Vraag nr. 76
van 30 oktober 1997
van mevrouw GERDA RASKIN
Verkavelingsvergunningen in waardevol landsch a p – Afwijkingen
Verkavelingsvergunningen die dateren van vóór 1971 en gelegen zijn in landschappelijk waardevol-le (agrarische of andere) gebieden, kunnen in bepaalde omstandigheden nog steeds rechtsgeldig z i j n . Deze verkavelingsvergunningen bevatten voor de mogelijk op te richten bouwwerken bepaalde criteria waaraan de bouwwerken moeten voldoen, onder meer wat de bebouwbare oppervlakte, a a n-tal bouwlagen, ... betreft.
We stellen evenwel vast dat een aantal steden-bouwkundige diensten van de administratie Ruim-telijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen (Arohm) – ondanks de strikte beperkingen van de stedenbouwwet inzake afwij-kingen van deze voorschriften (die alleen kunnen worden toegestaan analoog aan de bepalingen die gelden voor het verlenen van bouwvergunningen in deze landschappelijk waardevolle zones) – toch toestaan dat de verkavelingsvergunningen worden aangepast waarbij de bebouwbare oppervlakte van het eventueel op te richten bouwwerk wordt ver-g r o o t . Bij strikte toepassinver-g van de stedenbouwwet is dit niet toegestaan.
Een concreet voorbeeld is een – nog steeds rechtsgeldige – verkavelingsvergunning die da-teert van het begin van de jaren '60, in een zone die door het gewestplan momenteel is ingekleurd als waardevol agrarisch gebied, en die in maart '94 werd gewijzigd zodat de bebouwbare oppervlakte van een nog niet bebouwd perceel in deze verkave-ling werd uitgebreid van 180 m2naar meer dan 400
m2. Andere voorbeelden kunnen eveneens worden
aangehaald.
1. Werden er de voorbije jaren (1993-1996) voor landschappelijk waardevolle (agrarische of andere) gebieden dergelijke afwijkingen op de verkavelingsvergunningen toegestaan ?
Waren ze geoorloofd ?
2. Wat zijn in deze gevallen – voorzover er nog geen rechtsgeldige bouwvergunning werd uitge-reikt – de middelen om de gewijzigde verkave-lingsvergunning eventueel terug te brengen naar de oorspronkelijke bepalingen ?
3. Ontvingen de bevoegde stedenbouwkundige diensten reeds concrete onderrichtingen, z o d a t afwijkingen van verkavelingsvergunningen in deze zones die in strijd zijn met het huidige gewestplan, worden tegengegaan ?
Antwoord
1. Deze gegevens worden niet systematisch bijge-h o u d e n . Aan de afdeling ROHM V l a a m s - B r a-bant is gevraagd om een aantal typevoorbeel-den op te sporen.
2. Het decreet betreffende de ruimtelijke orde-ning, gecoördineerd op 22 oktober 1996,bepaalt in artikel 41 dat een bijzonder plan van aanleg kan worden opgemaakt dat tot gevolg heeft dat een verkavelingsvergunning wordt herzien of vernietigd.
3. Het probleem is me reeds bekend. Trouwens, de provincie Vlaams-Brabant heeft dat probleem met de diensten van Arohm aangekaart.
Zeer concreet kan worden gesteld dat een naar behoren vergunde, niet vervallen verkaveling rechten heeft doen ontstaan waaraan niet kan worden geraakt door de in het gewestplan bepaalde bestemming, de ermee gepaard gaan-de bestemmingsvoorschriften of angaan-dere wijzi-gende wets- of decreetsbepalingen. Deze rech-ten zijn echter beperkt tot deze opgenomen in de goedgekeurde verkaveling. Een vraag tot wijziging van de verkaveling, volgens de bepa-lingen van artikel 55, § 2 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, g e c o ö r d ineerd op 22 oktober 1996, dient vanuit het lega -liteitsonderzoek in eerste instantie te worden getoetst aan de heden van kracht zijnde veror-d e n i n g e n , zoals het gewestplan met zijn voor-schriften en de bepalingen van het decreet. Deze toetsing houdt weliswaar in dat geen afbreuk kan worden gedaan aan de eerdere rechten, zodat die niet kunnen worden vermin-derd, doch dat andere bepalingen of voorschrif-ten die in een uitbreiding van die rechvoorschrif-ten voor-zien,slechts mogelijk zijn als die uitbreiding van rechten conform de geldende verordenende bepalingen is.
Ik neem me dan ook voor om een richtlijn uit te laten schrijven die deze principes verder in de praktijk uitwerkt.