te overwegen om het reeds vroeger genoemd misdadig verlaten van kinderen door Europeesche vaders bij Inlandsche vrouwen verwekt, tegen te gaan *).

3°. Wat de verstandelijke ontwikkeling van die 124 manlijke en 7 vrouwelijke veroordeelden aangaat, worden de vol-

l) In het 14de Jaarverslag van Pa van der Steur is vermeld, dat van 500 opgenomen kinderen niet minder dan 116 „verlatenen" waren.

(25)

23

gende cijfers gegeven: 62 en 2 hadden lager onderwijs genoten, 31 en I konden „schrijven en lezen", 1 en 2 hadden „geen lager onderwijs genoten", terwijl de staat van verstandelijke ontwikkeling van 16 en 2 „onbekend" was.

Daar het meermalen voorkomt dat in de particuliere inrichtingen, zooals die van Pa VAN DER S T E U R e.a. ver- waarloosde of misdadig aangelegde jeugdige personen worden opgenomen, die op 14- of 15-jarigen leeftijd geen lager onderwijs genoten hadden of enkele klassen van de lagere school hadden bezocht, dient het toezicht van be- stuurswege op den verplichten schoolgang verscherpt te worden.

4°. Wat de leeftijd der 124 manlijke en 7 vrouwelijke ver- oordeelden betreft, werd vermeld dat 14 manlijke van 16 tot 21 jaar waren, 35 manlijke van 21 tot 30 jaar en 56 manlijke van 30 tot 50 jaar; boven de 50 jaar waren 7 manlijke veroordeelden.

Alle vrouwelijke veroordeelden waren ouder dan 21 jaar, terwijl van 12 manlijke en 2 vrouwelijke veroordeelden de leeftijd „onbekend" was.

Het onbekend zijn der leeftijden dier manlijke en vrouwelijke veroordeelden is te wijten aan het vaak misdadig verzuimen van aangifte te doen bij de geboorten van door Europeanen bij Inlandsche vrouwen verwekte kinderen. Het is daarom van zeer groot belang, dat van Regeeringswege een streng toezicht wordt uitgeoefend op het aangeven van kinderen van Europeeschen afkomst, te meer waar het voorkomt dat Europeanen bij verschillende Inlandsche concubines kinderen verwekken.

Wat het verwaarloosd paupermeisje van Europeesche afkomst aangaat, zelfs in Nederland trachtte Mevr. HlSSINK-

SNELLEBRAND belangstelling voor het droevig lot dier kin- deren te wekken. Op den 22Sten November 1910 hield zij voor het „Indisch Genootschap" een belangwekkende rede over „Wat is te doen in het belang van de Indische pauper- meisjes en tot versterking van het Nederlandsch element in Ned. Indië"?

Door haar werd met warmte, overtuiging en klem betoogd, dat de toestand van het verwaarloosde Europeesche pauper- meisje dringend verbetering eischt. Zij vertelde o.a. in haar lezing, dat vele meisjes, die den leeftijd van 14 of 15 jaar

(26)

24

hadden bereikt, soms nog jonger reeds, niet langer „veilig"

waren in het ouderlijk buis, omdat verleiding, concubinaat en prostitutie hen tegengrijnzen.

Mevr. HISSINK-SNELLEBRAND wilde „internaten" in Ned.

Indië stichten om die meisjes langzamerhand voor te bereiden voor hun levenstaak, goede degelijke moeders te worden, die het gezinsleven onder de Indo-Europeanen zouden verbeteren en daardoor het Nederlandsch element zouden versterken.

Hoewel hetgeen de spreekster beoogde in algemeenen zin warme sympathie wekte, ondervond haar plan „internaten"

te stichten en hen daardoor uit hun immoreele omgeving te halen, in het debat bij de voor het „Indisch Genootschap"

gehouden lezing, van vele kanten bestrijding. Men was van oordeel, dat juist door die meisjes in „internaten" bij elkander te brengen en hen daarna weder terug te zenden naar ver- wanten in de kampong, vele practische bezwaren zouden ontstaan, waardoor het Nederlandsch element zeker niet ver- sterkt zou worden.

Dat het samenbrengen van kinderen in kostscholen, wees- huizen en gestichten, zonder hen in contact te brengen met de beschaafde buitenwereld, ernstige nadeelen kan opleveren, heeft de ervaring door de geheele wereld bewezen. Ook speciaal voor het Indisch pauper-meisje lijkt het ons bijzonder gewenscht, dat het, indien dit mogelijk is, in aanraking komt met beschaafde Indo-Europeesche gezinnen.

En juist de „gezins-verpleging" is zoowel voor het ver- waarloosde als misdadig aangelegde kind, van welke afkomst ook, van bijzonder groot gewicht.

Dat gelet op de maatschappelijke toestanden in de z.g.

Europeesche samenleving de gezins-verpleging voor het mis- dadig aangelegde en verwaarloosde Europeesch kind véél bezwaren zal opleveren, dient wel onder de oogen te worden gezien.

Wat is eigenlijk de quasstie?

Door vele beschaafde Europeanen, leeraren, onderwijzers enz. worden „kost-kinderen" in huis genomen, zoowel van Europeesche, Chineesche als Inlandsche afkomst. Daar de ouders dier kinderen dikwijls een zeer hoog „kostgeld" moeten betalen, vooral de Chineesche en Inlandsche, wordt het houden van „kost-kinderen" voor die Europeanen een niet te ver- werpen financieel voordeel.

(27)

25

De goede uitzonderingen buitengesloten, bestaat het houden van kost-kinderen in het geven van behoorlijk eten en ligging, zoo mogelijk toezicht op het schoolwerk, doch van een opvoeding in het gezin is veelal geen sprake.

Indien de afzonderlijk gelegen paviljoens eens konden spreken, waarin de oudere kostkinderen gehuisvest worden, die de inrichtingen van M. O. bezoeken, dan zou men héél wat ongerechtigheden hooren.

Het is in verband met het voorgaande duidelijk, dat in beschaafde Europeesche gezinnen weinig plaats zal zijn voor Regeeringskinderen, die wegens hun misdadigen aanleg of verwaarloozing door een zorgvuldige opvoeding op betere banen moeten worden geleid. De Regeering zal derhalve de kinderen voor een som van + f 1 5 à f 20 per maand, moeten uitbe- steden bij minderbedeelde Europeanen in de kampong levend onder omstandigheden, die reeds zijn geschetst. Wat de Inlandsche kinderen aangaat, ook tot dusverre werden som- migen uitbesteed, doch wij vermeenen te moeten twijfelen aan de resultaten door Inlandsche gezins-verpleging te verkrijgen.

Een Gouvernementsopvoedingsgesticht, waarin zoowel Euro- peesche als Inlandsche kinderen van misdadigen aanleg in geheel afgescheiden gedeelten worden opgevoed, geleid door een deskundig en behoorlijk gesalarieerd personeel, zal in de eerste plaats noodzakelijk wezen, omdat gezins-verpleging in Indië vrijwel uitgesloten is. Eerst wanneer voor de Euro- peesche samenleving een goede „midden-stand" in het leven is geroepen en de woningtoestanden in geheel Indië verbeterd zijn, kan aan Europeesche „gezinsverpleging" gedacht worden.

Een belangrijke factor voor de toeneming van het paupérisme onder de in Ned. Indië levende Europeanen en de daarmede nauw samenhangende problemen der kinder-criminaliteit en kinderverwaarloozing is het door de Regeering gesanctionneerd kazerne-concubinaat. Hoewel de Indische kazernes (tangsis) niet die „holen van ongerechtigheid" zijn, zooals zij vaak in Nederland worden afgeschilderd, mag het feit niet ontkend worden, dat de in die kazernes levende kinderen van Euro- peesche en Inlandsche afkomst door hun omgeving verschil- lende dingen zien en hooren, welke voor hun opvoeding minder gewenscht zijn. Een vroegrijpheid op sexueel gebied is bij alle kazernekinderen, van welke afkomst ook, waar te nemen.

(28)

26

Wordt het Inlandsche kazernekind (anak serdadoe), als het ware voorbestemd om militair of soldaten-vrouw (huis- houdster) te worden, het lot van het Europeesch kazerne- kind is dikwijls zéér droevig. Komt de Europeesche vader te overlijden of verlaat hij misdadig zijn kinderen, dan gebeurt het meermalen dat de Inlandsche moeder, concubine of wettige vrouw wordt van een Inlandsch militair. De Euro- peesche kinderen gaan dan mede naar de Inlandsche cham- brées, met hun slaap-tafels, op — en onder — welke heele ge- zinnen gehuisvest zijn. Ook gaat de Inlandsche moeder met haar Europeesche kinderen voor goed de kampong in, leeft in concubinaat of huwt met een Inlander of armen Indo. Dat de kinderen, wier Europeesche vaders, overleden zijn of hen misdadig verlieten, door het meerendeel hunner moeders en stiefvaders geëxploiteerd worden voor minderwaardige prak- tijken, is een droevig feit.

Het is daarom noodzakelijk, dat zoowel van Regeerings- wege als door het particulier initiatief, een scherpe controle wordt uitgeoefend op het kazerne-kind in het algemeen en dat van Europeesche afkomst in het bijzonder.

Wat het verwaarloosd of misdadig aangelegd Inlandsch (Chineesch) kind aangaat, zal een betere opvoeding en een verhooging van het peil van het Inlandsch (Chineesch) gezins- leven vooral mede werken, om verwaarloozing te voorkomen en de kinderen uit de handen van den strafrechter te houden.

In de eerste plaats moet de Inlandsche vrouw intellectueel en zedelijk worden opgeheven, opdat zij als moeder en huis- vrouw, haar invloed ten goede, op de opvoeding harer kinderen zal kunnen aanwenden. De Regeering moet met alle bestaande Inlandsche corporaties krachtig samenwerken, wil de Inland- sche vrouw, die maatschappelijke positie innemen, welke in het belang der jeugd en derhalve ook in dat der toekomst, noodzakelijk is.

Verder dienen bij de criminaliteit der Inlandsche samen- leving de navolgende factoren overwogen te worden. Het grootste aantal misdrijven in Ned. Indië, door Inlanders gepleegd, bestaat in misdrijven tegen de eigendommen, en door de sociale evolutie der geheele Inlandsche maatschappij en de verhooging der levensstandaard, zal dit soort misdrijven steeds prse-domineeren.

Ook door bijzondere karakter-eigenschappen van den

(29)

27

Inlander, gebrek aan zelfbeheersching bij het ondervinden van beleedigingen of bij grieven, waardoor hij in een toestand van razernij (matah-gelap), amok maakt ; het „maloe" (ver- legen) worden, waardoor zelfs de zachtzinnigste Inlander tot daden van geweld overgaat en vele andere schakeeringen van de Inlandsche psyche, worden misdrijven tegen de alge- meene zaak en tegen den persoon, in het leven geroepen.

Vooral is het „ketjoe-wezen", als georganiseerd misdrijf een factor, waarmede vooral met de jeugdige misdadig aan- gelegde personen rekening gehouden moet worden. De ketjoe-partijen zijn, óf uitvloeisels van maatschappelijke toestanden, georganiseerd door verarmde priajis op Java en adelijken op de Buiten-Bezittingen, die onder het Nederlandsch bestuur macht en invloed op de bevolking verloren, of uitingen van recidivisten, die ook andere Inlanders tot mis- drijf aanzetten. Daar in vele hoofdplaatsen in Ned. Indië,

„benden" van Inlandsche „boefjes" worden ontdekt, moet met kracht, tegen deze jeugdige misdadigers worden opge- treden, opdat zij later als gerijpte misdadigers het „ketjoe- wezen" niet zullen aanwakkeren.

Dat het georganiseerd misdrijf, in een kolonie als Britsch Indië

„dacoity" en „thuggee" (thagi) geheeten, den autoriteiten dwong tot het nemen van de meest krachtige en ingrijpende maatregelen, moge Ned. Indië tot voorbeeld wezen. Het misdadig aangelegd en verwaarloosd Inlandsch kind eischt in deze tijden van sociale evolutie, de bijzondere aandacht van de Regeering en vele misdrijven zullen in de toekomst voorkomen worden, indien zij de opvoeding van dit kind onder een strenge controle stelt.

Er zijn thans in de reeds genoemde particuliere instel- lingen van liefdadigen aard, een tiental jeugdige misdadigers op last der Regeering geplaatst, om aldaar „verbeterd" te worden. Juist dit gering aantal is m i s l e i d e n d , zoowel voor de Regeering als voor het particuliere initiatief, omdat daar- door de schijn gewekt wordt dat een „Tucht- en Opvoedings- wezen" van Regeeringswege nog niet urgent is en het aantal misdadig aangelegde jeugdige personen in Ned. Indië niet zoo groot, dat bijzondere maatregelen ter beteugeling moeten worden genomen.

In 1898, werd in het nieuwe strafwetboek voor Europeanen het „verbeter-huis" niet meer genoemd, terwijl in de Memorie

(30)

28

van Toelichting op art. 46 wordt vermeld dat ,,onder de veroordeelde Europeanen-Ned. Indië toch weinig kinderen voorkomen. Een opvoedingsgesticht zou dus, blijkens de opgedane ondervinding, geen reden van bestaan hebben".

In het geunificeerd Strafwetboek dat voor alle bevolkings- groepen zal gelden en waardoor meerdere jeugdige delin- quenten ook van Europeesche afkomst ter beschikking van de Regeering zullen komen, blijkt het bestaan van een

„opvoedings-gesticht" noodzakelijk, al wordt met dit gesticht bedoeld een „verbeter-huis" in de geest van den strafwet- gever van 1866. Dat b.v. in de inrichting „Oranje Nassau"

van „Pa" VAN DER STEUR een 3-tal jeugdige delinquenten geplaatst zijn, om aldaar op last der Regeering tot hun 20ste jaar te worden opgevoed, is onder meer géén bewijs, dat het aantal misdadig aangelegde jeugdige personen, in de Euro- peesche samenleving in Ned. Indië zoo gering is.

In het algemeen kan gezegd worden, dat door de eerste strafdaad, van het kind, de overheid aanleiding vindt, zich met de omstandigheden van dat kind te bemoeien. Door de bijzondere maatschappelijke toestanden onder de in Ned.

Indië levende Europeanen en het politie-wezen, zijn zéér vele kinderen reeds jaren en jaren „asociaal", vóórdat zij met den strafrechter in aanraking komen. Door hun verwaarloos- den staat en de demoraliseerende omgeving (Milieu), kwam hun misdadige aanleg meermalen tot uiting, zonder dat de strafrechter in moest grijpen. Het is daarom zeer gewenscht, dat zoowel door de Regeering als door het particulier-initiatief, een scherpe controle worde uitgeoefend op het verwaarloosd kind van welke afkomst dit ook moge zijn, terwijl het stichten van een „Tuchtschool" in Indië, voor vele kinderen die

„asociaal" zijn, doch nog niet in de termen vallen voor

„dwang opvoeding", heilzaam zou werken.

De opgerichte Indische Vereeniging „Pro Joventute", die in den loop der tijden, in de voornaamste plaatsen van Indië, haar afdeelingen zal stichten, moet in verbatfd met de thans geldende kinderberechting en de verzorging van het verwaarloosd kind, in dezelfde geest met de Justitie samen- werken, als thans met zooveel succes in Nederland geschiedt.

Van Regeeringswege moet die Vereeniging in ruime mate financieelen en moreelen steun ontvangen, wil zij in Indië haar taak naar behooren verrichten.

(31)

29

Dat vooral de „milieu-factor" bij het misdadig aangelegde en verwaarloosde Europeesche kind, van het grootste belang is, behoeft geen verder betoog. De Westersche rasvermenging geeft in Ned. Indië, eenerzijds treffende staaltjes van „luxu- rieren" bij een gunstig milieu en eene zorgvuldige opvoeding, anderzijds de droevigste voorbeelden van „pauperieren" (atro- phieren) bij een verderfelijke kampong-omgeving en ver- waarloozing of misdadige verlating van kinderen van Euro- peesche afkomst.

Ter versterking van den Nederlandschen stam en het hoog houden van den Nederlandschen naam, dient alle aandacht aan het Europeesche verwaarloosde en misdadig aangelegde kind te worden geschonken.

III

H e t t u c h t - e n o p v o e d i n g s w e z e n i n B r i t s c h - I n d i ë Uit een oogpunt van criminaliteit is Britsch-Indië wel een zeer merkwaardige Europeesche kolonie en levert voor ons Indië bijzonder veel gegevens ter vergelijking. In dit land van maraudeerende benden (dacoits), waarin de misdaad door de hongersnooden tot een hoogtepunt was gestegen, moest de Britsch-Indische Regeering wel krachtdadige maatregelen nemen om de toestanden meester te blijven, temeer waar

„the law-abiding character" der bevolking haar telkens en telkens daartoe dwong. Hoewel „thagi" als misdaad heeft opgehouden te bestaan, is het wel belangwekkend dat in een land tot in de tweede helft van de 19de eeuw beroeps- misdadigers konden bestaan, die hun professie uitoefenden, omdat zij meenden dat dit ter eere en op bevel van de godin Kali noodzakelijk was.

De „Thagi" en Dakaiti (dacoits) Departments werden in 1904 gereorganiseerd tot „The Central Criminal Intelligence Department", staande onder de „Home Department" van het Britsch-Indisch Gouvernement.

De „Provincial Criminal Investigations Departments" wor- den geleid door de „Deputy-Inspectors-General", der „Railway- Police".

Wat de geschiedenis der Britsch-Indische politie aangaat,

(32)

30

zou men kunnen spreken van een „tout comme chez nous".

The Imperial Gazette of India, Oxford 1909, zegt o.a. op blz.' 396 : „The history of crime, especially of late years has not shown the improvement with the general progress of the country should have brought with it, while the police have failed to secure that degree of popular confidence which is necessary for thoroughly efficient work".

In 1888—'89 stelde de Brisch-Indische Regeering in samen- werking met de „Local-Governments" een onderzoek in naar de geschiedenis van den misdaad sinds 1875 en de werk- zaamheden der politie, dat merkwaardige feiten aan het licht bracht. In 1902 werd echter nog eens door de Regee- ring, omdat de misdaad schrikbarend toenam, met instemming van den „Secretary of State" een „Police-Commission"

ingesteld.

Het door deze Commissie uitgebracht rapport is te ver- gelijken met het Ned.-Indisch rapport van BOEKHOUT, dat hoewel „voor den dienst" bestemd, den belangstellende onrustbarende feiten in cijfers toont.

Wat het Britsch-Indisch Gevangeniswezen betreft, in iedere Provincie staat het „Jail Department" onder leiding van een Inspector-General, die meestal een officier is van de „Indian- Medical Service" met gevangenis-ervaring, terwijl de „Super- intendents" der „Central-jails" (40), ook uit dien tak van dienst worden gerecruteerd.

Zelfs de „District-jails" staan onder leiding van den „Civil- Surgeon", terwijl deze gevangenissen herhaaldelijk worden geïnspecteerd door de „District-magistrates".

Verder zijn in alle Central- en District-jails, onder de technische staf, een of meer ondergeschikte doctoren. De samenkoppeling van de technische leiding van het Britsch- Indisch Gevangeniswezen met de „Indian Medical Service"

is vooral voor Ned. Oost-Indië van belang, omdat men steeds gemeend heeft, dat voornamelijk juridisch onderlegde personen met de opperleiding van dien tak van dienst moesten worden belast. (Het hoofd van het Gevangeniswezen in Indië is thans geen gegradueerde, doch als sous-chef werd in 1915 weder een jurist benoemd).

Wat de kinder-criminaliteit en hare beteugeling in Britsch- Indië aangaat, het laat zich begrijpen dat waar de Regeering krachtdadig moest optreden tot bestrijding van de crimina-

(33)

31

liteit in haar geheelen omvang, zij haar aandacht moest schenken aan de jeugdige misdadigers.

De Penal Code kent in Britsch-Indië bij het opleggen van straf geen verschil tusschen jeugdige en volwassen misda- digers, alleen in de „General Exceptions" is bepaald dat jeugdige delinquenten onder de 7 jaar absoluut niet gestraft mogen worden, zoomede die van 7 tot 12 jaar, met inacht- neming van het oordeel des onderscheids.

Verder geeft de z.g. Whipping-Act den rechter de be- voegdheid jeugdige misdadigers onder de 16 jaar te ver- oordeelen tot geeseling, waardoor de straf die zij ingevolge de Penal Code moeten ondergaan niet wordt opgelegd [met uitzondering van de doodstraf] en zij derhalve buiten de gevangenissen blijven.

De strikte stelregel, dat jeugdige personen niet in ge- vangenissen zullen worden opgesloten, indien op een andere wijze een bestraffing van het gepleegd delict kan geschieden, wordt tot heden door den Britsch-Indischen Wetgever ge- handhaafd. De jongens die echter tot gevangenisstraf ver- oordeeld worden, moeten in speciale afdeelingen der ge- vangenissen worden opgesloten (reformatories). Men verdeelt de jeugdige gevangenen in 2 klassen, die der kinderen onder de 15 jaar en die der jongelingen boven dien leeftijd.

Op de kinderen mag de „op half-rantsoen straf" bij een gevangenisovertreding niet toegepast worden, zij ontvangen in dat geval een lichte kastijding. De jongelingen worden afzonderlijk gehouden en slapen ieder in een afzonderlijk slaapvertrekje (cubicle) door een getraliede deur op een gang uitkomende. Het is ten strengste verboden dat 2 jongens in één vertrek te zamen huizen. Onderwijs, lezen, schrijven en rekenen wordt 's morgens en 's middags zoowel aan de kinderen als aan de jongelingen gegeven. De jongelingen ontvangen behalve het school- ook ambacht-onderwijs, tim- meren, smeden, boekbinden enz.

In 1903 werden niet minder dan 1114 (elfhonderd en veertien) jongens beneden den 16-jarigen leeftijd in ver- schillende Britsch-Indische gevangenissen opgesloten. De Britsch-Indische Regeering besloot echter, afgescheiden van de gevangenis en de veroordeeling tot geeseling, inrichtingen te stichten waar de jeugdige delinquenten onder strenge tucht zouden staan, doch waar hun tevens een ambacht zou

(34)

32

geleerd worden, zoodat zij teruggekeerd in de maatschappij behoorlijk hun brood zouden kunnen verdienen. In 1876 werd door den Governor-General in council de „Reforma- tory-schools-Act (Act no. V) in het leven geroepen, die ver- bindend zou zijn voor geheel Britsch-Indië. Door deze wet kreeg de rechter de bevoegdheid jeugdige misdadigers in een Reformatory-school (verbeterhuis) te plaatsen, gedurende een tijdperk van 3 (drie) tot 7 (zeven) jaren; onder jeugdige misdadigers te verstaan allen beneden den leeftijd van 18 jaar.

In 1897 werd de „Reformatory Schools Act" herzien en werden verschillende bepalingen in het belang van een goed beheer dier inrichtingen in de wet opgenomen.

Zelfs in de Statement of India i 898 - 'Q 9 wordt vermeld:

„ l h e Government of India has under ' consideration the system of management and administration of Reformatory- schools with a view to rendering them more efficient agente of reformation and assisting the inmates to earn an honest livelihood on leaving school".

Tot 1899 waren echter de Reformatory-schools (met uit- zondering van Madras) onder de leiding en het beheer van het „Jail-Department". Daar men evenwel van oordeel was t i t ™ / T t e, -V é é I V 0 l g e n S d e i n h e t gevangeniswezen gehuldigde gedragslijnen werden beheerd en het educatief beginsel ontbrak, werd het toezicht dier opvoedings-gestichten overgedragen aan het „Education-Department"

Ook deze zienswijze is voor Ned.-Indië van belang, temeer daar verhooging en verbetering der physische en psychische voorwaarden voor jeugdige delinquenten, in de nieuwste hervorming van het Ned.-Ind. Strafwetboek, als beginsel is

aangenomen. s

r . S? i S Rle r,d e rud e k i n d e r b e re c h t i n g in Britsch-Indië ge- regeld? Behalve het reeds genoemd plaatsen in een „Refor- matory-school kan de rechter nog de navolgende lichtere straiten opleggen :

a. Het geven van een berisping; deze wordt door den rechter gegeven voordat de jeugdige delinquent vrij- uit gaat. o -1 J b. Het zonder eenige straf ter beschikking stellen aan de

ouders of voogden, terwijl dezen laatsten de verplichting wordt opgelegd, voor het verder goed gedrag van den schuldige verantwoordelijk te zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Leg vervolgens uit dat het genetisch testen bij de geboorte de positieve vrijheid van kinderen met een misdadig brein kan versterken. Beargumenteer tot slot of jij Fallons

De vrouwenbeweging zelf kreeg in Radioweekblad en Hoor Haar in alle jaren veel aandacht en in de loop van de jaren zelfs steeds meer: in 1985 maar liefst twee keer zoveel als in

mutatis mutandis, in het ontwerp te moeten overnemen. 2 bevat mede verbodsbepalingen, die allen zijn overgenomen met uitzondering der laatste, die betrekking heeft tot een feit,

Mij kwamen althans geene gevallen ter oore van misbruiken, hetzij door ouders, hetzij door verzorgers van de hun toever- trouwde macht over het kind of diens ver- mogen gemaakt,

Wanneer ingevolge het bepaalde in arti- kel f&gt; van het in het vorig artikel genoemd Reglement, een tot de gemelde bevolking behoorende man het kind, door hem ver- wekt bij

Zoodanige beperkingen zijn hier niet opgenomen. I n de Minahassa zal wel altijd van getuigenbewijs gebruik moeten worden gemaakt daar andere bewijsmiddelen nagenoeg steeds

De huidige Europese energie-bronnen zullen daarin voor niet meer dan kunnen voorzien, zodat door import van olie en steenkool zou moeten worden gedekt.. De drie wijzen zijn dan

In tegenstelling tot de verschillen tussen mannen en vrouwen in ervaren hulp vanuit gemeenten, zijn er tussen mannen en vrouwen in de WW geen significante verschil- len in