Vraag nr. 75
van 30 oktober 1997
van mevrouw GERDA RASKIN Bouwovertredingen – Regularisatie
Bouwovertredingen zijn voortdurende misdrijven die niet verjaren. Terecht wordt er in het beleid steeds meer nadruk gelegd op een correcte toepas-sing van de stedenbouwwet.
In een aantal gemeenten stellen we vast dat – hoofdzakelijk bij de bouw van appartementsgebou-wen – het aantal bouwlagen niet wordt gerespec-t e e r d . Bouwpromogerespec-toren nemen er in digerespec-t geval de betaling van de meerwaarde bij, omdat zelfs na betaling hiervan winst wordt gemaakt met de bouwovertreding.
Bovendien is het zo dat er in bepaalde gemeenten twijfel bestaat over de vraag of de meerwaarde van de bouwpromotor dan wel van de nieuwe eigenaar moet worden gevorderd, die dan dit bedrag moet terugvorderen van de bouwpromotor.
1. Zijn er cijfers bekend over het aantal geregula-riseerde bouwovertredingen voor de jaren 1994, 1995 en 1996 ?
2 . Over welk soort bouwovertredingen ging het hierbij ? Wat was het gemiddelde en totale bedrag aan meerwaarde dat hierbij werd gevor-derd ?
3 . Wordt voor de voormelde feiten (de bewuste overschrijdingen van het aantal bouwlagen) nog een regularisatie met meerwaarde gevorderd, wetende dat zelfs dan nog een speculatieve winst wordt gerealiseerd ?
4. Moet een eventuele meerwaarde niet duidelijk van de bouwpromotor worden gevorderd die – bewust – de overtreding begaan heeft ?
Antwoord
1 . en 2. Waar de betaling van de transactiesom overeenkomstig artikel 68, § 3 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, g e c o ö r d i-neerd op 22 oktober 1996, leidt tot het verval van de strafvordering en het recht van de over-heid om enig verder herstel te eisen, en dus in de regel tot de regularisatie van het bouwmis-drijf, is dit in de hypothese van de meerwaarde hoegenaamd niet het geval.
De meerwaarde in de zin van artikel 68, § 1 c van voormeld decreet is een herstelmaatregel in de eigenlijke zin, en heeft als finaliteit het teniet-doen van de gevolgen van het bouwmisdrijf, in dit geval een onrechtmatige verrijking. H e t onderhavige decreet verplicht de administratie dan ook de meerwaardevordering te onderwer-pen aan het oordeel van de burgerlijke rechter of de strafrechter. In de praktijk zal de herstel-vordering meestal via het openbaar ministerie voor de correctionele rechter worden gebracht, die zich tegelijkertijd over de strafvordering met betrekking tot het bouwmisdrijf dient uit te spreken.
Anders dan bij de transactie, leidt het betalen van een meerwaarde overigens niet tot de afgif-te van een regularisatievergunning, maar slechts tot een gedogen van het misdrijf door de over-h e i d . De constructie blijft in strijd met de ste-denbouwkundige voorschriften en/of de ruimte-lijke ordening. De toelaatbaarheid van een eventuele latere verbouwing van de constructie zal opnieuw worden beoordeeld volgens voor-melde criteria, zonder dat men zich kan beroe-pen op een zogenaamd "verworven recht" als gevolg van het betalen van de meerwaarde. Het vorderen van een meerwaarde leidt dan ook niet tot regularisatie. Vermits het bedrag van de meerwaarde soeverein (dit is o n g e a ch t het bedrag vermeld in de vordering van de gemachtigde ambtenaar) wordt vastgesteld door de rechter, werden tot voor kort omtrent de gevorderde bedragen geen statistische gege-vens bijgehouden.
3. Artikel 68, § 1 lid 3 van voormeld decreet stelt dat "de rechtbank de geldsom bepaalt op het geheel of een deel van de door het goed verkre-gen meerwaarde". De rechter is niet gebonden door de schatting van de meerwaarde door des-k u n d i g e n , noch door de geldsommen die het bestuur bij wijze van eigen ramingen invordert. De rechter kan overtreders dus veroordelen tot het integrale bedrag van de meerwaarde, waar-van de begroting volledig aan zijn wijsheid wordt overgelaten. Hij kan hierbij uiteraard rekening houden met "speculatieve winsten". 4. De vordering tot betaling van de meerwaarde
heeft tot doel de onrechtmatige verrijking, d i e het gevolg is van de wetsovertreding, terug te nemen van wie zich heeft verrijkt. Men dient bijgevolg na te gaan aan wie de meerwaarde (minstens ten dele) ten goede is gekomen. Voor-zover de bouwpromotor, naast de bouwheer,
inderdaad een deel van de meerwaarde op-streek, lijkt niets een meerwaardevordering ten belope van hun respectievelijk aandeel in de weg te staan. Komt de meerwaarde enkel de bouwpromotor ten goede, dan kan de vordering enkel tegen hem worden ingesteld.