• No results found

Henri Bergson en het evolutionaire denken in de geschiedenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Henri Bergson en het evolutionaire denken in de geschiedenis"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Henri Bergson en het evolutionaire denken in

de geschiedenis

--There are things that intelligence alone is able to seek, but which by itself, it will never find. These things instinct alone could find; but it will never seek them.

- Henri Bergson1 Chris Plag S1571826 Esdoornlaan 748 9741MJ Groningen 0628511651 E.H. Runia, J.C. den Hollander

(2)

Inhoudsopgave

Begrippenlijst... 2

Henri Bergsons leven... 11

1. L'Evolution Créatrice ... 13

1.1 Het élan vital... 13

1.2 Bergson’s vitalisme tegenover het mechanisme en het finalisme ... 20

1.3 Instinct en intelligentie: divergerende paden... 25

1.4 Intuïtie en de rol van orde en chaos ... 29

2. Intelligentie en intuïtie: wat is hun betekenis voor onze samenleving?... 33

3. Bergson en de entropie... 43

3.1 Entropie ... 43

3.2 Bergson en de entropie in evolutionair historisch perspectief... 49

3.3 Mutaties en complexiteit: (on)afgebroken verandering... 50

4. Bergsons ideeën over evolutie/revolutie en de geschiedschrijving ... 56

4.1 Evolutie/Revolutie ... 56

4.2 Bergsons visie op de geschiedschrijving ... 63

4.3 De Intuïtie in de vorm van emotions créatifs ... 69

Conclusie... 71

Literatuurlijst... 80

(3)

Begrippenlijst

Evolutionaire geschiedenis

Geschiedenis bekeken vanuit een evolutionair perspectief. Het bezien van de geschiedenis als een evolutionair proces. Is revolutie hetzelfde als evolutie? Is er sprake van evolutie in de ontwikkelingen die we zien plaatsvinden in de geschiedenis? Is er sprake van een selectiviteitsregime in de menselijke samenleving, of hebben wij de evolutie in eigen hand genomen? Maar ook, biedt deze combinatie van biologie en geschiedenis nieuwe inzichten in één of beide disciplines?

Élan vital

Élan vital, voor het eerst genoemd in Bergsons L’Evolution Créatrice, wordt gekarakteriseerd als de impuls die het leven voorwaarts drijft. Bovendien wordt deze impuls gedeeld door alle levende wezens; a common impulse. De impuls verklaart de creatie van alle levensvormen. Maar, evolutie is niet een gedeeld proces, het kenmerkt zich juist door diversificatie en divergentie. Dus, het leven deelt een gezamenlijke impuls maar maakt hier niet gezamenlijk gebruik van. Het leven wordt juist gekenmerkt door verandering. Bergson definieert twee paden2 waarlangs de evolutie divergeert. Die twee paden zijn instinct en intelligentie.

Instinct

Instinct is door Bergson toegeschreven aan al het levende dat niet de mens is. Het is instinct dat de soorten tot overleven motiveert en sterker nog motiveert tot het uitvoeren van eender willekeurige handeling. Het is bovendien intrinsieke kennis, denk hierbij aan een wesp die zijn slachtoffers verlamt door op bepaalde punten in het zenuwstelsel te steken. Een menselijke variant van deze opmerkelijke precisie zou bijvoorbeeld een chirurg kunnen zijn.3 Het verschil is dat de wesp zijn taak net zo nauwkeurig uitvoert

2 Paden moeten we hier niet opvatten als een vastgelegde route, dit neigt teveel naar het finalisme. Beschouw de twee verschillende paden als ontdekkingsreizen vanuit hetzelfde startpunt, op zoek naar twee verschillende (nog onbekende!) eindpunten. De ontdekkingsreizigers werken doelgericht, maar welk doel ze bereiken? Dat kunnen ze niet voorspellen en ligt nog open.

(4)

zonder een studie van tien jaar. Het instinct impliceert een gebrek aan bewustzijn, handelingen worden uitgevoerd zonder hier bewust van te zijn.

Intelligentie

Intelligentie wordt logischerwijs alleen aan de mens toegeschreven. Intelligentie kenmerkt zich door een begrip van het materiële, het biedt de ruimte om betekenis toe te kennen aan levenloze objecten. Sterker nog, het biedt de ruimte om een oneindig aantal betekenissen te geven aan elk willekeurig object. “A form, just because it is empty, may

be filled at will with any number of things in turn, even with those that are no use”.4 We kunnen hierbij denken aan een van de meest simpele voorwerpen: Een houten stok. De houten stok kan dienen als wandelstok. In de verbeelding van jongens wordt het al snel een zwaard. Met de toevoeging van andere materialen kan een bijl worden gemaakt, een boog, een peddel. De limiet ligt inderdaad bij de verbeeldingskracht die we met de intelligentie beheersen. Intelligentie legt bovendien verbanden, waar dit voor instinct onmogelijk is, denk hierbij aan een oorzaak-gevolg redenering of hoe opgeslagen materiaal zich verhoudt tot een opslagruimte.5

Intuïtie

De afgezwakte vorm van instinct in de mensheid. Bergson beschrijft de tweedeling tussen instinct en intelligentie als volgt: “It is as if the force evolving in living forms, being a

limited force, had had to choose between two kinds of limitation in the field of natural or innate knowledge, one applying to the extension of knowledge, the other to its intension.”67 In het eerste geval is er sprake van een complete kennis, maar gelimiteerd tot één specifiek object. In het tweede geval is er sprake brede kennis over vele objecten, maar de intrinsieke kennis ontbreekt.

Maar, zo stelt Bergson, beide stromingen zijn uit hetzelfde startpunt vertrokken en de een bevat sporen van de ander. Dieren vertonen sporen van intelligentie, mensen vertonen sporen van instinct, verder intuïtie te noemen. Intuïtie manifesteert zich in een

4Ibidem, 151.

5

Ibidem, 148. 6

(5)

explosie van creativiteit: een korte klap van inspiratie die onmiddellijk weer verdwijnt, zoals een explosie in de lucht ook geen sporen nalaat. Het enige wat nog herinnert aan het beeld is precies dat: de herinnering, het typische product van intelligentie. Om de door intuïtie verkregen ingeving vervolgens uit te werken is intelligentie dus onontbeerlijk. Evenwel is intuïtie niet op te roepen en mogen we ons ervan verzekeren dat dit nooit zal gebeuren. Zo sluiten we gelijk aan op het eerste citaat: “There are things that intelligence alone is able to seek, but which, by itself, it will never find. These things instinct alone could find; but it will never seek them.”8 Als we dus bezig gaan met het verklaren van het organische zijn we aangewezen op onze intuïtie. Immers, intelligentie is niet toegerust met deze vaardigheid. Slechts de unieke combinatie van intuïtie en intelligentie en de sterke ontwikkeling van deze intelligentie stelt ons in staat om het mysterie van het leven te ontrafelen.

Creatieve emotie

De uiteindelijke verklaring die Bergson geeft voor de activering van de intuïtie. Deze activering vindt plaats door een sterke emotie, een emotie die tijdelijk de intelligentie ‘buitenspel plaatst’. In deze staat neemt de intuïtie het roer over en dit leidt tot een tijdelijke influx van creativiteit. Deze emotie blijft slechts kort geactiveerd voordat de intelligentie het weer overneemt. Het is vervolgens de kunst om met de overgebleven herinneringen het door de intuïtie geconstrueerde beeld te reconstrueren.

Open samenleving

De menselijke samenleving. Gekenmerkt door een open karakter waarin creatie en innovatie een hoofdrol spelen. Het open karakter leidt echter tot een samenleving die zichzelf vaak in onderling conflict stort.

Gesloten samenleving

De samenleving die door Bergson ruwweg wordt gedefinieerd als die van de insecten. Een rigide samenleving gekenmerkt door statische verbanden en een hoge mate van exclusiviteit. De samenleving kenmerkt zich door een hoge mate van eenheid.

(6)

Durée

Het begrip “duur” komt in alle werken terug en is wellicht het meest verwarrende begrip dat Bergson in zijn werken gebruikt. Durée komt in elk van zijn vier grote werken terug met een andere betekenis. Het wordt gebruikt als onderdeel van:

1. Bewustzijn 2. Geheugen 3. Leven

4. Geschiedenis

Allereerst wordt de duur tegenover de ruimte (espace) gezet en moet van de tijd worden onderscheiden. Durée en ruimte zijn elkaars antithese. Een onzuivere mengvorm vormt dan onze definitie van tijd. De algemeen toepasbare definitie van durée is als volgt:

1. Durée is een opeenvolging9. Ruimte is een gelijktijdigheid.10 2. Durée is heterogeniteit. Ruimte is homogeniteit.11

3. Durée is ononderbroken. Ruimte is deelbaar.12

“For our duration is not merely one instant replacing another; if it were, there would never be anything but the present—no prolonging of the past into the actual, no evolution, no concrete duration. Duration is the continuous progress of the past which gnaws into the future and which swells as it advances.”13

Het begrip durée heeft de betekenis van duurzaamheid; iets dat niet geheel onderworpen is aan processen als slijtage of vergankelijkheid. Het verleden is niet volledig verdwenen,

9Hier is wederom geen sprake van een causaal verband. Durée veronderstelt geen opeenvolgingen, durée is niet deelbaar, durée is.

10

De elementen zijn nooit tegelijkertijd, maar na elkaar gegeven. Durée is zo verandering. In het geval van de ruimte zijn alle elementen op het zelfde moment gegeven.

11De verschillende momenten zijn heterogeen, wanneer ze kwalitatief verschillend zijn. Dat wil zeggen: Ieder moment is uniek. Homogeen zijn momenten die alleen kwantitatief van elkaar te onderscheiden zijn. Denk bij homogene momenten aan een uur doorgebracht in de meest extreme vorm van verveling. Elke seconde is uniek, daar kan niet over worden getwist maar: Kwalitatief zijn de verschillen zo minimaal dat we kunnen spreken van enkel kwantitatief onderscheidbare momenten.

12 De momenten van een continuüm lopen in elkaar over: ieder moment weerspiegelt als het ware alle anderen. Ieder ogenblik laat een spoor na in het daarop volgende. In het geval van de ruimte verhouden de elementen zich extern tot elkaar. Het ene ligt buiten het andere; er is geen sprake van een wederzijdse beïnvloeding. Waar het ene element begint en het andere ophoudt, valt duidelijk te onderscheiden. Durée representeert continuïteit. Ruimte is daarmee discontinu. Het is bovendien ook de methode waarop wij wetenschap bedrijven: We kijken naar een relevante snede uit de werkelijkheid, we onderzoeken niet het gehele universum in één keer.

(7)

ze blijft in alle daaropvolgende momenten bewaard. Het verleden schrijdt ononderbroken voort en knaagt aan de toekomst. Het verleden groeit voortdurend en behoudt zichzelf. Door dit behoudende kenmerk worden momenten niet uitgewist.

Selectiviteitsregime

Het idee van een dominante soort of groepering. Het selectiviteitsregime valt in het voordeel uit van deze groep. Andere groepen zuchten onder het juk van deze dominante groep en kunnen door direct ingrijpen of door evolutionair toeval zichzelf bevrijden en zichzelf tot dominante soort maken.

Fleeing forward

(8)

Inleiding

Henri Bergson (1859-1941) was een van de beroemdste filosofen van zijn tijd. Hij was actief op onder meer het gebied van de metafysica, de psychologie, de biologie en de filosofie. Zijn vroege werken waren voor de academische wereld van onmiskenbaar belang. Met name L’Evolution Créatrice (1907) (hierna: EC), ofwel de Scheppende Evolutie, een werk over de evolutie van het leven, bracht hem erkenning onder academici. In wetenschappelijke kringen was het een veelbesproken boek. Niettemin hield hij ook voor de ‘gewone’ Franse burger met regelmaat lezingen. In de regel waren dit drukbezochte gelegenheden. Voor zijn latere werken was minder animo. Bergson werd na de Eerste Wereldoorlog in wetenschappelijke kringen zo goed als vergeten, hoewel zijn werken nog steeds veelbesproken zijn in deze kringen. De laatste tijd winnen Bergsons publicaties echter weer aan populariteit, getuige bijvoorbeeld deel 36 van het tijdschrift Substance, waarin een tiental artikelen met Bergson in de hoofdrol worden aangeboden.

In zijn eerste belangrijke werk, Essai sur les données immédiates de la conscience (1889) (ED), gaat Bergson in op de beleving van tijd. Hij zet uiteen hoe deze ons bestaan bepaalt. Het werk is een kritiek op de vrije wil zoals opgesteld door Kant. In zijn tweede werk, Matière et mémoire (1896) (MM), bestrijdt Bergson het idee dat geheugen in een bepaald deel van de hersenen gelokaliseerd is. Daarmee ontkent hij direct dat het bewustzijn van materiële aard is. Bergson argumenteert dat het geheugen meer is dan alleen een stukje in de hersenen. Hij zet zijn eerste stappen in het formuleren van zijn visie op intuïtie. In de loop van dit werkstuk zullen we zien dat intuïtie een kernbegrip wordt voor Bergson. Dit is ook het eerste kernbegrip dat we in de loop van dit werk gaan behandelen.

Het tweede hier te behandelen begrip voor Bergson is het élan vital. Dit is de impuls of levenskracht die in elk levend wezen zit en het voorwaarts stuwt. Bergson ziet

élan vital als de universele factor in levende wezens die zorgt voor individuele groei. Het élan leidt bovendien tot het ontstaan van meer ontwikkelde levensvormen. In dat opzicht

(9)

mens heeft als hij iets belangrijks op het spoor is. Neem bijvoorbeeld de wetenschapper die bezig is met een doorbraak vinden in zijn werkgebied. Intuïtie wordt vormgegeven als een dierlijk instinct dat in afgezwakte vorm terug te vinden is in de mens (een intelligent wezen). Soms leidt het ons met een laatste stuiptrekking tot nieuwe ontdekkingen. Intuïtie geeft een moment van helderheid in bijvoorbeeld wetenschap of in de sociale omgang met soortgenoten. Het verleidt ons tot niet achterom kijken en de sprong het diepe in wagen. Pas na die sprong is er weer ruimte voor enige nabeschouwing of zelfreflectie. Zoals Bergson het in DS verwoordt: “Sometimes the mere fact of going further than

appeared reasonable leads to new surroundings, creates a new situation which removes the danger, at the same time emphasizing the advantage.”14

In zijn laatste beroemde werk, Les deux sources de la morale et de la religion (DS), werkt Bergson het begrip intuïtie uit. Bergson slaagt er voorts in, na decennia, te verklaren hoe de intuïtieve ingeving tot stand komt: met behulp van de creatieve emotie. Bij normale emoties is het zo dat we eerst een prikkel krijgen uit de omgeving en hierop onze emotie ontwikkelen: “Ik win de loterij, dus ik word vrolijk.” “Mijn fiets is gestolen, dus ik word kwaad.” De creatieve emotie daarentegen vindt eerst plaats. Daarna komt er een ‘creatie’ uit voort. Bergson noemt hierbij het voorbeeld van de muzikant die vreugde voelt en hieruit op intuïtie een symfonie schrijft die het publiek in vervoering brengt.15 Ook gaat hij in op de opbouw van de samenleving en vindt hier een vergelijkbare tweedeling als die van het intelligentie vs. het instinct. Hij differentieert hier tussen de open en de gesloten samenleving. Deze komen in grote lijnen overeen met respectievelijk een menselijke en een insectensamenleving. De menselijke, of open, samenleving kenmerkt zich door een grote mate van vrijheid. Deze samenleving is bovendien creatief ingesteld maar door de vergaande mate van vrijheid is er sprake van conflictvorming. De insecten, of gesloten, samenleving kenmerkt zich door een exclusiviteit en rigiditeit. Ten slotte behandelt Bergson een mogelijke verklaring voor het oorlogvoeren en betoogt dat dit een natuurlijk voorkomend fenomeen is. Zijn belangrijkste conclusie: omdat het eerder genoemde élan vital stopt bij het individu en dus geen mystieke verbondenheid biedt tussen wezens, stelt het juist het conflict als norm! Im Anfang war die Tat schreef

14

(10)

Goethe; Bergson zou die Tat vervangen door élan vital. In den beginne was er de impuls, de wil tot leven. Zonder deze impuls zou het leven niet bestaan en zou er ook geen aspiratie zijn om naar verbetering te streven. Complexe levensvormen zouden nagenoeg onmogelijk zijn. Deze impuls is de oneindige verandering en inventiviteit die het leven kenmerkt. Deze inventiviteit manifesteert zich in elke kleine evolutie zoals Darwin die bijvoorbeeld op zijn reizen tegenkwam. Het is ook elke verandering die de mens aanbrengt in zijn directe omgeving, elke aanpassing, elk uniek makend verschil. Begrijpen zullen we deze diversificaties van het leven echter nooit. We mogen dan onszelf onder de levende wezens rekenen, maar onze intelligentie is toegespitst op levenloze materie. We zijn ook geneigd op die manier naar het leven te kijken: we begrijpen de mens als ware hij een machine. Interessant is dat Bergson niet de enige was die tot deze conclusie kwam. In Nietzsches werken komen soms opmerkelijke gelijkenissen naar voren: “het was Descartes die als eerste de eerbiedwaardige moed had

het dier als machina [sic] op te vatten: onze hele fysiologie doet haar best om deze stelling te bewijzen. Wij maken, wat logisch is, ook geen uitzondering voor de mens, zoals Descartes nog wel deed: wat we tegenwoordig van de mens begrijpen houdt precies daar op waar we ophouden hem als machine te begrijpen.”16Bergson pleit voor de intuïtie als complementair middel voor de intelligentie om het leven te leren begrijpen: “In fact, both

philosophers sought to resolve the same problem—Bergson by the study of certain psychopathological phenomena, Nietzsche by his attempt to understand certain moral phenomena.”17

Voor deze scriptie zal ik uit de zojuist genoemde vier grote werken putten. Uit relevante artikelen, lezingen en secundaire literatuur volgt nuancering en verdieping. De vraag die ik hierbij stel is de volgende: in hoeverre kunnen we de ideeën van het ‘bergsonisme’ plaatsen in het discours van de evolutionaire geschiedenis? De opbouw die ik hierbij wil hanteren is als volgt. Allereerst volgt een korte beschrijving van Bergsons leven en carrière om enig inzicht te krijgen in de persoon die hij was en om te beseffen uit welk perspectief hij aan zijn werken begon. Het eerste hoofdstuk volgt daar direct na en is voor het overgrote deel een analyse van EC. Ik zal hierin een groot aantal ideeën

16

F. Nietzsche, De Antichrist (Amsterdam 2006) 21.

(11)

introduceren die ofwel meteen besproken worden, ofwel later in het essay aan bod zullen komen. Bergson verandert soms subtiel aspecten in zijn theorie of in de definities van bijvoorbeeld instinct, vrije wil en moraliteit. Bergson gaat af en toe voorbij aan de oorspronkelijke definitie, ervan uitgaande dat zijn publiek bekend was met de eerdere werken. Het tweede hoofdstuk zal de tweedeling tussen intelligentie en intuïtie behandelen. Hier komt veel stof uit naar voren die toepasbaar is voor het gebied van de evolutionaire geschiedenis. In het derde hoofdstuk zal de entropie worden behandeld. Entropie is voor Bergson het fenomeen dat leidt tot evolutie: de aartsvijand van het élan

vital. Waar het élan vital opbouwt en diversiteit stimuleert, daar breekt entropie louter af.

(12)

Henri Bergsons leven

Henri-Louis Bergson wordt geboren op 18 oktober 1859 in Parijs. Zijn moeder was afkomstig uit het noorden van Engeland en zijn vader uit Polen. Beide waren aanhangers van het joodse geloof. Henri Bergson zelf had altijd een interesse in het christelijke geloof, maar tegen het einde van zijn leven hield hij toch vast aan zijn joodse geloof. Van 1868 tot 1878 studeerde Bergson aan het Lycée Fontaine in Parijs. Hij had interesse in zowel wiskunde als filosofie. In beide was hij een goede student: op zijn 18ewon hij twee prijzen: één voor het oplossen van een wiskundig vraagstuk en één voor een filosofisch essay. Uiteindelijk besloot hij zich, tegen de zin van zijn leraren, volledig te storten op de filosofie.18 Hij werkte na zijn opleiding op verschillende lycées. In 1898 wordt hij benoemd tot maître de conférence19op de École Normale. Bijna tegelijkertijd publiceerde hij zijn dissertatie ED met nog een aantal andere werken. In 1907 publiceerde hij zijn belangrijkste filosofische werk, EC, dat hem in Frankrijk beroemd maakte. Het werk werd in 1911 vertaald, waarna ook in andere delen van de wereld het boek veel werd gelezen. Door deze vertaling werd Bergson internationaal beroemd. Bergson hield niet veel van reizen, maar in 1911 gaf hij lezingen in Oxford en in 1913 in New York.

In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en datzelfde jaar werden ook zijn boeken op de Index van verboden boeken geplaatst door de katholieke kerk, met name vanwege zijn populariteit onder aanhangers van het katholieke modernisme.20 Tijdens de oorlog schreef Bergson een aantal korte essays en in 1917 werd hij naar de Verenigde Staten gestuurd als lid van een delegatie om het land bij de oorlog te betrekken. Het is niet duidelijk hoeveel invloed Bergson daadwerkelijk heeft gehad. Na de oorlog trok hij zich grotendeels terug uit het publieke leven vanwege onder meer ziekte. In 1927 werd hem de Nobelprijs voor de literatuur toegekend voor EC. In de jaren die volgden heeft hij nog een paar boeken geschreven, maar deze waren nooit meer zo’n groot succes als EC. Het leek alsof de wereld geen interesse meer had in zijn hoopvolle en optimistische werken. Bergson neigde zijn hele leven door naar het katholieke geloof, tot de opkomst van het antisemitisme. Hij wilde niet dat mensen dachten dat hij zich van zijn geloof distantieerde

18

P.A.Y Gunter, Henri Bersgon: A bibliography (Bowling Green 1986) ix. 19

De Franse term voor hoogleraar.

(13)

om die reden. Nadat de Duitsers in 1940 Frankrijk binnengevallen waren, werd hem uit respect voor zijn prestaties als filosoof aangeboden om niet als joods genoteerd te worden. Hij weigerde en verklaarde zich solidair met andere joden. In januari 1941 stierf hij aan een longontsteking, nadat hij in bezet Parijs urenlang had staan wachten om zich als joods te laten registreren.21

Hoewel Bergson vandaag de dag niet meer zo veel bekendheid geniet onder het algemene publiek, is er nog steeds een selecte groep mensen die zijn theorieën nog steeds de moeite waard vinden. Voornamelijk het werk EC wordt nog als goed bruikbaar beschouwd in de filosofische wereld. Niettemin zijn ook zijn andere werken nog goed leesbaar en zitten er bruikbare elementen in voor de mens van nu.

(14)

1. L'Evolution Créatrice

1.1 Het élan vital

Hoofdpunten: Constante verandering, durée, élan vital, levende wezens/dode materie, mechanisme/finalisme, Darwin

Henri Bergsons meest beroemde werk is ongetwijfeld EC. Dit boek bevat de kern van Bergsons gedachten over evolutie en welk effect dit heeft op de mens. Onder meer wordt het begrip élan vital behandeld. Een tweede punt waarop Bergson zich richt is de relatie tussen instinct en intelligentie. Het laatste aspect is de rol van entropie als drijfveer van evolutie. Voordat ik EC behandel volgt nu eerst een samenvatting van de belangrijkste onderdelen. Van de vier hoofdstukken zal ik ingaan op de eerste drie, die de evolutie en de vele verschillende aspecten ervan behandelen. Hoofdstuk 4 is hoofdzakelijk een redevoering tegen de verschillende finalistische en mechanistische systemen die proberen de evolutie te beschrijven.22 Deze redevoering is een uitgewerkte vorm van het betoog in een eerder hoofdstuk en laat ik daarom buiten beschouwing.

Wellicht ten overvloede: Henri Bergson was behalve filosoof een gevierd wiskundige en was bovendien redelijk bekend met de exacte wetenschappen. Deze exacte wetenschappen waren voor hem niet de manier om evolutie te verklaren. Hij vond het wereldbeeld van Darwin te steriel, te finalistisch. Dat wil zeggen: het bood een mechanische verklaring. Maar het leven is verre van mechanisch, de mens functioneert nu eenmaal niet als een machine. Bergson zocht naar de onverklaarbare kant, naar het bijna mystieke aspect van het leven. Bergson zocht naar een methode om het leven te verklaren en vond er één die wetenschappelijk zeer aanvechtbaar was, een die werkte door middel van intuïtie.23 Het gevoel speelt de hoofdrol in de verklaring van evolutie. Hij vond dan ook dat we met zuivere intelligentie zowel het mysterie van het leven als de evolutie niet konden verklaren.

22Finalisme is hier bedoeld als een visie op de evolutie waarin wordt toegewerkt naar een vooropgesteld einddoel. Er is hier geen sprake van spontaniteit en creativiteit. Leven laat zich echter niet vangen in volledig in te sluiten hokjes.

(15)

In het eerste hoofdstuk van EC behandelt Bergson de evolutie van het leven en maakt hij een begin met het bestrijden van een 'mechanische' visie op het leven. Allereerst vraagt Bergson zich af wat precies 'bestaan' inhoudt. Hij maakt duidelijk dat de mens van gemoedstoestand naar gemoedstoestand gaat: hij heeft het warm of hij heeft het koud, hij is vrolijk of verdrietig, hij is bezig of hij voert niets uit. Prikkels, gevoelens, neigingen, ideeën: het zijn allemaal veranderingen die het bestaan opdelen. Het menselijk bestaan karakteriseert zich door onophoudelijke verandering. Maar volgens Bergson is dit veranderen veel radicaler dan we geneigd zijn te denken: “For I speak of my states as if it

formed a block and were a separate whole. I say indeed that I change, but the change seems to me to reside in the passage from one state to the next: of each state, taken separately, I am apt to think that it remains the same during all the time it prevails. Nevertheless, a slight effort of attention would reveal to me that there is no feeling, no idea, no volition which is not undergoing change every moment: if a mental state ceased to vary, its duration would cease to flow.”24 Het punt dat Bergson hier maakt, is dat we verandering pas accepteren als verandering op het moment dat de (constant veranderende) factor voldoende verschilt van een eerdere observatie. Pas als de verandering dermate grote indruk maakt, accepteren we dat we veranderd zijn. Dus pas wanneer men een breuk ervaart, wordt de verandering onderkend.

De waarheid is echter dat we constant veranderen en dat een gemoedstoestand waarin wij ons bevinden gekarakteriseerd wordt door louter verandering. Het voorbeeld dat Bergson hierbij gebruikt, is het observeren van een inert object: “The object may

remain the same, I may look at it from the same side, at the same angle, in the same light; nevertheless the vision I have now of it differs from which I have just had, even if only because the one is an instant older than the other. My memory is there, which conveys something of the past into the present.” Zijn mentale staat is als een sneeuwbal die

gaandeweg steeds groter wordt en zich immer uitbreidt.25 Interne verandering is dus niet alleen een kwestie van, van gesteldheid naar gesteldheid gaan. Het geheugen expandeert immers naar een grotere omvang. Bovendien zorgt geheugen voor uniciteit van

24

(16)

gesteldheden: bij een exacte herhaling van een situatie zal altijd de herinnering van de voorgaande keer aanwezig zijn.

Bergson werkt vervolgens toe naar zijn definitie van durée oftewel ons besef van tijd. Bergsons durée verschilt van de wetenschappelijk meetbare tijd. durée is ten eerste niet meetbaar. Ten tweede is de durée niet lineair en ten slotte is de durée op bepaalde momenten in de waarneming relatief.26 De durée moet om gemeten te worden omgezet worden naar wetenschappelijk meetbare tijd, maar volgens Bergsons definitie is tijd ondeelbaar. Het is als het ware een onafgebroken stroom van verandering, vergelijkbaar met de eerder beschreven gemoedstoestanden. Bergson beschouwt vervolgens de durée niet als lineair en ontpopt zich zo als een voorvechter van de vrije wil als theorie. Bergson besteedt in het vierde hoofdstuk een complete paragraaf aan het ondergraven van het Kantiaanse concept van de vrije wil (of juist het gebrek daaraan). Het finalisme wordt hiermee ook ondergraven, omdat in Bergsons theorie geen plaats is voor verschillende, afzonderlijke tijdssegmenten. Alles loopt onophoudelijk in elkaar over. Er wordt dus niet in stappen naar een doel toegewerkt.

Bergson gaat vervolgens in op de relativiteit van onze tijdsbeleving: als wij suiker in water willen laten oplossen, moeten we wachten tot dit proces zich heeft voltrokken. In dit geval is onze persoonlijke durée langer dan die van iemand die bijvoorbeeld aan het tennissen is en het gevoel heeft dat de tijd snel voorbij gaat: zijn persoonlijke durée is dan korter.27Bergson stelt dat van het grote geheel tot het kleinste deeltje op onze planeet -de durée geldt voor ie-dereen, maar dus niet voor ie-dereen gelijk is.28

Bergson vervolgt: “If our existence were composed of separate states with an

impassive ego to unite them, for us there would be no duration. For an ego which does not change does not endure, and a psychic state which remains the same so long as it is not replaced by the following state does not endure either.”29 Als we toch proberen om deze verschillende gemoedstoestanden op te delen in stukken, krijgen we een kunstmatige imitatie van ons interne leven. Het enige wat deze imitatie biedt, is een manier om de hiervoor genoemde zaken te kunnen plaatsen in onze belevingswereld van

(17)

logica en taal. Het verstrijken van tijd moeten we hiervoor als element buiten beschouwing laten. Hierdoor gaan we volledig voorbij aan het verleden, zowel het persoonlijke als het gemeenschappelijke. Als elke gemoedstoestand of beleving de voorgaande zou verdrijven, zou er geen verleden bestaan. Het verleden zou niet doorlopen in het heden en het heden zou geen invloed uitoefenen op het toekomstige. Kortom: er zou geen evolutie of durée zijn.30

Voortbordurend op deze gedachte stelt Bergson dat het bewustzijn onmogelijk een tweede maal door exact dezelfde staat heengaat, een staat van complete verandering. Verandering is de norm, niet de afwijking. Hieraan koppelt Bergson zijn gedachten over het élan vital: “Doubtless we think only with a small part of our past, but it is with our

entire past, including the original bent of our soul, that we desire, will and act. Our past, then, as a whole is made manifest to us in its impulse; it is felt in the form of tendency, although a small part of it only is known in the form of idea. (..) The circumstances may still be the same, but they will act no longer on the same person, since they find him at a new moment of his history.”31 Het geheel van onze ervaringen samengebald in één machtige impuls drijft ons dus voorwaarts in het leven. Later zullen we nog dieper ingaan op deze impuls. Waar ik nu verder mee wil gaan is verandering als aspect van de evolutionaire geschiedenis: op geen enkel moment in ons leven komen wij immers dezelfde situatie tegen en reageren we exact hetzelfde. We hebben in de tussentijd nieuwe ervaringen opgedaan; we hebben nog de herinnering aan de voorgaande keer dat iets ons is overkomen. Hebben we dit niet bewust onthouden, dan is het wel in ons onderbewuste opgeslagen. Ieder moment, iedere seconde, wordt iets nieuws toegevoegd aan ons leven. Maar niet alleen is elk moment dat wij beleven volstrekt uniek, het moment is nagenoeg ook niet te voorspellen of voorzien. Men kan tegenwerpen dat de huidige emotionele staat van iemand verklaard kan worden aan de hand van zijn voorafgaande emoties. In deze observatie zouden geen andere elementen aangetroffen worden dan wat we in het voorafgaande aan de huidige emotionele staat kunnen meten. Maar, het is onmogelijk te voorzien hoe de verschillende elementen samenkomen. Zo is het ook onmogelijk te zien hoe die elementen tot een nieuwe organisatie en een nieuwe present state leiden. “That

30

(18)

which has never been perceived, and which is at the same time simple, is necessarily unforeseeable.”32 Bergson gebruikt hierbij een uitstekend voorbeeld, namelijk een schilder die een schilderij maakt. Het schilderij in zijn definitieve vorm kan verklaard worden door de gebruikte materialen, de benutte schilderstijl, het te schilderen onderwerp et cetera. Elke factor, ook de factor die de kleinste rol heeft gespeeld, kan meegewogen worden in het geheel. Maar niemand (zelfs de kunstenaar niet!) had exact kunnen voorspellen hoe het schilderij eruit zou gaan zien. Om dit te kunnen zou het schilderij geproduceerd moeten zijn voordat de schilder met de productie begonnen was – “an

absurd hypothesis which is its own refutation.” – Over de rol van durée en geschiedenis

zal ik verder uitweiden in hoofdstuk 3.3.

Wat is nu de conclusie uit het voorgaande? Het komt erop neer dat de schilder beïnvloed wordt op het moment dat hij bezig is met het maken van een schilderij. Hij ziet wat hij op het doek schildert en komt gedurende zijn werk tot andere inzichten over de indeling van het schilderij. Hij zal wellicht nooit de compositie van het werk totaal omgooien, maar details worden, bewust of onbewust, anders gevormd naar mate hij zijn weg naar een vervolledigd schilderij aflegt. Hij ontwikkelt daarmee zijn eigen artistieke gevoel. Het past kort gezegd zijn toekomstige zelfbeeld aan. Deze conclusie kunnen we ook toepassen op onszelf. Dat leidt tot de conclusie dat wat we doen afhankelijk is van wie we zijn. Maar omgekeerd is onze identiteit ook afhankelijk van wat we doen. We kunnen dus zeggen dat de mens zichzelf constant opnieuw schept uit vrije wil, maar toch ook uit een zekere noodzaak; we worden telkens opnieuw wie we zijn. Bergson gaat nog verder, en zegt dat bestaan pure verandering is, niets is constant. Die verandering is een weg naar volwassenheid. Dat proces van volwassen worden is een kwestie van jezelf voortdurend opnieuw uitvinden. Kan hetzelfde gezegd worden van het bestaan in het algemeen?33

Bergson gaat hierna in op het verschil tussen levende wezens en dode materie. Hij stelt dat het proces van suiker dat in water smelt slechts een abstractie is. Een abstractie gemaakt door zintuigen en denkprocessen die zich intern afspelen. Het is een uitsnede uit de werkelijkheid. Ter verduidelijking: het water waarin de suiker smelt is waar het proces om draait. Maakt het voor ons wat uit hoe de tafel waar het glas op rust, eruitziet? Het

32

(19)

draagt in geen geval bij aan het proces van de smeltende suiker. We behandelen de relevante materie en laten de rest buiten beschouwing. Materie heeft de aangename tendens om zich goed te lenen voor dit soort uitsneden uit de werkelijkheid. Dit stelt ons in staat om op een wetenschappelijke manier onderzoek uit te voeren. Maar de materie is natuurlijk nooit volledig isoleerbaar. Zelfs als we uiteindelijk ons eigen zonnestelsel in zijn geheel zouden kunnen isoleren, dan nog zou er een afhankelijkheid zijn van het gehele universum. Meteen rijst dan de vraag: wanneer kunnen we het gehele universum verklaren? Het lijkt me veilig te stellen dat dit niet in de nabije toekomst zal gebeuren. Wat wel van belang is, is het volgende: We zien dat de mens goed uitgerust is om sneden in de werkelijkheid te maken. Dat wil zeggen, we kunnen ons volledig richten de smeltende suiker, zonder afgeleid te worden door de tafel waarop het glas staat. Het proces is te isoleren, het proces is zonder moeite te volgen. Leven daarentegen leent zich zelden voor dit soort ‘eenvoudige’ sneden uit de werkelijkheid.

Daaropvolgend moet dit nog gezegd worden: Bergson formuleert in zijn werk de volgende twee bewegingen waarlangs het universum zichzelf schept: Een opwaartse, en een neerwaartse beweging. De neerwaartse beweging is voorspelbaar. Het breekt al het denkbare af en houdt materie bij voorkeur in een dode staat. Deze tendens is wetenschappelijk meetbaar, het gaat immers om de beweging van materie. De opwaartse beweging echter is er een van schepping. De onophoudelijke uitvinding van nieuwe vormen. Het oneindige uitbreiden en geavanceerder worden van het 'nieuwe'. Op deze manier schept (en herschept!) het universum zichzelf. We hebben De door wetenschap geïsoleerde systemen bestaan alleen bij de gratie van het gehele universum. Dat wil zeggen, wij kunnen mooie sneden maken in het universum om ze in een wetenschappelijk systeem in te passen. Dit kan echter alleen omdat er een universum bestaat en over dit geheel kunnen wij geen betrouwbare uitspraken doen. Wij kunnen de opwaartse (organische) beweging dus moeilijk terugbrengen tot een snede in de werkelijkheid, dat wil niet zeggen dat zij geen effect uitoefent. Hierover volgt in een later hoofdstuk meer.

(20)

Bergson is dit niet toereikend om een totaalbeeld te geven van een stroming of een beweging: “He is always speaking of a given moment – a static moment, that is – and not

of flowing time. In short, the world the mathematician deals with is a world that dies and is reborn at every instant – the world which Descartes was thinking of when he spoke of continued creation. But in time thus conceived, how could evolution, which is the very essence of life, ever take place? Evolution implies a real persistence of the past in the present, a duration which is, as it were, a hyphen, a connecting link. In other words, to know a living being or natural system is to get at the very interval of duration, while the knowledge of an artificial or mathematical system applies only to the extremity”.34 Met andere woorden: de wetenschapper kijkt slechts naar een uitgesneden stuk werkelijkheid. Een momentopname. Het is echter onmogelijk om met momentopnamen te kijken naar de mobiliteit van het leven. Leven is niet te vangen in een moment, maar juist in haar gehele durée. “Try as he may to posit an infinite universe

from the beginning, the scientist will never be able to conjure up the energy for this infinite universe, since such a universe would be, precisely (according to the definition of matter), a universe that is totally deployed, with material elements absolutely exterior from one another, without tension, without relation, without potential”.35 De wereld van de wiskundige is dus niet toereikend om het mysterie van het leven op te lossen. De uitersten kunnen berekend worden, maar deze zijn niet het essentiële om het nu bestaande leven te kunnen bestuderen en verklaren. Het leven is net als het bewustzijn onophoudelijk in staat van verandering. Ook hebben we hiervoor kunnen lezen dat het verleden zijn werking heeft op het heden. Die conclusie kunnen we ook toepassen op het bewustzijn. Is het leven dus, net zoals het bewustzijn, een proces van oneindige schepping?36Bergson is daarvan overtuigd. Zijn stelling is immers dat al het leven, groot en klein, in permanente staat van verandering is.

34

Ibidem, 22-23. 35

(21)

1.2 Bergson’s vitalisme tegenover het mechanisme en het finalisme

Vervolgens gaat Bergson in op het verschil tussen zijn theorie en die van het mechanisme aan de ene kant en het finalisme aan de andere kant. Het mechanistische systeem behandelt de evolutie van het leven als elke andere wetenschappelijke bevinding. We hebben zojuist echter gelezen dat het leven niet in een momentopname te vangen is zoals een natuurkundige berekening dat wel is . Het verleden en de toekomst zijn voor het mechanisme berekenbare factoren voor het heden. Dat wil zeggen, dat alle factoren voor de schepping en ontwikkeling van het universum op voorhand aanwezig zijn. Dat impliceert dat het verloop van de evolutie en überhaupt de ontwikkeling van het universum al vastliggen. Met voldoende rekenkracht zou dan een berekening op basis van de genoemde vastliggende factoren gemaakt kunnen worden. Tot dit een realistische mogelijkheid wordt, met behulp van bijvoorbeeld supercomputers37, is het mechanisme echter geen acceptabele theorie.38 Hetzelfde geldt voor het finalisme. Het finalisme kenmerkt zich door een vooropgesteld plan voor het universum en impliceert een schepper ‘achter de schermen’. Het leven is in dit geval dus vergelijkbaar met een videoband die wordt afgespeeld: het is van tevoren opgenomen en wordt slechts uitgevoerd: Het scheppen van iets nieuws wordt in deze opvatting volledig buiten beschouwing gelaten.39

Beide doctrines geloven dus niet in de schepping van iets nieuws gedurende de ontplooiing van het plan. Onvoorziene omstandigheden zijn eenvoudig niet mogelijk in deze doctrines, volgens welke in de natuur slechts sprake is van like reproducing like.40 Dat wil dus zeggen dat er slechts perfecte kopieën worden geproduceerd. Dat deze stelling incorrect is merken we al uit het feit dat we zelf geen exacte kopieën zijn van onze ouders in uiterlijk en handelen. Overeenkomsten en herhaling zijn hier de sleutelwoorden. Maar is inmiddels niet aangetoond dat juist verandering en verschil de norm is? De durée laat op alles zijn indruk achter: als wij een tweede keer met exact dezelfde gebeurtenis geconfronteerd worden, biedt ons geheugen ons een methode om

37Mijn voorbeeld.

38

H. Bergson, Creative Evolution (New York 1998) 37-39. 39

(22)

niet in herhaling te vallen. Herhaling kan alleen plaatsvinden in afgesloten systemen waaruit een grote hoeveelheid externe factoren zijn verwijderd.41 Men hoeft hierbij slechts te denken aan het zojuist genoemde geheugen.

Deze twee doctrines waren in Bergsons tijd dominant in de evolutieleer. Bergson was het daar radicaal mee oneens en stelde daarom zijn eigen theorie over evolutie op. Zijn theorie heeft raakvlakken met het finalisme, maar verschilt daar subtiel van: “Like radical finalism, although in a vaguer form, our philosophy represents the organized world as a harmonious whole. But this harmony is far from being as perfect as it has been claimed to be. It admits of much discord, because each species, each individual even, retains only a certain impetus from the universal vital impulsion and tends to use this energy in its own interest. In this consists adaptation. The species and the individual thus think only of themselves – whence arises a possible conflict with other forms of life. Harmony, therefore, does not exist in fact; it exists rather in principle; I mean that the original impetus is a common impetus, and the higher we ascend the stream of life the more diverse tendencies appear complementary to each other. Thus the wind at a street corner divides into diverging currents which are all and one the same gust. Harmony, or rather 'complementarity' is revealed only in the mass, in tendencies rather than in states. Especially harmony is rather behind us than before.”42 Wat Bergson hier beweert is het volgende: Conflict is inherent aan de verschillende diersoorten. De vitale impuls leidt niet tot een gevoel van universele verbondenheid omdat slechts een fractie van de impuls vertegenwoordigd is in de soorten. Bovendien wordt deze energie aangewend voor het eigen gewin. Bergson koppelt dit aan het idee van harmonie. We kijken terug naar het verleden en zien hier een harmonieus geheel: ‘Het is volstrekt logisch dat het zo gegaan is’. Kijken we naar de toekomst dan kijken we naar de wereld zoals deze hoort te zijn: Een bron van conflict en chaos waarvan we geen beeld kunnen krijgen tot we hem gepasseerd zijn. In die zin laat de theorie van Bergson dus de toekomst vrij. De mogelijkheden zijn oneindig. Het verleden bestaat als een harmonieus geheel, het verleden is echter alleen achteraf bekeken harmonieus; in het verleden was het verleden net zo chaotisch als de toekomst voor ieder mens op dit moment is. Harmonie ontstaat

41

(23)

dus, zodra het moment gepasseerd is. Pas achteraf als we het voorgevallene rustig kunnen inbedden in de rest van ons geheugen is er sprake van harmonie. Hiervan is sprake in ons eigen geheugen (onze persoonlijke geschiedenis als het ware), als in ons ‘collectieve geheugen’ (de geschiedschrijving). Het natuurlijke gevolg hiervan is dat we toekomst als chaos beschouwen terwijl alles wat achter ons ligt (voor ons gevoel!) perfect rationeel en logisch gevormd is. En dat heeft weer tot gevolg dat de toekomst wordt beschouwd als iets wat niet te rijmen valt met het verleden, op wat voor manier dan ook.

De indertijd best geformuleerde evolutietheorie was die van Darwin. Behalve overtuigende argumenten tegen het mechanisme en het finalisme brengt Bergson ook tegenargumenten in stelling tegen de evolutieleer van Darwin. Darwins theorieën over evolutie hangen volgens Bergson teveel aan elkaar van toevalligheden. Toevallige variatie suggereert een groot aantal factoren aan het werk. We hebben het hier behalve over verandering op fysiek niveau ook over veranderingen in lichaamschemie. Een aantal variaties impliceert dus een nog groter aantal achterliggende factoren. Die factoren moeten bovendien ook nog eens compatibel zijn met de voorgaande variaties. Neem, bijvoorbeeld de werking van het oog: “the sclerotic membrane must become transparent

in one point of its surface, so as to enable luminous rays to pierce it…; the cornea must correspond exactly with the opening of the socket…; behind this transparent opening there must be refracting media… (..)Everything is marvelous, indeed, if one consider an eye like ours, in which thousands of elements are coordinated in a single function.”43

Duizenden functies die haarfijn op elkaar aansluiten, een plotselinge mutatie zou hier hetzelfde effect hebben als een klomp die in een weefgetouw wordt gegooid. Hoe kan op deze manier een complex organisme ontstaan, vraagt Bergson zich af. Evolutie vraagt dus om een oneindig aantal oorzaken die, volledig toevallig, meermaals tot hetzelfde punt leiden op verschillende momenten in tijd en ruimte. Zoals Bergson het stelt: “The place

reached does not give the form of the road that leads there; while an organic structure is just the accumulation of those small differences which evolution has had to go through in order to achieve it. (..) How can accidental causes, occurring in an accidental order, be supposed to have repeatedly come to the same result, the causes being infinitely

(24)

numerous and the effect infinitely complicated?”44 Ten slotte impliceert het behouden van op het eerste gezicht niet nuttige mutaties een overkoepelende entiteit die een mutatie bewaart voor later gebruik. Natuurlijke selectie zelf zorgt volgens Bergson niet voor het bewaren van mutaties. 45

Bergson stelt dat deze overkoepelende entiteit wel in zekere mate aanwezig is, maar niet in de zin van een goedwillende schepper. Bergson formuleert zijn gedachten over deze entiteit als volgt: “Thus we must conclude that this impetus is spiritual, and

that it does not essentially depend on matter. Let us go further. Experiencing sympathy with life means an immediate experience of God, beyond intelligence”.46 Het is de levenskracht die stimuleert tot het behoud van variatie omdat factoren, zowel interne en externe, een belangrijke rol spelen. We moeten hier bijvoorbeeld denken aan een veranderend klimaat. Onder meer temperatuurschommelingen en wisselende voedselbronnen zijn hiervan een gevolg. Aanpassingen zijn dan noodzakelijk en nuttig. Dit hoeft op de lange duur natuurlijk niet zo te zijn. Bedenk hoeveel soorten inmiddels niet uitgestorven zijn of zich wederom hebben aangepast. Zoals Bergson het zegt: “In

general, when species have begun to diverge from a common stock, they accentuate their divergence as they progress in their evolution.”47 Aanpassing is volgens Bergson dus niet alleen noodzaak. Verandering is ook een proces dat niet te stoppen valt naarmate er meer afwijkingen plaatsvinden. Elke aanpassing leidt weer tot nieuwe aanpassingen. Daarbij moet echter wel het volgende in achting worden genomen: In certain definite

points, they may evolve identically; in fact, they must do so if the hypothesis of a common impetus be accepted.”48 Evolutie gaat dus via verschillende wegen, maar deze bewegen zich wel, door het élan vital in dezelfde richting. Bergson besluit zijn eerste hoofdstuk met twee opmerkingen. Evolutie vindt niet plaats door het vermengen en toevoegen van elementen, maar juist door splitsing en differentiatie.49 En: het leven is een tendens die

44

Ibidem, 55-57. 45Ibidem, 67.

46P. Miquel, ‘Bergson and Darwin: From an Immanentist to an Emergentist Approach to Evolution’,

Substance 36 (2007) 51.

47

H. Bergson, Creative Evolution (New York 1998) 87-88. 48

(25)

reageert op inerte materie.50 Een toelichting op deze twee punten volgt in een later hoofdstuk.

(26)

1.3 Instinct en intelligentie: divergerende paden

Hoofdpunten: Splitsende paden in evolutie, instinct/intelligentie, intuïtie,

Bergson deelt de evolutie aanvankelijk op in twee verschillende paden. Deze ‘evolutiepaden’ ontwikkelen zich min of meer parallel aan twee soorten samenlevingsverbanden. Aan de ene kant hebben we samenlevingsverbanden zoals we die aantreffen bij mieren of bijen. Aan de andere kant hebben we bijvoorbeeld de menselijke samenleving. De eerstgenoemde kenmerken zich ten eerste door orde en eenheid, en ten tweede door een statische en stereotypische opbouw. De menselijke samenleving daarentegen kenmerkt zich juist door vooruitgang en creativiteit. De samenleving kenmerkt zich echter niet door orde en eenheid. Integendeel: de samenleving is verdeeld en raakt vaak verzeild in conflict met zichzelf. Het ideaal is natuurlijk de samenleving waarin vooruitgang en orde hand in hand gaan. De twee samenlevingen zijn uit hetzelfde evolutionaire startpunt begonnen. Naar mate de tijd vordert beginnen er echter verschillen op te treden zoals bijvoorbeeld te zien is bij opgroeiende kinderen uit hetzelfde gezin: alle factoren zijn aanwezig voor identieke verhoudingen, maar naarmate de kinderen opgroeien maken deze andere keuzes en groeien ze op tot volstrekt unieke mensen. Welke ontwikkelingen tekenen de verschillende samenlevingen?51 Welke samenlevingsverband toont zich de sterkste? Aangezien evolutie beide soorten nog steeds constant verandert blijft het antwoord op deze vraag een work-in-progress. Er kan gezegd worden dat langs het pad dat onder meer de mensheid heeft gekozen, het overgrote deel van de (in brede zin) evolutionaire diversiteit heeft plaatsgevonden. De mensheid heeft zich gemanifesteerd als de dominante soort en evolueert in culturele zin onverminderd voort. In vergelijking daarmee heeft de insectenwereld een kleiner deel voor zijn rekening genomen. De insectenwereld biedt echter wel grote specialisering in de voor hen relevante eigenschappen en vaardigheden. De zojuist genoemde stellingen worden verder uitgewerkt in het onderstaande stuk onder de op het eerste gezicht tegenstelling van instinct en intelligentie. 52

51

(27)

De zojuist beschreven samenlevingen splitsen zich op langs de paden van instinct aan de ene kant en intelligentie aan de andere kant. Het is vanzelfsprekend dat dit verschil dus ook tussen instinct en intelligentie wordt aangebracht. Allereerst kent Bergson instinct toe aan de wereld van flora en fauna. Instinct is datgene wat het gedrag leidt volgens een vast patroon. Nergens is instinct sterker aanwezig dan in de insectenwereld.53 We hebben het hier over ingebakken gedragspatronen die generaties lang in stand gehouden kunnen worden. Intelligentie is wat de mens gegeven is. Dit verschil in levenswijze is vanzelfsprekend een gevolg van differentiatie voortkomend uit het élan

vital. Hierbij kunnen we wederom denken aan een van de eerdere stellingen van Bergson: “In general, when species have begun to diverge from a common stock, they accentuate their divergence as they progress in their evolution.”54 Dus intelligentie blijft zich verder ontwikkelen langs de ‘lijn intelligentie’ en instinct ontwikkelt zich verder via de ‘lijn instinct.’ Maar, dat we het tweede gedeelte van deze theorie (In certain definite points,

they may evolve identically) niet moeten vergeten, blijkt uit het feit dat mensen zowel

intelligentie als sporen van instinct bevatten.

Volgens Bergson is het juist die intelligentie die de mens boven de andere soorten plaatst. Met de intelligentie is de mens in staat boven de cyclus van bestaan en reproduceren uit te stijgen. De mens staat echter niet in alle opzichten boven de rest van het leven. Ook de mens heeft het instinct in zekere vorm behouden. Bergson verduidelijkt ook dit met een analogie. Hij stelt dat een plant en een dier elkaar zodanig aanvullen, dat ze niet meer los van elkaar kunnen bestaan. De plant stelt het dier in staat om te overleven, het dier stelt de plant in staat om de zaden die tot de overleving van de plant bijdragen, te verspreiden. Ook is het mogelijk dat het dier meer naar de kant van het plantenleven getrokken kan worden en vice versa, omdat ze zo dicht bij elkaar staan.55De relatie tussen plant en dier is symbiotisch op een vergaande manier: Ze zijn tot elkaar veroordeeld in elk opzicht. Bergson verwoordt het als volgt: “We said that in the plant

the consciousness and mobility of the animal, which lie dormant, can be awakened; and that the animal lives under the constant menace of being drawn aside to the vegetative life. The two tendencies – that of the plant and that of the animal – were so thoroughly

53

Ibidem, 134. 54

Ibidem, 87-88.

(28)

interpenetrating, to begin with, that there has never been a complete severance between them: they haunt each other continually; everywhere we find them mingled; it is the proportion that differs.56 De verbinding tussen de soorten onderling varieert slechts in sterkte.57Zo is het ook met instinct en intelligentie in de mens, beide hebben hun wortels in hetzelfde grijze gebied van het bewustzijn. En op bepaalde punten neigen we meer naar instinctief gedrag, of juist naar intellectueel gedrag. Bergson verwoordt het zo: “There is no intelligence in which some traces of instinct are not to be discovered, more

especially no instinct that is not surrounded with a fringe of intelligence.”58

Het is niet mogelijk om een van beide in een pure, gescheiden staat waar te nemen. Er is geen intelligentie te vinden zonder sporen van instinct. Instinct zonder de invloed van intelligentie is ook niet vindbaar: “They accompany each other only because

they are complementary , and they are complementary only because they are different, what is instinctive in instinct being opposite to what is intelligent in intelligence”.59

Maar: “Neither intelligence nor instinct leads itself to rigid definition: they are

tendencies, and not things”.60 Beide definities zijn dus niet volledig sluitend en er is sprake van overlap in de twee. We hebben het al eerder gezien: Materie laat zichzelf een sluitende definitie aanmeten, het organische daarentegen zelden.

We kunnen dus niet exact aanduiden wat instinct is en wat intelligentie is, maar het is wel mogelijk om een scheidslijn te markeren. Instinct is in gebruik wanneer we iets uit moeten voeren met ons lichaam. Een bij weet instinctief welke bloemen hij moet bestuiven. Een mens weet instinctief dat als hij een bal wil vangen, hij daarvoor zijn handen moet gebruiken. Dit haast automatische gedrag is zowel simpel als complex. De beweging om iets te vangen is ontzettend simpel. Het proces dat erachter schuilt, is evenwel oneindig complex. Hoeveel spieren moeten er wel niet aangespannen worden om de arm en de hand te bewegen? Hoeveel om het bewegende voorwerp te volgen met het oog?

Intelligentie daarentegen construeert voorwerpen die niet vanzelfsprekend zijn in gebruik. We kunnen moeiteloos onze handen gebruiken simpele taken, maar we kunnen

(29)
(30)

1.4 Intuïtie en de rol van orde en chaos

Hoofdpunten: Instinct intelligentie uitwerking, orde/chaos, eerste stappen naar entropie

Dit hoofdstuk behandelt Bergsons visie op het doel van het leven in het algemeen en de natuurlijke orde. Het idee van instinct vs. intelligentie wordt verder uitgewerkt. Allereerst stelt Bergson dat instinct en intelligentie tezamen ons bewustzijn vormen. Ook het dier heeft een rudimentaire vorm van intelligentie. Vossen staan er om bekend dat zij valstrikken herkennen en vermijden. Ze hebben echter geen mogelijkheid tot interactie met de afzonderlijke onderdelen van een valstrik. Bovendien hebben ze geen besef hoe deze materialen samen een valstrik vormen. Enkele soorten primitieve mensachtige apen vertonen ook het vermogen tot reflectie. Per definitie bezitten zij ook het dierlijke instinct. De combinatie van intelligentie en instinct zou men bewustzijn kunnen noemen.61 Dus, samengevat is de voornaamste conclusie dat hoewel de scheidslijn instinct/intelligentie ruwweg tussen de dieren- en mensenwereld ligt, er substantiële overlap plaatsvindt tussen de twee. Vermogen tot reflectie ligt in het bewustzijn; dat enkele diersoorten dus het vermogen hiertoe bezitten wijst naar die zojuist genoemde overlap. In de mens is er een latent instinct aanwezig met een sterk overheersende intelligentie.

Nu is het juist dit genoemde bewustzijn dat ons de impuls tot ontwikkeling heeft gegeven. Het proces gaat ongeveer zo: We komen tot een ingeving door middel van ons instinct (wat in de mens voorts intuïtie wordt genoemde) Na de eerste intuïtieve impuls neemt de intelligentie het over. Dit is te vergelijken met het starten van een auto. Een vonk start de motor, waarna de motor het verbrandingsproces zelf kan voortzetten. Over de details van dit proces zal ik in het volgende hoofdstuk nog uitvoerig ingaan.

Zoals we inmiddels weten, is intelligentie voornamelijk toegespitst op het analyseren van non-organische materie. Vandaar dat we als soort in deze richting grote sprongen voorwaarts hebben gemaakt. Men hoeft maar een blik te werpen op wat natuurkunde of de biologie in de laatste eeuw hebben bereikt. Met elke vooruitgang in

(31)

deze disciplines is weer een stukje van de orde in het universum ontrafeld. Met elke ontdekking leggen we weer een stukje van de puzzel van de mysteries van het leven.62

Maar wat als deze ontdekte orde niet echt aanwezig is in het universum? Wat als het universum niet een geordend geheel is? Wat als het universum geen oplosbare puzzel is? En, nog belangrijker, waarover spreken we als we het hebben over een gebrek aan orde? Stel dat wij in onze boekenkast alleen nog ongelabelde boeken hebben staan en op zoek zijn naar een bepaalde wetenschappelijke tekst. We pakken een boek uit de kast, zien dat het een gedichtenbundel is, en denken: ‘dit is geen wetenschappelijke tekst’. Hebben we nu werkelijk ‘geen wetenschappelijke tekst’ gezien? Nee: we hebben gedichten gezien. Slechts in ons hoofd voldoet de werkelijkheid niet aan de eisen die wij haar op dat moment stellen. Wij zijn gefixeerd op het idee ‘wetenschappelijke tekst’ en niets anders kan in die opgelegde orde corresponderen met onze eis. Na lang verder zoeken komen we vervolgens tot de conclusie dat er in de betreffende boekenkast een gebrek aan orde is. Dit is dus echter alleen maar zo omdat onze huidige orde niet correspondeert met de werkelijkheid. In werkelijkheid kan de boekenkast alfabetisch geordend zijn op auteur, op titel of elke andere denkbare methode. Hierdoor kan de boekenkast dus zelfs een zeer grote mate van ordelijkheid bevatten. Maar de realiteit is volgens Bergson geordend in zoverre dat deze onze denkbeelden kan ondersteunen. Orde is daarmee een soort afspraak tussen de observant en het geobserveerde.63 Wat uit het voorafgaande blijkt, is dus het volgende: “the disappointment of a mind that finds before

it an order different from the one it wants, an order with which it is not concerned at the moment, and which, in this sense, does not exist for it.”64 Wat we zien is dat de naar orde zoekende mens een bepaald orde-gerelateerd verwachtingspatroon schept voordat hij bestaande ordesystemen erkent. Er kunnen tientallen ordelijke systemen herkend worden, maar als deze niet corresponderen met de orde die we willen dan is er voor ons geen orde. Een kort voorbeeld: Een leraar die rumoer in het klaslokaal kan tolereren ziet orde, waar een leraar die stilte vereist slechts wanorde ziet. Wederom: Orde is aanwezig, waar de situatie als orde geaccepteerd wordt. In die zin bestaat orde dus alleen bij wanneer het als zodanig wordt erkend.

(32)

Orde is hier naar mijn idee niet slechts beperkt tot het observeren van objecten, het gaat hier ook om opgestelde wetten. Deze betreffen reglementen opgesteld door één deel uit de samenleving die worden nageleefd door een ander deel of het geheel van diezelfde samenleving. Deze afspraak tussen wetgever en volk is vergelijkbaar met die van observant en geobserveerde zoals eerder genoemd.

Wat we verder moeten begrijpen is dat orde contingent is aan een gebrek van diezelfde orde. Waar chaos bestaat, bestaat zonder uitzondering ook orde. De orde wordt per slot van rekening gebouwd op de fundamenten van het gebrek aan orde of chaos. We trekken ordelijke elementen op uit de chaos. Een complex systeem creëren is als het ware het gebruikmaken van elementen in de chaos om dit tot een - voor ons geldige - definitie van orde te maken. Elke toevoeging aan het complex van orde is een opwaartse beweging, weg van de chaos. Maar elk systeem dat op deze manier gecreëerd wordt, tendeert weer naar chaos en verval. Chaos en verval zijn neerwaartse bewegingen, zoals die eerder al ter sprake kwamen. Ook het leven dat in complexiteit toeneemt, is het scheppen van orde, opgetrokken uit de chaos. Betreft dit complexe systeem een mens, dan heeft deze ook een natuurlijke neiging tot orde aanbrengen, iets wat voortkomt uit onze intelligentie. Uiteindelijk haalt het verval echter het leven in en gaan we terug naar dode materie en chaos. Dit alles vertoont overeenkomsten met de theorie van de entropie zoals deze is opgesteld door onder meer Carnot en Boltzmann. Bergson verwijst zelf ook naar deze twee wetenschappers. Entropie vereist echter meer uitleg dan EC biedt omdat de theorie niet volledig uitgelegd wordt door Bergson aan zijn lezers. Kennis van de theorie wordt verondersteld. Maar, omdat dit eerste hoofdstuk voornamelijk ingaat op wat in EC staat, zal ik in een later hoofdstuk entropie nader toelichten.

Het laatste belangrijke stuk in Bergsons hoofdstuk is het vurige betoog dat hij houdt aan het einde. Hij pleit voor het accepteren van intuïtie als waardevol middel voor de wetenschap, mits in combinatie met intelligentie. Hierdoor zullen volgens hem veel moeilijkheden verdwijnen. De mensheid zal zich niet langer opgesloten voelen in de natuur, die zij tegelijkertijd domineert. Het hoofdstuk wordt besloten met een hoopvol en optimistisch citaat:

(33)

in space and in time, is one immense army galloping beside and before and behind each of us in an overwhelming charge able to beat down every resistance and clear the most formidable obstacles, perhaps even death.65 Hoopvol, idealistisch en ook redelijk naïef, aangezien Bergson zelf al vaststelt dat de vitale impuls stopt bij het individu: “It admits

of much discord, because each species, each individual even, retains only a certain impetus from the universal vital impulsion and tends to use this energy in its own interest.” Dit individu gebruikt zijn deel van de impuls voor eigen voordeel, niet voor dat

van anderen. Hierop zullen we in het tweede hoofdstuk uitvoerig ingaan.

(34)

2. Intelligentie en intuïtie: wat is hun betekenis voor onze

samenleving?

Hoofdpunten: De rol van intuïtie, de wisselwerking tussen intelligentie en intuïtie, methode van intuïtie, evolutie samenleving

We hebben het inmiddels gehad over de tweedeling in mentale capaciteiten. We hebben de dieren- en insectenwereld aan de ene kant en de mensenwereld aan de andere kant. Ruwweg zijn deze twee werelden opgedeeld langs de scheidslijn instinct/intelligentie. Maar zoals we al zagen, is deze scheidslijn volgens Bergson niet een perfect afgesloten grens. Enkele diersoorten vertonen sporen van intelligentie. Met name van primitieve mensachtigen is het vermogen tot reflectie aangetoond. Dat is een kenmerk van bewustzijn en we kunnen hier dus spreken van een mengeling van instinct en intelligentie. Maar ook in de mens ontbreekt de scheidslijn. In de mens is het instinct ondergeschikt aan de intelligentie. Met onze intelligentie komen we tot wetenschappelijke doorbraken en we rationaliseren hiermee onze keuzes. De intelligentie maakt helder voor ons wat onze mogelijkheden zijn. Kortom, intelligentie draagt de menselijke samenleving in wetenschappelijke zin voorwaarts.

Niettemin, zo oppert Bergson, zijn veel van onze wetenschappelijke doorbraken voortgekomen uit een ingeving, een spoor van het latente instinct (of intuïtie, zoals Bergson het instinct in de mens noemt) dat in ons aanwezig is. Dit biedt ons het gevoel dat we op het spoor zijn van iets nieuws, iets creatiefs, maar vanaf dat moment verlaat onze intuïtie ons volledig: “The truth is, the two procedures are of opposite direction: the

same effort, by which ideas are connected with ideas, causes the intuition which the ideas were storing up to vanish”66. Intuïtie en intelligentie zijn, zoals we al eerder hebben vastgesteld tegenpolen van elkaar. Intuïtie geeft ons het idee, maar verlaat ons volledig zodra we dit idee rationeel proberen uit te werken. We zijn dan aangewezen op onze intelligentie om het even opgelichte pad in het donker verder te verkennen. Zou de intuïtie verlengbaar zijn voorbij het korte moment dat wij het ervaren, dan zouden wij instinctief de materie kunnen begrijpen. Zoals bijvoorbeeld mieren instinctief hun taak in hun samenleving kennen. Wat hier volgens Bergson in onze weg staat is de dialectiek van de wetenschap: “In short, dialectic is what ensures the agreement of our thought with

(35)

itself. But by dialectic – which is only a relaxation intuition – many different agreements are possible, while there is only one truth.”67Het verlengen van intuïtie zou betekenen dat we tot de kern van de zaak kunnen doordringen en bovendien zonder dat er enige twist over zou kunnen ontstaan. Immers, we beseffen het instinctief, het moet wel kloppen: Er is in een dergelijke situatie geen ruimte voor onenigheid.68 Gezien het feit dat dit onmogelijk te bewerkstelligen is stelt Bergson een wisselwerking voor tussen de twee denkpatronen: “ (Intuition) Such as it is, fugitive and incomplete, it is, in each system,

what is worth more than the system and survives it. The object of philosophy69would be reached if this intuition could be sustained, generalized and, above all, assured of external points of reference in order not to go astray. To that end a continual coming and going is necessary between nature and mind.”70 Bergson gaat vervolgens verder op dit mystieke pad: “When we put our being into our will, and our will itself into the impulsion

it prolongs, we understand, we feel(!), that reality is a perpetual growth, a creation pursued without end”. Maar, Bergson beseft dat het hier een onmogelijkheid betreft: We

kunnen intuïtie simpelweg niet verlengen voorbij het eerste vluchtige moment: “Dialectic

is necessary to put intuition to the proof, necessary also in order that intuition should break itself up into concepts and so be propagated to other men; but all it does, often enough, is to develop the result of that intuition which transcends it.”71 Het draait hier dus constant om de wisselwerking tussen intuïtie en intelligentie. De slingerbeweging tussen ons gevoel en onze rationele gedachten. Met de ontwikkeling van deze werkwijze ligt het eindpunt van de filosofie, volgens Bergson binnen handbereik. Het moet opgemerkt worden dat dit vaak meer vragen oproept dan dat we er antwoorden voor terug krijgen. Hoe herkennen we een vlaag van intuïtie? Hoe weten we wanneer we intuïtie los moeten laten ten gunste van intelligentie? Hoe ontwikkelen we een succesvolle symbiose tussen intuïtie en intelligentie?72

Hoe intuïtie concreet in zijn werk gaat, is volgens Bergson als volgt: Onze intuïtie kan ons een tweede methode bieden om de wereld om ons heen te leren kennen. We

67 Ibidem. 68Ibidem.

69In dit geval volgens Bergson het ontrafelen van de geheimen des levens. 70H. Bergson, Creative Evolution (New York 1998) 238-239.

71

Ibidem, 238. 72

D. Palmer, ‘Ripening Claude: Willa Cather’s one of ours and the philosophy of Henri Bergson’,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this article the following purposes of social work research will be distinguished in accordance with the viewpoints of various authors, namely exploration,

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In Bergson global teleology is teleology beyond individual living beings, but it only covers the progress of Life, in evolution, and human history.. Mutations in biology,

Een andere optie is dat er geen steunele- menten waren aan de buitenkant maar enkel aan de binnenkant (binnen- muren, houten palen), waarbij een niet dragende houten(?) gevel in de

Visserijkundige Ambtenaren van het Ministerie van LNV verzamelden van februari 2007 tot oktober 2008 maandelijks monsters op telkens één perceel in respectievelijk Inschot,

De theorie van het maken vertegenwoordigt de discursieve dimensie van.. dit proces, daarbij inbegrepen de reflectie op de hande lingen en de begrippen waarmee het maak proces

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of bewoners van CPO projecten inderdaad meer tevreden zijn wanneer zij veel keuzevrijheid hebben gehad tijdens het

Keywords: South African urban case study , livability, sense of place, sustainability, environmental and social management, heritage management, Tshwane, Pretoria,