• No results found

INLANDSCHE BEVOLKING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INLANDSCHE BEVOLKING"

Copied!
182
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

REGELING VAN HET PRIVAATRECHT

VOOR DE

INLANDSCHE BEVOLKING

IN_DE

MINAHASSA-DISTRHJÎEN DER RESIDENTIE MENADO.

TENGEVOLGE OPDRACHT DER REGEERING SAMENGESTELD DOOR Mr. J. H. CARPENTIER ALTING,

EERSTE GEDEELTE.

BURGERLIJKE STAND; HUWELIJK; AFSTAMMING; ADOPTIE,

TWEEDE STUK.

O N T W E R P E N .

UITGEGEVEN MET MACHTIGING DER REGEERING.

B A T A V I A L A N D S D R Ü K K E K I J

1902. '

(2)

0005 7040

(3)
(4)
(5)

REGELING VAN HET PRIVAATRECHT

VOOH DE

INLANDSCHE BEVOLKING

MINAIIASSA-DISTRICTEN DER RESIDENTIE MENADO.

TENGEVOLGE OPDRACHT DER REGEERING SAMENGESTELD Mr. J. H. CARPENTIER ALTING.

EERSTE GEDEELTE.

BURGERLIJKE STAND; HUWELIJK; AFSTAMMING; ADOPTIE.

T AVEEDE STUK.

O N T W E R P E N .

UITGEGEVEN MET MACHTIGING DER REGEERING

B A T A V I A

L A N D S D R U K K E R I J 1902.

[jUt W » - * VOLKENKU

(6)
(7)

ONTWERP ORDONNANTIE TOT VASTSTELLING VAN EEN REGLEMENT OP DE AFSTAMMING EN DE GEVOLGEN VAN AFSTAMMING

ONDER DE INLANDSCHE BEVOLKING IN DE MINA- HASSA-DISTRICTEN VAN MENADO.

IN NAAM DER KONINGIN!

DE GOWEENETTR-GENERAAL VAN" NEDERLANHSCH-LATDIË,

Den Baad van Nederlandseh- Indië gehoord ;

Aan allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut !

doet te weten:

Dat Hij, het wenschclijk achtende de af- stamming en de gevolgen van afstamming onder do Inlandsche bevolking der Mina- hassa-districten van de Residentie Menado ïe regelen;

Lettende op de artikelen 30, 29, 31, 33, 75 en 109 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Tndië;

Heeft goedgevonden en verstaan:

Vast te stellen het volgende:

TWEEDE STUK.

(8)

EEGLEMENT o p d e a f s t a m m i n g e n d e g e v o l g e n v a n a f s t a m m i n g o n d e r d e I n ] a n d s e h e b e - v o l k i n g i n d e M i- n a h a s s a-d i s t r i e t e n v a n d e E e s i d e n t i o M e n a d o.

HOOFDSTUK I.

V a n A f s t a m m i n g .

ARTIKEL 1.

Burgerlijke betrekkingen Tusschen het kind en zijne ouders, als- Ontstaan uit afstam- mede tusseken het kind en de bloedverwan- ming alleen. t e n z iin e r o u < l e r s> hestaan burgerlijke be-

trekkingen ten gevolge der afstamming van

* het kind uit die ouders.

AHTIKEL 2.

Bewijs van moederschap. (1) De geboorte van een kind uit eene bepaalde vrouw wordt, behoudens tegenbe- wijs, bewezen door de geboorteakte, over- eenstemmende met onafgebroken bezit van staat. Bij gebreke van beide of van een van beide, kan dat bewijs geleverd worden door alle middelen rechtens, geschikt om aan te toonen dat het kind is geboren uit eene bepaalde vrouw.

(2) Ten aanzien van het kind welks ge- boorte, wegens het op dat tijdstip niet be- staan eener wettelijke verplichting daartoe, niet in een register van den burgerlijken stand is ingeschreven, maar dat den Chris- telijken doop heeft ontvangen, wordt aan

(9)

do doopaktc, opgemaakt door een bedie- naar van den godsdienst of geestelijke van eene Christelijke gemeente of kerk de- zelfde kracht van bewijs toegekend als in het eerste lid van dit artikel is toegekend aan de geboorteakte.

ARTIKEL 3.

Bewijs van vaderschap (1) Indien een kind geboren wordt tij- bij huwelijk. d °n s het huwelijk der moeder of binnen

drie honderd dagen na de ontbinding van dat huwelijk, wordt, behoudens tegenbe- wijs, de echtgenoot der moeder vermoed do vader van het kind te zijn, indien hiermede de staat, die het kind onafgebroken beze- ten heeft, overeenstemt.

(2) Onder „echtgenoot" wordt, zoo hier als elders in dit reglement, ook begrepen hij, die in het tijdperk tusschen den drie- honderdsten dag voor de geboorte van het kind en die geboorte met de moeder ge- huwd was.

ARTIKEL 4.

Erkenning. (1) -^e v ader v a n het kind, die niet te- vens is de echtgenoot der moeder, is be- voegd het kind voor het zijne te erkennen.

(2) Erkenning kan, tenzij ze plaats heeft ter gelegenheid van een huwelijk, niet anders geschieden dan door een meer- derjarige,

(3) Erkenning, met inachtneming der voorgeschreven bepalingen gedaan, strekt tot bewijs van afstamming, behoudens te- genbewijs.

(10)

ARTIKEL 5.

Wijze van erkenning. Erkenning geschiedt:

1°. voorzoovcr Christenen betreft, ter gele- genheid van den doop van het kind, in- dien de vader voor den bedienaar van den godsdienst of den geestelijke ver schenen, uitdrukkelijk verklaart het kind als het zijne te erkennen, van welke verklaring, evenals van de volgens de artikelen 10 en 11 vereischte toe- stemmingen, indien die gelijktijdig wor- den gegeven, uitdrukkelijk in de doop- akte moet worden melding gemaakt;

2°. bij de geboorteakte, dan wel bij bijzon- dere akte verleden voor den Ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand;

3°. voor zoover Christenen en heidenen be- treft, ter gelegenheid van het huwelijk der ouders.

ARTIKEL G.

i

Kind geboren uit eene Het kind verwekt bij eene, niet tot de niet-Minahassa-vrouw. Inlandsche bevolking der Minahassa-dis-

tricten van Menado behooren.de, vrouw kan worden erkend.

ARTIKEL 7.

Nog ongeboren en reeds Het kind waarvan eene vrouw zwanger is, Overleden kinderen. alsmede het overleden kind, dat nakomelin-

gen heeft nagelaten, kan worden erkend.

(11)

A R T I K E L 8.

Kinderen in overspel ver- (1) Indien in het tijdperk, loopende

wekt. van dvn driehonderdsten t o t den honderd- tachtigsten dag voor de geboorte van het kind hetzij de vader, hetzij de moeder ge- huwd was, kan erkenning, voor zooveel Christenen en heidenen betreft, niet plaats hebben vóór ontbinding van dat huwelijk.

(.2) I n dit geval kan voorts de erken- ning, zoolang de moeder leeft, hare woon- of verblijfplaats niet onbekend is en zij niet wegens gebrek aan verstandelijke vermo- gens onder curateele is gesteld, alleen ge- schieden op de wijze in artikel 5 sub 3° be- doeld.

A R T I K E L 9.

Kinderen in bloedschande Het kind, door een Christen of heiden Verwekt. in bloedschande verwekt, kan. alleen worden

erkend op de wijze in artikel 5 sub 3° be- doeld, nadat, in de gevallen waarin dat mo- gelijk is, de vcreischte vergunning voor het huwelijk der ouders zal zijn verkregen.

A K T I K E L 10.

Toestemming der moeder. C1) E r k e n n i n g zal tijdens het leven der moeder, tenzij hare woon- of verblijfplaats onbekend is of zij niet in staat is h a r e n wil uit te drukken, geen gevolg hebben zoolang zij niet hare toestemming daartoe heeft ge- geven, hetzij bij do akte waarin de erken- n i n g is gedaan, hetzij bij eene afzonderlijke akte van den burgerlijken stand.

(12)

(2) Die toestemming kan mede worden verleend bij notarieele akte.

(3) Indien die toestemming bij afzon- derlijke notarieele akte is gegeven, is de notaris, die die akte heeft opgemaakt, ver- plicht een afschrift daarvan toe te zenden aan dengeen door wien de, de erkenning ia-

houdende, akte is opgemaakt die van den inhoud aanteekening houdt op den kant der laatstgemelde akte.

AETIKEL 11.

Toestemming van het kind. (1) Erkenning van een meerderjarig kind zal tijdens zijn leven, tenzij zijne woon- of verblijfplaats onbekend is of hij niet in staat is zijn wil uit te drukken, geen

gevolg hebben zoolang hij niet zijne toe- stemming daartoe heeft gegeven.

(2) Die toestemming wordt gegeven het- zij bij de akte waarin de erkenning is ge- daan, hetzij bij afzonderlijke notarieele akte of akte van den burgerlijken stand.

(3) Het in het laatste lid van het vorig artikel bepaalde is mede van toepassing op deze toestemming.

ARTIKEL 12.

Toestemming van Landraatl.

de n (1) Indien de moeder overleden is, haar woon- of verblijfplaats onbekend is dan wel zij niet in staat is haar wil uit te druk- ken, zal de erkenning geen gevolg hebben tenzij de Landraad toestemming tot de er- kenning heeft gegeven.

(13)

» (2) Hetzelfde geldt indien het meerder- jarige kind overleden is, zijne woon- of ver- blijfplaats onbekend is of hij niet in staat is zijn wil uit te drukken.

(3) De Landraad weigert deze toestem- ming indien twijfel bestaat aan de waar- heid der erkenning of indien blijkt dat de opgegeven reden, waarom de toestemming der moeder of van het kind zelf niet kon worden verkregen, niet gegrond is.

(4) Bij het verleenen der toestemming gelast de Landraad dat daarvan aanteeke- ning zal worden gehouden op den kant der akte van erkenning en zendt de griffier een ongezegeld uittreksel van het vonnis te dien einde aan dengene door wien de akte van erkenning is opgemaakt.

ARTIKEL 13.

Betwisting der erkenning. (1) De erkenning kan, op grond van strijd met de vorenstaande bepalingen of met de waarheid, betwist worden door allen die daarbij belang hebben, ook door hem die de erkenning heeft gedaan.

(2) Indien in een geding tusschen den- gene die de erkenning had gedaan en het kind bij rechterlijk gewijsde de erkenning is vernietigd, gelast de Landraad dat van den inhoud van het gewijsde aanteekening zal worden gehouden op den kant der akte van erkenning en zendt de griffier een on- gezegeld uittreksel van het vonnis te dien einde aan dengene die de akte van erken- ning heeft 'opgemaakt.

(14)

A B T i K E i, 14.

Bewijs van vaderschap, Indien noch volgens den regel van artikel waar noch huwelijk '•'>, noch rlooi- eene akte van erkenning vast- noch erkenning is. staat wie de vader is van een kind, wordt,

behoudens tegenbewijs, hij vermoed vader te zijn, die in het tijdperk loopende van den driehonderdsten tot den honderdtachtig- slen dag voor de gehoorte van het kind met de moeder gemeenschap gehad heeft, tenzij zij ook met een of meer anderen in dat tijd- perk gemeenschap gehad heeft, of 't zij in, 't zij zoo voor als na dat tijdperk een on- tuchtig leven heeft geleid.

* "-'. , ; '

AETIKEL 15.

Vermoedens. Als bewijs voor zoodanige gemeenschap zal onder andere kunnen worden aangeno- men de omstandigheid :

1°. dat de man, gedurende het tijdperk, in het vorig artikel genoemd, met de moe- den- heeft geleefd als ware zij zijne.

vrouw;

2°. dat hij, indien hij heiden is, bij of na, de bevalling der moeder, aan deze de bij de volksgewoonte, bekende geschen- ken (lilikocr, wiwijo) heeft gebracht;

3°. dat hij het kind als zijn kind ter in- schrijving in het geboorteregister heeft aangegeven bij den burgerlijken stand;

4°. dat hij, of na zijn dood zijne erfgena- men, het kind als zijn kind hebben be- handeld, opgevoed en verzorgd;

5°. dat hij binnen het, in het vorig artikel

(15)

genoemde, tijdperk de moeder als bijzit heeft onderhouden;

6°. dat hij gedurende den geheelen termijn, in het vorig artikel genoemd, met de moeder op zeer vertrouwelijken voet als verloofde heeft omgegaan.

ARTIKEL 16.

Betwisting van staat. De rechtsvordering tot betwisting van slaat, strekkende om het niet bestaan eener afstamming te doen uitspreken, kan alleen worden ingesteld door hen die bij de instel- ling daarvan belang hebben.

ARTIKEL 17.

Verkrijging van staat. (i) De rechtsvordering lol, verkrijging van staat, enkel strekkende om. de afstam- ming van het kind van een bepaald persoon te doen uitspreken, kan worden ingesteld door het kind of na zijn dood door ieder zijner erfgenamen, tegen dengene van wien liet kind beweerd wordt af te stammen, dan wel na diens dood tegen diens erfgenamen.

(2) Deze vordering kan ook worden in- gesteld door het kind, geboren uit eene niet tot de Inlandsehc bevolking der Minahassa- districten van Menado bchoorende vrouw dan wel door de erfgenamen van zoodanig kind.

(3) Wanneer het kind minderjarig is of onder curatecle staat, kan deze vordering alleen door zijn wettigen vertegenwoordi- ger worden ingesteld.

(16)

ARTIKEL 18.

Geen verjaring. De vorderingen in de twee voorgaande artikelen genoemd zijn niet aan verjaring onderhevig.

ARTIKEL 19.

Kracht van vonnissen ter (1) Beslissingen op de in de artikelen zake van afstamming. IG en 17 bedoelde vorderingen, gewezen tegen dengene, die wettig bevoegd was den eisch tegen te spreken,, in kracht van ge- wijsde gegaan, zijn van kracht tegenover elk en een iegelijk.

(2) De rechter kan gelasten dat van die beslissingen aanteekening wordt gehouden op den kant der geboorte- of doopakte van het kind.

(3) Nadat zoodanige aanteekening is ge- schied, mag van de geboorte- of doopakte geen afschrift worden uitgereikt tenzij voorzien van een afschrift dier aanteeke- ning.

HOOFDSTUK I I .

V a n h e t g e v o l g v a n a f s t a m - m i n g .

ARTIKEL 20.

Opvoeding en onderhoud. (1) Ieder der ouders is verplicht zijn minderjarig kind op te voeden en te onder- houden overeenkomstig zijnen stand.

(2) Indien de ouders gescheiden leven,

(17)

kan de Landraad op verzoek van dien der ouders die de zorg over het kind uitoefent, het bedrag bepalen der bijdrage welke de andere der ouders gehouden is, op de ter- mijnen bij het vonnis bepaald, hem te ge- ven voor het onderhoud van het kind.

AETIKBL 21.

Naam. (1) Het kind draagt den familienaam van zijn vader, indien deze of is de echtge- noot zijner moeder of het kind erkend heeft.

(2) Bij rechterlijk vonnis gewezen op eene vordering als bedoeld in artikel 17 wordt, desgevorderd, bepaald dat het kind

(tenzij het in overspel of in bloedschande werd verwekt) den geslachtsnaam zal voe- ren van den vader van wien het kind bij dat vonnis beslist is af te stammen.

(3) In alle andere gevallen, draagt het kind den familienaam zijner moeder.

ARTIKEL 22.

Erfrecht. (1) Ieder kind heeft een gelijk recht op de nalatenschappen zijner moeder en van de bloedverwanten dier moeder en op een gelijk aandeel in de aan de familie dier moeder in het onverdeelde toebehoorende goederen.

(2) Ditzelfde geldt ten aanzien der na- latenschappen van den vader en de bloed- verwanten van den vader, alsmede ten aan- zien van aan de familie van den vader in

(18)

het onverdeelde toebehoorende goederen, behalve voor zoovee] betreft liet in over- spel of bloedschande verwekte, niet erken- de, kind.

AHTIKEL 23.

Ouderlijke macht. /

n

,,,,,, . -, , , ,

W Hel fand staat gedurende zijne min- derjarigheid onder de ouderlijke macht of onder voogdij.

(») De ouderlijke macht wordt uitge- oefend d o e d e n meerderp, .-igen vader, zoo deze èf is de echtgenoot der moeder óf het kind erkend heeft; anders door de meer- derjarige moeder.

(3) Zo wordt mede door de meerderja- rige moeder uitgeoefend indien:

•a. de vader overleden is, buiten de moge- lijkheid is de ouderlijke macht uit te oefenen, zijn bestaan of verblijf onbe- kend is dan wel eindelijk hij uit • de ouderlijke macht is ontzet;

i- bij het vonnis, waarbij baar huwelijk met den vader do.,r echtscheiding ont- bonden is, of waarbij scheiding van tafel en bed tusschen haar en den vader is uitgesproken, het kind aan haar is toe- gewezen.

(4) Indien diegene der ouders, aan wien bij Vonnis van echtscheiding of van schei- ding van tafel en bed het kind was toege- wezen, overlijdt, buiten de mogelijkheid ge- raakt de ouderlijke macht uit te oefenen dan wel zijn bestaan of verblijf onbekend is, wordt de ouderlijke macht door den an- deren der ouders uitgeoefend.

(19)

(5) Indien noch de vader noch de moe- der de ouderlijke macht mag of kan uit- oefenen, staat het kind onder voogdij, over- eenkomstig de daaromtrent te maken bepa- lingen.

ARTIKEL 24.

Omvang der ouderlijke De uitoefening der ouderlijke macht om- macht. v at onder meer:

a. het vertegenwoordigen van het kind in alle burgerlijke handelingen;

h. het aanstellen of kiezen van onderwij- zers voor het kind;

c. het kiezen van een beroep of ambacht voor het kind;

d. het beheer der aan het kind persoon- lijk toebehoorende goederen, voorzoo- ver daarover niet bij de akte van aan- komst een bijzondere beheerder is aan- gesteld, met dien verstande dat, indien zoodanige beheerder is aangesteld, deze verplicht is aan dengene der ouders die de ouderlijke macht uitoefent, aan het einde van elk kalenderjaar rekening en verantwoording van het door hem ge- voerde beheer af te leggen en de vruch- ten en inkomsten dier goederen — na aftrek der goedgekeurde uitgaven — uit te koeren.

ARTIKEL 25.

Toezicht. (!) Het districtshoofd ziet toe dat door de ouders aan hunne verplichtingen ten

(20)

aanzien van hot kind behoorlijk worde vol- daan en is verplicht, zoo de belangen van het kind verwaarloosd worden of gevaar loopen verwaarloosd te worden, daarvan verslag te doen aan den Landraad.

(2) Voor zoover de Inlandsehe burgers betreft, oefent de wijkmeester mede de werkzaamheden uit, bij het vorig lid be- doeld.

ARTIKEL 2G.

Macht van den rechter. (1) Le Landraad neemt ter zake zooda- nige maatregelen als in het belang van het kind noodig voorkomen en is onder andere bevoogd, nadat vermaningen vruchteloos zijn gebleken, indien de rechter het in dat belang noodzakelijk acht, te gelasten dat de verzorging van het kind dan wel het beheer van diens goederen aan een der ouders af- zonderlijk of zelfs aan een derde zal worden opgedragen en zelfs beide of een der ouders uit de ouderlijke macht te ontzetten.

(2) Alvorens eene beschikking te nemen als in dit artikel is bedoeld, hoort de Land- raad de ouders en de naaste bloedverwan- ten van het kind, ten zoodanigen getale als de Landraad noodig zal oordeelen, alsmede het districtshoofd, voor zoover Inlandsche burgers betreft den wijkmeester, en zoo- danige andere personen als ter zake inlich- tingen kunnen geven; alle welke personen daartoe op last van den president van den Landraad worden opgeroepen.

(3) Van de volgens dit artikel te nemen

(21)

beschikkingen zendt de griffier van den Landraad kosteloos een ongezegeld uittrek-

sel aan liet hoofd van het district binnen hetwelk, wat Inlandsche burgers betreft aan liet Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling binnen welke, de ouders wonen.

ARTIKEL 27.

Vervolg. Indien de verzorging van het kind aan een der ouders dan wel aan een derde wordt opgedragen, dan wel indien een der ouders of beiden uit de ouderlijke macht worden ontzet, bepaalt de Landraad tevens het be- drag der bijdrage, tot voldoening waarvan aan den verzorger of den voogd, hetzij de andere der ouders, hetzij beide ouders hoof- delijk verplicht zullen zijn.

ARTIKEL 28.

Opheffing der genomen W T eSe n d e z e beschikkingen is geen maatregelen. voorziening toegelaten.

(2) De Landraad is echter bevoegd, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat, op verzoek van belanghebbenden of ambtshalve, de genomen maatregelen buiten werking te stellen dan wel die te wijzigen.

(3) Indien het kind ten gevolge eener ontzetting der ouders of van een der ouders uit de ouderlijke macht onder voogdij staat, houdt deze voogdij op bij het herstel der ouderlijke macht.

(22)

ARTIKEL 29.

Tegenstrijdig belang. Ingeval diegene der ouders die de ouder- lijke macht uitoefent een tegenstrijdig be- lang mocht hebben met dat van het kind, zal dit worden vertegenwoordigd door een bijzonderen curator, door den Landraad op verzoek, hetzij van een der bloedverwan- ten van het kind, hetzij van het districts- hoofd, of zelfs ambtshalve, te benoemen.

ARTIKEL 30.

(1) Diegene der ouders, die de ouder- lijke macht over het kind uitoefent, heeft het genot der eigen inkomsten van het kind voorzoover het die niet door eigen arbeid heeft verkregen.

(2) Die inkomsten moeten in de eerste plaats worden besteed ter voorziening in de kosten van onderhoud en opvoeding van het kind.

ARTIKEL 31.

Erfrecht der ouders en Do moeder en de vader, indien deze is de verdere bloedverwan- echtgenoot der moeder of het kind heeft

t e n' erkend, en hunne bloedverwanten, hebben

overeenkomstig de ter zake te maken bepa- lingen aanspraak op de nalatenschap van het kind, indien dit kinderloos komt te overlijden.

ARTIKEL 32.

Verplichting van het kind. (1) Ieder kind is hoofdelijk verplicht Vruchtgenot.

(23)

zijne moeder en hare bloedverwanten in de opgaande linie, alsmede zijnen vader, indien deze is de echtgenoot der moeder of het kind erkend heeft, en de bloedverwanten van dien vader in de opgaande linie, wan- neer zij behoeftig zijn, te onderhouden.

Die verplichting is wederkeerig.

(2) De verplichting tot onderhond van het behoeftige kind rust ook op den vader, die niet is de echtgenoot der moeder of het kind niet heeft erkend. Deze verplichting is niet wederkeerig.

ARTIKEL 33.

Vervolg. Het onderhoud wordt geregeld naar de behoefte van dengene die het vordert en het vermogen van dengene die tot dat on- derhoud verplicht is.

ARTIKEL 34.

Vervolg. Wanneer degene, die tot het geven van onderhoud verplicht is, aanbiedt dengene, aan wien hij die verplichting heeft, in zijn huis op te nemen en aldaar van het noodi- ge te voorzien, is hij, mits bij aanvaarding van dat aanbod aan den inhoud daarvan door hem wordt voldaan, vrijgesteld van de verplichting om op andere wijze in dat on- derhoud te voorzien.

HOOFDSTUK I I I . V a n v e r w a n t s c h a p.

ARTIKEL 35.

TWEEDE STUK.

Bloedverwantschap is de betrekking tus- 2

(24)

sehen personen welke de een van den ander (bloedverwantschap in de rechte lijn) of die samen van denzelfden persoon (bloed- verwantschap in de zijlijn) afstammen.

ARTIKEL 36.

Bij bloedverwantschap in de rechte lijn maakt iedere geboorte tusschen de bloed- verwanten een graad uit. Bij bloedver- wantschap in do zijlijn maakt iedere ge- boorte tusschen ieder der bloedverwanten en den naasten gemoenen stamvader of de naaste gemeene stammoeder een graad uit.

ARTIKEL 37.

Aanverwantschap is de betrekking die door huwelijk ontstaat tusschen den oenen echtgenoot en do bloedverwanten van den ander.

ARTIKEL 38.

De graden der aanverwantschap worden op dezelfde wijze berekend als die der bloedverwantschap.

ARTIKEL 39.

Ontbinding van het huwelijk, waardoor de aanverwantschap ontstond, doet die niet ophouden.

SLOTARTIKELEN".

ARTIKEL 40.

Einde der minderjarigheid. De minderjarigheid van een kind eindigt met het voltooien van zijn een en twintigste

(25)

levensjaar dan wel, zoo hij vroeger in het huwelijk is getreden op het oogenblik der voltrekking van dat huwelijk.

ARTIKEL 41.

Toepasselijkheid dezer Deze verordening is niet toepasselijk op verordening. met Inlanders gelijkgestelden.

ARTIKEL 42.

(1) Deze verordening kan worden aan- gehaald als -„afstammingsreglement voor de Minahassa".

(2) Zij treedt in werking op den

En opdat niemand enz.

(26)

ONTWERP KONINKLIJK BESLUIT TOT VOORZIENING IN HET GEVAL EEN KIND DOOR EEN TOT DE INLANDSCHE BEVOLKING DER

MINAHASSA-DISTRICTEN VAN MENADO BEHOORENDEN MAN BUITEN HUWELIJK WORDT VERWEKT BIJ EBNE NIET

TOT DIE BEVOLKING BEHOORENDE VROUW

GEWOON HOOFD.

Hebben besloten en besluiten:

ARTIKEL 1.

Het kind door een tot de Inlandsche be- volking der Minahassa-districten van Me- nado behoorenden man verwekt bij een niet tot die bevolking behoorende vrouw volgt publiek- en privaatrechtelijk den staat van den vader.

ARTIKEL 2.

De bepalingen omtrent het gevolg van afstamming, opgenomen in het tweede hoofdstuk van het Reglement op de afstam- ming en de gevolgen van afstamming onder de Inlandsehe bevolking van de Minahassa- districten der Residentie Menado, vastte-

(27)

steld bij ordonnantie van den

(Staatsblad van Neder- landsch-Indië van num-

m c i' ) zijn van toepassing ook ten aanzien van de niet tot de Inlandsche be- volking van de Minahassa behoorende moe- der, met dien verstande, dat het recht van bet kind op hare nalatenschap beheer,jcht blijft door het voor haar geldend recht.

ABTIKEL. 3.

Wanneer ingevolge het bepaalde in arti- kel f> van het in het vorig artikel genoemd Reglement, een tot de gemelde bevolking behoorende man het kind, door hem ver- wekt bij eene niet tot die bevolking behoo- rende vrouw, als het zijne wil erkennen, zijn de moeder en het kind bevoegd hunne toestemming tot die erkenning te vcrlce- nen en zijn degenen, voor wie die toestem- ming volgens de bepalingen van dat regle- ment gegeven kan worden, verplicht hen tot het geven daarvan toe te laten.

AKTIKEL 4.

De bepalingen van artikelen 5 tot en met 13 van het in artikel 2 bedoeld reglement zijn toepasselijk op de erkenning in het vorig artikel bedoeld.

Lasten en bevelen enz.

(28)

ONTWERP ORDONNANTIE TOT VASTSTELLING VAN EEN REGLEMENT TOT REGELING VAN HET HUWELIJK ONDER DE INLANDSCHE

BEVOLKING IN DE MINAHASSA-DISTR1CTEN VAN MENADO.

IN NAAM DEK KONINGIN!

DB GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË,

Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord : Allen, die deze zullen zien of hooren lezen,

Saluut!

doet te weten :

Dat Hij, het wenschelijk oordcelcnclc, met buitcnwcrkingstelling van het regle- ment opgenomen in Staatsblad 1861 num- mer 38, voorzoover betreft do Inlandsche Christenen in de Minahassa-districten der residentie Mcnado, voor de geheelc Inland- sche bevolking in die distrieten een regle- ment vast te stellen tot regeling van het huwelijk;

Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33, 75 en 109 van het Reglement op het be- leid der Regeering van Ncdcrlandsch-Indic;

Heeft goedgevonden en verstaan : vast te stellen het volgende :

(29)

REGLEMENT t o t r e g e l i n g v a n h e t li u w e 1 i j k o n d e r d e I i i l a n d s c h e b e - v o l k i n g d e r M i n a - li a s s a-d i s t r i c t e. n v a n d e r e s i d e n t i e M e n a d o.

HOOFDSTUK I.

Van het huwelijk.

APDEELING 1.

V a n d e v o r e i s c h t e n v o o r h e t a a n g a a n v a n h n w e 1 ij k e n.

ARTIKEL 1.

(1) De man mag tegelijkertijd slechts met óénc vrouw, de vrouw slechts met éciien man door het huwelijk verbonden zijn.

(3) Deze bepaling is in zooverre niet toepasssclijk op mannen die den Mohain- inedaaiischcn godsdienst belijden, dat het dezen vrijstaat tegelijk met meer dan eene, tijdens de huwelijksvoltrekking den Mo- haiiunedaanschen godsdienst belijdende, vrouw gehuwd te zijn.

AETIKEL 2.

Mannen, jonger dan achttien jaren, vrou- wen, jonger dan vijftien jaren, mogen geen

(30)

huwelijk aangaan tenzij met bijzondere vergunning van het Hoofd van gewestelijk bestuur.

ARTIKEL 3.

(1) Het huwelijk is verboden tusschen bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, alsmede tusschen broeders en zusters.

(2) Het huwelijk is mede verboden tus- schen dengene die eens anders kind heeft geadopteerd en den geadopteerde.

ARTIKEL 4.

Huwelijken van:

a. een schoonbroeder met eene schoon- zuster;

1). een oom of oudoom met een nicht of achternicht, een tante of oud-tante met een neef of achterneef;

mogen slechts plaats hebben met bij- zondere vergunning van het Hoofd van gewestelijk bestuur.

ARTIKEL 5.

Personen, wier huwelijk bij rechterlijk vonnis ontbonden is, kunnen niet weder samen in het huwelijk treden.

ARTIKEL 6.

Eene vrouw, wier huwelijk is ontbonden of wier huwelijk nietig is verklaard, kan

(31)

geen nieuw huwelijk aangaan dan na ver- loop van driehonderd dagen na dien der ontbinding of der nietigverklaring.

ARTIKEL 7.

(1) Een minderjarige kan geen huwe- lijk aangaan tenzij met toestemming van zijn vader of, indien deze overleden is, zich in de onmogelijkheid bevindt zijn wil uit te drukken, of zijne woon- of verblijfplaats onbekend is, van zijne moeder, alsmede, als hij onder voogdij staat, met toestemming van zijn voogd.

(2) De toestemming van den vader is niet vereischt indien hij noch is de echtge- noot der moeder van den minderjarige, noch het kind erkend heeft. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 3 van het af- stammingsreglement voor de Minahassa is ten deze toepasselijk.

(3) Indien ook zijne moeder overleden is, zieh in de onmogelijkheid bevindt haren wil uit te drukken, of hare woon- of ver- blijfplaats onbekend is, is toestemming van den voogd alleen voldoende.

(4) Wanneer het een huwelijk geldt van den minderjarige met den voogd, diens kind, aangenomen kind of kleinkind, is de toestemming noodig van den oudsten man- nelijken bloedverwant in de rechte opgaan- de, en bij gebreke daarvan, in de zijlinie van den minderjarige.

AltTlKBL 8.

(1) De vereischte toestemmingen wor-

(32)

den verleend bij notariëele of behoorlijk ge toekende onderhandsche akte.

(2) Die toestemmingen kunnen, voor- zooveel betreft huwelijken gesloten wor- dende volgens do bepalingen der vijfde af- deeling van dit reglement, ook mondeling gegeven worden bij de huwelijksvoltrek- king.

AFDEELING 2.

V a n d e v o o r a i' g a a n d e i' o r m a- 1 i t e i t e n.

ARTIKEL 9.

(1) Zij, die met elkander een huwelijk willen aangaan, moeten daarvan schriftelijk aangifte doen met vermelding van:

Ie'. hun voornamen, naam, ouderdom, ge- boorteplaats, beroep of betrekking, en woonplaats;

2". indien zij te voren gehuwd zijn geweest, de voornamen en namen van hunne vo- rige cchtgenooten onder opgave van de wijze waarop hun vorig huwelijk is ont- bonden.

Deze laatste opgaaf behoeft niet ge- daan te worden door mannen die den Mohamniedaanschen godsdienst belij- den;

3°. de voornamen, namen, beroepen of be- trekkingen, en woonplaatsen hunner ouders.

(2) Indien de vrouw, die in het huwe- lijk wenscht te treden, den. Mohammedaan- schen godsdienst belijdt, kan zij ten aanzien

(33)

vai) het doen van aangifte worden vervan- gen door haren wali.

(3) Voor het doen dier aangifte moet worden gebruik gemaakt van gedrukte for- mulieren, welke tegen eene door den Gou- verneur-Generaal vast te stellen betaTng verkrijgbaar zijn bij de ambtenaren van den Inlandschen burgerlijken stand, alsmede bij de na te noemen ncgorijhoofden.

(4) De aangiften moeten door partijen onderteekend worden en worden ingediend bij den Ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand der woonplaats van eene

der partijen.

(5) Die aangifte kan ook ingediend wor- den bij het hoofd der negorij van een der partijen, indien dit hoofd volgens het be- paalde in het reglement op den burgerlij- ken stand voor de Inlandsche bevolking in de Minahassa tot in-ontvangst-ncming dier aangifte bevoegd is.

ARTIKEL 10.

Indien partijen of een der partijen hun naam niet kunnen teekenen, behooren zij in persoon te verschijnen voor den Ambte- naar van den Inlandschen burgerlijken

stand, dan wel, in het geval, in het vijfde lid van het vorig artikel bedoeld, bij het aegorijhoofd die het daartoe bestemd for- mulier volgens de opgaven der partijen in- vult en, eventueel met dien der comparan- ten, die wel zijnen naam kan teckenen, on- derteekent, met vermelding van de reden,

(34)

waarom het stuk niet door beide of een der partijen onderteekend is.

ARTIKEL 11.

(1) Het doen dor gemelde aangifte wordt door of op last van den Ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand openbaar gemaakt door aanplakking van een uittreksel in den daarvoor te bepalen vorm op een duidelijk zichtbare plaats zoo aan het kantoor van dien ambtenaar als voor de woning van liet hoofd der negorij, wijk of kampong van ieder der partijen.

(2) Dit uittreksel moet gedurende ten minste veertien dagen aangeplakt blijven.

(3) De termijn van veertien dagen, in het vorig lid bedoeld, kan op verzoek van partijen om dringende redenen door het Hoofd van plaatselijk bestuur binnen welks a Meeling de Ambtenaar van den Inland- schen burgerlijken stand is gevestigd, schriftelijk verkort worden tot ten minste zeven dagen.

AHTIKEL 12.

Wanneer beide of een der partijen den Chrislelijken godsdienst belijden, wordt bovendien de bedienaar van den godsdienst of de geestelijke der kerkelijke gemeente, waartoe die partij of partijen behooren, door den gemelden ambtenaar van den bur- gerlijken stand schriftelijk uitgenoodigd van het voorgenomen huwelijk openlijk bij de gewone godsdienstoefening op de eerst- komende twee achtereenvolgende Zondagen of (in geval van de bevoegdheid in het

(35)

laatste lid van h e t vorig artikel bedoeld is gebruik gemaakt) op den eerst volgenden Zondag afkondiging te doen en van de vol- doening aan dat verzoek schriftelijk mede- deeling te doen aan voormelden ambtenaar.

A R T I K E L 13.

Gedurende den termijn, in artikel 11 bedoeld, zijn. de aanstaande echtgenoo- ten verplicht aan den A m b t e n a a r van den Inlandsehen burgerlijken stand, desverkie- zende door tusschenkomst van het negorij- hoofd bij hetwelk de aangifte is gedaan, te doen t o e k o m e n :

a. indien op grond van wettelijke voor- schriften, h u n n e geboorte behoort te zijn ingeschreven in eenig register van den burgerlijken stand, de geboorte- a k t e ; indien dit niet het geval is, maar zij den Christelijken doop hebben ont- vangen, de doopakte van ieder h u n n e r ; b. de akten van toestemming bedoeld in de artikelen 7 en 8, (wat Christenen en hei- denen betreft, tenzij verkozen wordt die toestemming mondeling te doen ge- ven bij de huwelijksvoltrekking);

c. de akte van overlijden van dengene der ouders van een der partijen die, ware hij nog in leven, toestemming t o t het huwelijk zou hebben moeten geven;

d. de akte van overlijden van den vroege- ren echtgenoot van dengene der par- tijen die te voren gehuwd is geweest, indien dat vorig huwelijk door den dood is ontbonden ;

(36)

e. een schriftelijk bewijs der echtschei- ding, indien een der partijen te voren gehuwd is geweest, en dat vorig huwe- lijk door echtscheiding is ontbonden.

De overlegging van de bescheiden sub d en e bedoeld behoeft niet te ge- schieden door, den Moliammedaanschen godsdienst belijdende, mannen;

f. het besluit van bijzondere vergunning voor het aangaan, van het huwelijk, in- dien zoodanige vergunning op grond van het hcpaalde in artikelen 2 of 4 is gevraagd en verkregen;

(/. een authentiek uittreksel van het vonnis waarbij een verzet tegen het huwelijk, indien dit gedaan is, is verworpen of op- geheven ;

h. een opgave van de namen der kinderen, die de aanstaande echtgenooten tevoren onderling hebben verwekt, ingeval de man die bij het aangaan van het huwe- lijk wil erkennen, met bijvoeging, in- dien, op grond van wettelijke voor- schriften, hunne geboorte behoort inge- schreven te zijn in eenig register van den hurgerlijken stand, van hunne ge- boorteakten; indien dit niet het geval is, maar die kinderen den Christelijken doop hebben ontvangen, van hunne doopakten.

ARTIKEL 14.

(1) Indien het partijen onmogelijk is eene geboorte- of doopakte over te leggen, waar dit volgens artikel 13 sub a noo-

(37)

dig is, kan in dit gebrek worden voor- zien door overlegging eener akte van bekendheid, af te geven voorzoover In- landsehe burgers betreft, door het Hoofd van plaatselijk bestuur en anders door het districtshoofd, in welke akte zoo nauwkeu- rig mogelijk het tijdstip en de plaats dei- te bewijzen geboorte, de voornamen van dengene wiens geboorte moet worden be- wezen, en de voornamen, namen, beroepen en woonplaatsen van zijne ouders moeten worden omschreven, met vermelding van de redenen die beletten cene geboorte- of doopakte over te leggen.

(2) Op dezelfde wijze wordt voorzien in het ontbreken eener akte van overlijden welker overlegging volgens artikel 13 sub c noodig is maar welke het partijen onmoge- lijk is over te leggen.

(3) Op dezelfde wijze kan mede worden voorzien in het ontbreken eener overlij- densakte welker overlegging volgens artikel

13 sub d, en eener geboorteakte welker overlegging volgens artikel 13 sub h noo- dig is, indien, wegens het niet bestaan eener wettelijke verplichting daartoe, het te bewijzen overlijden of de te bewijzen ge- boorte niet in een register van den burger- lijken stand is ingeschreven.

ARTIKEL 15.

(1) Indien degene, met wien een der aanstaande echtgenooten tevoren gehuwd is, gedurende meer dan drie jaar van de ge- meenschappelijke woonplaats is afwezig ge-

(38)

weest, zonder dat er eenige tijding van hem of omtrent zijn leven of dood is ingekomen en er gewichtige vermoedens zijn om aan te nemen dat de afwezige is overleden, kan de Landraad op verzoek van den overblijven- den echtgenoot na behoorlijk onderzoek, hem vergunning verleenen om een nieuw huwelijk aan te gaan en moet een authen- tiek afschrift van deze beschikking in stede van eene akte van overlijden worden over- gelegd en aangenomen.

(2) Indien, na de verleende vergunning, doch vóór het aangaan van een ander hu- welijk de afwezige mocht opkomen, of iemand behoorlijk bewijs van zijn leven mocht inbrengen, vervalt de verleende ver- gunning van rechtswege.

(3) Na het aangaan van een ander hu- welijk heeft de afwezige recht om ook van zijne zijde een ander huwelijk aan te gaan.

(4) Door de bepalingen van dit artikel wordt geen inbreuk gemaakt op de bevoegd- heid aan de den Mohammedaansehen gods- dienst belijdende mannen gelaten in het tweede lid van artikel 1.

ARTIKEL 16.

(1) Indien de Ambtenaar van den In- landschen burgerlijken stand de overgeleg- de stukken ongenoegzaam acht en diensvol- gcns bezwaar maakt tegen de voltrekking van het huwelijk en aanvulling der stukken overeenkomstig zijn verlangen onmogelijk is, is die ambtenaar verplicht ter zake de

(39)

beslissing van den Voorzitter van den Land- raad in. te roepen, welke beslissing zonder vorm van proces, zelfs bij eenvoudigen brief, kan worden gegeven.

(2) Ingeval die Voorzitter de stukken genoegzaam acht, is de ambtenaar verplicht in deze beslissing te berusten.

AFDBELING 3.

V a n h e t v e r z e t t e g e n h e t h u w e 1 ij k.

ARTIKEL 17.

Tot de voltrekking van hot huwelijk, kan :

a. door dien der ouders wiens toestem- ming tot het huwelijk niet vereischt is;

h. bij gebreke van ouders door de bloed- en aanverwanten in de rechte linie on- beperkt en in de zijlinie tot den derden graad ingesloten, alsmede door adoptief- ouders en geadopteerde kinderen;

c. door dengene met wien een der aan- staande echtgenooten gehuwd is of ge- huwd geweest is;

d. ambtshalve door het Hoofd van plaatse-

jt

lijk bestuur alsmede door het districts- hoofd of, voorzoover Inlandschc burgers betreft gevestigd in een der voor In- landschc burgers aangewezen wijken, den wijkmeester,

verzet worden gedaan (wat de sub a, b en c bedoelde personen betreft, alleen voorzoover zij daarbij belang hebben)

TWEEDE STUK. 3

(40)

tegen de voltrekking van het voorgeno- men huwelijk.

ARTIKEL 18.

Het verzet moet schriftelijk worden in- gediend bij den Ambtenaar van den In- landschen burgerlijken stand die de akte van verzet met bijvoeging van de akte van aangifte, van eene verklaring omtrent de gedane openbaarmaking en van alle hem door opposanten en partijen ter hand ge- stelde stukken onmiddellijk toezendt aan den Voorzitter van den Landraad.

ARTIKEL 19.

In afwachting der beslissing op hot ver- zet mag niet worden overgegaan tot de vol- trekking van het huwelijk.

ARTIKEL 20.

Het verzet kan alleen worden gegrond verklaard, indien blijkt:

a. dat in de opgaven, vermeld in de akte van aangifte, een onjuistheid voorkomt;

l. dat een der gevallen aanwezig is, waarin volgens de bepalingen der eerste afdec- ling van dit reglement het huwelijk volstrekt of voorwaardelijk verboden is;

c. dat do in artikel 11 vermelde aanplak- king niet heeft plaats gehad;

d. dat een der aanstaande echtgenootcn krankzinnig is, onverschillig o E hij ter zake al dan niet onder curateele is ge- steld;

(41)

e. dat een der partijen op grond van het bepaalde in artikel 162 van het regle- ment op het rechtswezen in de residen- tie Menado (Stbl. 1882 II? 27) in verze- kerde bewaring is gesteld of een verzoek daartoe is ingediend, op welk verzoek nog geene beslissing is genomen.

ARTIKEL 21.

(1) De Landraad beslist op het verzet, na verhoor of behoorlijke oproeping van den opposant, van partijen, van dengenen die toestemming tot het huwelijk moeten geven en van die andere personen, wier verhoor dienstig mocht voorkomen, bij een- voudige beschikking.

(2) Tegen deze beslissing is nadere voorziening niet toegelaten.

ARTIKEL 22.

Indien het huwelijk verboden wordt op grond eener onjuiste opgaaf in de akte van aangifte, welker herstel mogelijk is, mag de voltrekking van het huwelijk niet plaats vindon zoolang dat herstel niet heeft plaats gehad en na dat herstel op nieuw afkondi- ging is gedaan op de wijze als bedoeld in de artikelen 11 en 12.

ARTIKEL 23.

Indien het huwelijk verboden wordt om- dat bet blijkt eerst met bijzondere vergun-

(42)

niiig van het Hoofd van gewestelijk bestuur mogelijk te zijn en deze vergunning niet is gevraagd of verkregen, mag voltrekking van het huwelijk niet plaats vinden, zoo- lang die vergunning niet verkregen is en na die verkrijging weder aan het in artikel 11 en 12 bepaalde is voldaan.

ARTIKEL 24.

Indien een op een anderen grond berus- tend verzet is gegrond verklaard en diens- volgens de voltrekking van het huwelijk verboden is, kan het huwelijk niet voltrok- ken worden zoolang dit Verbod niet door den Landraad op verzoek van de meest ge- reede partij bij nieuwe beschikking is op-

* geheven.

ARTIKEL 25.

Van do beschikkingen van den Landraad in de voorgaande drie artikelen bedoeld, zendt de griffier onmiddellijk kosteloos een ongezegeld authentiek uittreksel aan den betrokken. Ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand.

AFDEELING 4.

V a n d e v o l t r e k k i n g v a n h u w e- 1 ij k e n v a n M o h a m m e d a n e n.

ARTIKEL 20.

(1) Indien de man alleen of beide par-

(43)

tijen den Mohammedaanschen godsdienst belijden, zendt de A m b t e n a a r van den I n - landschen burgerlijken stand, wanneer de termijn in artikel 11 bedoeld, verloo- pen is, aan de bepalingen van de eerste en de tweede afdeelingen van dit hoofd- stuk is voldaan en geen beletsel tegen de voltrekking van liet huwelijk bestaat op grond van h e t bepaalde in de artikelen 22, 23 of 24, aan den ter woonplaatsc van par- tijen tot de voltrekking van het huwelijk bevoegden persoon eene schriftelijke ver- klaring toe, houdende vergunning om t o t voltrekking van het voorgenomen huwelijk over te gaan.

(2) Indien partijen op verschillende plaatsen wonen, geschiedt de in het vorig lid bedoelde toezending aan den t o t de vol- t r e k k i n g van het huwelijk bevoegden per- soon ter door partijen aan te wijzen woon- plaatsc van een har er.

AltTIKKL 2 7 .

(1) De voltrekking'van h e t huwelijk ge- schiedt volgens de voor de Mohammedaan- sche Inlanders in de Minahassa geldende godsdienstige wetten, instellingen en ge- bruiken.

(2) Indien de t o t de voltrekking van het huwelijk bevoegde persoon bezwaar m a a k t tegen de voltrekking van h e t huwe- lijk, is hij verplicht en is iedere der partijen bevoegd ter zake de beslissing van den Voorzitter van den L a n d r a a d in te roepen.

(44)

(3) H o t in artikel 16 bepaalde is ten deze toepasselijk.

A R T I K E L 28.

Na de voltrekking van h e t huwelijk is hij die, daartoe plaatselijk bevoegd, die vol- t r e k k i n g heeft verricht, gehouden onmid- dellijk eene door hem onderteckende ver- klaring inhoudende :

a. de n a m e n en voornamen der gehuwden ; b. den dag, de m a a n d en het jaar der hu-

welijksvoltrekking ;

c. h e t n u m m e r en de dagteekening der ver- g u n n i n g in h e t vorig artikel bedoeld, toe te zenden aan den Ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand, die h e t huwelijk inschrijft in een daartoe door h e m aan te houden register der huwelijken van Mohammedaansche I n - landers.

A R T I K E L 29.

Alle in de voorgaande artikelen bedoelde aan den ambtenaar overgelegde of inge- diende stukken worden, na voorzien te zijn van het n u m m e r der in het vorige artikel bedoelde akte van inschrijving, door den A m b t e n a a r van den Inlandschen burgerlij- ken stand bijeenverzameld in een afzonder- lijken bundel.

A R T I K E L 30.

Huwelijken zonder de in art. 26 bedoelde

(45)

vergunning door Mohammedanen gesloten, zijn nietig en k u n n e n niet worden inge- schreven.

A R T I K E L 3 1 .

(1) De door den A m b t e n a a r van den Inlandschen burgerlijken stand gedane in- schrijving, in artikel 28 bedoeld, s t r e k t t o t volledig bewijs der huwelijksvoltrekking.

(2) Deze kan niet anders worden bewe- zen dan door zoodanige inschrijving.

(3) Indien het huwelijk wel. ingeschre- ven is maar het onmogelijk is het bewijs daarvan over te leggen, kan h e t bestaan van het huwelijk door andere middelen rechtens worden bewezen mits er uiterlijk bezit van den huwelijken staat aanwezig zij.

A F D E E L I N G 5.

V a n d e v o l t r e k k i n g v a n h u w e - l i j k e n v a n C h r i s t e n e n e n

h o i d c n e n.

A E T I K E L 32.

Indien, hetzij de man alleen, hetzij beide partijen Christenen of heidenen zijn, wordt, wanneer de termijn in artikel 11 bedoeld vcrloopen is, aan de bepalin- gen van de eerste en tweede afdeelingcn van dit hoofdstuk is voldaan en geen belet- sel tegen de voltrekking van h e t huwelijk

(46)

bestaat op grond van het bepaalde in de ar- tikelen 22, 23 of 24, hot huwelijk door den

Ambtenaar van den Inlandsehen burgerlij- ken stand, aan wien de huwelijksaangifte is i i Lg( •( I iend, voltrokken.

A K T I K E L 33.

Indien afkondigingen van den kansel hebben plaats geluid, mag de voltrekking niet plaats hebben, dan na verloop van drie- maal vier en twintig u u r na de laatste, of, is ééne afkondiging gedaan, cenige afkon- diging.

A R T I K E L 34.

(1) H e t huwelijk wordt t e n kantore van den burgerlijken stand voltrokken in tegen- woordigheid van twee door partijen mee t e brengen meerderjarige getuigen, bloedver- wanten of geen bloedverwanten van par- tijen.

(2) Om bijzondere redenen kan het IiooL'd van plaatselijk bestuur vergunning verleenen t o t voltrekking van het huwelijk op eene andere plaats.

A R T I K E L 35.

(1) N a d a t de A m b t e n a a r van den I n - landsehen burgerlijken stand de aanstaande echtgenooten de rechten en verplichtingen

(47)

heeft voorgehouden hun hij dit reglement opgelegd, is hij verplicht a) partijen af te vragen of zij elkander aannemen als man en vrouw; b) aan degenen, wier toestem- ming noodig is en niet te voren hij akte is gegeven, ai' te vragen of zij die verleenen.

(2) Na toestemmende beantwoording van deze vragen verklaart hij de partijen door den echt te zijn verbonden.

(3) Indien opgave is gedaan van te vo- ren door de cchtgenooten onderling ver- wekte kinderen, is de ambtenaar van den burgerlijken stand voorts verplicht af te vragen aan den man of hij die kinderen erkent en aan de vrouw of zij in die erken- ning toestemt, alsmede aan. de meerderja- rige kinderen die erkend worden, voorzoo- ver zij bij de huwelijksvoltrekking tegen- woordig zijn, of zij in die erkenning toe- stemmen.

AKTIKEL 36.

(1) Indien het Hoofd van plaatselijk bestuur der woonplaats van een der par- tijen schriftelijk verklaart dat die partij verhinderd is zelf bij de huwelijksvoltrek- king tegenwoordig te zijn, kan deze zich daarbij doen vertegenwoordigen door een hij notarieele akte gemachtigde, in welke akte de namen en voornamen van partijen, alsmede van den gemachtigde duidelijk moeten worden uitgedrukt.

(2) Het bij gemachtigde aangegaan hu-

(48)

wel ijk, vóór welks voltrekking de vertegen- woordigde in persoon met een ander ge- huwd was, wordt als niet tot stand geko- men beschouwd.

AKTTKEL 37.

De inhoud der huwelijksakte en de wijze van inschrijving daarvan worden geregeld bij het reglement op den burgerlijken stand voor de Inlandsche bevolking der Mina- hassa-districten van Mcnado.

AKTTKEL 38.

(1) H e t bestaan van het huwelijk kan alleen door de huwelijksakte worden be- wezen.

(2) Wanneer er wel eene akte is opge- m a a k t , m a a r deze akte niet kan worden overgelegd, kan de voltrekking van het h u - welijk door andere middelen rechtens wor- den bewezen, mits er een uiterlijk bezit van den huwelijken staat aanwezig zij.

A R T I K E L 39.

Geene godsdienstige plechtigheden zul- len mogen plaats hebben voordat partijen aan den bedienaar van h u n eeredienst zul- len hebben doen blijken dat het huwelijk ton overstaan van den burgerlijken stand is voltrokken.

(49)

AFDEELING G.

V a n h u w e l ij k e n t u s s c h e n C h r i s t o n-I n 1 a n d e r s, u i t d e M i n a h a s s a a f k o m s t i g ,

i n g e v a l e e n d e r p a r - t i j e n b u i t e n d e M i n a -

h a s s a w o o n a c h t i g is.

ARTIKEL 40.

(1) De bepalingen van de lb, 2e, 3e en 5e afdeelingen van dit hoofdstuk zijn toe- passelijk op huwelijken welke in de Mina- hassa worden voltrokken tusschen twee personen Christenen zijnde, oorspronkelijk

behoorende tot de Inlandsche bevolking der Minahassa, van welke eene echter bui- ten de Minahassa gevestigd is, met dien verstande evenwel dat in zoodanig geval:

a. de aangifte geschiedt bij, de afkondi- gingen en aanplakkingen door of op last van, en de voltrekking mede door den Ambtenaar van den Inlandschcn bur- gerlijken stand der woonplaats van die der partijen die in de Minahassa woont;

h. deze ambtenaar een afschrift der akte van aangifte zendt aan den Ambtenaar van den burgerlijken stand voor de Europeesche en daarmede gelijkgestel- de bevolking van de woonplaats der andere partij, welke laatste ambtenaar daarop twee afkondigingen doet volgens het bepaalde in artikel 52 van het Bur-

(50)

gerlijk Wetboek voor Europeanen. Ar- tikelen 54 en 55 van dat wetboek zijn dan mede toepasselijk;

c. mede verzet tegen het voorgenomen hu- welijk zal k u n n e n worden gedaan bij den laatstgemelden ambtenaar, op de wijze als bedoeld in artikel 816 van het Eeglement op de burgerlijke rechtsvor- d e r i n g ;

d. na ontvangst eener zoodanige akte van verzet de ambtenaar, an n wien die be- teekend is, deze toezendt aan den A m b - tenaar van den Inlandschen burgerlij- ken stand bij wien de aangifte is gedaan, die daarmede handelt als in artikel 18 van dit reglement is omschreven;

e. de L a n d r a a d het verhoor van den oppo- sant alsmede eventueel van andere per- sonen o m t r e n t liet gedaan verzet kan opdragen aan den voorzitter der I n l a n d - sche rechtbank ter woonplaats van de te hooren p e r s o n e n ;

f. indien de huwelijksai'kondigingeu bui- t e n de Minahassa zonder stuiting zijn afgeloopcn, de ambtenaar die deze heeft gedaan, daarvan eenc verklaring aan den betrokken A m b t e n a a r van don I n - landschen burgerlijken stand t o e z e n d t ; g. de niet in de Minahassa gevestigde par-

tij zich bij de huwelijksvoltrekking door een gemachtigde zal k u n n e n doen ver- tegenwoordigen zonder dat daarvoor bijzondere vergunning noodig is.

(2) H e t laatste lid van artikel 36 is t e n deze toepasselijk.

(51)

AFDEELING 7.

V a n d o n i e t i g v e r k 1 a r i n g v a n h e t ]i u w e 1 ij k.

ARTIKEL 41.

Buiten het geval bedoeld in artikel 30, is geen huwelijk van rechtswege nietig; het kan alleen op de gronden, in de volgende drie artikelen genoemd, door den rechter worden nietig verklaard op een daartoe strekkenden eisch.

ARTIKEL 42.

Een huwelijk aangegaan in strijd met het bepaalde in artikel 1 kan worden nietig verklaard op vordering van dengene met wien een der eehtgenooten door een vroe- ger huwelijk is verbonden of van een der eehtgenooten zelf.

ARTIKEL 43.

Een huwelijk aangegaan in strijd met het bepaalde in artikel 3 kan worden nietig verklaard op vordering van ieder der eeht- genooten, van een hunner bloedverwanten in de rechte linie of van broeders of zusters.

ARTIKEL 44.

Een huwelijk aangegaan in strijd met

(52)

hot bepaalde in de artikelen 19, 22, 23 of 24 kan worden nietig verklaard op vor- dering van dongen e die het verzet had ge- daan.

ARTIKEL 45,

Het huwelijk dat reeds ontbonden is kan niet meer worden nietig verklaard.

ARTIKEL 4G.

(1) De nietigheid of nietigverklaring kan aan de kinderen uit het huwelijk ge- sproten of bij het aangaan van het huwe- lijk erkend, geen schade toebrengen.

(2) De erkenning blijft ook ten aan- zien van den vader die erkend heeft hare kracht behouden, tenzij blijkt dat hij te kwader trouw heeft gehandeld.

ARTIKEL 47.

Ilot nietige of nietigverklaarde huwelijk behoudt al zijne burgerlijke gevolgen ten opzichte dor echtgenooten tenzij blijkt dat zij of een van hen te kwader trouw hebben gehandeld.

ARTIKEL 48.

De nietigheid of nietigverklaring van hot huwelijk kan aan derden geen schade toe- brengen tenzij blijkt dat zij te kwader

(53)

trouw met de echtgenooton gehandeld heb- ben.

ARTIKEL 49.

(1) Bij nietigverklaring van het huwe- lijk zendt de griffier' een authentiek uit- treksel van het vonnis aan den Ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand die het huwelijk had voltrokken, die van de nietigverklaring aanteekening houdt op den kant der huwelijksakte of akte van inschrijving van het huwelijk, en tevens daarvan aankondiging doet door aanplak- king op een duidelijk zichtbare plaats zoo aan zijn kantoor als voor de woning van het hoofd der negorijen, waar de eehtge- nooten wonen.

(2) Van de geschiede aanteekening en aankondiging maakt hij melding aan den voet van het hem toegezonden extract-von- nis.

HOOFDSTUK II.

Van ontbinding van huwelijken en van scheiding van tafel en bed.

AFDEELING 1.

V a n o n t b i n d i n g v a n h u w e 1 ij- le o n v a n C h r i s t e n e n e n h e i -

d e n e n i n h e t a l g e m e e n ,

ARTIKEL 50.

(1) Huwelijken van Christenen of hei-

(54)

denen of van personen van wie de man alleen Christen of heiden is worden ont- bonden :

a. door den dood;

h. door echtscheiding overeenkomstig de bepalingen dor tweede afdeeling van dit hoofdstuk;

c. door een nieuw huwelijk met vergun- ning van den rechter aangegaan vol- gens het bepaalde in artikel 15 van dit reglement ;

d. door ontbinding na scheiding van tafel on bed volgens het bepaalde in de derde afdeeling van dit hoofdstuk.

(2) De bepalingen van dit artikel als- mede van de 2'', 3(' en -l-(' afdeelingen van dit hoofdstuk blijven toepasselijk indien de man eerst tijdens het huwelijk tot den Islam overgaat tenzij ook de vrouw Mo- hammedaanscho is.

AFDEELING 2.

V a n e c h t s c h e i d i n g .

ABTIKEL 51.

Ontbinding van het huwelijk door echt- scheiding kan door een der echtgenooten togen den ander gevorderd worden op grond van:

a. overspel door den ander gepleegd;

b. weigering van samenwoning door den ander gedaan;

c. eene, bij in kracht van gewijsde gegaan

(55)

rechterlijk vonnis, tegen den ander uit- gesproken veroordeeling tot een straf zwaarder dan dwangarbeid voor den tijd van vier j a a r ;

d. aanslag op het leven of zware mishan- deling van den oenen echtgenoot, op- zettelijk gepleegd, bevorderd of uitge- lokt door den a n d e r ;

e. voortdurende slechte bejegening dan wel liederlijk gedrag gepleegd door den ander, waardoor een vreedzame samen- woning der echtgenooten moet worden geacht onmogelijk te zijn geworden.

A R T I K E L 52.

Een rechterlijk vonnis, in kracht van ge- wijsde gegaan, waarbij de gedaagde ter zake van overspel of medeplichtigheid aan overspel t o t straf is verwezen, wordt in h e t geding tot echtscheiding als volledig be- wijs aangenomen.

A R T I K E L 53.

Weigering van samenwoning bestaat als een der echtgenooten zonder geldige oor- zaak de echtelijke woning verlaat of weigert te betrekken en gedurende zes maanden in die weigering volhardt dan wel indien de m a n gedurende een tijd van tenminste zes maanden zonder geldige oorzaak zijne vrouw niet in de echtelijke woning heeft willen ontvangen.

A R T I K E L 54.

TWEEDE STUK.

Indien de echtgenooten geene afzonder- 4

(56)

lijke woning bezitten, wordt gedurende het eerste jaar na de voltrekking van liet hu- welijk behoudens tegenbewijs de woning der ouders van den man als echtelijke wo- n i n g beschouwd.

A R T I K E L 55.

(1) H e t recht om echtscheiding te vor- deren vervalt door verzoening.

(2) ingeval van gepleegd overspel, aan- slag op hot leven of mishandeling, kan de rechter het bestaan van zoodanige verzoe- ning aannemen op grond dat sedert h e t ple- gen van het feit, dat aanleiding t o t echt- scheiding zoude kunnen opleveren, drie maanden verloopen zijn.

(3) Ingeval van veroordeeling t o t een straf zwaarder dan dwangarbeid voor den tijd van vier jaar kan de rechter h e t be- staan dier verzoening aannemen op grond dat sedert het oogenblik, waarop de veroor- deeling in k r a c h t van gewijsde is gegaan, drje maanden verloopen zijn.

A R T I K E L 56.

De bevoegdheid om op grond van weige- ring van samenwoning echtscheiding t e vorderen, vervalt indien vóór dat de eisch is ingesteld, hetzij de weigerachtige echtge- noot de samenwoning heeft hervat, heizij de m a n bereid is de vrouw weder in de ech- telijke woning te ontvangen en haar daar- van kennis geeft.

(57)

A R T I K E L 57.

(1) Indien de bevoegdheid om op grond van weigering tot samenwoning echtschei- ding te vorderen is vervallen om een der redenen in het vorig artikel vermeld, en daarna dezelfde echtgenoot voor de tweede maal zonder geldige oorzaak de samenwo- ning weigert, is eene vordering t o t echt- scheiding ontvankelijk, zoodra de verwijde- ring slechts eene maand heeft geduurd.

(2) I n deze gevallen vervalt het recht om echtscheiding te vorderen niet door be- reidverklaring of h e r v a t t i n g der samenle- ving — als bedoeld in het vorig artikel — vóór de indiening ûr.r vordering.

A R T I K E L 58.

(1) Echtscheiding kan mede worden uitgesproken tengevolge van een door par- tijen gezamenlijk daartoe gedaan verzoek.

(2) Deze vordering kan niet worden toegewezen tenzij partijen, hetzij te voren / bij geschrifte, hetzij mondeling tor zitting, bepalingen hebben gemaakt o m t r e n t : a. do wijze waarop de h u n gezamenlijk toe-

bchoorende goederen zullen worden verdeeld, voorzoover niet die verdec- ling volgens h u n n e verklaring reeds heeft plaats g e h a d ;

b. de bijdrage t o t levensonderhoud die de eene der echtgenooten aan den ander verschuldigd zal zijn, tenzij zij heiden verklaren op zoodanige bijdrage geen aanspraak t e m a k e n ;

(58)

c. de verzorging en opvoeding der uit h u n huwelijk gesproten kinderen m e t vast- stelling aan wie n der echtgenooten ieder kind zal worden toevertrouwd en van het bedrag der bijdrage voor de verzor- ging en opvoeding welke de niet daar- mede belaste echtgenoot gehouden zal zijn te voldoen.

(3) Om van kracht te zijn behoeven deze bepalingen de goedkeuring van den Landraad, bij het vonnis van echtschei- ding te geven.

(4) De ter gelegenheid der echtschei- ding tusschen de echtgenooten gemaakte bepalingen o m t r e n t de sub b en c genoemde p u n t e n , kunnen bij latere overeenkomst

tusschen de echtgenooten worden gewij- zigd.

(5) Die wijzigingen behoeven, om van k r a c h t te zijn, weder de goedkeuring van den L a n d r a a d , bij afzonderlijke beschik- king te geven.

A F Ü E E L I N G 3.

V a n s c h e i d i n g v a n t a f e l e n b e d.

AKTIICTÏL 59.

(1) Scheiding van tafel en bed kan ge- vorderd worden op alle gronden in artikel 51 genoemd.

(2) H e t bepaalde in de artikelen 52 t o t 57 is ook op die vordering toepasselijk.

(59)

A R T I K E L 60.

(1) Mede kan scheiding van tafel en bed worden uitgesproken tengevolge van een door partijen gemeenschappelijk daartoe gedaan verzoek.

(2) H e t in artikel 58 bepaalde is op dit geval van toepassing.

A R T I K E L 6 1 .

Scheiding van tafel en bed heeft, behal- ve de elders in dit reglement bepaalde ge- volgen, nog dit gevolg dat de verplichting- der echtgenooten t o t samenwoning vervalt, blijvende echter h e t huwelijk bestaan.

A R T I K E L 62.

De echtgenoot, die scheiding van tafel en bed heeft gevorderd, kan op grond van dezelfde feiten gcene echtscheiding meer vragen.

A R T I K E L 63.

Indien in het geding t o t scheiding van tafel en bed de verweerder, de juistheid der gestelde feiten erkennende, het verzoek doet dat in stede daarvan echtscheiding zal worden uitgesproken, is de L a n d r a a d be- voegd, indien hij dit meer in het belang der partijen acht, dit verzoek in te willi- gen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De grootste groepen met een migratieachtergrond heb- ben hun ‘roots’ in Europa, de huidige en/of voormalige Nederlandse gebieden overzee (Indonesië, Suriname, Antillen), Turkije

Deze evolutie kun- nen we toewijzen aan een generatie-effect en een cohorte-effect: doordat het opleidingsniveau van de nieuwe generaties jongeren geleidelijk toeneemt

In de oudste leeftijdsklasse (50-64 jaar) is de kans op werkervaring bij niet-beroepsactieve mannen (maar liefst 99% heeft ooit ge- werkt) veel groter dan bij vrouwen, alhoewel ook

In 2000 lagen de aandelen universitair geschoolde mannen en vrouwen in de leeftijds- klasse 25-34 jaar echter gelijk (11%), terwijl vrouwen nog steeds in hogere mate een

Mij kwamen althans geene gevallen ter oore van misbruiken, hetzij door ouders, hetzij door verzorgers van de hun toever- trouwde macht over het kind of diens ver- mogen gemaakt,

partijen voorkomen zijn aanleiding, dat door de Cantanale Administratie een besluit wordt uitgevaardigd waarin maatregelen worden aangekon- digd om de danswoede te

[r]

waarin informatie staat over het stijgingspercentage van grafieken bij een logaritmische schaalverdeling. De bevolking groeide in de beschreven periode bij benadering exponentieel.