Vraag nr. 3
van 22 september 1997
van mevrouw VEERLE HEEREN
S cholen voor dove en spraakgestoorde kinderen – Gebarentaal
In een aantal scholen voor dove en spraakgestoor-de kinspraakgestoor-deren worspraakgestoor-den lessen in gebarentaal gegeven. E c h t e r, in bepaalde dovenscholen mogen de kinde-ren absoluut geen gebakinde-rentaal hantekinde-ren. Zij behel-pen zich via aangepaste spraak of door middel van l i p l e z e n , een sterk orale aanpak. Voor kinderen die volledig doof zijn is het echter onmogelijk om te communiceren via het spreken of liplezen.
Een groot aantal ouders van dove kinderen pleit ervoor om gebarentaal als officiële taal voor doven te erkennen, de moedertaal voor dove kinderen. Gebarentaal is een volledige taal, met een eigen grammatica en een eigen structuur, waardoor men met gebaren alles kan duidelijk maken, net zo goed als wanneer men gewoon Nederlands praat.
1. Waarom is er geen officiële erkenning van deze g e b a r e n t a a l , waardoor doven zelfs met elkaar niet kunnen communiceren ?
2. Is het mogelijk om gebarentaal in alle scholen voor doven en spraakgestoorden in te voeren om zodoende het niveau van het dovenonder-wijs te doen stijgen ?
N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en A m b t e n a r e n z a-ken.
Anwoord
1. Het is niet de eerste maal dat ik wordt geïnter-pelleerd over deze problematiek. Op 6 februari 1997 gaf ik nog een zeer omstandig antwoord terzake in de Commissie voor Welzijn, Gezond-heid en Gezin (C40-C-WEL6).
Ik beperk mij dan ook tot de krachtlijnen van mijn antwoord toen, aangezien de situatie in Vlaanderen sindsdien fundamenteel ongewij-zigd is gebleven.
Vooreerst wil ik opmerken dat het aangewezen is een onderscheid te maken tussen de prelingu-aal doven – de personen die doof werden voor-aleer zij taal verwierven – en de personen die op latere leeftijd doof of slechthorend werden.
Voor de eersten blijkt er in Vlaanderen meer en meer een consensus te groeien dat gebarentaal niet als minderwaardig mag worden aangezien en inderdaad als een soort moedertaal kan wor-den beschouwd.
De vraag naar een officiële erkenning van de gebarentaal spruit voort uit deze doelgroep. Voor de andere doelgroep lijkt liplezen of spraakafzien in vele gevallen de meest aange-wezen methode te zijn om integratie te bewerk-stelligen. Dit is een gegevenheid, geen apprecia-tie van mijnentwege.
Daarnaast zijn er ook de nieuwe technologieën, die op termijn moeten toelaten dat doven en slechthorenden eenvoudiger met horenden kun-nen communiceren.
De vraag naar erkenning van "gebarentaal" als officiële taal wordt vanuit de belanghebbenden steeds prangender geuit.
In de eerste plaats moet ik de Vlaamse volks-vertegenwoordiger erop attent maken dat de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd is om een taal officieel te erkennen. Artikel 30 van de Grondwet zegt immers dat het gebruik van de in België gesproken talen vrij is. Enkel de taal voor handelingen van openbaar gezag en voor rechtszaken kan bij wet worden geregeld. Het is dus een federale bevoegdheid die zich beperkt tot voormelde handelingen.
Ten slotte, doch niet het minst, zullen eerst alle implicaties moeten worden onderkend van het eventueel officieel erkennen van de gebarentaal als taal.
In Nederland is men trouwens met dezelfde vraag geconfronteerd en daar is vrij recentelijk een onderzoeksrapport verschenen waarin deze implicaties worden onderzocht (Meer dan een gebaar, Rapport van de Commissie Nederland-se Gebarentaal). Momenteel wordt dit rapport door mijn diensten bestudeerd, want ik veron-derstel dat we hier zeker met een gemeenschap-pelijke materie te maken hebben.
Ook de praktische consequenties van het alge-meen invoeren van de gebarentaal moeten ern-stig worden overwogen, waarbij de budgettaire niet het minst zullen doorwegen.
Ik denk dat een pragmatische aanpak waarbij we weloverwogen en doordachte beleidsmaat-regelen nemen, op korte termijn beter het gewenste effect zal teweegbrengen dan met een ja of neen te antwoorden op een vraag naar offi-ciële erkenning.
In dat verband wil ik toch herinneren aan het zogenaamde doventolkenbesluit van 20 juli 1994, dat toelaat aan auditief gehandicapten om in een veelheid van situaties gebruik te maken van een doventolk ten laste van de V l a a m s e o v e r h e i d . Ook andere bestuursniveaus zouden terzake initiatieven kunnen ontwikkelen. I k denk hierbij aan het voorbeeld van Gent, waar het stadsbestuur aan de personeelsleden die met het publiek in aanraking komen een cursus gebarentaal aanbood.
Er zijn mijns inziens ook nog een aantal nieuwe mogelijkheden om een gerichter beleid terzake te voeren. Zoals bekend, valt het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap als openbare instelling onder mijn toezicht. In het beleidsplan 1997-2000 vormt het inclusief beleid een belangrijke pijler van het te voeren gehandicaptenbeleid in de nabije toe-komst.
Dit houdt in dat het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap de opdracht krijgt om als gangmaker op te treden in materies die sectoroverschrijdend zijn en die ook op andere bestuursniveaus kunnen betrek-king hebben. Dus ook om initiatieven te nemen en aanzetten te geven tot het voeren van een inclusief beleid ten aanzien van de auditief gehandicapte personen, temeer daar er regel-matig contact is tussen deze openbare instelling en de vertegenwoordigers van de dovenge-meenschap.
2. Daar onderwijs niet tot mijn bevoegdheid b e h o o r t , verwijs ik terzake naar het antwoord van minister vice-president Luc Van den Bos-sche (zie blz. 545 – red.).