• No results found

Marije Woldendorp, Rijksuniversiteit Groningen, 2010.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marije Woldendorp, Rijksuniversiteit Groningen, 2010."

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Voorwoord

Voor u ligt een afstudeerscriptie die is gemaakt als afstudeeropdracht in de richting kunst, beleid en management van de opleiding Kunsten, Cultuur en Media aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het schrijven van deze afstudeerscriptie is niet altijd zonder slag of stoot gegaan. De combinatie van werken en afstuderen was soms lastig en ook de bereikte resultaten van het onderzoek lieten af en toe door allerlei omstandigheden te wensen over. Toch ben ik blij dat ik na ruim anderhalf jaar „ploeteren‟ eindelijk kan zeggen, dat ik ben afgestudeerd. Het geeft me een gevoel van voeldoening dat ik kan terugkijken op een succesvolle afronding van mijn studie in Groningen.

Langs deze weg wil ik graag een aantal mensen bedanken die deze scriptie mede hebben mogelijk gemaakt. Ten eerste wil ik alle mensen bedanken die inhoudelijk hebben bijgedragen aan het tot stand komen van deze scriptie met name de personen die ik heb gesproken en die mij informatie hebben verstrekt voor het onderzoek.

Ik wil verder graag mijn twee begeleiders Quirijn van de Hoogen en Hans van Maanen bedanken voor hun kundige adviezen en feedback gedurende het schrijfproces. Verder wil ik Quirijn in het bijzonder bedanken voor zijn optimisme en positieve instelling, waarmee hij me steeds gestimuleerd heeft om verder te gaan.

Daarnaast wil ik Roy Reininga en Imkoo Spoelstra bedanken voor hun bijdrage aan het tot stand komen van deze scriptie. En tenslotte wil ik ook mijn ouders dank zeggen voor hun steun en stimulans tijdens mijn studie in Groningen.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord

Inhoudsopgave

Aanleiding 5-6

Inleiding 7-8

Methode van onderzoek 9-10

Hoofdstuk 1: Multifunctionele accommodaties

§1.1: Wat is een multifunctionele accommodatie? 11-12 §1.2: Waarom worden multifunctionele accommodaties

gebouwd?

12-14 §1.3: Waar worden multifunctionele accommodaties gebouwd? 15-18

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

§2.1: Omnivore smaakvoorkeuren 19-21

§2.2: Experience theory en theorie van rand- en kernproducten 22-26

§2.3: Gebruik theoretisch kader 27-30

Hoofdstuk 3: Case-study multifunctionele accommodaties

§3.1: Borne 32

§3.1.1: Bijenkorf Borne 33-36

§3.1.2: Bijenkorf Borne: theorie en praktijk 37-42

§3.2: Doorn 43

(5)

§3.2.2: Cultuurhuis Doorn: theorie en praktijk 46-48

§3.3: Winschoten 49

§3.3. 1Cultuurhuis Winschoten 49-52

§3.3. 2Cultuurhuis Winschoten: theorie en praktijk 52-55

Hoofdstuk 4: Analyse van de drie theaters

§4.1: Motieven en verwachtingen 56

§4.2: Product 56-57

§4.3: Resultaten 58-60

Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen 61-63

Bibliografie

64-65

Bijlagen

(6)

Aanleiding

Het idee voor mijn afstudeeronderzoek is ontstaan tijdens mijn stage in theater „t Kielzog te Hoogezand. Dit theater heeft te kampen met teruglopende bezoekersaantallen en verouderde faciliteiten. Tijdens mijn stage in Theater ‟t Kielzog heb ik een marktonderzoek gedaan om te achterhalen waaraan de terugloop aan bezoekers zou kunnen liggen. Het theater blijkt te maken te hebben met een sterke concurrentie van de Stadsschouwburg te Groningen. Potentiële bezoekers geven de voorkeur aan het bezoeken van een voorstelling in de stad Groningen voornamelijk omdat deze stad de mogelijkheid biedt om achteraf nog ergens „een borreltje te gaan drinken‟.

Om ervoor te zorgen dat de bevolking van Hoogezand weer naar het theater komt zijn er door de theaterleiding plannen opgesteld om een multifunctioneel complex te bouwen. In dit pand zouden het theater, de muziekschool en de bibliotheek kunnen worden gehuisvest. Door verschillende culturele instellingen in hetzelfde pand te huisvesten, hoopt „t Kielzog dat deze instellingen elkaar (mogelijkerwijs) versterken en uiteindelijk de cultuurparticipatie in de gemeente zullen verhogen.

Mijn stage bij „t Kielzog heeft mijn belangstelling gewekt voor het veronderstelde verband tussen multifunctionaliteit en cultuurparticipatie. Ik ben op zoek gegaan naar literatuur over dit onderwerp. Al snel stuitte ik op verschillende plaatsen in regionale gemeenten, waar de raad ook plannen heeft om een dergelijke multifunctionele accommodatie te bouwen. Een voorbeeld van een gemeente waarin een multifunctionele accommodatie gerealiseerd gaat worden is de gemeente Winschoten. Momenteel wordt een dergelijke multifunctionele accommodatie gerealiseerd op de locatie van het voormalige theater De Klinker. Het zogenaamde „Cultuurhuis‟ zal uiteindelijk onderdak bieden aan een theater, een muziekschool en een bibliotheek. In een nieuwsbrief van de gemeente Oldambt over dit onderwerp stellen de drie directeuren dat de belangrijkste meerwaarde van het „Cultuurhuis‟ is dat “ het de kansen biedt om samen leuke dingen te gaan doen“(Gemeente Oldambt 1).

In Assen wordt op momenteel ook een multifunctioneel concept gerealiseerd. Daar is het voormalige theater De Kolk gesloten. Het nieuw te bouwen theater zal onderdeel worden van het te realiseren: „Cultureel Kwartier‟. De gemeente wil met de bouw van dit culturele kwartier “de levendigheid in de binnenstad vergroten”. (Gemeente Assen, 2010, 4)

(7)

bewerkstelligen, die zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de eigen regio. In het raadsverslag wordt gesteld: “ Met de realisering van het Cultureel Kwartier en omgeving krijgt de gemeente Assen een krachtige culturele, recreatief-toeristische en economische impuls. Tegenover de daarvoor benodigde impuls staat dan ook een grote maatschappelijk waarde“ (Gemeente Assen 4). Wat de gemeente Assen onder grote maatschappelijke waarde verstaat wordt in de beleidsplannen echter niet duidelijk aangegeven.

(8)

Inleiding

In de aanleiding van deze afstudeerscriptie is al gesteld, dat bij „t Kielzog Hoogezand het belangrijkste motief om een multifunctionele accommodatie te realiseren het mogelijkerwijs aantrekken van meer bezoekers is. Er wordt verondersteld dat een multifunctionele accommodatie meer bezoekers zou trekken, doordat het gebouw drempelverlagend zou zijn en de verschillende culturele instellingen elkaar zouden kunnen versterken. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de vraag of deze vooronderstellingen juist zijn.

In dit onderzoek wordt ingegaan op de motieven van een gemeente voorafgaande aan de bouw van een multifunctionele accommodatie. Welke motieven dan wel verwachtingen liggen aan de bouw van een multifunctionele accommodatie ten grondslag en in hoeverre worden deze ingelost? Hierbij wordt voornamelijk ingegaan op de verwachtingen over de cultuurparticipatie binnen een gemeente.

Over de achtergronden van de bouw van een multifunctionele accommodatie is meer geschreven. Zo blijkt, volgens Cor Wijn, dat de motieven voor multifunctionaliteit niet moeten worden gezocht in beleidsmatige, financiële of ruimtelijke overwegingen. Volgens Wijn blijkt “een multifunctionele accommodatie geen succes te worden als het motief van clustering niet voortkomt uit de behoefte van de gebruikers en het publiek” (Wijn 2003, 125). In dit onderzoek wordt een antwoord geven op de volgende vraag: Wat wordt bewerkstelligd (in het bijzonder op het gebied van cultuurparticipatie) door de realisatie van een multifunctionele accommodatie binnen een gemeente?

Het onderzoek als volgt opgebouwd. Ten eerste wordt aan de hand van relevante literatuur het begrip multifunctionele accommodatie geduid. Daarna wordt een theoretisch denkkader besproken dat de idee van een multifunctionele accommodatie ondersteunt. Met behulp van het theoretische denkkader wordt een case-study gedaan bij drie multifunctionele accommodaties. Van deze drie instellingen zijn er twee al gerealiseerd en de derde is in aanbouw. Tenslotte volgt een hoofdstuk waarin op basis van de twee reeds gerealiseerde accommodaties aanbevelingen worden gedaan voor nog te realiseren accommodaties. Op de inhoud van de verschillende hoofdstukken zal hieronder nog verder worden ingegaan.

(9)

van multifunctionele voorzieningen in Nederland en de redenen waarom deze accommodaties worden gerealiseerd. Tenslotte wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk aangegeven waar in Nederland multifunctionele accommodaties kunnen worden aangetroffen.

Hoofdstuk twee van dit onderzoek omvat een theoretisch denkkader waarmee het idee van de multifunctionele accommodatie kan worden omschreven. Recente kunst- en marketingtheorieën die aansluiten bij de idee van een multifunctionele accommodatie komen hierbij ter sprake. Waaronder de ideeën van de culturele omnivoor, de experience theorie en de theorie van rand- en kernproducten.

Om de motieven die ten grondslag liggen aan de bouw van een multifunctionele accommodatie te onderzoeken wordt in hoofdstuk drie dieper ingegaan op een aantal al gerealiseerde multifunctionele accommodaties in drie Nederlandse gemeenten, namelijk Borne, Doorn en Winschoten. Er wordt ingegaan op de besluitvormingsprocessen, verwachtingen, motieven en doelstellingen. Met behulp van bezoekersaantallen en jaarverslagen wordt uiteengezet welke resultaten de diverse accommodaties hebben behaald na het realiseren van een dergelijke accommodatie binnen de gemeente.

Daarnaast wordt in hoofdstuk drie gekeken naar veranderingen in het beleid van het theater door de komst van een multifunctionele accommodatie.Verandert de programmering van het theater door de realisatie van een dergelijke accommodatie? Want een wijziging in het aanbod kan zorgen voor een andere samenstelling van het publiek.

In het vierde hoofdstuk wordt verder ingegaan op de besluitvormingsprocessen en achtergronden die een rol spelen bij de realisatie van een multifunctionele accommodatie binnen een gemeente en op veranderingen in beleid. De motieven en verwachtingen van de drie gemeenten worden in hoofdstuk vier met elkaar vergeleken en getoetst aan de besproken wetenschappelijke theorieën. Welke verwachtingen blijken reëel en zijn de aanvankelijke doelstellingen haalbaar? Aansluitend wordt bekeken waar een nieuwe multifunctionele accommodatie rekening mee dient te houden en worden aanbevelingen gedaan om een multifunctionele accommodatie beter te kunnen laten functioneren.

(10)

Methode van onderzoek

In dit onderzoek wordt een aantal verwachtingen en doelstellingen ten aanzien van een multifunctionele accommodatie onder de loep genomen. Door de veranderingen in beleid, het aantal toeschouwers en de programmering naast elkaar te leggen en te vergelijken is het mogelijk een indicatie te geven over een mogelijke correlatie tussen cultuurparticipatie en multifunctionaliteit. Welke motieven zijn relevant bij de realisatie van een multifunctionele accommodatie en welke motieven kunnen worden afgewezen? Teneinde aanbevelingen te doen voor gemeenten die overwegen een dergelijke accommodatie te realiseren.

Dit onderzoek wordt gedaan op basis van een drietal case-studies. Deze methode zorgt ervoor dat dit onderzoek niet leidt tot algemeen generaliseerbare uitspraken, maar tot verfijning van het inzicht in de relatie tussen multifunctionele accommodaties en cultuurparticipatie. Om daar meer algemeen geldende uitspraken over te doen is een kwantitatieve analyse nodig. Die is niet mogelijk, omdat in de praktijk is gebleken dat het onderzoeken van een mogelijke correlatie tussen een multifunctionele accommodatie en cultuurparticipatie voor een scriptieonderzoek moeilijk haalbaar is. Helaas, zijn er te weinig vergelijkbare multifunctionele accommodaties gerealiseerd om een steekproef met een voldoende grootte te kunnen houden.

Ik heb aanvankelijk willen onderzoeken of een bundeling van diverse activiteiten van verschillende accommodatie in één pand daadwerkelijk leidt tot de voornoemde doelstelling van „verhoging van de cultuurparticipatie‟. Echter verschillende factoren maken het onderzoeken van deze materie lastig. Om te achterhalen of er een verschil is tussen een „normale‟ schouwburg en een multifunctionele instelling dienen de bezoekgegevens met elkaar te worden vergeleken. De randvoorwaarden van beide culturele accommodaties dienen bij vergelijking hetzelfde te zijn. Hierbij kan worden gedacht aan de grootte van de gemeente, de bevolkingsopbouw binnen een gemeente en de locatie van de accommodatie. Een theater in een plattelandsgemeente kan niet worden vergeleken met een multifunctionele instelling binnen een forensengemeente.

(11)

Hoofdstuk 1: Multifunctionele accommodatie

§1.1: Wat is een multifunctionele

accommodatie

?

Van een multifunctionele accommodatie wordt gesproken “als er sprake is van het samenvoegen van verschillende culturele functies in een accommodatie, zoals een bibliotheek, een muziekschool of een theater“ (Wijn 2003, 125). Wijn hanteert in het boek „Een

handleiding voor gemeentelijk cultuurbeleid’ het begrip multifunctionele voorziening. Zijn definitie

omvat louter culturele accommodaties.

De meest voorkomende combinatie is die van bibliotheek en schouwburg. Er zijn complexen bekend waarin wel vier of vijf kunstvormen in een pand zijn gevestigd. Een goed voorbeeld van een accommodatie waarin diverse kunstvormen zijn gevestigd is de Verkadefabriek in Den Bosch. In dit pand bevinden zich een theater, bioscoop, centrum voor kunst en cultuur en een productiehuis. Daarnaast beschikt het pand over een café/restaurant.

Andere onderzoekers werken met een bredere definitie, waarbij ook maatschappelijk diensten en voorzieningen als onderdeel van een multifunctionele accommodatie worden gezien. Hierbij kan worden gedacht aan een school of een gemeentelijke instelling. Liesbeth Collingnon, oprichtster van het kenmfa1, omschrijft het begrip multifunctionele

accommodatie als volgt: “ Een multifunctionele accommodatie is een accommodatie, waar meerdere organisaties, vaak vanuit verschillende achtergronden, intensief met elkaar samenwerken om een divers aanbod van dienstverlening en voorzieningen op elkaar aan te laten sluiten” (Collignon 2009). Multifunctionele accommodatie waarin naast culturele organisaties ook andere voorzieningen zijn gevestigd worden MFA‟s genoemd. (Collignon 2009)

De idee van een multifunctionele accommodatie kan op verschillende manier worden ingevuld. Bal en Van der Kooy maken onderscheid tussen twee vormen van multifunctionaliteit. Een dakdeler en een ruimtedeler. Bij een dakdeler is sprake van: “meerdere instellingen die een dak met elkaar delen, maar wel beschikken over afzonderlijke ruimtes”. (Bal en Van der Kooy 2004, 9). In het geval van een ruimtedeler delen de verschillende instellingen niet allen een dak, maar “ ook een deel van de ruimte met elkaar”. Hierbij kan worden gedacht aan een leescafé dat in de avonduren als theaterfoyer wordt gebruikt. (Bal en Van der Kooy 2004, 9).

(12)

In dit onderzoek wordt een multifunctionele accommodatie gedefinieerd als een pand waarin verschillende culturele instellingen zijn gehuisvest. Om de verschillende instellingen met elkaar te kunnen vergelijken zijn in het kader van dit onderzoek instellingen met een inpandig theater geselecteerd.

§1.2: Waarom worden multifunctionele

accommodaties

gebouwd?

De bouw van multifunctionele culturele accommodaties vindt zijn oorsprong in het begin van de jaren „60. Van Maanen verwijst naar een constatering van de Rijkscommissie Schouwburg in 1961 dat er een nieuw type gebouw in ontwikkeling is. Dit nieuwe type gebouw draagt diverse gemeenschapsfuncties in zich en is voornamelijk in kleine en middelgrote plaatsen in opkomst; het gebouw moet in grote mate multifunctioneel zijn met ruimten bestemd voor activiteiten variërend van creatieve vorming, cursussen en welzijnswerk tot bibliotheek en kunstuitleen. (Van Maanen 1997, 102)

De gebouwen moeten laagdrempelig zijn met een sterke nadruk op het elkaar kunnen ontmoeten en het eigen creatieve functioneren in plaats van het uitsluitend receptief presenteren van podiumkunsten. Culturele gebouwen die in die jaren zijn gebouwd dragen zelden de naam schouwburg; ze heten veelal cultureel centrum of ook wel sociaal-cultureel centrum (Van Maanen 1997, 101-105).

De idee om meerdere instellingen te combineren in een pand komt aan het einde van de jaren‟ 70 en in het begin van de jaren „80 pas echt in de mode. Er worden in die jaren vele zogenaamde „culturele centra‟ gerealiseerd. De interesse in multifunctionaliteit neemt toe, omdat multifunctionaliteit “synergetische effecten2 en efficiencywinsten oplevert” (Wijn

2003, 125).

De golf van nieuwe multifunctionele theaters in de jaren „70 heeft te maken met de zogenaamde spreidingsgedachte die in deze periode hoogtij viert. De politiek vindt dat kunst onder het volk gebracht dient te worden. Kunst wordt gezien als een middel om het volk te kunnen verheffen (Langeveld 2006, 32). De verschillende politieke partijen die in deze periode aan de macht zijn vinden elkaar in dit gedachtegoed. Er wordt door socialistische politici gestreefd naar verticale kunstspreiding. Dit houdt in dat alle sociale geledingen in staat moeten worden gesteld om kunst te consumeren.

De christelijke partijen leggen de nadruk op horizontale kunstspreiding. In alle uithoeken van het land moet cultuurparticipatie mogelijk zijn. De welvaart neemt in deze

(13)

periode toe en de financiële middelen om tot nieuwbouw over te gaan worden groter. Multifunctionaliteit is de trend in de jaren „70. Het spreidingsidee en de toenemende welvaart maken het mogelijk dat in deze periode nieuwe accommodatie worden gerealiseerd.

Na de bouwhausse aan het eind van de jaren „70 en begin jaren „80 raakt multifunctionaliteit minder in zwang. Naast voordelen blijken er ook nadelen te zitten aan het vestigen van verschillende multifunctionele instellingen in een pand. Zo blijkt in de praktijk dat “de verschillende publieksgroepen moeilijk te vergelijken zijn en dat het gezamenlijke gebruik van installaties en ruimtes voor irritaties zorgt bij de gebruikers“ (Wijn 2003, 126).

Een ander punt van kritiek is het feit dat het pand waarin de multifunctionele accommodatie is gehuisvest de programmeringmogelijkheden van het theater beperkt. Doordat het gebouw voor verschillende cultuuruitingen bruikbaar dient te zijn, is het niet optimaal geschikt voor een specifieke cultuurvorm. De akoestiek is niet goed voor klassieke concerten of de toneeltoren te laag voor sommige theatervoorstellingen. Daarnaast gaat de eigen identiteit van de kunstvorm verloren. Verder moet het personeel in staat zijn flexibel om te gaan met de nieuwe situatie binnen de culturele accommodatie. Er blijkt meer menskracht voor nodig dan er in de meeste gevallen beschikbaar is en het beheer van een dergelijke accommodatie is ingewikkelder en vraagt meer coördinatie. (Wijn 2003, 126) Sinds het jaar 2000 is er weer een groeiende belangstelling binnen gemeenten naar multifunctionele instellingen. Vanuit Scandinavië wordt in Nederland een moderne variant van de multifunctionele accommodatie geïntroduceerd. Dit is het „Kulturhus‟ en bij deze variant worden niet alleen culturele, maar ook sociaal-maatschappelijke en zelfs commerciële instellingen gecombineerd. Het gaat hierbij vaak om plattelandsgemeenten waar het voorzieningenniveau dalende is (Wijn 2003, 126).

Sinds het jaar 2000 zijn in Nederland en vooral in de gemeenten in Gelderland en Overijssel ongeveer twintig van dergelijke projecten gerealiseerd. Op de website van Kulturhus Nederland wordt het doel van het concept als volgt omschreven: “Meerwaarde creëren uit gezamenlijke voorzieningen, programmering en beheer, waardoor het behoud van maatschappelijk, sociaal en cultureel kapitaal in een woonkern langdurig(er) gewaarborgd is” (Kulturhus).

(14)

Sociale cohesie is: “de mate waarin mensen in hun gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijke leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving. “ (Schnabel, et al, 2008, 12). Kort gezegd verwijst sociale cohesie naar de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen.

Een andere trend die te zien is op het gebied van multifunctionaliteit en het samengaan van verschillende culturele instellingen is de zogenaamde „culturele clustering‟. Hierbij worden aan aantal verschillende culturele accommodatie op één locatie gerealiseerd. Een duidelijk voorbeeld van een dergelijke culturele clustering is het Museumplein in Amsterdam. In Amsterdam is begonnen met een samenwerking tussen de verschillende musea op deze locatie. Er is gestart met een uitwisseling van collectiestukken en samenwerking op het gebied van marketing. (Boogaarts 2000, 37)

Het Museumplein is een voorbeeld van een „culturele clustering‟ met alleen musea. Ook culturele instellingen van andere kunstvormen kunnen een onderdeel zijn van een culturele cluster. Een voorbeeld hiervan is het nieuw te realiseren Culturele Kwartier in Assen. Hierbij worden verschillende culturele instellingen aan één centraal plein gerealiseerd.

Voor de rest van dit onderzoek wordt de „culturele cluster‟ buiten beschouwing gelaten om onduidelijkheid te voorkomen. Er wordt alleen ingegaan op multifunctionele accommodaties die gevestigd zijn in een pand. In het pand moeten verschillende culturele instellingen te vinden zijn waaronder een theater. Op de achtergronden en de locatie van deze multifunctionele accommodaties wordt in de volgende paragraaf ingegaan.

§1.3: Waar worden multifunctionele

accommodatie

s gebouwd?

(15)

passen binnen de strategie van en gecoördineerd worden door het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie” (Kriekaard 1993, 10)

In het verlengde hiervan wil de gemeente een passend imago voor de plaats of regio creëren of het bestaande imago verbeteren. Het uiteindelijke resultaat is een grotere economische en sociaal-culturele activiteit.

Volgens Wijn krijgen kunst en cultuur in het kader van city- marketing een bijzondere plaats toebedeeld. De cultuur moet “niet alleen optreden als een multiplier voor investeringen, maar moet tegelijkertijd de kwaliteit van het stedelijke leven en de herkenbaarheid van de stad bevorderen” (Wijn 2003, 45).

De afgelopen 15 jaar is er op basis van stadsvernieuwingsprojecten veel nieuwe (of verbouwde) culturele instellingen gerealiseerd, zoals schouwburgen, concertzalen, musea etc. Daarnaast zijn er verschillende gemeenten in Nederland waar een nieuwe culturele instelling binnen afzienbare tijd gebouwd gaat worden. (VSCD, 2009)

De nieuw gerealiseerde culturele instellingen hebben vaak een opvallende architectuur. De opvallende bouwkundige vorm van dergelijke culturele instellingen hangt volgens Wijn samen met een „revival voor architectuur‟. (Wijn 2003, 45). Daarnaast heeft de opvallende architectuur als doel mensen te trekken. Het publiek moet onder meer door de architectonische vorm verleidt worden om het pand binnen te gaan. Het pand moet zowel letterlijk als figuurlijk laagdrempelig zijn.

Sommige gemeenten kiezen ervoor om in een multifunctionele accommodatie te investeren in het kader van de stadsvernieuwingsactiviteiten. Vaak gaat het hierbij om gemeenten die op elkaar lijken qua inwonersaantallen, locatie, voorzieningen en opleidingsniveau van de bevolking. Wijn stelt dat er een “analogie bestaat tussen de manier waarop een gemeentelijke infrastructuur zich ontwikkelt en de wijze waarop een cultureel voorzieningenpatroon tot stand komt” (Wijn 2003, 63).

Deze constatering is de basis van een door Wijn geïntroduceerd denkmodel, waarbij een “culturele infrastructuur kan worden opgevat als een patroon dat begint met een aantal centrale functies, waaraan daarna andere voorzieningen worden toegevoegd al naar gelang daar in de lokale samenleving behoefte aan is”(Wijn 2003, 63). Volgens Wijn kan een culturele infrastructuur worden vergeleken met de diverse schillen van een ui. De culturele infrastructuur bestaat uit steeds groter worden schaalniveau„s, die het resultaat zijn van een langdurig ontwikkelingsproces.

(16)

alomvattend gemeentelijk cultuurbeleid”(Wijn 2003, 64). Volgens Wijn zijn de grenzen tussen

deze drie schaalniveaus moeilijk exact aan te geven. De scheidslijn tussen deze drie soorten gemeenten bevindt zich op een inwonersgrens van 25.000 á 30.000 inwoners, tussen de 30.000 en 90.000 inwoners en bij meer dan 90.000 inwoners.

In gemeenten van 30.000 inwoners houdt het gemeentebestuur zich voornamelijk bezig met een aantal herkenbare activiteiten en voorzieningen, zoals vormgeving van de openbare ruimte, monumentenzorg, archiefwerk, de bibliotheek, de lokale radio, cultuureducatie en amateurkunst. Deze zeven elementen vormen de basis van het cultuurbeleid en zijn in elke gemeente aanwezig (Wijn 2003, 65).

Het culturele palet van gemeenten tussen de 30.000 en 90.000 inwoners omvat naast de zeven basiselementen uit een centrum voor kunstzinnige vorming, een oudheidskamer of een multifunctionele podiumkunstenaccommodatie en bepaalde voorzieningen op het gebied van de beeldende kunst. Wijn stelt dat het hierbij gaat om een „gemiddeld‟ beleid. En dat het vaak van de gemeente zelf af hangt of er al dan niet extra voorzieningen worden gerealiseerd.

Tenslotte onderscheidt Wijn de gemeenten met meer dan 90.000 inwoners. Deze gemeenten hebben een alomvattend cultuurbeleid en dit houdt in dat het voorzieningen- aanbod volledig is. Het gaat hierbij om de 23 stadsgewesten. Binnen deze groep valt nog wel een onderscheid te maken met de vier grote steden. De hoeveelheid van voorzieningen en activiteiten is veel groter. In deze steden staat in het centrum geen specifieke accommodatie die anders is dan accommodaties die de andere stadsgewesten te vinden zijn. Er zijn daarnaast echter wel voorzieningen die enig in hun soort zijn (landelijke omroep Hilversum) of een unieke kwaliteit hebben (Rijksmuseum) (Wijn 2003, 65).

(17)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In het vorige hoofdstuk is ingegaan op het fenomeen multifunctionele accommodatie. Er is beschreven wat het begrip multifunctionele accommodatie inhoudt en waar dit soort instellingen is gelokaliseerd. De idee van het samenvoegen van verschillende accommodaties in een pand kan worden ondersteund met behulp van verschillende wetenschappelijke theorieën.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op verschillende kunstsociologische en economische theorieën die aansluiten bij de idee van een multifunctionele accommodatie. Zijn er binnen het wetenschappelijke discours theorieën te vinden die de idee van een multifunctionele accommodatie onderschrijven?

Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van zowel marketing als kunstsociologische theorieën. Met behulp van marketingtheorieën kunnen de begrippen waarde en ervaring worden geduid in relatie tot multifunctionele instelling. Ervaart een bezoeker iets anders als hij of zij een bezoek brengt aan een dergelijke accommodatie. En wat is het belang van deze mogelijke andere ervaring?

Een andere marketing-theorie die wordt besproken heeft betrekking op het aangeboden product. Is een er een waarneembaar verschil tussen een „ gewoon‟ theater en een theater in een multifunctionele accommodatie. Is er een verschil in product en waar zit dit verschil in.

Kunstsociologische theorieën dragen bij aan het discours over cultuurparticipatie en van publiekssegregatie. In het kader van dit discours wordt het begrip omnivore smaakvoorkeuren gesproken. Om te duiden of de bezoekers van een multifunctionele accommodatie slechts voor een kunstvorm het pand betreden of dat er een mogelijkheid bestaat dat zij ook andere vormen van kunst zullen gaan consumeren. Het begrip omnivore smaakvoorkeuren is binnen het discours omstreden. Daarom wordt dit begrip vanuit verschillende perspectieven belicht.

(18)

§2.1 Culturele omnivorisme

Een van de belangrijkste onderzoekers op het gebied van de kunstsociologie is Pierre Bourdieu. In 1979 introduceerde Bourdieu in zijn boek “La Distinction” de zgn. distinctietheorie. Bourdieu stelt dat er binnen een gezin smaakvoorkeuren zijn aangeleerd die ervoor zorgen dat men binnen een bepaalde statusgroep in de maatschappij zal vallen. Afhankelijk van de statuspositie die mensen bekleden op de maatschappelijke ladder hanteren ze een levensstijl die ze delen met anderen die een vergelijkbare status hebben. Bourdieu concludeert dat hoe hoger iemands positie is op de maatschappelijke ladder, des te groter de kans is dat hij / zij een voorkeur heeft voor de zogenaamde „hogere cultuurvormen‟. (Stichele en Laermans 2007, 48).

In de jaren‟ 90 wordt door de Amerikaanse onderzoeker Richard Peterson afgestapt van de gangbare theorie van Bourdieu dat “ mensen zich afkeren van iedere vorm van cultuur die door hun klasse als „lager‟ gepercipieerd wordt (Peterson 1997, 141-156). Peterson introduceert het begrip van de “culturele omnivoor”. Een culturele omnivoor is volgens Peterson „ een cultuurparticipant wiens voorkeuren zich uitstrekken over de traditionele smaakgrenzen heen” (Peterson 1997, 141-156). Peterson komt tot dit begrip, nadat hij heeft

geprobeerd de relatie tussen statushiërarchie en culturele keuzepatronen te toetsen. Hij constateert dat leden uit de hogere (beroeps)statusgroepen niet enkel gericht zijn op hoogculturele muziekvormen maar eveneens op de meer populaire.

De idee van de „culturele omnivoor‟ wordt verder uitgewerkt door de Nederlandse onderzoekster Suzanne Jansen. Jansen stelt dat „cultuurdeelnemers steeds ongevoeliger zijn voor het traditionele onderscheid tussen hoge en lage cultuur en zich steeds minder gelegen laten aan critici en andere 'culturele autoriteiten'. Volgens Janssen zijn de veranderingen in

het Nederlandse classificatiesysteem het resultaat van „diverse, onderling verweven bredere maatschappelijke processen‟ en daarmee verbonden ontwikkelingen in het culturele veld zelf (Jansen 2005, 6-21)

(19)

De these van Peterson en Jansen dat de grenzen tussen verschillende publieksgroepen vervagen, wordt onderbouwd door cijfers over cultuurbezoek in

Nederland van de afgelopen jaren. De Nederlandse onderzoeker Jos De Haan constateert in 2005 in het artikel „Opkomst van de culturele omnivoor’ dat de belangstelling voor populaire culture uitingen is gestegen (De Haan 2005, 99). Daarbij vervaagt de grens tussen hoge en

lage cultuur. “Het meer populaire aanbod aan belangstelling wint, terwijl het traditionele aanbod niet te lijden heeft onder een teruglopend bereik, duidt erop dat het combineren van traditioneel en populair steeds normaler begint te worden. De culturele ontzuiling schrijdt voort“. (De Haan 2009, 59)

Kunst- en cultuurliefhebbers laten zich minder aan traditionele afbakeningen gelegen liggen. (De Haan 2009, ) In 1995 bracht 17 procent van de Nederlandse bevolking een bezoek aan zowel een vorm van traditionele cultuur als populaire cultuur (popmuziek, jazz, musical, cabaret). In 1983 was dat nog maar 14 procent. De Haan stelt dat “tegenwoordig niet het soort, maar het aantal geconsumeerde culturele genres een aanwijzing vormt voor iemands status. Een gevarieerd uitgaansleven scoort“ (De Haan 2005, 99).

De vraag is of hoge kunsten ook door brede groepen in de samenleving worden genoten. Hoge groepen in de samenleving gaan „lage‟ cultuurvormen adopteren, en consumeren daarnaast „hoge‟ kunstvormen. Het kunstsociologische discours bestaat enig debat over het begrip „ cultureel omnivoor‟. Hans van Maanen heeft in het tijdschrift Boekman een reactie gegeven op het artikel van Susanne Janssen. Van Maanen stelt dat wellicht geen onderscheid gemaakt kan worden tussen „hoge‟ en „ lage‟ cultuur, maar er bestaat wel een verschil tussen een gangbare cultuur en een uitdagende aanspreking van de waarneming. Van Maanen geeft aan dat deze vorm van cultuur als kunst kan worden beschouwd (Van Maanen 2005, 58).

Van Maanen stelt in zijn artikel dat Susanne Janssen alles kunst noemt. Volgens Van Maanen is dan: “ op de voorhand niet duidelijk welke waarde dit alles heeft voor de samenleving”. (Van Maanen 2005, 58). Jansen stelt dat zich een omnivoor smaakpatroon manifesteert, vooral onder hooggeschoolden. Van Maanen stelt dat dit niet klopt. Iemand die eerst een bezoek brengt aan blockbuster en daarna een arthousefilm gaat bekijken is niet op zoek naar dezelfde culturele ervaring. In het laatste geval gaat het “ om de kick van het onverwachte, in het eerste naar de rust van het bekende”. (Van Maanen 2005, 60).

(20)

consensus bestaat binnen het discours van de kunstsociologie. De idee van de multifunctionele accommodatie draagt mogelijk bij aan een combinatie van „lage‟ en „hoge‟ kunst, maar ook van „gekende‟ en uitdagende kunst.

Aan de hand publieksgegevens zal worden bekeken of de bezoekers van een multifunctionele accommodatie slechts een cultuurvorm consumeren. Klopt de veronderstelling dat bezoekers van een dergelijke instelling een omnivore smaakvoorkeur ontwikkelen.

§2.2 Klantwaarde en ervaring

De idee van een multifunctionele accommodatie kan niet alleen van kunstsociologisch perspectief, maar ook vanuit een marketingperspectief worden bekeken. De rol van marketing binnen de kunstwereld is sinds de jaren „ 80 steeds groter geworden. In die periode wordt de overheidssubsidies steeds minder en gaan kunstorganisaties proberen om op anderen manieren geld binnen te krijgen. Hye-Kyung Lee stelt “ fundamental cultural change has occurred in the sector in that arts organisations have adopted new governing ideologies and managerial practices so that they can think and function as if they were for-profit businesses”. (Lee 2005)

Een marketingtheorie die aansluit bij de idee van een multifunctionele accommodatie is de zogenaamde „experience theory‟. De 'experience theory' borduurt voort op het gedachtegoed over klantwaardemanagement die hoogtij viert in de jaren „80. De kerngedachte hiervan is dat iedereen binnen een organisatie voordurend bezig is met de creatie van waarde voor de klanten. Klanttevredenheid en loyaliteit zijn van levensbelang voor de continuïteit (Boorsma 2007, 144).

De „experience theory‟ is een marketingtheorie, die in1999 werd geïntroduceerd door de Amerikaanse onderzoekers Pine en Gilmore. Pine en Gilmore beschrijven in het boek The

experience economy het belang van ervaringen bij het opbouwen van relaties met

consumenten. Volgens Pine en Gilmore dienen bedrijven, om te kunnen overleven, niet te concurreren op de prijs, maar door het toevoegen van een meerwaarde in de beleving rondom een product of dienst. (Pine and Gilmore 1999, 76-81).

(21)

gewaarwording van de klant vormt het uiteindelijke product. Een belevenis is het gevolg van interactie tussen het aangeboden product en de consument.

Het uitgangspunt bij de „experience theory‟ is: hoe langer de klant bij je „doorbrengt‟ hoe groter de kans is op extra omzet. Het aanbieden van ervaringen is daarbij cruciaal. Dit wordt door Boswijk, Thijssen en Peelen ook wel de eerste generatie experience economy genoemd (Boswijk, Thijssen, Peelen 2007, 65). Hierbij wordt uitgegaan van het aanbieden van kant en klare ervaringen die min of meer passief door de consument worden ondergaan. De tweede generatie van de experience economy zoekt volgens de onderzoekers actief interactie met de consument. Er is hierbij sprake van co-creatie, waarbij beide partijen actief zijn. Deze tweede generatie is vooral voor kunstinstellingen van belang. Kunstproducten dienen als kunst te worden ervaren door een kunstconsument, voordat ze als kunst kunnen functioneren Volgens Boorsma wordt vandaag de dag kunst gezien als een cultureel en sociaal verankerd fenomeen dat ontstaat als gevolg van sociale interactie. […] De aanname dat artistieke waarde autonoom kan ontstaan, onafhankelijk van haar consumenten, is niet langer houdbaar. (Boorsma 2006, 73). Kunstproducten dienen als kunst te worden ervaren door een kunstconsument, voordat ze als kunst kunnen functioneren. Co-creatie draagt bij aan de receptie van een kunstproduct. De experience theorie kan op deze manier een bijdrage leveren aan het functioneren van kunst.

Een ander begrip dat te maken heeft met de „experience theory‟ is emotiemarketing. Hans Abbing stelt dat “sfeer en emotie bepalend zijn geworden in de voorkeur en keuze van het publiek” (Abbing 2009, 120). Emotiemarketing past in de filosofie van de „beleveniseconomie‟ en speelt in op het idee dat de totale belevenis het belangrijkst is en niet uitsluitend het aangeboden product. Emotiemarketing steunt op drie elementen: vertrouwen, aandacht en verbeelding. Volgens psychologen zijn er zes basisemoties die bepalen zijn voor menselijke keuzen: blijdschap, verrastheid, boosheid, afkeer, verdriet en angst (marketing-online). Bij emotiemarketing wordt geprobeerd gevoelens van blijheid en verrastheid bij de consument op te wekken. De aanbieder wil er zo voor zorgen dat de consument tot een herhalingsaankoop overgaat.

(22)

Er wordt door het belang van de creatie van meerwaarde door culturele instellingen steeds meer aandacht besteed aan marketing rond het aangeboden product. Een relevante vraag hierbij is dan ook of er door de multifunctionele accommodatie daadwerkelijk een „ander‟ product wordt aangeboden of dat enkel het gebouw is veranderd. Beter gezegd, bestaat er voor wat betreft de beleving van de bezoeker een significant verschil tussen een „normaal‟ theater en een theater binnen een multifunctionele accommodatie.

Om multifunctionele accommodatie te kunnen vergelijken is het van belang dergelijke instellingen te analyseren met behulp van een (basis)model. Een dergelijk basismodel wordt door Miranda Boorsma geïntroduceerd in haar boek Kunstmarketing. Boorsma baseert haar model voor kunstproducten op het product/ level model van Kotler. Kotler‟s definitie van een product is de basis van zijn theorie. Hij omschrijft een product als volgt: “ a product is anything that can be offered to a market to satisfy a want or a need. Products that are marketed include physical goods, services, experiences, events, persons, places, properties, organizations, information and ideas” (Kotler, 1999, p. 394). Bij de theorie van Kotler is een grote rol weggelegd voor de wensen en de behoeften van een consument.

(23)

Figuur 1: Product-level model (Kotler 1999)

De vijf lagen van het product een core benefit of the product, een generic of basis product, een expected product, een augement product en een potential product. Het core benefit is de fundamentele dienst die een consument echt koopt. Het basisproduct maakt mogelijk dat het „core-product‟ beschikbaar is voor een consument. Als het „core-product‟ een schilderij is, dan is een museum het basisproduct. Een museum biedt de mogelijkheid om naar een kunstwerk te gaan kijken. (Kotler 1999, 395)

Het „expected product‟ voegt waarden en condities toe die door een consument worden verwacht rond een product. In het geval van een museum kan hierbij worden gedacht aan een rondleiding. Het voldoen aan de verwachtingen van een de consument levert volgens Kotler een bijdrage aan het creëren van waarde bij de klant. (Kotler 1999, 395)

Het „augmented product‟ gaat de verwachtingen van de consument te boven. Volgens Kotler kan worden geconcurreerd met andere aanbieders door aanpassingen in dit element van een product. Het „potential product‟ omvat alle waarden en transformaties die een product in de toekomst kan ondergaan. Het „potential product‟ wekt verwachtingen bij een consument. (Kotler 1999, 395)

Boorsma gebruikt dit model van Kotler voor haar eigen theorie over kunstproducten. Zij onderscheidt een kunstproduct in een rand- en een kernproduct. Het kernproduct

Encompasses all possible augmentations and transformations

the product or offering might undergo in the future (potential

product)

Adding atributes and conditions that exceeds explanation (augmented

product)

Adding atributes and conditions that byers expect (expected product)

Physical production of core benefits (basis Product)

(24)

„weerspiegelt de feitelijke reden waarom men op de markt opereert‟ (Boorsma 1998, 210). In het geval van kunst kan worden gesproken van het artistieke kernproduct. Dit kernproduct kan worden beschouwd als kunstschepping en/of kunstoverdracht (Boorsma 1998, 210). Het gaat hierbij om een kunstwerk op zich, zoals een theatervoorstelling of een schilderij.

Figuur 2: Model van rand- en kernproducten (Boorsma 1998)

Het artistieke kernproduct is een onderdeel van het basisproduct. Het basisproduct bestaat naast het artistieke kernproduct uit facilitaire en ondersteunende producten. Dit is bijvoorbeeld een expositieruimte of een accommodatie waarin een voorstelling plaatsvindt. Dit basisproduct vormt de kern van het „totale gepercipieerde product’. Het uitgebreide product omvat alle overige marketingvariabelen, die niet tot het basisproduct behoren zoals de variabelen prijs, reclame en interactie met de klant. Het uitgebreide product in ruime zin bevat contextuele factoren die een rol spelen bij kunstconsumptie, zoals recensies en imago. Het

uitgebreide product in ruime zin vormt samen met de ervaringen van de consument het totale

Gepercipieerde gevolgen en procedures (totale gepercipieerde

product)

Contextuele factoren (uitgebreide product in ruime zin)

(25)

gepercipieerde product (Boorsma 1998, 209-215). Dit is dus het product inclusief de beleving van de consument.

Pine and Gilmore ontleden niet een product zoals Kotler en Boorsma dat doen. In het boek de „beleveniseconomie‟ wordt wel gesproken over een evolutie van het product. Deze evolutie bestaat uit vijf verschillende periodes en in deze periodes zijn een aantal parallellen te zien met de producttheorieën van Kotler en Boorsma.

De Pine and Gilmore omschrijven de evolutie van een product als volgt: “The classification for each stage in the evolution of products is: A commodity business charges for undifferentiated products. A goods business charges for distinctive, tangible things. A service

business charges for the activities you perform. An experience business charges for the feeling

customers get by engaging it. A transformation business charges for the benefit customers (or "guests") receive by spending time there (Pine and Gilmore 1999).” Pine and Gilmore stellen dat voor het doorlopen van het evolutieproces telkens een product van een hoger niveau vereist is.

De „experience business‟ en het „transformatin business‟ hebben veel overeenkomsten met het „augmented‟ en „potential‟ product van Kotler. Volgens Pine and Gilmore krijgt een klant bij deze producten een bijzondere ervaring, die in rekening gebracht kan worden. Kotler stelt dat bij dit soort indrukken de ervaring de verwachtingen te boven gaat. Het is een belevenis.

De vraag of een multifunctionele accommodatie een nieuw product is, hangt af van de manier waarop dit idee wordt ingevuld. In verscheidene bedrijfsplannen van culturele instellingen, bijvoorbeeld het culturele kwartier in Assen en het Cultuurhuis in Winschoten, komen verschillende ideeën naar voren over de multifunctionaliteit van het gebouw. Aan de hand van de theorie van rand- en kernproducten kan worden gesteld dat een theatervoorstelling in een multifunctioneel centrum wellicht als een nieuw product worden beschouwd. Het kernproduct blijft hetzelfde, maar het „totale gepercipieerde product‟ wordt als „anders‟ ervaren.

De ervaring is wellicht anders. Volgens de terminologie van Pine and Gilmore wordt de belevenis beïnvloed door een andere opzet van het gebouw, een ander publiek of eventuele andere activiteiten die in samenhang naast de voorstelling worden georganiseerd. Een bezoeker kan eerst boeken gaan lenen en iets gaan drinken alvorens hij of zij een voorstelling bezoekt.

(26)

het product „normale‟ schouwburg. Het basisproduct is in het geval van een theater de voorstelling in een theaterzaal. Dit is in zowel een multifunctionele accommodatie als een singuliere schouwburg het geval. De wijzigingen vinden plaats in het basisproduct. Een multifunctionele accommodatie ademt een andere sfeer uit door de indeling van het gebouw. Daarnaast heeft een multifunctionele accommodatie meestal een opvallende architectuur die een bijdrage levert aan een andere ambiance. Het publiek dat op de multifunctionele accommodatie afkomt, is ook verschillend van het reguliere schouwburgpubliek. In het pand is naast schouwburgpubliek ook publiek van bijvoorbeeld de bibliotheek aanwezig.

Een tweede wijziging in het basisproduct is te vinden in de aanvullende diensten bij een voorstelling. Bij het Cultuurhuis in Winschoten is voorgesteld om in de bibliotheek een themaweek te organiseren in het kader van een bepaalde kindervoorstelling. Deze aanvullende dienst kan een „ normale‟ schouwburg niet bieden.

In het verdere onderzoek wordt gebuikt gemaakt van de belevenistheorie van Pine and Gilmore en de theorie van rand- en kernproducten van Miranda Boorsma. Met behulp van de theorie van Miranda Boorsma kunnen de verschillen in product bij de genoemde accommodaties worden geduid. Hierbij kan worden gedacht aan veranderingen in de programmering door de komst van een multifunctionele accommodatie of wijzigen in aanvullende diensten. Door middel van de theorie van Pine and Gilmore wordt bekeken of er verschillen zijn in de ervaring in een multifunctionele en een normale schouwburg. Brengt een andere ervaring meer bezoekers naar een multifunctionele accommodatie of is dit verschil gering.

§2.3 Gebruik theoretisch kader

(27)

De multifunctionele accommodaties die als casus worden gebruikt in dit onderzoek worden geanalyseerd op basis van 3 verschillende aspecten. Deze aspecten staan in de figuur 3 weergeven.

Figuur 3: Onderzoeksaspecten van multifunctionele accommodaties Het eerste onderzoekaspect betreft de motieven en verwachtingen. Het gaat zowel om motieven van de gemeente als motieven van de betreffende organisatie. Een dergelijk motief kan bijvoorbeeld zijn het bereiken van een groter en breder publiek voor kunst en cultuur. De theorie over cultureel omniforisme stelt dat er een tendens is dat het kunstpubliek meer verschillende genres consumeert. Een multifunctionele accommodatie biedt de mogelijkheid om in een „kleinere‟ gemeente een breder aanbod van kunst en cultuur aan te bieden. Speelt een gemeente en/of organisatie voldoende in op deze tendens?

Een ander motief kan zijn de mogelijkheid tot het aanbieden van een ander product. Wil een gemeente of instelling meer bieden naast de gebruikelijke voorstellingen? Dan kan met behulp van de experience-theorie en de theorie over rand- en kernproducten van Kotler en Boorsma worden geanalyseerd of het aangeboden product daadwerkelijk verschilt. Dit motief sluit aan bij het tweede aspect van dit onderzoek.

Het tweede onderzoeksaspect is de programmering. Vinden er veranderingen plaats in het aanbod door de komst van een multifunctionele accommodatie? Met behulp van de theorie van rand en kernproducten kan worden geanalyseerd of het aangeboden product van de gerealiseerde multifunctionele accommodatie verschilt met het aanbod van het voorheen singuliere theater. De vraag is of er bij de programmering van een multifunctionele

(28)

accommodatie daadwerkelijk wordt ingespeeld op het bereiken van een breder publiek dat voorheen niet naar het theater kwam. Als de programmering verschilt, is het minder eenvoudig om te analyseren of een multifunctionele accommodatie meer publiek trekt, omdat beide i accommodaties dan niet één op één te vergelijken zijn.

(29)

Figuur 4: onderzoekvragen multifunctionele accommodaties

Nadat deze drie aspecten bij de twee verschillende casussen zijn besproken worden dezelfde aspecten voor de accommodaties gezamenlijk geanalyseerd. De inzichten uit de theorie en casussen kunnen worden gebruikt om aanbevelingen te doen voor gemeenten die bezig zijn met de realisatie van een dergelijke accommodatie. In het vierde hoofdstuk wordt een plan van aanpak opgesteld voor een nog te bouwen multifunctionele accommodatie in Winschoten.

Verwachtingen

Wordt een breder publiek verwacht dat meerder

kunstvormen gaat consumeren?

Wordt er ingespeeld op de ervaring? Zo ja, hoe?

Wordt er naast een kern-product ook gebruik

gemaakt van een randproduct?

Product

Is er een breder aanbod? Wordt er beter ingespeeld

op de behoefte van de consument?

Hoe wordt er ingespeeld op de ervaring?

Met welke delen van het product wordt ingespeeld

op de ervaring? Programma/ context?

Participatie

Publiekssamenstelling Ervaringen van de bezoekers?

Kom er bezoek dat niet naar een 'reguliere'accomodatie

(30)

Hoofdstuk 3: Multifunctionele accommodaties in de praktijk

In de vorige hoofdstukken staat beschreven wat het begrip multifunctionele accommodatie precies inhoudt en vanuit welk wetenschappelijk perspectief er naar dit soort accommodaties gekeken kan worden. Na de theorie met betrekking tot multifunctionele accommodaties te hebben bestudeerd wordt in het derde hoofdstuk gekeken naar het functioneren van multifunctionele accommodaties in de praktijk.

In dit hoofdstuk worden een drietal multifunctionele accommodaties nader beschouwd. Het gaat om twee al gerealiseerde en al een aantal jaren als multifunctionele accommodatie functionerende instellingen in de plaatsen Borne, Doorn om tot een plan van aanpak te komen voor een derde nieuw te realiseren multifunctionele accommodatie in Winschoten.

In de case-studies naar de twee al gerealiseerde accommodaties wordt de gemeente waarin de betreffende accommodatie is gevestigd en de historie van de accommodatie besproken. De multifunctionele accommodaties worden bestudeerd op basis van het al eerder genoemde theoretische kader om te achterhalen wat de invloed is van multifunctionaliteit op cultuurparticipatie.

Bij het onderzoek naar de drie multifunctionele accommodatie is gebruikt gemaakt van data afkomstig van de instelling zelf, de gemeente, de provincie en de rijksoverheid. Van de multifunctionele accommodaties zelf zijn voornamelijk de jaarverslagen onderzocht. Hierin staan onder andere de bezoekersaantallen, de doelstellingen van de instellingen en welke subsidies de accommodatie heeft mogen ontvangen.

Van de overheidsinstellingen zijn voornamelijk beleidsstukken onderzocht. Het gaat hierbij vooral om de stukken van voor de realisatie van de instellingen. Hierbij kan worden gedacht aan verslagen van raadsvergaderingen, maar ook aan haalbaarheidsstudies in opdracht van de gemeente. Uit dergelijke documenten is het mogelijk om de verwachtingen en de doelstellingen van de gemeente ten aanzien van de multifunctionele accommodatie te destilleren.

(31)

De geselecteerde accommodaties worden onderzocht en daarna vergeleken met elkaar. Bij dit onderzoek wordt gekeken naar de programmering van het theater, de verwachtingen en de bezoekersaantallen.

In het tweede hoofdstuk zijn een aantal aspecten genoemd waarmee de verschillende accommodaties worden vergeleken. Er wordt gekeken naar de verwachtingen vooraf en bereikte resultaten achteraf. De onderzoeksvragen, genoemd in figuur 4, worden telkens systematisch beantwoord om een beeld te krijgen wat er bewerkstelligd wordt door gemeente en instellingen door de realisatie van een dergelijke multifunctionele accommodatie binnen een gemeente.

§3.1 Borne

In de gemeente Borne is een multifunctionele accommodatie gevestigd genaamd De Bijenkorf. Deze accommodatie is gebouwd in het kader van het Overijsselse Kulturhusen project. Zoals in hoofdstuk één staat beschreven, is het Kulturhusconcept afkomstig uit Scandinavië. Het gaat hierbij om een veelzijdig gemeenschapscentrum, waarin naast culturele ook sociaal-maatschappelijke instellingen gevestigd zijn. De toenmalige Gelderse gedeputeerde Hans Esmijer en Henk Middenveld, directeur van de Overijsselse bibliotheken hebben dergelijke accommodaties leren kennen tijdens bezoeken aan Denemarken en Zweden. In 1999 nemen zij het initiatief tot de realisatie van een dergelijke accommodatie in Nederland.

In het jaar 2000 wordt het eerste Kulturhus opgeleverd in de plaats Zwartsluis. Het Sluziger Kulturhus is de eerste van een lange rij nieuw gerealiseerde accommodaties. Inmiddels zijn er in de provincies Gelderland, Overijssel en Utrecht meer dan 50 van dergelijke accommodaties te vinden. De invulling van de multifunctionele accommodatie verschilt per locatie. Een theater is niet in alle Kulturhusen gevestigd, daarom is voor dit onderzoek gekozen voor de accommodatie in Borne, waarbij dit wel het geval is.

(32)

Totaal over alle leeftijden 19931

0 tot 20 jaar 4 939

20 tot 65 jaar 11 812

65 jaar of ouder 3 180

Figuur 5: Bevolkingsopbouw gemeente Borne 2010(CBS, 2010)

§3.1.2 De Bijenkorf

De multifunctionele accommodatie de Bijenkorf is gerealiseerd in het jaar 2004. Daarvoor beschikte het dorp over een apart buurtcentrum, een bibliotheek en een muziekschool. Deze accommodaties waren verouderd en de gemeente stond voor de keuze: nieuw bouwen of restaureren.

De gemeente heeft toentertijd opdracht gegeven voor een haalbaarheidsonderzoek door het adviesbureau Drijvers en partners. In dit onderzoek werd een aantal belangrijke voorwaarden genoemd voor een dergelijke accommodatie. De accommodatie moest bijvoorbeeld onderdak bieden aan culturele en welzijnswerken in de gemeente Borne. Het werd verder van belang geacht dat alle gebruikers tevreden waren en dat realisatie binnen het budget van de gemeente paste. De nieuwe accommodatie bleef in eigendom van de gemeente (Drijvers en partners, 2002).

Het gebouw zelf wordt in het haalbaarheidsonderzoek omschreven als één gezamenlijke accommodatie, bestaande uit 5 verschillende clusters te weten een publiekscluster, een les- en vergadercluster, een jongerencluster, een kantoorcluster en een cluster voor ondersteunende werkzaamheden.

Onder de publiekscluster vallen de entree, de foyer, de garderobe, de ontmoetingsruimte, het horecagedeelte, de kleine en grote zaal en de bibliotheek. Deze ruimten zijn locaties die vrij toegankelijk zijn voor het publiek.

Daarnaast bevat het gebouw een les en/ of vergadercluster. Het gaat hierbij om leslokalen voor de muziekschool en beeldende vormgeving. De leslokalen die geschikt zijn voor grote groepen kunnen ook worden gebruikt om vergaderingen in te houden.

(33)

het nog ruimte gemaakt voor een kantoorcluster en een cluster voor ondersteunende werkzaamheden.

Uiteindelijk is de multifunctionele accommodatie in 2004 gerealiseerd. De accommodatie heeft een opvallende architectuur gekregen. Een deel van het gebouw vormt de voormalige pastorie die op deze locatie was gevestigd en daarnaast is een nieuw gedeelte gerealiseerd. Op de onderstaande afbeelding is de bijzondere architectuur goed te zien.

Figuur 6: Cultuurhuis Borne De Bijenkorf in Borne bestaat uit een theater, een bibliotheek, een muziekschool, een filmhuis en een ruimte voor verschillende maatschappelijke organisaties. De maatschappelijke organisaties die in dit pand zijn gevestigd onder andere de plaatselijke VVV, het bureau voor vrijwilligerswerk en de stichting Welzijn Ouderen Borne. Bij deze multifunctionele accommodatie zijn 15 personeelsleden in dienst. Dit zijn in totaal 12.69 ft‟s, die zijn verdeeld over 9 fulltimers en 6 parttimers. Daarnaast wordt de instelling ondersteund door een grote groep vrijwilligers om de onkosten te drukken.

De Bijenkorf is eigendom van de gemeente Borne. Diverse ambtenaren van de gemeente Borne zijn verantwoordelijk voor verschillende onderdelen van het cultuurhuis. Jaarlijks ontvangt de gehele accommodatie circa 250.000euro aan subsidiegelden. Daarnaast heeft de instelling inkomsten uit de verhuur van zalen en de horecaomzet.

Het theater programmeert jaarlijks ongeveer 30 voorstellingen. De voorstellingen vinden plaats in de grote zaal die een capaciteit heeft van 240 stoelen. Het betreft een zogenaamd vlakke vloer theater. Er worden zowel professionele als amateurvoorstellingen georganiseerd van internationale, nationale en regionale artiesten. Het programma bestaat voor het grootste deel uit cabaret, muziek en toneel.

(34)

De programmering bestaat voor een deel uit regionale artiesten die bij voorkeur optreden in een streektaal. Voorbeelden afkomstig uit het programma van dit seizoen zijn Wilfried Finkers en Daniel Lohues. De cabaretprogrammering bestaat voornamelijk uit aanstormende talenten. Het zijn vooral cabaretiers die naam hebben gemaakt op de diverse cabaretfestivals en nu met hun eerste solovoorstelling op tour zijn. Voor het toneelgedeelte van de programmering worden kleinere producties en gezelschappen geboekt. De nadruk ligt op komedies en volkstoneel.

In het eerste jaar dat de Bijenkorf was geopend werden er slechts 14 professionele voorstellingen geprogrammeerd. Voordat het Kulturhus in Borne werd gerealiseerd bevond er zich nog geen theateraccommodatie in deze gemeente. In de jaren na 2004 is de theaterfunctie van de accommodatie steeds belangrijker geworden. De directeur van ‟t Kulturhus, Frank Droste, laat weten dat er meer professionele voorstellingen zijn aangetrokken. De heer Droste geeft verder aan dat er een stijgende lijn zit in de bezoekersaantallen in zowel het Kulturhus als in het theatergedeelte. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de activiteiten van het theater gedurende de afgelopen 3 jaar.

Figuur 7: Overzicht voorstellingen theater Kulturhus de Bijenkorf 2005-2009

De veronderstelling van de heer Droste dat het aantal (professionele) voorstellingen toeneemt is inderdaad juist, maar uit de bovenstaande tabel blijkt dat deze toename echter marginaal is. Er valt uit de bovenstaande figuur 7 geen significante stijging van het aantal

(35)

voorstellingen waar te nemen. Mijns inziens blijft het aantal voorstellingen in de jaren na opening van de multifunctionele accommodatie ongeveer op hetzelfde niveau.

Van alle verschillende evenementen die binnen de Bijenkorf worden georganiseerd is de gemiddelde bezettingsgraad van 70%. Dit betekent dat van alle beschikbare plaatsen gemiddeld 70% bezet is. Voor het theater ligt de bezettingsgraad bij professionele voorstellingen de afgelopen jaren rond de 50%. De bezettingsgraad laat zien dat de interesse in voorstellingen in deze accommodatie ongeveer op hetzelfde niveau is gebleven. Zoals valt op te maken uit de onderstaande figuur 8.

Figuur 8: Overzicht gemiddelde bezettinggraad theater de Bijenkorf

Door de Bijenkorf wordt slechts de bezettingsgraad geregistreerd. Het is maar de vraag of deze mensen ook daadwerkelijk een kaartje hebben gekocht. De kaartverkoop van de voorstellingen wordt nauwelijks bijgehouden. Dit betekent dat er geen duidelijke uitspraken kunnen worden gedaan over een mogelijke stijging van de cultuurparticipatie door de komst van een dergelijke accommodatie, hetgeen erg opmerkelijk is, omdat één van de doelstellingen van de gemeente en de instelling juist is om meer publiek te generen.

De heer Frank Droste, directeur van het Kulturhus, heeft in een telefoongesprek wel laten weten dat de belangstelling voor het Kulturhus alleen maar toeneemt. Volgens de heer Droste is van een dalende lijn qua belangstelling van bezoekers na de opening van het gebouw is tot nu toe nog geen sprake. Uit de gegevens blijkt dat een dalende lijn voor wat betreft de bezoekersaantallen en programmering inderdaad nog niet te vast te stellen is, maar uit de beschikbare gegevens valt wel op te maken dat er nauwelijks sprake van

(36)

toename is wat betreft de belangstelling voor de voorstellingen in de multifunctionele accommodatie.

§3.1.3 De Bijenkorf: theorie en praktijk

In het tweede hoofdstuk is een theoretisch kader beschreven dat de idee van een multifunctionele accommodatie ondersteunt. In deze paragraaf wordt getoetst of de theorie aansluit bij een casus uit de praktijk. Hierbij worden de verwachtingen van de gemeente en de instellingen vooraf besproken. Daarnaast wordt gekeken of het aangeboden product verschilt met dat van een reguliere accommodatie. Tenslotte worden de resultaten onder de loep genomen. Welke verwachtingen zijn ingevuld en wordt er meer publiek gegeneerd? Met behulp van deze gegevens kan worden geanalyseerd welke resultaten zijn bereikt en wat eventueel nog kan worden verbeterd. Aan de hand van deze data wordt een plan van aanpak geschreven voor een nieuw te realiseren multifunctionele accommodatie in Winschoten.

Voordat de plannen voor de bouw van de multifunctionele accommodatie werden goedgekeurd is door een adviesbureau een haalbaarheidsonderzoek opgesteld. In het onderzoek van adviesbureau Drijvers en partners worden een aantal verwachtingen uitgesproken door de gemeente en het toekomstige bestuur van de nieuw te realiseren accommodatie. De gemeente veronderstelt een breder publiek, maar er wordt in het onderzoek niet expliciet gesproken over de consumptie van meerdere kunstvormen. Belangrijk is de zogenaamde „inloopfunctie‟ van de nieuwe accommodatie. In het onderzoek naar de beheersstructuur van de nieuwe multifunctionele organisatie in Borne wordt gesteld:” In de huidige situatie is in de Bijenkorf nog nauwelijks sprake van een zogenaamde inloopfunctie. In de toekomst zou dit meer het geval kunnen zijn.” (Drijvers & Partner, 2002) Bij het begrip 'inloopfunctie' kan worden gedacht aan toevallige passanten die spontaan de accommodatie besluiten te betreden of personen die voor een andere reden in het pand moeten zijn en dan alsnog besluiten om een kunstproduct te consumeren. De accommodatie moet drempelverlagend werken voor mensen. De gemeente wil op deze wijze een breder publiek bereiken en hoopt impliciet ook consumenten aan te zetten tot de consumptie van producten die ze normaal gesproken niet zouden consumeren.

(37)

kan deze stelling nauwelijks worden onderbouwd. Er zijn weinig specifieke gegevens bekend over de bezoekers van deze accommodatie. Bij een vraag naar de bezoekersaantallen van het theatergedeelte was het slechts mogelijk om de zaalbezetting als zodanig te bekijken. Daadwerkelijke gegevens over verkochte kaartjes zijn niet genoteerd. Dit maakt het lastig om te toetsen of de „inloopfunctie‟ van het pand een bijdrage levert aan een mogelijke stijging van de cultuurparticipatie. Om te kunnen constateren of de doelstelling van de gemeente en de accommodatie worden behaald dient de Bijenkorf meer publieksgegevens te gaan registreren. Op deze manier kan de instelling dan ook weer verantwoording afleggen aan de gemeente over het wel of niet behalen van vooraf gestelde doelstellingen.

Een ander argument dat door de gemeente en de instelling wordt aangedragen om tot de bouw van de multifunctionele accommodatie is het kunnen leveren van een uitgebreider en beter product. Volgens de gemeente en de instelling gaat het fysiek samenvoegen: “versnippering in het aanbod tegen en belooft het meer kwaliteit voor de gebruiker”. Op deze wijze kan op adequate wijze tegemoet gekomen worden aan de wensen van de klanten; effectief en efficiënt”. (KulturhusBorne, 2010)

Op dit moment is het pand al enige jaren in gebruik en nu kan worden nagegaan of er inderdaad een uitgebreider en beter product wordt geleverd. De komst van het Kulturhus heeft er wel voor gezorgd dat er theaterproducties kunnen worden geprogrammeerd. Daarnaast biedt het Kulturhus de gelegenheid om een breder product aan te bieden. Zo definieert het Kulturhus jaarlijks een vijftal inhoudelijke thema‟s waar meerdere gebruikers van de accommodatie op kunnen inspelen. Een overkoepelend thema bij de diverse kunstinstellingen binnen het pand biedt de accommodatie de kans om een product aan te bieden dat een „singuliere‟ instelling niet kan bieden. In dit geval is het product inderdaad uitgebreider dan voorheen.

Of de fysieke samenvoeging ook een „beter product‟ oplevert is de vraag. De term „beter product‟ is subjectief afhankelijk van welk referentiekader wordt gehanteerd. In vergelijking met de situatie voor de komst van de multifunctionele accommodatie lijkt het aanbod in Borne te zijn verbeterd. In vergelijking met andere theaters is het aanbod beperkt en eenvoudig.

(38)

expositie bij de voorstelling, maar ook aan het aanbieden van een kopje koffie in de foyer kan hierbij worden gedacht. Het aanbieden van een expositie die aansluit bij een theatervoorstelling kan ook als een artistiek kernproduct worden beschouwd. De creatie van het multifunctionele aspect vindt binnen verschillende onderdelen van het product plaats. Het artistieke kernproduct kan bijvoorbeeld een multifunctioneel aspect bevatten wanneer naast de theatervoorstelling ook een daarmee samenhangende expositie bestaat. Voorstelling en expositie vormen in dat geval samen één kernproduct.

Daarnaast wordt het multifunctionele aspect gecreëerd door het gebruik van verschillende ruimtes binnen het pand zelf. Zo dient de horecagelegenheid in de daguren als leescafé en in de avonduren als theatercafé. In dit specifieke geval wordt het multifunctionele aspect gecreëerd binnen het basisproduct. Aansluitend bij het basisproduct levert dan de accommodatie een bijdrage aan de ervaring van de consument.

Tenslotte speelt het multifunctionele aspect ook een rol bij het uitgebreide product. Hierbij kan worden gedacht aan reclame-uitingen waarin de instelling als een product wordt omschreven en gepromoot. Deze manier van promotie levert een bijdrage aan de perceptie van een consument van een bepaald kunstproduct en zal uiteindelijk ook een rol spelen in de ervaring van het totaal gepercipieerde product

Om het „totale gepercipieerde product‟ te laten aansluiten bij de wensen van de consument worden er met enige regelmaat inspraakavonden georganiseerd. Een inspraakavond biedt de mogelijkheid om de ervaringen van consumenten te horen. Ervaringen zijn voor instellingen van groot belang omdat een positieve ervaring ervoor kan zorgen dat een consument nogmaals tot consumptie overgaat. De ervaring van de bezoeker wordt bij een multifunctionele accommodatie voornamelijk beïnvloed door „genre-overschrijdende projecten. In het geval van het Kulturhus kan worden gedacht aan de organisatie van themaweken. Deze themaweken dragen niet alleen bij aan de verbreding van het aanbod maar ook aan een specifieke ervaring die voornamelijk bij multifunctionele accommodaties mogelijk is.

(39)

Borne, neemt de populariteit van het Kulturhus alleen maar toe. Hieruit kan wel worden geconstateerd dat de ervaringen van consumenten positief moeten zijn geweest, omdat zij de instelling niet de rug toe keren. Positieve mond-tot-mond-reclame heeft hieraan waarschijnlijk een bijdrage geleverd. De budgetten voor PR zijn bescheiden en positieve mond-tot-mond-reclame is alleen al om die reden van groot belang.

Het is van belang om te constateren dat de gemeente en de accommodatie voor de realisatie van de instelling grote verwachtingen hadden ten aanzien van de cultuurparticipatie bij de nieuw te bouwen accommodatie. Na vijf jaar blijkt dat dit voornamelijk mooie verwachtingen waren maar dat er nauwelijks wordt gecontroleerd of deze verwachtingen wel worden gerealiseerd. De slechte administratie van de bezoekcijfers en de beperkte kennis van het publiek zorgen ervoor dat de instelling zich niet kan verantwoorden of er wel een breder publiek wordt bereikt bij mogelijke subsidieverstrekkers. In een tijd waarin de kunstsubsidies onder druk staan lijkt de verantwoording van het maatschappelijk belang van een dergelijke accommodatie zeker op zijn plaats.

(40)

Figuur 9: Overzicht onderzoeksvragen Kulturhus De Bijenkorf Borne

Verwachtingen

breder publiek

Meerwaarde voor publiek door clustering activiteiten

Opvallende architectuur genereert publiek Uitgebreider en kwalitief beter product

Product

Breder aanbod Genre overschreidend aanbod

Aangepast naar behoefte van de klant door effiency

Totale product anders dan bij regulier theater

Resultaten

Breder publiek ? Geen gegevens bekend. Wel een breder aanbod

Ervaring beinvloed door samenwerking. Reacties positief: bezoekersaantallen

ongeveer gelijk.

Sommige delen van het gebouw hebben meer functies. Beinvloeding van

de ervaring consument.

Ander publiek? geen gegevens bekend of dit publiek niet naar regulier

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De belangrijkste redenen voor het mislukken van deze ICT-projecten binnen de publieke sector is dat enerzijds de prikkel tot technologische vernieuwing laag is, omdat de overheid

The different groups of users were asked to fill in a questionnaire were they were requested to value the importance of several reasons for using social performance

dat het drogen van grond bij 35°C en daarna weer vochtig maken invioed heeft op de P-w waarde: zowel voor de grond uit perceel A als voor die uit perceel B geldt dat deze

In dit hoofdstuk staat de wetenschappelijke bestudering van de gehechtheidsrelatie centraal, waarbij antwoord wordt gegeven op de vraag ‘Wat houdt de gehechtheidstheorie

gebruikt worden als toetsinstrument voor het waargenomen gedrag binnen de organisatie. Het taboe van aanspreken op gedrag kan door het openbaar maken van gewenst gedrag

De productiekosten zullen lager uitvallen doordat er bij de Haeger slechts eenmaal omgesteld hoefde te worden. Dit kwam omdat twee van de drie onderdelen welke hier bewerkt

The two dimensional, radiation thermo-chemical disk code Protoplanetary Disk Model (ProDiMo) was used to model the disks and disks with envelope and produce SEDs under

Finally, the absence of a tauon conversion process might also be seen as a reason why tauon decay searches will provide larger, thus less stringent, upper limits than searches for