• No results found

Intelligentie en intuïtie: wat is hun betekenis voor onze samenleving?

Hoofdpunten: De rol van intuïtie, de wisselwerking tussen intelligentie en intuïtie, methode van intuïtie, evolutie samenleving

We hebben het inmiddels gehad over de tweedeling in mentale capaciteiten. We hebben de dieren- en insectenwereld aan de ene kant en de mensenwereld aan de andere kant. Ruwweg zijn deze twee werelden opgedeeld langs de scheidslijn instinct/intelligentie. Maar zoals we al zagen, is deze scheidslijn volgens Bergson niet een perfect afgesloten grens. Enkele diersoorten vertonen sporen van intelligentie. Met name van primitieve mensachtigen is het vermogen tot reflectie aangetoond. Dat is een kenmerk van bewustzijn en we kunnen hier dus spreken van een mengeling van instinct en intelligentie. Maar ook in de mens ontbreekt de scheidslijn. In de mens is het instinct ondergeschikt aan de intelligentie. Met onze intelligentie komen we tot wetenschappelijke doorbraken en we rationaliseren hiermee onze keuzes. De intelligentie maakt helder voor ons wat onze mogelijkheden zijn. Kortom, intelligentie draagt de menselijke samenleving in wetenschappelijke zin voorwaarts.

Niettemin, zo oppert Bergson, zijn veel van onze wetenschappelijke doorbraken voortgekomen uit een ingeving, een spoor van het latente instinct (of intuïtie, zoals Bergson het instinct in de mens noemt) dat in ons aanwezig is. Dit biedt ons het gevoel dat we op het spoor zijn van iets nieuws, iets creatiefs, maar vanaf dat moment verlaat onze intuïtie ons volledig: “The truth is, the two procedures are of opposite direction: the

same effort, by which ideas are connected with ideas, causes the intuition which the ideas were storing up to vanish”66. Intuïtie en intelligentie zijn, zoals we al eerder hebben vastgesteld tegenpolen van elkaar. Intuïtie geeft ons het idee, maar verlaat ons volledig zodra we dit idee rationeel proberen uit te werken. We zijn dan aangewezen op onze intelligentie om het even opgelichte pad in het donker verder te verkennen. Zou de intuïtie verlengbaar zijn voorbij het korte moment dat wij het ervaren, dan zouden wij instinctief de materie kunnen begrijpen. Zoals bijvoorbeeld mieren instinctief hun taak in hun samenleving kennen. Wat hier volgens Bergson in onze weg staat is de dialectiek van de wetenschap: “In short, dialectic is what ensures the agreement of our thought with

itself. But by dialectic – which is only a relaxation intuition – many different agreements are possible, while there is only one truth.”67Het verlengen van intuïtie zou betekenen dat we tot de kern van de zaak kunnen doordringen en bovendien zonder dat er enige twist over zou kunnen ontstaan. Immers, we beseffen het instinctief, het moet wel kloppen: Er is in een dergelijke situatie geen ruimte voor onenigheid.68 Gezien het feit dat dit onmogelijk te bewerkstelligen is stelt Bergson een wisselwerking voor tussen de twee denkpatronen: “ (Intuition) Such as it is, fugitive and incomplete, it is, in each system,

what is worth more than the system and survives it. The object of philosophy69would be reached if this intuition could be sustained, generalized and, above all, assured of external points of reference in order not to go astray. To that end a continual coming and going is necessary between nature and mind.”70 Bergson gaat vervolgens verder op dit mystieke pad: “When we put our being into our will, and our will itself into the impulsion

it prolongs, we understand, we feel(!), that reality is a perpetual growth, a creation pursued without end”. Maar, Bergson beseft dat het hier een onmogelijkheid betreft: We

kunnen intuïtie simpelweg niet verlengen voorbij het eerste vluchtige moment: “Dialectic

is necessary to put intuition to the proof, necessary also in order that intuition should break itself up into concepts and so be propagated to other men; but all it does, often enough, is to develop the result of that intuition which transcends it.”71 Het draait hier dus constant om de wisselwerking tussen intuïtie en intelligentie. De slingerbeweging tussen ons gevoel en onze rationele gedachten. Met de ontwikkeling van deze werkwijze ligt het eindpunt van de filosofie, volgens Bergson binnen handbereik. Het moet opgemerkt worden dat dit vaak meer vragen oproept dan dat we er antwoorden voor terug krijgen. Hoe herkennen we een vlaag van intuïtie? Hoe weten we wanneer we intuïtie los moeten laten ten gunste van intelligentie? Hoe ontwikkelen we een succesvolle symbiose tussen intuïtie en intelligentie?72

Hoe intuïtie concreet in zijn werk gaat, is volgens Bergson als volgt: Onze intuïtie kan ons een tweede methode bieden om de wereld om ons heen te leren kennen. We

67 Ibidem. 68Ibidem.

69In dit geval volgens Bergson het ontrafelen van de geheimen des levens. 70H. Bergson, Creative Evolution (New York 1998) 238-239.

71

Ibidem, 238. 72

D. Palmer, ‘Ripening Claude: Willa Cather’s one of ours and the philosophy of Henri Bergson’,

kunnen een voorwerp op twee manieren leren kennen: we kunnen om het object heen cirkelen (de intellectuele manier) of we kunnen het object ‘binnengaan’ (de intuïtieve manier). Hoe dit precies in zijn werk gaat is als volgt: De eerste manier is een analyse, zoals die in wetenschappelijke kringen gemaakt wordt. We bekijken het object vanuit verschillende standpunten en noteren de waargenomen waarden. De data die we verzamelen, drukken we uit in tekst of formules. We delen het object op in elementen en komen zo tot een gedegen conclusie over waar het object uit bestaat, wat de functie is, hoe we het kunnen reproduceren et cetera. De tweede manier is die van de intuïtie. Hierin komen factoren van het object tot uiting die we in een analyse juist buiten beschouwing laten. De unieke details van het object komen naar voren, en gevoelens die we bij het object kunnen hebben (bijvoorbeeld een schilderij) worden belangrijker dan de rationele functie die het object heeft. Mogelijk komen we zelfs tot een instinctieve manier om het object te gebruiken.73 Nu klinkt dit allemaal heel abstract en ik zal dit dan ook verduidelijken met een aantal voorbeelden. Laten we als eerste voorbeeld een stoel nemen. Als we deze op de analytische manier bestuderen, dan komen we tot een aantal algemene conclusies. Het object heeft vier poten, een leuning en een zitvlak. Het zitvlak is bestemd om op te zitten, de poten houden de stoel staande, et cetera. Deze conclusies kunnen we logischerwijs verbinden aan de meeste stoelen. Er zullen altijd een paar stoelen zijn die niet in alle aspecten overeenkomen, maar in essentie zijn alle stoelen… stoelen. Kijken we echter op de intuïtieve manier, dan kijken we niet naar de algemene eigenschappen die elke stoel kenmerken. Nee, we kijken naar wat ons opvalt. Een van de stoelpoten heeft wat schade, van een andere stoel is wat lak afgebladderd, en de maker van de stoel heeft aan de onderkant van het zitvlak zijn handtekening gezet. Nu valt ons het unieke op, we zien details: het onherhaalbare komt glashelder naar de oppervlakte. Weten we niet waar een stoel voor dient, dan komen we op deze manier ook tot de conclusie dat een stoel voor zitten is, en dat het zitvlak hiervoor het meest comfortabele is. We komen er door proberen (op instinct) achter wat de functie is van de stoel. Kunnen we deze instinctieve conclusie doortrekken naar anders uitziende stoelen? Dat moet eerst getest worden op die andere stoel. Voor algemene conclusies is deze methode dus niet geschikt.

Als we echter kijken naar hoe kinderen opgroeien, dan merken we toch dat de tweede methode, die van het instinctief op onderzoek uitgaan, bij kinderen een grote rol speelt.74 Als een kind zich brandt aan een hete kachel, dan raakt het deze geen tweede keer aan. Instinctief heeft het geleerd dat te grote hitte niet bevorderlijk is voor zijn gezondheid. Als een kind leert fietsen dan verleert het dat nooit meer. Het is hetzelfde met de slager die leert waar hij moet snijden om botten te vermijden, en leert zijn messen scherp te houden. Of de verkoper die leert hoe hij mensen het beste kan aanspreken om zo zijn waren te slijten. Oplichters vertrouwen op onbewuste signalen bij mensen om hun werk te doen. Is dit intelligentie aan het werk? Nee, dit is puur het werk van instinct. Bovendien blijft dit instinctieve onderdeel van ons leven ons altijd bij. Aan de ene kant is het instinct een geweldig hulpmiddel om ons op weg te helpen naar nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen. Aan de andere kant leidt ons instinct ons ook naar minder verlichte paden. We hoeven maar te denken aan de zojuist genoemde oplichter, of enig andere crimineel.

Is de intelligentie dan het laatste bolwerk waarop we kunnen vertrouwen? Is intelligentie de enige mogelijkheid om voorwaarts te gaan? Nee, de intelligentie, die in alle tijden hoog in het vaandel staat, (Bergsons tijd is geen uitzondering) kan niet altijd genoeg tegenwicht bieden om oorlog te voorkomen. Sterker nog, intelligentie kan juist bijdragen aan het uitbreken van oorlog. Tragedies als de Eerste Wereldoorlog werden door generaals gezien als sociaal experiment. Sociaal-darwinisme in werking: oorlog zou leiden tot een betere samenleving. Dat de sterkste en gezondste mensen omkomen in een oorlog werd binnen de grenzen van het experiment niet relevant geacht.75 Maar de rationaliteit die doorgaans ons leven beheerst, is bij het uitbreken van oorlog niet aanwezig; oorlogen breken vaak uit om de onbenulligste redenen.76 Bergson beschrijft de Eerste Wereldoorlog als iets wat bijna spiritueel is: De Duitsers zijn de afbrekende krachten, de entropie als het ware, strijdend voor de dood. De Britse en Franse soldaten worden beschreven als de moreel superieure strijders. Ze strijden voor renovatie, voor het leven. De twee tegenstanders zijn zo ook spiritueel elkaars tegenhangers, aansluitend op

74

H. Bergson, Les deux sources de la moralite et de la religion (Westport 1974) 262-263. 75

H. Bergson, The meaning of the war (Londen 1915) 1-2.

Bergsons ideeën over evolutie en entropie.77 Bergson maakt bovendien rake observaties over het bijna culturele aspect van oorlog voor de Duitsers. Oorlog werd gezien als de ultieme test van de geest, als een test van vitaliteit, cultuur en leven. “War was an

essential part of a nation’s self-esteem and image.”78

Het uitbreken van een oorlog kan dus zowel iets volledig rationeels zijn, maar ook volledig irrationeel vanwege de zojuist genoemde redenen. Als we dan het oorlog voeren zelf onder de loep komen we tot de conclusie dat dit een in essentie instinctieve bezigheid is. Hoewel de meeste oorlogen zijn uitgevochten met legers van een relatief grote omvang, die dus een zekere graad van organisatie en veiligheid bieden, is de individuele soldaat voor zijn overleven volledig op zichzelf aangewezen. Wat ik hier dus mee wil zeggen is dat de omvang van een leger niet de zekerheid geeft van adequate bevoorrading. Vanaf de eerste legervorming tot aan de gemechaniseerde legers van de Tweede Wereldoorlog werden soldaten wel bevoorraad voor zover mogelijk. Maar waar dit tekort schoot, werd de soldaat teruggeworpen op zijn eigen vindingrijkheid.

Met de ontwikkeling van het vuurwapen en de massaformaties wordt op het slagveld ook in één keer zonneklaar hoe de soldaat daar in de eerste plaats voor zichzelf moet zorgen. De musketten die werden gebruikt produceerden veel rook en na een paar salvo’s was het veld dan ook gehuld in een allesomvattende mist. De soldaat kon een aantal meters om zich heen zien en zag slechts een beperkt aantal soldaten naast zich. In deze situatie wordt de soldaat dus teruggeworpen op zijn eigen overlevingsinstinct. Dat dit instinct door de geschiedenis heen bij alle strijdende soldaten heerst, gekoppeld aan een steeds groeiende bevolking, zorgt ervoor dat veldslagen plaatsvinden. Op een massale schaal als in de Napoleontische oorlogen of Eerste Wereldoorlog leveren ze natuurlijk tragedies op. Vandaag de dag is het oorlogstheater immens groot en zijn eenheden ook nog vaak op zichzelf aangewezen. Ook nachtelijke missies wakkeren dit instinct aan.79

Als in leven blijven inhoudt dat daarvoor iemand anders moet sterven, dan wordt dit instinctief gevoeld en keer op keer uitgevoerd totdat de vijandigheden beëindigd

77H. Bergson, The meaning of the war (Londen 1915) 41-42. 78M. Eksteins, Rites of spring (New York 2000) 90-91. 79

Het is natuurlijk absoluut niet de bedoeling de schuld van deze tragedies te schuiven in de schoenen van het kanonnenvoer, daar zijn andere schuldigen voor aan te wijzen. Het gaat hier slechts om een situatie waarin mensen geplaatst worden waardoor het natuurlijke instinct wordt geactiveerd.

worden. Dat instinct spoort aan om in leven te blijven. Alleen door te leven kan het élan

vital zich immers in ons ontplooien. En zoals we al constateerden, stroomt het élan vital

wel door iedereen heen, maar daar stopt de stroming ook: “It admits of much discord,

because each species, each individual even, retains only a certain impetus from the universal vital impulsion and tends to use this energy in its own interest.” We hebben

geen mystieke verbondenheid met de rest van onze soort in die zin dat we andermans leven volledig heilig zouden achten. We gebruiken de stroming in de eerste plaats altijd in ons eigen voordeel (in leven blijven is immers een voordeel dat wij uit het élan vital verkrijgen!) voordat we het inzetten voor anderen. Om nogmaals de gewapende strijd erbij te halen: als iemand een wapen op ons richt met de intentie ons te doden en wij zijn op een gelijkwaardige manier bewapend en hebben de kans om dit te voorkomen, zullen wij dit instinctief doen We proberen niet de ander te redden. Nee, we redden eerst onszelf en daarna zien we wel verder. Dat dit niet alleen toepasbaar is op oorlogssituaties maar ook op situaties in het alledaagse leven, is evident.

We merken dus dat instinct een factor van betekenis is voor het individu en voor de samenleving als geheel. Het biedt een manier om heel eenvoudig belangrijke methoden voor het overleven in de vingers te krijgen en biedt een visie die ons de uniciteit van materie toont. “Intuïtie doet wat verstandelijk inzicht nooit kan: ze brengt

ons in de wereld zoals ze is, zonder rekening te houden met utilitaristische overwegingen.”80 Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we de rol van intelligentie volledig moeten wegcijferen. Zoals al gezegd kunnen we met de intuïtieve methode geen algemene conclusies trekken, want elk object vereist een eigen onderzoek. Zonder een methode tot veralgemenisering zou ons dagelijks leven bemoeilijkt worden. We ontkomen er niet aan in situaties de relevante aspecten in ons op te nemen en te verwerken. We moeten als het ware de werkelijkheid in verschillende aspecten opdelen.81 De manier waarop we dit doen is direct gerelateerd aan het feit dat onze intelligentie het meest geschikt is om materie te analyseren. Deze manier van kijken zit als het ware ingebed in ons bewustzijn.

80

L. Kolakowski, Bergson: Een inleiding in zijn werk (Kampen 2003) 44. 81Ibidem, 43-44.

We moeten nog een belangrijk aspect behandelen dat naar voren komt in de uiteindelijke definitie van de intuïtie. De intuïtie kan slechts een begin bieden, een moment van verheldering, en als we dit moment konden verlengen, zou dit het universum en zijn mysteries op de enig mogelijke en ware manier kunnen verklaren. Maar Bergson komt door deze theorie - hij geeft het zelf toe - uit op een cirkelredenering: door ons gebruik van intuïtie kunnen we het élan vital en al zijn effecten ontwaren en door het ontwaren van deze impuls begrijpen we de functie van onze intuïtie.82

Deze cirkelredenering is echter niet bedoeld om op incorrecte wijze een idee te bevestigen of om mensen te misleiden in de gedachte dat Bergson gelijk heeft. Bergson doet een beroep op de intuïtie zelf, om er daarna, via de dus intuïtief gevormde theorie, een begrip van te vormen. Hij doorbreekt daarmee als het ware de conventionele denkpatronen om tot een nieuw idee te komen. Het is de intuïtie waardoor hij uit de cirkel breekt en een nieuwe stap vooruit doet. Vergelijkbaar is het leren zwemmen. Daarover kunnen we aan de kade eindeloos nadenken met onze conventionele denkpatronen, en niet verder komen. Een analyse is niet toereikend. Pas door de sprong in het water te wagen en zo vertrouwd te raken met het instinctief leren zwemmen, komen we tot nieuwe ervaringen; simpel gezegd, we leren zwemmen waar we dat eerst niet konden. De intuïtie overvleugelt voor korte tijd het gebruik van onze intelligentie. Maar hebben we eenmaal de sprong gewaagd, dan lijkt deze verre van onredelijk te zijn en mocht deze intuïtieve ‘sprong’ gemaakt zijn in de wetenschap, dan kan dit leiden tot nieuwe inzichten, zo beweert Bergson. De sprong die voor ons ligt, lijkt volledig onhaalbaar, is eigenlijk ondenkbaar, maar na het springen blijkt dat deze wel degelijk voor reflectie open ligt en ons verder kan helpen op ons pad door het leven.83

Als we dan het voorgaande toepassen op de samenleving, zien we hoe verrassend goed dit idee toepasbaar is. We weten niet hoe een samenleving eruit gaat zien na een revolutie. Bovendien is het resultaat volledig onvoorspelbaar, maar we wagen de sprong in de gedachte dat dit een beter selectiviteitsregime biedt voor een grotere groep van de bevolking. Daardoor is het dus een stap voorwaarts naar een algemene stijging van het welzijn. Achteraf bekeken blijkt de revolutie prima in het harmonieuze verleden te

82

Ibidem, 54.

passen. De revolutie is mogelijk gemaakt door factor x en factor y en verklaarbaar uit legio economische en sociale misstanden. De revolutie creëert als het ware een nieuw verleden waardoor het altijd harmonieus heeft geleken.

Een verklaring voor het evolueren van onze samenleving kan wellicht ook gegeven worden vanuit Bergsons EC. We hebben het in het voorgaande hoofdstuk gehad over hoe alleen in de mensheid het bewustzijn zich los heeft gemaakt van louter de controle over motorische functies door onder meer het gebruik van voorwerpen. Dat is iets wat bij de meeste diersoorten niet het geval is. Daardoor zijn ze dus ook niet in staat om uit de cyclus te breken die de mentale capaciteit beperkt houdt tot motoriek. Dit heeft analogieën met zowel de eerste groepsvormingen onder mensen als de stichting van vroege nederzettingen door mensen. Sommige mensen konden zich specialiseren, terwijl anderen zorgden voor een collectieve voedselvoorziening. Een aantal mensen kwam dus vrij uit de tijdsintensieve taak van voedsel verzamelen. Deze mensen konden zich vervolgens toeleggen op functies die nuttig en tijdbesparend waren voor hen die nog wel het voedsel verzamelden. Er wordt als het ware in het collectieve bewustzijn (de nederzetting) ruimte vrijgemaakt voor hogere functies dan slechts bestaan, zich voortplanten en deze cyclus voortzetten. Dit is natuurlijk een erg traag proces, zeker in