• No results found

in Breukelen. Ze protesteerden tegen het feit dat vrouwen niet werden toegelaten op de opleiding.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "in Breukelen. Ze protesteerden tegen het feit dat vrouwen niet werden toegelaten op de opleiding. "

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inleiding

Op 23 januari 1970 bezetten vijftien vrouwen en vijf mannen het ‘dure opleidingsinstituut Nijenrode’

in Breukelen. Ze protesteerden tegen het feit dat vrouwen niet werden toegelaten op de opleiding.

Volgens de mannelijke studenten waren meisjes wel welkom, maar alleen op feestjes. Het was de eerste actie van de net opgerichte feministische actiegroep Dolle Mina. De actievoerders werden hardhandig van het terrein verwijderd en aan de regels op Nijenrode veranderde niets, maar het doel van Dolle Mina was bereikt. Ze haalden het nieuws. Dezelfde dag togen de Dolle Mina’s naar het standbeeld van Wilhelmina Drucker aan de Churchill-laan in Amsterdam waar ze een korset verbrandden. De week erna volgden meer uitgekiende acties, die vele voorpagina’s en actualiteitenprogramma’s haalden. Binnen een week had bijna iedereen in Nederland van Dolle Mina gehoord.

1

Ruim twee jaar eerder had Joke Kool-Smit haar onbehagen geuit over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in maandblad De Gids. Het heersende idee dat na de strijd van feministes in het begin van de twintigste eeuw de emancipatie in Nederland voltooid was, klopte volgens Kool-Smit niet.

2

Haar artikel wordt algemeen beschouwd als het begin van de tweede feministische golf in Nederland. Het verscheen in een periode waarin meerdere initiatieven ontstonden, ‘een periode waarin alles bruiste en stroomde, een golf’.

3

Verschillende groepen feministes gingen actie voeren tegen de bestaande maatschappelijke verhoudingen tussen de seksen, elk op hun eigen manier.

Dolle Mina gebruikte de media door met ludieke acties publiciteit te krijgen voor haar standpunten. Bij andere feministes heerste juist grote onvrede over de media; de meest gehoorde klacht was dat het een mannenwereld was die (te) weinig aandacht besteedde aan vrouwenzaken. Een oplossing was het uitgeven van eigen tijdschriften en boeken. Zo richtten in 1972 drie leden van de feministische actiegroep Man Vrouw Maatschappij het feministische tijdschrift Opzij op, dat nog steeds bestaat. Daarnaast gingen vrouwen zelf radioprogramma’s maken voor vrouwen.

Vrouwenprogramma’s bestonden al veel langer, bij meerdere omroepen, maar in de tijd van de tweede feministische golf veranderde het karakter van enkele van die programma’s. Ze waren gericht op vrouwen die actief waren of interesse hadden in de vrouwenbeweging en wilden hun (voornamelijk vrouwelijke) luisteraars duidelijk maken dat ze meer waren en konden zijn dan huisvrouw alleen.

Deze scriptie gaat over wat door velen die betrokken waren bij de vrouwenbeweging ‘de eerste echt feministische radioprogramma’s’ werden genoemd: Radioweekblad en Hoor Haar! van de

1

Marjo van Soest, Meid wat ben ik bewust geworden. Vijf jaar Dolle Mina (Den Haag 1975) 7. Liesbet van Zoonen, ‘Moeten strijdende vrouwen zo grof zijn?’ De vrouwenbeweging en de media (Nijmegen 1991) 159.

2

Kool-Smit, Joke, ‘Het onbehagen van de vrouw’, in: Idem, Hé zus, ze houen ons eronder. Een boek voor vrouwen en oudere meisjes (Utrecht-Antwerpen 1973) 11-45. Dit artikel verscheen oorspronkelijk in: De Gids 130 (1967) 43-64.

3

Vilan van de Loo, De vrouw beslist. De tweede feministische golf in Nederland (Wormer 2005) 48.

(2)

VARA. Welke plaats hadden deze radioprogramma’s tussen 1970 en 1987 in de ontwikkeling van de tweede feministische golf in Nederland en wat was de inhoud van die programma’s?

De VARA zond al sinds de jaren dertig programma’s speciaal voor vrouwen uit op de Nederlandse radio. Veel onderwerpen die daarin aan bod kwamen, zoals kookrubrieken, naaicursussen en huishoudelijke tips, bevestigden de traditionele rol van de vrouw als huisvrouw. Daarin kwam in de eerste helft van de jaren zeventig verandering, toen een geheel vrouwelijke redactie het steeds minder beluisterde vrouwenprogramma Radioweekblad nieuw leven moest inblazen. Zij introduceerden politiek-feministische onderwerpen en het programma groeide uit tot een ‘in hoge mate emanciperend programma waar het probeert vrouwen tot bewustzijn te brengen van haar rol in een mannenmaatschappij’, zo schreef de VARA-leiding in het jaarverslag over 1976.

4

De relatie tussen het feminisme en de (vrouwen)media is zeer interessant; ze hadden beide elkaar nodig. Er is al redelijk veel onderzoek naar verricht, maar daarin komen niet alle aspecten van het onderwerp aan bod. Liesbet van Zoonen publiceerde in 1991 haar proefschrift over de berichtgeving over de vrouwenbeweging in de pers.

5

Els Diekerhof, Mirjam Elias en Marjan Sax onderzochten twintig jaar geleden de positie van vrouwelijke journalisten bij dagbladen in Voor zover plaats aan de perstafel.

6

Carli Schuit en Joan Hemels publiceerden in 1988 later hun onderzoek naar Nederlandse kranten en hun vrouwelijke lezers.

7

Naar vrouwenprogramma’s bij de omroep is veel minder onderzoek gedaan. Studenten van de vakgroep ‘politiek gedrag in grote groepen’ van de Subfaculteit Algemene en Politieke Wetenschap verrichtten in de jaren tachtig onderzoek naar vrouwen en omroep. Daarvan werd in 1982 een verslag gepubliceerd, waarin vrouwelijke programmamaaksters aan het woord komen over de achterstelling van vrouwen in een mannenwereld.

8

Het enige onderzoek waarin specifiek naar de inhoud van de programma’s gekeken wordt, van Marjolein Zaal, gaat over de vrouwenprogramma’s vóór de jaren zestig, die niet feministisch van aard waren.

9

In het eerste gedeelte van deze scriptie wordt een beschrijving gegeven van de tweede feministische golf in Nederland, die eind jaren zestig begon en duurde tot ongeveer begin jaren tachtig.

4

VARA Jaarverslag 1976, 39. VARA-archief.

5

Liesbet van Zoonen, ‘Moeten strijdende vrouwen zo grof zijn?’ De vrouwenbeweging en de media (Nijmegen 1991).

6

Els Diekerhof, Mirjam Elias en Marjan Sax, Voor zover plaats aan de perstafel. Vrouwen in de dagbladjournalistiek, vroeger en nu (Amsterdam 1986).

7

Carli Schuit en Joan Hemels, Recepten en rolpatronen. Nederlandse kranten en hun vrouwelijke lezers 1888- 1988 (Amsterdam 1988).

8

C.E. van der Maesen e.a. ed., Vrouwen en omroep. Programmamaaksters in een mannenwereld (Amsterdam 1982).

9

Marjolein Zaal, ‘Dr. W.H. Posthumus-van der Goot en de vrouwenrubrieken van de AVRO, 1936-1952’, in:

Jaarboek 1991 Stichting Film en Wetenschap Audiovisueel archief (Amsterdam 1991) 31-51.

(3)

Er ontstonden verschillende actiegroepen van vrouwen en soms ook mannen die onder meer streden voor gelijke rechten voor de vrouw op het gebied van arbeid en inkomen, onderwijs en het recht op vrije abortus. De feministes vochten bovendien voor toegang tot de media; daarover gaat het tweede hoofdstuk. Dat begint met een overzicht van de bestaande theorie over vrouwen en media, ofwel de zogenaamde gender-problematiek. Belangrijke werken daarover zijn Media, gender and identity: an introduction van David Gauntlett

10

en Gender setting: new agenda’s for media monitoring and advocacy van Margaret Gallagher

11

. Daarna wordt de rol van de media in de vrouwenbeweging en de veranderingen daarin tijdens de tweede feministische golf behandeld. Hoe keken vrouwen tegen de rol van de media (in de vrouwenbeweging) aan? Tot slot een korte beschrijving van vrouwen die in die tijd werkzaam waren in de journalistiek.

Het derde hoofdstuk besteedt aandacht aan de geschiedenis van de Nederlandse omroep, met name die van de radio, en de vrouwenprogramma’s die vanaf de jaren dertig op de Nederlandse radio werden uitgezonden. Tot slot komt in de laatste twee hoofdstukken de praktijk aan bod: de vrouwenradioprogramma’s van de VARA en hun plaats in de ontwikkeling van de tweede feministische golf in Nederland. In hoofdstuk vier wordt de ontwikkeling van Radioweekblad tot een feministisch programma beschreven en het verdere verloop van het programma. Daarbij wordt aandacht besteedt aan de samenstelling van de redactie en de reacties die het programma opleverde in de samenleving.

In het laatste hoofdstuk wordt de inhoud van het programma geanalyseerd door middel van een steekproef. Allereerst zal de onderwerpkeuze duidelijk maken welke plaats het programma innam in de vrouwenbeweging; werd de agenda van (een deel van) de vrouwenbeweging gevolgd of juist niet?

En zat daar in de zeventien jaar van uitzending verandering in? Daarnaast wordt de specifieke aanpak van Radioweekblad en Hoor Haar geanalyseerd door enkele uitzendingen dieper uit te lichten; wie kwamen er aan het woord, alleen vrouwen of ook mannen, welke vragen werden gesteld?

Bij de steekproef naar de inhoud van de programma’s maak ik onder andere gebruik van de inventarisatie die Gerwi Daniëls maakte voor het Audiovisueel Archief van het Instituut voor Beeld en Geluid (voorheen Stichting Film en Wetenschap) over de uitzendingen van Radioweekblad en Hoor Haar tussen 1977 en 1987, met onder meer een korte beschrijving van de inhoud, en van het beschikbare audiomateriaal.

12

Daarnaast heb ik voor deze scriptie onderzoek gedaan in het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum, in het archief van de VARA te Hilversum en het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) te Amsterdam.

10

David Gauntlett, Media, gender and identity: an introduction (Londen 2002).

11

Margaret Gallagher, Gender setting: new agenda’s fot media monitoring and advocacy (Londen 2001).

12

Gerwi Daniëls, Tien jaar vrouwenradioprogramma’s van de VARA 1977-1987 (Amsterdam 1995).

(4)

Het archief van de VARA over Radioweekblad en Hoor Haar is het meest uitgebreid op het

gebied van achtergrond en beleid. Er zijn veel stukken van medewerkers waarin hun ideeën over het

programma duidelijk worden en nog enkele brieven van luisteraars. Daarnaast is informatie over de

programma’s te vinden in de jaarverslagen van de VARA en andere beleidsstukken. Van de

uitzendingen zelf zijn van de meeste jaren de lijsten met onderwerpen en gasten bewaard gebleven en

er zijn bandjes van uitzendingen van Hoor Haar vanaf 1982. In het Instituut voor Beeld en Geluid zijn

meer uitzendingen van Hoor Haar te vinden, vanaf ongeveer 1980, en bovendien zijn de

geluidsbanden daar van betere kwaliteit. In het IIAV zijn naast knipselmappen over medewerkers van

de programma’s ook ongeveer tien boekjes met teksten van uitzendingen van Hoor Haar te vinden die

door de VARA zijn uitgegeven.

(5)

1

‘Verminderd toerekeningsvatbaar’.

De tweede feministische golf in Nederland

Het artikel ‘Het onbehagen van de vrouw’ van Joke Kool-Smit (1933-1981) wordt algemeen beschouwd als het begin van de tweede feministische golf in Nederland.

13

Zij schreef in 1967 op wat veel vrouwen, de meeste net als zij jong en hoog opgeleid, dachten: “Wat de meerderheid van de vrouwen betreft zou men kunnen zeggen dat de emancipatie in het passieve stadium is blijven steken:

de mogelijkheden zijn binnen de horizon gekomen, maar daar is het dan ook bij gebleven: zij zijn net als vijftig jaar geleden huisvrouw en hebben geen verdere aspiraties.”

14

1.1 De tweede sekse

Precies vijftig jaar eerder werd de lange strijd van de feministes uit de eerste feministische golf in Nederland ‘beloond’ met de invoering van passief kiesrecht voor vrouwen. In 1918 werd de eerste vrouw gekozen in de Tweede Kamer, een jaar later kregen vrouwen ook actief kiesrecht en mochten ze zelf hun stem uitbrengen. De kiesrechtkwestie was een belangrijk onderwerp van de eerste feministische golf die eind negentiende eeuw begon. In de politieke discussie over uitbreiding van het kiesrecht in de jaren 1890 werd over vrouwen vrijwel niet gesproken. Daarom werd in 1894 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK) opgericht door onder meer de bekende feministes Aletta Jacobs (1854-1929) en Wilhelmina Drucker (1847-1925). Beiden waren al jaren actief in de strijd voor vrouwenkiesrecht. Jacobs was bovendien in 1878 als eerste vrouw in Nederland afgestudeerd en Drucker richtte in 1889 de Vrije Vrouwenvereniging (VVV) op, een vereniging die streefde naar gelijkstelling van man en vrouw.

De feministes streden daarnaast voor verbetering van de positie van de vrouw op het gebied van onder meer arbeid en onderwijs. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond vrijwel ieder jaar weer een nieuwe vrouwenvereniging met specifieke doeleinden.

15

In 1898 werd in Den Haag de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid georganiseerd, ter gelegenheid van de inhuldiging van Wilhelmina als koningin. Voor het eerst lieten vrouwen zien hoe ze te werk gingen. Er werden door

13

Kool-Smit, geboren in Utrecht, had Franse taal- en letterkunde gestudeerd en was vanaf 1967 wetenschappelijk medewerker aan het Instituut Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Daarnaast was ze publiciste voor onder meer Het Parool en de NRC en redacteur van het tijdschrift Tirade. In 1979 ontving ze voor haar publicaties de Annie Romeinprijs van het feministische maandblad Opzij.

14

Kool-Smit, Joke, ‘Het onbehagen van de vrouw’, in: Idem, Hé zus, ze houen ons eronder. Een boek voor vrouwen en oudere meisjes (Utrecht-Antwerpen 1973) 11-45. Dit artikel verscheen oorspronkelijk in: De Gids 130 (1967) 43-64. Later in dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op dit artikel.

15

Van de Loo, De vrouw beslist, 16.

(6)

vrouwen gemaakte producten tentoongesteld en lezingen en congressen gegeven.

16

De organiserende vrouwen bewezen dat ze serieus in de openbaarheid konden treden. De manifestatie geldt sindsdien als mijlpaal in de geschiedenis van de vrouwenbeweging.

17

Vijfentwintig jaar na de oprichting van de VVK mochten vrouwen stemmen en werd het over het algemeen geaccepteerd dat ze een opleiding volgden of betaalde arbeid deden. Wat dat betreft had de vrouwenbeweging zeker veel bereikt. Aan de heersende opvattingen over de sekseverhoudingen veranderde echter niets. Ongetrouwde vrouwen werden in de volksmond ‘overschoten’ genoemd. De levensbestemming van de vrouw was het huwelijk en het moederschap. Ze mocht bezigheden buitenshuis hebben, maar die mochten nooit ten koste gaan van haar belangrijkste taak: zorgen voor echtgenoot en kinderen.

18

Toch heerste tot in de jaren vijftig de gedachte dat de emancipatie voltooid was. Vrouwen waren misschien niet gelijk aan mannen, maar wel gelijkwaardig. De werkelijkheid was anders. Sinds de eerste feministische golf bezaten vrouwen in theorie diverse rechten, maar in de praktijk maakten ze daar maar amper gebruik van.

19

Meisjes mochten hetzelfde onderwijs krijgen als jongens, maar kregen tegelijkertijd de boodschap mee dat het huwelijk en het moederschap hun eindbestemming was.

20

Vrouwelijke ambtenaren werden ontslagen als ze eenmaal getrouwd waren. Pas in september 1955 kwam hier een einde aan toen het parlement een motie voor afschaffing van het ontslaggebod aannam.

De motie was ingediend door Corry Tendeloo (1897-1956), Tweede Kamerlid voor de PvdA. Zij zette zich daarnaast in voor verbetering van de status van de gehuwde vrouw. Een jaar later benoemde de wet de vrouw binnen het huwelijk als ‘handelingsbekwaam’, wat betekent dat ook zij (net als haar man) gerechtigd was om beslissingen te nemen.

21

De lijn van verandering zette zich in de loop van de jaren zestig voort. Door de introductie van de pil in 1962 kreeg de vrouw voor het eerst zeggenschap op het gebied van moederschap. Niet langer was het de man die bepaalde of een vrouw bevrucht kon worden, maar de vrouw die bepaalde of ze een man het recht op bevruchting gaf.

22

Het aantal betaald werkende gehuwde vrouwen steeg van 7 procent in 1960 tot 17 procent in 1971. Hun arbeid werd bovendien steeds meer getolereerd, tenzij de

16

Idem, 17.

17

Henk te Velde, ‘Van grondwet tot grondwet. Oefenen met parlement, partij en schaalvergroting, 1848-1917’, in: Remieg Aerts e.a., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen 1999) 97-175, aldaar 161.

18

Van de Loo, De vrouw beslist, 21, 22.

19

Ribberink, Feminisme (Leiden 1987) 27.

20

Idem, 29.

21

Van de Loo, De vrouw beslist, 31.

22

Idem, 33.

(7)

moeder heel jonge kinderen had. Voorzieningen voor kinderopvang waren zeldzaam; dat werd nog gezien als noodvoorziening. In 1965 waren in heel Nederland slechts dertig kinderdagverblijven.

23

Een belangrijke stimulans voor verandering was daarnaast de publicatie van de Nederlandse vertaling van Le Deuxième Sexe van de Franse schrijfster Simone de Beauvoir in1965.

24

In dit boek werd de mannenoverheersing bekritiseerd en uitgebreid geanalyseerd hoe vrouwen in cultuur en maatschappij tot ondergeschikte sekse werden gemaakt.

25

Het kreeg veel belangstelling van jonge, hoog opgeleide vrouwen die ontevreden waren over de bestaande sekseverhoudingen en vonden dat er iets moest gebeuren. Ook voor Joke Kool-Smit was het boek een belangrijke inspiratiebron.

In de Verenigde Staten was deze discussie al eerder begonnen. In 1963 verscheen The Feminine Mystique van Betty Friedan, een analyse over de naoorlogse positie van vrouwen in de VS.

26

Net als in Nederland was daar het gezin de levensbestemming van de vrouw. Volgens Friedan waren veel vrouwen helemaal niet tevreden met die situatie; er knaagde iets, het ‘probleem zonder naam’.

Vrouwen waren niet gelijkwaardig aan mannen, ze ontleenden hun bestaansrecht vooral aan hun relatie tot echtgenoot en kinderen. Het boek leidde tot veel reacties van vrouwen die zich herkenden in het verhaal van Friedan. Eindelijk had iemand gezegd wat zij al jaren voelden.

27

Vier jaar later volgden in Nederland op het verschijnen van ‘Het onbehagen van de vrouw’ van Kool-Smit dezelfde reacties van opluchting en herkenning.

In haar artikel ‘Het onbehagen van de vrouw’ schreef Kool-Smit over hetzelfde ‘probleem zonder naam’ als Friedan had gedaan: het onbestemde gevoel van vrouwen over hun leven. Dat leven stond allereerst in het teken van trouwen en kinderen krijgen, de wensen en gevoelens van de vrouw zelf kwamen op de laatste plaats. Het was dit gebrek aan zelfbeschikkingsrecht dat de kern vormde van het probleem.

28

Daarom moesten vrouwen zelf strijden voor maatschappelijke veranderingen: “Als een grote groep vrouwen zich bewust wordt van haar rechten en plichten inzake zichzelf, dan is dat de eerste stap naar de vrijheid en naar de maatschappelijke integratie.”

29

Volgens Kool-Smit was de emancipatie van de vrouw niet voltooid en moest deze daarom een nieuwe impuls krijgen. Haar ideaal was ‘dat vrouwen en mannen de wereld en het huishouden eerlijk zouden delen’.

30

Om dat mogelijk te

23

Ribberink, Feminisme, 29.

24

Simone de Beauvoir, De tweede sekse. Deel I Feiten en mythen (Utrecht 1965). Het tweede deel, Geleefde werkelijkheid, volgde drie jaar later. In Frankrijk verscheen het boek al in 1949.

25

Anneke Ribberink, Feminisme, 35.

26

Betty Friedan, The Feminist Mystique (New York 1963). In Nederland verscheen het boek in 1971 met de titel Het misverstand vrouw.

27

Van de Loo, De vrouw beslist, 54.

28

Van de Loo, De vrouw beslist, 51.

29

Citaat uit: Kool-Smit, ‘Het onbehagen van de vrouw’, 43.

30

Joke Kool-Smit, Hé zus, ze houen ons eronder, 6.

(8)

maken was volgens Kool-Smit de beste oplossing arbeidstijdverkorting, zoals een dertig-urige werkweek.

31

1.2 Ontevreden vrouwen

Het artikel van Joke Kool-Smit fungeerde als een ‘vlam in de pan’: het zorgde ervoor dat vrouwen met elkaar over hun situatie gingen praten, dat alles bespreekbaar werd. Om ervoor te zorgen dat het niet bij praten bleef, besloot Kool-Smit in overleg met Hedy d’ Ancona, net als zij academicus en medestander in haar idealen, een organisatie op te richten.

32

Want, zo verwoordde ze het later zelf:

“Simone de Beauvoir had het bij een boek gelaten en dat was niet genoeg geweest.”

33

In het voorjaar van 1968 was het voorlopig programma van de actiegroep Vrouwen 2000 klaar.

Het werd samen met een inleidende brief en een vragenlijst verspreid onder vrienden, kennissen, collega’s en bekenden van Kool-Smit en d’Ancona en daarnaast onder kranten en tijdschriften. In de vragenlijst werd verzocht om namen van potentiële geïnteresseerden. Het lidmaatschap stond open voor werkende vrouwen die de doelstelling van de groep onderschreven. In de brief pleitten ze voor een mentaliteitsverandering ten aanzien van de positie van de vrouw.

34

De doelstelling op lange termijn was het doen verdwijnen van de scheidslijnen tussen mannen en vrouwen, gehuwd of ongehuwd. De traditionele rollen van man en vrouw moesten inwisselbaar zijn. Ze streefden naar zelfbeschikkingsrecht voor man en vrouw.

35

De kern van de organisatie werd naast Kool-Smit en d’Ancona gevormd door Elsje Engelsman- Scheen en Inez van Dijk. Het netwerk van Vrouwen 2000 groeide in rap tempo door een waar

‘sneeuwbaleffect’. In oktober was er zoveel respons van potentiële leden dat de vier het tijd vonden voor de officiële oprichting. Dat gebeurde op 26 oktober 1968 in Amsterdam op de oprichtingsvergadering, voorgezeten door Joke Kool-Smit, waar ongeveer honderdvijftig leden aanwezig waren. Om duidelijk te maken dat er ook mannen bij hoorden werd de naam van de

31

Kool-Smit, ‘Het onbehagen van de vrouw’, 44.

32

Hedy d’Ancona, in 1937 geboren in Den Haag, studeerde sociale geografie in Amsterdam. Van 1962 tot 1965 werkte ze bij de NOS en VARA-televisie als redacteur, presentator en producer van onder meer vrouwenprogramma’s. In 1981 werd ze staatssecretaris voor het emancipatiebeleid in het tweede kabinet-Van Agt. Van 1989 tot 1994 was ze minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in het derde kabinet-Lubbers.

Naast haar politieke loopbaan was D’Ancona actief in de vrouwenbeweging. Ze was medeoprichtster en redactielid van het feministische maandblad Opzij.

33

Anne Ribberink, ‘Een nieuw begin. Over het ontstaan van de tweede feministische golf in Nederland’, in:

Vrouwengeschiedenis: 8 essays (Tilburg: Instituut voor Toegepast Historisch Onderzoek 1990) 35-50, aldaar 41.

Het citaat van Kool-Smit komt uit haar artikel: ‘Is het feminisme ten dode opgeschreven?’, in: Tien over tijd 1968-1978 (Den Haag 1978) 50.

34

Ribberink, ‘Een nieuw begin’, 42.

35

Van de Loo, De vrouw beslist, 62.

(9)

actiegroep veranderd in Man Vrouw Maatschappij (MVM). In het tienkoppige bestuur zaten twee mannen.

36

Vanaf dat moment kon iedereen, man of vrouw, die de doelstellingen van MVM onderschreef lid worden. Een half jaar na de oprichting van MVM was het ledenaantal gegroeid tot duizend leden.

37

De nieuwe organisatie had inmiddels aardig wat publiciteit gekregen in de media. MVM had voor de oprichtingsvergadering persberichten verstuurd en gaf alle journalisten toegang tot de zaal. Het werkte: er kwamen reacties in de pers. Aanvankelijk was de toon van de berichtgeving redelijk welwillend, al werd de organisatie niet erg serieus genomen. Zo stond in op de Vrouwenpagina van het Algemeen Handelsblad van 1 november 1968 een stuk met de kop ‘Ach, laat die vrouwen toch’, waarin tien vooraanstaande mannen hun mening gaven over feminisme en emancipatie. Volgens couturier Max Heymans raakten vrouwen nooit uitgeëmancipeerd: “Ze worden elk jaar zelfstandiger.

Ik weet niet waar dat naar toe moet.”

38

Toen het tot de gevestigde orde doordrong dat het MVM wel degelijk menens was, werd de pers langzaamaan negatiever. De welwillendheid leek verdwenen en MVM sloeg aan het nadenken over de toekomst. Er moesten concrete plannen worden bedacht.

39

MVM stond bekend als een vereniging met een zeer degelijke aanpak. Er werd vergaderd, genotuleerd en getelefoneerd en er ontstonden werkgroepen die elk een eigen onderwerp behandelden op het gebied van onder meer onderwijs, kinderopvang, betaald werkende moeders, parttime werk, belastingen, politiek en abortus.

40

Precies twintig jaar na de oprichting hief MVM zichzelf op. MVM had op gematigde wijze met praktisch idealisme, met vergaderen, brieven, lobbyen en netwerken, bereikt wat mogelijk was geweest. Door MVM was in 1974 een Emancipatie Commissie opgericht, in 1981 opgevolgd door de Emancipatieraad die advies uitbracht aan de regering. Er waren wetten veranderd en nieuwe mogelijkheden bijgekomen. Bovendien was een bewustwording en mentaliteitsverandering op gang gekomen over de positie van mannen en vrouwen in de samenleving.

41

Achteraf kan worden gezegd dat MVM hoorde tot de eerste stroming binnen de tweede feministische golf in Nederland: het gelijkheidsdenken, waarin mannen en vrouwen als gelijken werden beschouwd. Er kwamen andere bewegingen, brutaler en radicaler, die wegen insloegen die de leden van MVM niet hadden aangedurfd.

36

Idem, 63, 63.

37

Ribberink, ‘Een nieuw begin’, 47, 49.

38

Van de Loo, De vrouw beslist, 67. Zie ook paragraaf 2.3 voor de mening van hoofdredacteur Henk Hofland over emanciperende vrouwen, namelijk zij die journalist wilden zijn.

39

Idem, 68.

40

Ibidem. Ribberink, Feminisme, 38.

41

Van de Loo, De vrouw beslist, 78, 79.

(10)

1.3 Tijd voor actie

Ruim een jaar na de eerste vergadering van MVM werd een andere vereniging opgericht: Dolle Mina.

De actiegroep ontstond toen op een avond in december 1969 een kleine groep jonge mensen, merendeels vrouwen, voornamelijk studenten, bijeenkwam in een oud pand in Amsterdam om te praten over de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. Die was in mei van dat jaar weer eens bevestigd bij de bezetting van het Maagdenhuis.

42

Tijdens de bezetting waren de vrouwelijke studenten bezig met stencils draaien en broodjes smeren terwijl de mannen vergaderden. Na afloop kregen de vrouwen lagere boetes dan de mannen en bovendien geen voorwaardelijke gevangenisstraffen. Blijkbaar waren de vrouwen verminderd toerekeningsvatbaar, merkte een vrouwelijke bezetter op.

43

De groep die in december overleg hield kwam tot de conclusie dat er een nieuwe beweging moest worden opgericht. Er was genoeg gepraat en geschreven; het was tijd voor actie. Ze noemden de nieuwe actiegroep Dolle Mina, naar de feministe en het idool van de (eerste) vrouwenbeweging Wilhelmina Drucker. Zij had als een van de weinigen in haar generatie ingezien dat, hoewel de vrouw formeel haar rechten gekregen had, de ware strijd voor de bevrijding van de vrouw nog moest beginnen.

44

De eisen van Dolle Mina waren gratis crèches, gelijk loon voor man en vrouw, afschaffing van de dubbele seksuele moraal, legale gratis abortus, openbare wc’s voor mannen en vrouwen en herziening van de rolverdeling tussen man en vrouw, zowel binnen als buiten het huwelijk.

45

De leden beseften dat publiciteit noodzakelijk was om hun doel te bereiken. Daarom verzonnen ze ludieke acties die gericht waren op het krijgen van aandacht in de media. Ze zetten daarbij de mooiste vrouwen in, ondanks hun principes over lustobjecten.

46

In de laatste week van januari 1970 trad Dolle Mina voor het eerst naar buiten. Na de eerste actie, de bezetting van Nijenrode, barste de publiciteit over de nieuwe actiegroep meteen los. In de week erna volgde in Amsterdam de ene uitgekiende actie na de andere. Dolle Mina’s riepen bij het stadhuis kersverse bruiden op geen keukenslavin te worden en vroegen ze: “Wie haalt het haardotje uit de gootsteen?”. Ze bonden openbare toiletten dicht met roze linten, omdat er geen openbare damestoiletten bestonden, ze floten mannen na op straat en zetten kinderboxen met kleine kinderen op het Beursplein om aandacht te vragen voor het tekort aan crèches.

47

42

Studenten voerden actie voor democratisering van de universiteit en bezetten daarom enkele dagen het Maagdenhuis, het administratiecentrum van de Universiteit van Amsterdam. Ze eisten medebeslissingsrecht van alle geledingen op alle niveaus van het universitaire bestel.

43

Van Soest, Meid, wat ben ik bewust geworden, 2.

44

Van Soest, Meid, wat ben ik bewust geworden, 2, 3.

45

Idem, 10.

46

Van de Loo, De vrouw beslist, 85.

47

Van Soest, Meid, wat ben ik bewust geworden, 9.

(11)

Dolle Mina bleef actievoeren en kreeg bij elke actie opnieuw publiciteit. Binnen enkele weken werd Dolle Mina een begrip in Nederland. De berichten in de media trokken de aandacht van veel vrouwen in de rest van het land, die zich herkenden in Dolle Mina. Het waren veelal doortastende vrouwen, die de gevestigde orde wilden veranderen. In het hele land werden afdelingen opgericht, die voor zover mogelijk gecoördineerd werden door de Amsterdamse kerngroep.

48

Binnen enkele maanden was de aanhang van Dolle Mina gegroeid tot naar schatting achtduizend mannen en vrouwen.

49

Ruim 450 van hen, waarvan meer dan een kwart mannen, ontmoetten elkaar op 5 april 1970 in een jeugdherberg in Arnhem voor het eerste Dolle Mina-congres. Ondanks grote interne verdeeldheid – niet iedereen was voor de organisatiestructuur en de politieke, marxistische stellingname van de Amsterdamse coördinatiegroep – werd een bindend programma opgesteld.

50

De officiële doelstelling van Dolle Mina luidde vanaf dat moment: “Ervan uitgaande dat een rolverdeling tussen man en vrouw niet te verdedigen is op grond van biologisch onderscheid, stelt Dolle Mina zich een maatschappijverandering ten doel, die gelijke ontplooiingskansen voor iedereen en onafhankelijk van sekse mogelijk maakt. Dit kan worden verwezenlijkt op grond van sociale strijd, bewustwording en mentaliteitsverandering en daardoor beëindiging van de sociaal-economische ondergeschiktheid van zowel man als vrouw.”

51

In feite was Dolle Mina hiermee veranderd in een politiek-linkse en minder feministische organisatie.

52

De interne verdeeldheid over de socialistische koers werd versterkt door de aanwezigheid van mannen in de organisatie. Waarom zaten zij bij een feministische vereniging en gingen ze niet naar een socialistische club? Steeds meer vrouwen ergerden zich daaraan en richtten eigen vrouwenpraatgroepen op.

53

Halverwege de jaren zeventig bleken steeds minder Dolle Mina’s actief te zijn. Op de landelijke vergadering in oktober 1975 kwamen slechts tien Dolle Mina’s opdagen. Het was genoeg geweest, het doel was bereikt. Dolle Mina had met spraakmakende acties, protesten en eigen publicaties de strijd voor rechten van vrouwen in heel Nederland bekendheid gegeven.

54

1.4 Specialisatie

Veel vroegere Dolle Mina’s werden actief in de feministisch-socialistische beweging, de tweede stroming binnen de tweede feministische golf, die rond 1973 was ontstaan uit de vrouwenpraatgroepen. Het verschijnsel praatgroepen was rond 1971 overgewaaid vanuit de VS en

48

Van de Loo, De vrouw beslist, 86.

49

Van Soest, Meid, wat ben ik bewust geworden, 18.

50

Idem, 31, 32.

51

Idem, 33.

52

Van de Loo, De vrouw beslist, 90.

53

Idem, 90.

54

Idem, 97.

(12)

behoorde tot de autonome vrouwenbeweging. In 1972 werd op een landelijk congres van praatgroepen besloten te starten met de studie en analyse van de maatschappelijke positie van vrouwen. Daarin stond de relatie tussen de onderdrukking van vrouwen en andere vormen van onderdrukking in een kapitalistische maatschappij centraal.

Vanaf 1973 werden door het hele land feministisch-socialistische studiedagen georganiseerd. De bijeenkomsten werden al snel fem-soc-groepen genoemd en waren in eerste instantie een groot succes.

In 1975 werd een coördinerende organisatie opgericht, het Fem-soc Platform. Daarbinnen bleef de organisatiestructuur een punt van discussie en vier jaar later werd het platform dan ook opgeheven. De feministisch-socialistische visie bleef bestaan, onder meer in het tijdschrift Katijf dat van 1980 tot 1989 verscheen.

55

Ondertussen was aan het begin van de jaren zeventig een derde stroming in de vrouwenbeweging ontstaan: het radicaal-feminisme. Ook deze beweging kwam voort uit de vrouwenpraatgroepen. De radicaal-feministen vonden dat de onderdrukking van vrouwen zo fundamenteel was dat niet met mannen of met door mannen gedomineerde organisaties zoals vakbonden en politieke partijen samengewerkt kon worden. Het patriarchaat was volgens hen de belangrijkste vorm van onderdrukking.

56

Binnen de autonome vrouwenbeweging werden verschillende zelfstandige actiegroepen opgericht.

Daarvan was Paarse September een van de eersten. De groep werd opgericht in het najaar van 1972 en bestond uit vier vrouwen: Noor van Crevel, Nel Hermans, Maaike Meijer en Stéphanie de Voogd.

Volgens hen werd de ongelijke sekseverhouding in stand gehouden door de heteronorm: de heersende opvatting dat de man-vrouwrelatie ‘normaal’ is en een homoseksuele of lesbische relatie afwijkend.

Paarse September vond dat het ‘lesbianisme’ voor feministes een politieke keuze moest zijn. De groep bleef ongeveer twee jaar bestaan.

57

Andere vrouwen uit de vrouwenpraatgroepen richtten in verschillende steden vrouwenhuizen en vrouwenkranten op. Vanaf ongeveer 1974 ontstond in Nederland een circuit van vrouwenbedrijven als vrouwenboekhandels, -uitgeverijen en -restaurants.

58

In 1972 werd het tijdschrift Opzij: radikaal feministisch maandblad opgericht door Hedy d’Ancona, Wim Hora Adema en Ad Werner, allen afkomstig uit MVM. De ondertitel zei genoeg. De koers van het nieuwe blad was radicaal- feministisch, al kwamen daarbij volgens de opvatting van MVM ook mannen aan te pas. Opzij nam afstand van Dolle Mina en de fem-soc-groepen: verschillen tussen mannen en vrouwen waren belangrijker dan de klassenstrijd.

59

55

Hedy d’Ancona e.a., Vrouwenlexicon. Tweehonderd jaar emancipatie van A tot Z (Utrecht 1989) 132.

56

D’Ancona, Vrouwenlexicon, 129.

57

Ribberink, Feminisme, 44.

58

Ibidem.

59

Van de Loo, De vrouw beslist, 107.

(13)

Los van deze stromingen waren in de loop van de jaren zeventig binnen de vrouwenbeweging steeds meer initiatieven ontstaan, elk met een specifiek onderwerp als strijdpunt. De verscheidene groepen hadden één ding gemeen: het streven naar zelfbeschikkingsrecht.

60

Zo streed het landelijke actiecomité Wij Vrouwen Eisen voor het recht op vrije abortus. Het comité werd eind 1974 opgericht door enkele Dolle Mina’s, maar vrouwen uit alle stromingen waren er in vertegenwoordigd. De abortuskwestie was een belangrijk thema in de tweede feministische golf. De leus ‘Baas in eigen buik’

is nog steeds bekend. In 1981, na zeven wetsvoorstellen, werd de nieuwe abortuswet aangenomen.

Vanaf het midden van de jaren zeventig kreeg de feministische beweging invloed binnen meer

‘gevestigde’ instituten. Op politiek niveau werd een emancipatiebeleid ontwikkeld, universiteiten kregen een afdeling vrouwenstudies en binnen de vakbeweging en sommige politieke partijen ontstonden feministische vrouwengroepen. Daarnaast werden er onder meer Blijf van mijn lijf-huizen opgezet om mishandelde vrouwen te helpen, kwam er een Landelijk Steunpunt Vrouw en Werk en een comité Vrouwen in de bijstand.

61

In de jaren zeventig kregen ook de Rooie Vrouwen in de Partij van de Arbeid (tot 1975 Vrouwencontact geheten) steeds meer politieke invloed. Ze waren in die jaren erg succesvol in het uitvoeren van hun doelstelling: het beïnvloeden van partij- en overheidsbeleid. Zo nam de PvdA in 1977 de 25-procentsnorm aan, wat betekende dat voortaan in de Kamer-, Staten- en raadsfracties en in alle partijbesturen en -commissies minstens een kwart van de leden vrouw moest zijn.

62

Ook op andere strijdpunten waren in vergelijking met de situatie aan het begin van de tweede feministische golf positieve veranderingen zichtbaar. Het aantal werkende vrouwen was verder gestegen. Het percentage gehuwde vrouwen met een betaalde baan was in 1983 twee keer zoveel (ruim 35 procent) als in 1971 (ruim 17 procent). De onderwijsachterstand van meisjes op jongens was verder verkleind en het burgerlijk huwelijksideaal was niet langer voor iedereen de norm. De belangrijkste verworvenheid van de feministische strijd was de invoering van het recht op vrije abortus. Na de aanname van de nieuwe abortuswet werd seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes het belangrijkste onderwerp waar de feministes actie tegen voerden.

63

In de jaren tachtig zette de trend van specialisatie zich verder voort. De invloed van het feminisme strekte zich uit tot vele aspecten van de maatschappij, zoals de politiek, onderwijs en arbeid. Dat vereiste specifieke deskundigheid. Aan het eind van de jaren tachtig waren de verschillende stromingen van de vrouwenbeweging uitgegroeid tot een netwerk van organisaties en samenwerkingsverbanden.

64

60

Idem, 136.

61

D’Ancona, Vrouwenlexicon, 130.

62

Ribberink, Feminisme, 48.

63

Idem, 53.

64

D’Ancona, Vrouwenlexicon, 130.

(14)

1.5 Tussenconclusie

De tweede feministische golf in Nederland kende drie hoofdstromingen. De eerste, in Nederland terug te vinden in de opvattingen van MVM, ging ervan uit dat mannen en vrouwen gelijk zijn en dus dezelfde rechten en mogelijkheden moeten hebben. De tweede stroming was de feministisch- socialistische beweging, waarin Dolle Mina en vooral de fem-soc een rol speelden. Volgens hen was de bevrijding van de vrouw onderdeel van de klassenstrijd. Tot slot was er de radicaal-feministische beweging die in Nederland voortkwam uit de praatgroepen en vond dat vrouwen niet of alleen voor het hoogst noodzakelijke moesten samenwerken met mannen, maar zich buiten hen moesten organiseren.

Deze drie stromingen liepen vaak door elkaar heen, er waren veel dwarsverbindingen en projecten waarin werd samengewerkt. Daarnaast was er een groot aantal zelfstandige feministische organisaties, zoals het abortuscomité Wij Vrouwen Eisen die niet binnen een stroming vielen. Alle groepen streden in feite voor hetzelfde: emancipatie van de vrouw. Ze wilden dezelfde kansen als mannen op het gebied van arbeid, onderwijs en wetenschap, politiek, maar bovenal wilden zij zelfbeschikkingsrecht.

Dat laatste kwam bijvoorbeeld tot uiting in de ‘strijd’ voor vrije toegang tot de media. Veel vrouwen

waren ontevreden over de berichtgeving over de vrouwenbeweging: de wereld van de media zou

teveel een mannenwereld zijn. Veel feministische organisaties zorgden daarom zelf voor publiciteit; ze

gaven zelf tijdschriften, pamfletten en boeken uit. Daarnaast gingen vrouwen zelf in de journalistiek

werken. Zo kwamen er vrouwenprogramma’s op de radio, gemaakt door en voor vrouwen. In dit

onderzoek wordt geprobeerd de radioprogramma’s van de VARA te plaatsen in dit pluriforme veld

van feministische stromingen en organisaties.

(15)

2

‘Happy housewife heroïne’. 65 Vrouwen en media

Mannen domineren het nieuws. In 2005 was in 21 procent van de nieuwsitems wereldwijd het onderwerp een vrouw, in Nederland was dat 24 procent. Dat bleek uit de resultaten van het Global Media Monitoring Project 2005. Sinds 1995 wordt eens in de vijf jaar op 16 februari in 76 landen geturfd hoeveel vrouwen er op televisie, radio en in kranten komen, als onderwerp van het nieuws of als verslaggever of presentator.

66

Ondanks kleine verschuivingen in de inhoud van het nieuws reflecteren de media over het algemeen nog steeds een masculiene visie op de wereld en op wat belangrijk is, blijkt uit andere onderzoeken in diverse landen. Het stijgen van het aantal vrouwelijke journalisten zal volgens onderzoekster Margaret Gallagher de representatie van vrouwen in de media niet verbeteren.

67

2.1 M/V

In de jaren zeventig werd voor het eerst onderzoek gedaan naar de wijze waarop mannen en vrouwen in de media werden gerepresenteerd. Daaruit bleek dat vrouwen minder frequent het onderwerp waren in het nieuws. Een andere belangrijke uitkomst was dat vrouwen ook minder vaak werden gebruikt als deskundige. Vrouwen kwamen bovendien alleen aan het woord als anoniem voorbeeld van de publieke opinie of als huisvrouw, consument, buurvrouw of als moeder, zus of vrouw van een man die in het middelpunt stond of het slachtoffer was.

68

Communicatiewetenschapper George Gerbner noemde de onderrepresentatie van vrouwen in het nieuws in 1972 symbolic annihilation: vrouwen werden volgens hem onzichtbaar gemaakt door de media. Enerzijds doordat hun visies of perspectieven op de wereld niet in het nieuws kwamen. Anderzijds doordat, wanneer vrouwen wel

‘zichtbaar’ waren, de manier waarop ze gerepresenteerd werden bepaald werd door de vooroordelen van degenen die de agenda bepaalden, en dat waren merendeels mannen.

69

Diverse studies wezen uit dat de mannen en vrouwen die te zien waren in advertenties en in vrouwenbladen, maar ook in andere media, inderdaad gebaseerd waren op stereotiepen.

70

Mannen werden meestal afgebeeld op het werk, vrouwen thuis als huisvrouw en moeder. Mannen waren actief,

65

Citaat uit: Betty Friedan, The Feminine Mystique (3e druk; Harmondsworth 1965) 59.

66

Vivian de Gier, ‘Vrouwen weer geen nieuws’, Opzij 33 (afl. 4 2005) 73.

67

Margaret Gallagher, Gender setting: new agenda’s for media monitoring and advocacy (Londen 2001) 7.

68

Stuart Allan, News Culture (2e druk; New York 2004) 129.

69

Gallagher, Gender setting, 3.

70

Met vrouwenbladen worden ‘traditionele’ vrouwentijdschriften bedoeld, die gericht zijn op het vermaken van

(huis)vrouwen, zoals in Nederland Margriet en Libelle.

(16)

zelfverzekerd, moedig, intelligent en vindingrijk. Vrouwen waren passief en afhankelijk van mannen.

Het waren jonge en aantrekkelijke huisvrouwen die ervan droomden hun hardwerkende echtgenoten te imponeren door het nieuwste wasmiddel te gebruiken.

71

Volgens een ander onderzoek werden vóór 1970 in advertenties in tijdschriften vrijwel nooit werkende vrouwen afgebeeld, tenzij een enkele keer als de stereotype kapster of secretaresse. Begin jaren zeventig bleek uit een inhoudsanalyse naar reclamespotjes op televisie dat in driekwart van de spotjes waarin vrouwen een belangrijke plaats innamen, reclame gemaakt werd voor keuken- of badkamerproducten.

72

Deze stereotiepen werden tien jaar later nog steeds gebruikt. Toch werd het langzamerhand gebruikelijker om mannen ook thuis af te beelden, in de rol van echtgenoot of vader, en steeg het aantal baantjes voor vrouwen.

73

In de jaren zeventig en tachtig waren vrouwentijdschriften aan het veranderen; ze hielden rekening met de veranderde positie van de vrouw in de maatschappij.

74

2.2 Feministische kritiek

In de jaren zestig kwam er vanuit de opkomende vrouwenbeweging kritiek op media-instellingen en hun producties. Volgens Betty Friedan, zelf al jaren werkzaam voor vrouwenbladen, was het beeld dat de bladen uitdroegen van de vrouw als gelukkig getrouwde huisvrouw gebaseerd op een mythe: “Love and children and home are good, but they are not the whole world, even if most of the words now written for women pretend they are.”

75

In werkelijkheid voelden veel vrouwen zich eenzaam en geïsoleerd. De discrepantie tussen het droombeeld van de happy housewife heroïne en de werkelijkheid leidde volgens Friedan tot een massale identiteitscrisis van Amerikaanse vrouwen.

76

De kritiek van Friedan was voornamelijk gericht op advertenties in vrouwentijdschriften, maar ook op de redacties zelf, omdat zij er niets aan deden om dat beeld te bagatelliseren. In plaats daarvan benadrukten de bladen juist het belang en de sociale waarde van de huisvrouw.

77

Ook in de Nederlandse vrouwenbeweging werd kritiek geuit op de media. De soms sterk van elkaar verschillende groeperingen waren eensgezind in hun mening over de Nederlandse massamedia:

de inhoud deugde niet. De sociologische werkelijkheid werd niet juist gerepresenteerd en er was vaak sprake van een ‘traditioneel’ vrouwbeeld. De feministes eisten dan ook allen hetzelfde: de media

71

David Gauntlett, Media, gender and identity: an introduction (Londen en New York 2002; herdruk 2005) 50, 56. Van Zoonen, ‘Waarom moeten strijdende vrouwen zo grof zijn?’, 9.

72

Gauntlett, Media, gender and identity, 55.

73

Idem, 50.

74

Idem, 52.

75

Citaat uit: Friedan, The Feminine Mystique, 59.

76

Liesbet van Zoonen, Tussen plezier en politiek: feminisme en media (Amsterdam 1988) 7.

77

Gauntlett, Media, gender and identity, 50.

(17)

moeten een meer realistisch vrouwbeeld tonen.

78

Die eis werd door de verschillende organisaties op verschillende manieren duidelijk gemaakt.

Dolle Mina bezette in februari 1970 de redactie van het damesblad Margriet om gewapend met bezems, stoffers, doeken en bussen deodorant een grote schoonmaakactie te houden. Ze wilden het gebouw zuiveren van ‘kwade invloeden’. Op de stencils die Dolle Mina uitdeelde stond te lezen: ‘U met uw suikerzoete (ouwe) hoer journalistiek bedwelmt het huisvrouwenproletariaat’ en ‘Uw knusse rubriekjes en artikeltjes, uw verrukkelijke reportages over ons geliefd koningshuis zijn juist wat de huisvrouw, simpele ziel, nodig heeft, nietwaar. U probeert haar dagen te vullen met recepten, knip- en breipatronen en romantische vervolgverhalen. U leert de vrouw haar plaats: thuis en dienstbaar zijn aan man en kinderen. De vervulling van het vrouw-zijn, het produceren en opkweken van een nageslacht, vergeet u ook al niet. Kortom, er zit een luchtje aan de damesbladen’. In het redactielokaal van Margriet ontstond een levendige discussie tussen de bezetters en de redactieleden. De actie leverde veel publiciteit op.

79

De kritiek van Dolle Mina richtte zich niet alleen op damesbladen, maar ook op de televisie, de radio, de dag- en weekbladen, de reclame en de kinderboeken. Volgens Hanneke Acker, journaliste en bij Dolle Mina actief in de groep die zich bezighield met de media, werd overal ‘het traditionele beeld van de vrouw hardnekkig gereproduceerd’.

80

Ook andere vrouwenorganisaties voerden acties om duidelijk te maken dat het stereotype beeld van de vrouw als echtgenote, moeder en huisvrouw niet juist was. MVM begon in 1974 de Meld- en Regelkamer (MERK) om seksisme in de media tegen te gaan. De groep stuurde ingezonden brieven naar kranten, bestookte reclamemakers met kritiek en hield lezingen. Vanuit het hele land werd materiaal gestuurd en al snel besloten de vrijwilligsters zich toe te spitsen op reclame, omdat ze de

‘discriminatieberg’ niet aankonden. MERK pleitte voor een herziening van de reclamecode, zodat ‘de stereotypering en infantilisering van mannen en vrouwen, het gebruik van vrouwen als sexobject en voor de versiering en opluistering van producten in reclameboodschappen, wordt uitgesloten’.

81

Veel vrouwenorganisaties richtten een eigen medium op om hun doelstellingen bekend te maken en een podium te hebben voor discussies. In de gevestigde media was daar slechts een enkele keer gelegenheid voor. Organisaties als MVM en Dolle Mina brachten hun maandelijkse verenigingsnieuws zelf uit en in veel grote steden met een vrouwenhuis was ook een vrouwenkrant.

Het radicaal-feministisch collectief De Strijdijzers van het Amsterdamse vrouwenhuis publiceerde eind jaren tachtig Feminisme in de Mediamangel, waarin ze vrouwen opriepen alle banden met de

78

Van Zoonen, Tussen plezier en politiek, 10.

79

Van Soest, Meid wat ben ik bewust geworden, 11.

80

Geciteerd in: Diekerhof, Elias en Sax, Voor zover plaats aan de perstafel, 48.

81

Van Zoonen, Tussen plezier en politiek, 8.

(18)

bestaande media te verbreken. Volgens hen waren de media in handen van mannen en dus per definitie onderdrukkend voor alle vrouwen; ze leerden vrouwen dat ze passief en ‘man-georiënteerd’ zijn.

82

De meerderheid van de tijdschriften had te kampen met financiële tekortkomingen en ideologische conflicten en verdween meestal even snel als ze kwamen. Vaak bleef het bij een incidentele uitgave.

83

Het feministisch-socialistische tijdschrift Katijf hield het daarentegen negen jaar vol. Nog succesvoller was het door leden van MVM opgerichte radicaal-feministisch maandblad Opzij dat snel groeide en bovendien nog steeds bestaat.

De feministische kritiek kwam niet alleen vanuit de vrouwenorganisaties, maar ook vanuit de wetenschap. In het midden van de jaren zeventig ontstond aan Nederlandse universiteiten de discipline vrouwenstudies, in navolging van de opbloei van Women’s Studies aan universiteiten in de Verenigde Staten. Onderzoeksters van verschillende wetenschappelijke disciplines wilden hiermee het belang van de rol van vrouwen aan de universiteit aangeven. Ze beoogden tevens een andere kijk te bieden op de verhoudingen tussen de seksen.

84

Ondertussen drong het ook in de gevestigde media door dat er iets aan het veranderen was. De samenleving wilde een eigen stem. In de dagelijkse nieuwsverslaggeving kregen ze dat in de vorm van een doorgaans anonieme voorbijganger die zijn of haar mening gaf over een nieuwsfeit. Op de radio verschenen vanaf 1964 programma’s bij de KRO, NOS en VARA waarin ‘gewone luisteraars’

mochten participeren via de telefoon of in de studio.

85

Ook vrouwen kregen een eigen stem. Er waren altijd al vrouwenprogramma’s op radio en televisie en vrouwenpagina’s in de kranten geweest, maar die waren voornamelijk gericht op huisvrouwen en gevuld met recepten- en mode-rubrieken. In de loop van de jaren zeventig werden de vrouwenprogramma’s en –pagina’s steeds meer emancipatorisch van aard. Ze gaven niet langer alleen tips over huishoudelijke zaken, maar ook nieuws over de vrouwenbeweging en, doordat er steeds meer werkende vrouwen waren, over arbeid en vrouwen. Zo verschenen er interviews met de eerste vrouwelijke rechter, de eerste vrouwelijke notaris en vrouwen in de politiek.

86

Vrouwenprogramma’s worden apart behandeld in het volgende hoofdstuk, nu wordt eerst dieper ingegaan op vrouwelijke journalisten.

82

Van Zoonen, Tussen plezier en politiek, 8.

83

D’Ancona, Vrouwenlexicon, 380.

84

Van de Loo, De vrouw beslist, 199-201.

85

Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 346.

Over participatiejournalistiek en de emancipatie van de media meer in het volgende hoofdstuk.

86

Diekerhof, Elias en Sax, Voor zover plaats aan de perstafel, 46.

(19)

2.3 Vrouwen in de journalistiek

Vrouwelijke journalisten waren eind jaren zestig een uitzondering op een redactie. De journalistiek was in die tijd nog een echt mannenbolwerk. In 1968 was slechts 4,6 procent van de journalisten die reageerden op een journalistieke enquête vrouw. In datzelfde jaar waren 179 vrouwen lid van de journalistenkringen, op een totaal van 2362 leden. Op de jaarvergaderingen werden tot begin jaren zeventig zelfs ‘schaduwprogramma’s’ georganiseerd voor de echtgenotes van bestuurders en afgevaardigden.

87

Bij sollicitaties kregen vrouwen de vreemdste opmerkingen: “De hoofdredacteur zei tegen me: ‘Ik heb eigenlijk iets tegen vrouwen in de journalistiek, al die flauwekul altijd, ze worden ongesteld en ze willen op den duur altijd trouwen. Hij vroeg me: ‘Ben je verliefd, verloofd, getrouwd?’ Toen ik ontkennend antwoordde, deelde hij me mee dat het wel de bedoeling was dat dat zo bleef.”

88

Ook leek er een grens te zijn voor het aantal vrouwen dat op een redactie getolereerd werd. Een hoofdredacteur zei tegen een chef die achter elkaar drie vrouwen had aangenomen: “Nu is het afgelopen, het is tijd dat er een pik bij komt.”

Ook de hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, Henk Hofland, had het niet zo op vrouwelijke journalisten. In 1969 zei hij in De Journalist dat je op vrouwelijke journalisten niet kon rekenen: “Ze hebben toch allemaal die chantagementaliteit, ze buiten hun vrouw-positie uit: Sorry, ik heb geen zin, hoofdpijn, dat onderwerp ligt me niet – is ’t niet zo? (…) Van een hoofdredacteur vraagt het meer afstand, inzicht en verdraagzaamheid om met een vrouw te werken. Ze willen toch allemaal eenmaal per maand over hun bol worden geaaid, en als je daar het talent niet voor hebt komen er snel problemen.”

89

Veel vrouwelijke journalisten schreven voornamelijk voor de vrouwenpagina. Dat was vaak de enige plek voor nieuws over vrouwen. De interesse voor de vrouwenbeweging was bij de rest van de redactie niet zo groot. Dit beeld wordt bevestigd door Jacques Fahrenfort, hoofdredacteur van de Telegraaf: “Ik ben zelf nooit in aanraking geweest met de vrouwenbeweging. Dat was ook het terrein van de vrouwenpagina. Andere redacties hadden daar weinig mee te maken.”

90

Al werden de vrouwenpagina’s als gevolg van de vrouwenbeweging minder huishoudelijk en was de nieuwswaarde een stuk gestegen, niet alle journalistes waren even blij met de speciale ruimte voor vrouwennieuws. Anne Biegel, redactrice van dagblad De Tijd, was blij met elke opheffing van het aparte vrouwenhoekje: “Want of ik nu in een rubriek schreef of elders in de krant, nooit heb ik me

87

Idem, 364, 365.

88

Geciteerd in idem, 79

89

Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 364. Daarin geciteerd uit: Ria van Haaster, ‘Welke eisen stelt u aan een verslaggeefster?’, De Journalist 15 februari 1969, 13.

90

Geciteerd in: Van Zoonen, ‘Moeten strijdende vrouwen zo grof zijn?’, 119.

(20)

speciaal tot vrouwelijke lezers gericht.” Een bericht over een pensioenregeling voor verpleegsters hoorde volgens haar gewoon thuis op de nieuwspagina’s, maar dat werd niet door iedereen op de redactie zo gezien. “Als zulk nieuws dan werd weggedrukt door een verslag van een voetbalwedstrijd, werd ik woedend.”

91

Mede door de kritiek vanuit de vrouwenbeweging stopten tussen 1965 en 1970 de meeste landelijke dagbladen met hun wekelijkse vrouwenhoekje.

92

Toch veranderde aan de inhoud van de krant aanvankelijk niet veel. Volgens Johan van Workum, chef binnenland bij Trouw, kreeg je nauwelijks mensen zover om over vrouwenzaken te schrijven: “Mannen doen het niet omdat ze over de eerste de beste regel al een rij vrouwen aan hun bureau krijgen die het ergens niet mee eens zijn.

Het is nooit goed wat mannen over vrouwen schrijven, dus laten ze het maar liever. En de vrouwelijke journalisten zeggen: ‘Laat ons nu eens ergens over schrijven dat niet stereotiep is’. Zij willen liever financieel redacteur zijn.”

93

Hanneke Acker koos er in 1974 wel voor te gaan werken bij de vrouwenpagina van het Utrechts Nieuwsblad, om strategische redenen. Het was volgens haar de enige manier om nieuws over vrouwen in de krant te krijgen: “Als ‘vrouwennieuws’ al niet op persbureaus in de prullenmand komt, dan gebeurt dat op de redactie wel. Nu is mijn bureaula de vrouwennieuwsprullenbak. Het komt in de krant, al is het op de vrouwenpagina.”

94

Want ook Acker was ontevreden over de vrouwenrubrieken:

“In zo’n redactioneel hoekje voor vrouwen ligt toch het idee besloten dat de rest van de krant bedoeld is voor mannen. Het heeft iets minachtends aan te nemen dat vrouwen geen interesse hebben voor het wereldgebeuren en dat daarom aan hun belangstelling tegemoet wordt gekomen in een rubriek met gezellige huis- tuin- en keukenonderwerpen.”

95

Toch werden vrouwen langzaam een meer geaccepteerd verschijnsel in de journalistiek. Door de opkomende vrouwenbeweging was er een toenemend aantal vrouwen dat betaalde arbeid verrichtte en kwam het vraagstuk van de vrouwenemancipatie op de politieke agenda te staan. In 1980 ging de Wet op Gelijke Behandeling van kracht. Werkgevers mochten geen onderscheid meer maken tussen mannen en vrouwen bij het vervullen van vacatures, bij promoties of bij ontslag. Halverwege de jaren tachtig was een kwart van de journalisten vrouw.

96

91

Geciteerd in: Diekerhof, Elias en Sax, Voor zover plaats aan de perstafel, 46.

92

Carli Schuit en Joan Hemels, Recepten en rolpatronen. Nederlandse kranten en hun vrouwelijke lezers 1888- 1988 (Utrecht 1988) 187.

93

Geciteerd in Diekerhof , Elias en Sax, Voor zover plaats aan de perstafel, 50.

94

Idem, 48

95

Geciteerd in: Idem, 47.

96

Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 365.

(21)

2.4 Tussenconclusie

Vanaf de jaren zestig leverden feministes kritiek op de stereotypering van mannen en vrouwen in de media en in advertenties. Vooral in advertenties en damesbladen werden de sekses steeds op dezelfde manier neergezet: de man als hardwerkende kostwinner, de vrouw als huisvrouw die thuis bleef en voor de kinderen zorgde. Het beeld van de happy housewife heroïne strookte met de werkelijkheid en veroorzaakte daardoor een massale identiteitscrisis onder vrouwen.

Een ander punt van kritiek had betrekking op de wijze waarop vrouwen in het nieuws te zien waren. Als ze dat al waren was het meestal als slachtoffer of als ‘vrouw van’. Ook voor de speciale vrouwenpagina’s en -rubrieken in dag- en weekbladen hadden de feministes geen goed woord over.

Het was minachtend om een knus hoekje voor de vrouw te maken, alsof vrouwen niet geïnteresseerd waren in het wereldnieuws. Ook toen de nieuwswaarde van de vrouwenpagina’s steeg door de komst van de vrouwenbeweging, was het niet goed. Dat nieuws hoorde volgens de feministes thuis op de nieuwspagina’s. Veel vrouwelijke journalisten weigerden zelfs om voor de vrouwenrubriek te schrijven, want dat zou het stereotype beeld alleen maar bevestigen. Ze hadden op de redactie al een minderheidspositie en wilden niet opdraaien voor het gezellige ‘huis- tuin- en keukenhoekje’.

Door de kritiek stopten veel dagbladen met het maken van speciale vrouwenpagina’s, maar het gevolg was dat veel nieuws over vrouwen en de vrouwenbeweging helemaal niet meer in de krant kwam. Op die manier werden vrouwenactiegroepen ‘gedwongen’ hun eigen media op te richten. Zo kwamen er feministische tijdschriften als Opzij en Katijf en vrouwenkranten. Bij de omroep veranderde er ook wat, althans, enkele al langer bestaande vrouwenprogramma’s werden ‘veroverd’

door programmamaaksters en werden emancipatorisch of zelfs feministisch van aard. Daarover meer

in hoofdstuk 3 en 4.

(22)

3

Van verzuiling tot emancipatie.

Korte geschiedenis van de Nederlandse omroep en programma’s voor vrouwen

Op een donderdagavond in november 1919 zond radiofabrikant Hanso à Steringa Idzerda in Den Haag via een zelfgemaakte radiozender een drie uur durend muziekprogramma uit. Het was de eerste radio- uitzending in Nederland.

97

Door aankondigingen in de pers en per post wist hij, als eerste in de wereld, een vaste band te creëren met zijn luisteraars.

98

Toen na een jaar of vijf de eerste vaste programma’s werden uitgezonden werd het vrij snel duidelijk dat vrouwen de grootste groep luisteraars vormden.

Zij waren overdag thuis en hadden alle tijd om naar de radio te luisteren terwijl ze met het huishouden bezig waren.

3.1 Vier zuilen, vier omroepen

Vóór de uitzendingen van Idzerda werd de radiotechniek voornamelijk toegepast in particuliere commerciële doeleinden zoals de scheepvaart. Idzerda was de eerste in Nederland die inzag dat potentiële luisteraars afhankelijk gemaakt konden worden door ze van tevoren te lokken met zaken die hen interesseerden.

99

Pas in 1922 werd de ether in Nederland gebruikt voor nieuwsdoeleinden, een functie die in de Verenigde Staten al twee jaar eerder was ontdekt. Persbureau Vaz Dias zond met een radiozender vanaf de Amsterdamse Effectenbeurs - vanwaar ze al twee jaar beursberichten verspreiden - algemene nieuwsberichten naar abonnees in het hele land. De abonneeradio bleek echter niet zo goed aan te slaan als werd gedacht.

Mede daarom begon een programmacomité van een zender in Hilversum met gratis proefuitzendingen, geholpen door de techniek en de mensen van de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (NSF), die ooit was opgericht voor de productie van apparatuur voor scheepvaartcommunicatie. In april 1924 verenigden de radioamateurs zich in de Hilversumsche Draadlooze Omroep (HDO). Gesponsord door Philips Gloeilampenfabriek NV, die ook twee zendmasten uitleende, verzorgden ze onder meer de uitzendingen van een concertenreeks van het Concertgebouworkest.

100

97

Huub Wijfjes, ‘Inleiding’, in: Huub Wijfjes ed., Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994 (Zwolle 1994) 8-13, aldaar 9.

98

Wijfjes, Omroep in Nederland, 9.

99

Huub Wijfjes, ‘Het radiotijdperk, 1919-1960’, in: Idem, Omroep in Nederland, 40-74, aldaar 43.

100

Wijfjes, ‘Het radiotijdperk', 44, 45.

(23)

De HDO begon in 1925 met het tweemaal per dag voorlezen van omroepberichten. Daarvoor waren ze al gestart met het live uitzenden van grote gebeurtenissen als een toespraak van de minister van Financiën H. Colijn, het grote Katholieke Eucharistisch Congres en een debat over ontwapening tussen generaal C.J. Snijders en het vrijzinnige Kamerlid prof. dr. D. van Embden. Dit waren uitzendingen voor een specifiek publiek die een groot bereik zouden kunnen hebben. Het leidde tot de oprichting van verschillende verzuilde omroepverenigingen.

101

De verschillende groepen in de Nederlandse samenleving, met name de confessionelen, beseften dat de radio een belangrijke rol kon spelen in de volksontwikkeling en wilden het medium niet in handen laten vallen van een algemene of nationale omroep.

102

De protestanten en de katholieken waren de eerste zuilen die een omroep oprichtten: de Christelijke Radiovereniging (NCRV) in 1924 en de Katholieke Radio Omroep (KRO) in 1925.

Daarmee dwongen ze de andere maatschappelijke groeperingen als het ware tot hetzelfde: in 1925 werd de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) opgericht, een jaar later gevolgd door de kleinere Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO) in 1926. In 1927 werd de HDO omgevormd tot de Algemene Vereniging ‘Radio Omroep’ (AVRO).

103

In datzelfde jaar werd een tweede zender in gebruik genomen, waarop de KRO en de NCRV uitzonden.

104

De VARA was opgericht door sociaal-democratische arbeiders en was in feite een bundeling van ongestructureerde lokale groepjes radioamateurs, die opkwamen voor het socialistische geluid. Ze vreesden dat ze door de oprichting van confessionele omroepen in een toekomstige omroepregeling weggedrukt zou worden. De leiding van de Sociaal-democratische Arbeiderspartij (SDAP) en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) waren aanvankelijk geen voorstander van een socialistische omroep; ze zagen meer in een nationale omroep of waren zelfs helemaal niet overtuigd van de betekenis van de radio. Toch ging de VARA in 1927 een formele binding aan met SDAP en NVV.

105

De omroepen verwierpen allen een commerciële basis onder het Nederlandse omroepstelsel. Ze vonden dat ze een culturele en opvoedende taak hadden. Dat streven werd gelegitimeerd door de grote omvang van de achterban en de steun van maatschappelijke groepen. Het ledenaantal van de verschillende omroeporganisaties groeide snel: rond 1930 waren ze elk de grens van honderdduizend

101

Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 154, 155.

102

Jo Bardoel e.a., Marges in de media. Het verbroken contact tussen omroep en publiek (Baarn 1975) 13.

103

Wijfjes, ‘Het radiotijdperk’, 48-50.

104

Bardoel, Marges in de media, 14.

105

Wijfjes, ‘Het radiotijdperk’, 48.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het percentage verdachten waarbij alleen soft drugs werden aangetroffen, blijkens de processen-verbaal wegens overtreding van de Opiumwet, in de jaren 1971 t/m sept: 1974,

Zoals gezegd zal in dit rapport verslag gedaan worden van de eerste fase van het onderzoek dat gericht is op het effect van de wetswijziging en op een glo- bale inventarisatie van

Gesteld kan worden dat Stempels zeer gebrekkig functioneerde als hoofdredacteur: hij gaf onvoldoende leiding en werd door redacteuren als weinig stimulerend ervaren; hij

Wie komt er alle jaren Daar weer uit Spanje varen. Over de grote

Ben van Kaam, Parade der mannenbroeders. Flitsen uit het protestantse leven in Nederland in de jaren 1918-1938.. misschien een uitbarsting kon voorkomen. Even nog kopjes

Hij is ondervoorzitter van het beheerscomité van het Fonds voor de Medische Ongevallen, lid van de Ethische Commissie Zorg van UZ en KU Leuven en van het Raadgevend Comité

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners