• No results found

Contextuele journalistiek in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Contextuele journalistiek in Nederland"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Contextuele journalistiek in Nederland

1955-2014

Door: Marinde Goedhart / s1767887 Studie: Master Mediastudies / Journalistiek Onderdeel: MJX000M15 / Masterscriptie Begeleider: prof. dr. M.J. Broersma

Tweede lezer: dr. F. Harbers Datum: 12 april 2018

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 5

1. Theoretisch kader 7

1.1. Contextuele journalistiek 7

1.1.1. Kenmerken 9

1.1.1.1. Analyse, interpretatie en commentaar 9

1.1.1.2. Achtergrond, context en lengte 12

1.1.1.3. De vier contextuele w’s 13 1.1.1.4. Infographics 14 1.1.1.5. Subcategorieën 15 1.1.1.5.1. Onderzoeksjournalistiek 16 1.1.1.5.2. Geëngageerde journalistiek 17 1.1.2. Definitie 18

1.1.3. Contextuele journalistiek in de Verenigde Staten 19

1.1.3.1. Groei 19 1.1.3.2. Objectiviteit 20 1.1.3.3. Sociale onrust 21 1.1.3.4. Concurrentie 21 1.2. Journalistiek in Nederland 22 1.2.1. 1950-1965 22 1.2.1.1. Objectiviteit en professionalisering 23

1.2.1.2. Loskomen van de loyaliteit 25

1.2.2. 1965-1980 27

1.2.2.1. Duiding 27

1.2.2.2. Engagement 28

1.2.3. 1980-2000 29

1.2.3.1. Schaalvergroting en technologische ontwikkeling 30

(3)

1.2.4. Journalistiek in de 21e eeuw 32

1.2.4.1. Toekomstvisies voor de nieuwe journalistiek 32

1.2.4.2. De Nederlandse journalist van de 21e eeuw 34

1.3. Biografie van het Nederlandse dagblad 35

1.3.1. De kwaliteitskrant versus de populaire krant 35

1.3.2. NRC Handelsblad 36 1.3.3. De Volkskrant 37 1.3.4. Algemeen Dagblad 38 1.3.5. De Telegraaf 39 2. Methode 41 2.1. Onderzoeksvraag 41 2.2. Inhoudsanalyse 41 2.2.1. Corpus 41 2.2.2. Codering 42 2.2.3. Proefcodering en validiteit 43 2.2.3.1. Aanpassing codeboek 44 2.2.3.2. Uitkomsten intercodeur-betrouwbaarheidstest 46 3. Resultaten 48

3.1. Contextuele journalistiek door de jaren heen 49

3.2. De kwaliteitskrant versus de populaire krant 50

3.2.1. Scherpere keuzes op een kleiner formaat 54

3.3. Een veranderende voorpagina 55

3.3.1. Wanneer 56

3.3.2. Context 57

3.3.3. Lengte 59

3.3.4. Commentaar 60

(4)

4. Conclusie 64

Bronnenlijst 69

Bijlage 1 Lijst met voorpagina’s 74

(5)

Inleiding

Het is een druilerige maandagochtend in januari, je zit aan de ontbijttafel. Kop koffie in de ene en The New York Times in de andere hand. Je scant de voorpagina op zoek naar nieuws. Maar je vindt het niet.

Zo beschrijft Margaret Sullivan, public editor bij The New York Times, hoe ze na klachten van lezers eens kritisch naar de voorpagina van haar krant ging kijken (Sullivan, 2014). ‘There is not a single news story on the front page’, schreef een lezer haar, ‘it’s all news analysis and interpretive

journalism – very good, indeed, but still not news as such.’ Sullivan moest hem gelijk geven, na een eigen onderzoekje kwam ze tot de volgende conclusie: ‘In general, I found an emphasis on

interpretive and enterprise journalism. I also found many examples of interesting and well-written articles with little news value.’ Hoofdredacteur Dean Baquet noemt als oorzaak dat lezers constant toegang hebben tot het laatste nieuws. Via tv, maar de laatste jaren vooral via internet. De krant moet bedenken wat ze daar de volgende dag aan toe kan voegen. ‘So we put pressure on ourselves to put it in perspective or say what it means or give the back story, (Sullivan, 2014).

Daarbij is onze samenleving door de vele veranderingen in de vorige eeuw steeds

complexer geworden. Complexiteit staat voor velen synoniem aan ingewikkeld, wat impliceert dat je iets kunt begrijpen als je het maar voorzichtig genoeg uit elkaar haalt. Maar daarnaast is de samenleving ook complex in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Complexiteit heeft te maken met netwerken en verwevenheid (het Latijnse ‘plexus’ betekent ‘vlecht- of netwerk’) en complexe systemen zijn altijd onvoorspelbaar (Van der Cingel, 2014; Cilliers, 2000, p. 24). Onze samenleving staat bol van de netwerken: van Facebook en LinkedIn tot energie- en infrastructuur-netwerken tot de beurs en politieke infrastructuur-netwerken als de Europese Unie en de Verenigde Naties. Tel daar de digitalisering, globalisering en individualisering bij op en we krijgen een totaalplaatje van een complexe, vaak onvoorspelbare wereld.

Voor de journalistiek betekent dit een nieuwe uitdaging: hoe houd je het nieuws in zo’n complex systeem begrijpelijk en behapbaar? In een beschouwing van de taak en de toekomst van de journalistiek van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie, schrijft de werkgroep Journalistiek (bestaande uit onder anderen Harry Lockefeer, oud-hoofdredacteur van de Volkskrant en hoogleraar journalistiek, en Hans Laroes, destijds hoofdredacteur van de NOS) aan het begin van deze eeuw dat de journalistiek een essentiële taak heeft in onze complexe samenleving, die verder gaat dan alleen informatie aanreiken. ‘Serieuze media plaatsen het nieuws in perspectief, voorzien het van context en uitleg. En van een mening, apart van de berichtgeving’ (2000, p. 1). Alleen zo kan het doel van de media bereikt worden: ‘de lezers, luisteraars en kijkers een eerlijk beeld schetsen van de werkelijkheid [want] goed geïnformeerde burgers zijn de beste

(6)

participanten in een democratisch proces’ (ibid.). Een groot verschil met de plicht van de media in de jaren vijftig, die mediahistoricus Huub Wijfjes omschrijft als de plicht ‘de bevolking te

informeren, op te voeden, te beschaven of anderszins te inspireren’ en daarbij ‘niet tot rassen- of geloofshaat aan te zetten en geen maatschappelijke onrust en misdaad aan te wakkeren’ (2004, pp. 267, 268).

Margaret Sullivan staat niet alleen in haar bevindingen. Ook onderzoekers Katherine Fink en Michael Schudson vonden vanaf de jaren vijftig een grote toename van wat zij contextuele journalistiek noemen. Deze verhalen voorzien het nieuws van context, zijn verklarend van aard, vormen een aanvulling op de ‘just the facts’-versie van gebeurtenissen, mixen interpretatie met feiten, beschrijven trends of bieden historische context (Fink & Schudson, 2014, p. 10). Kijkend naar de hierboven omschreven taak van ‘serieuze media’ zouden we die toename ook in de Nederlandse kranten verwachten, maar of die er ook daadwerkelijk is, is nooit onderzocht.

Deze scriptie wil dat gat in het onderzoek vullen. Want we kunnen de ontwikkelingen in de Amerikaanse dagbladsector niet zomaar projecteren op Nederland. De rol die de Nederlandse pers speelde, de indeling van onze samenleving, de behoeften van het publiek en de manier waarop Nederlandse kranten het nieuws brachten, verschilt wezenlijk van hoe dat in de Verenigde Staten ging. Dus als die toename van contextuele journalistiek zich ook in Nederland heeft voorgedaan, is het zeker interessant om te kijken wanneer en op welke manier.

Om te onderzoeken of de Nederlandse kranten inderdaad meer contextueel zijn gaan berichten, moeten we eerst helder hebben wat dat precies inhoudt. Daarom zal deze scriptie eerst een aantal kenmerken van contextuele journalistiek proberen te definiëren. Daarmee kunnen we op zoek gaan naar contextuele berichtgeving in de Nederlandse dagbladen. Hoeveel berichten vertonen kenmerken van contextuele journalistiek en welke kenmerken zijn dat dan? Fink en Schudson hebben het bijvoorbeeld over het mixen van feiten en interpretatie en het bieden van context. Om die kenmerken terug te vinden in de berichtgeving, is het belangrijk heel concreet te omschrijven wanneer er sprake is van interpretatie of het bieden van context.

Die kenmerken zullen worden omschreven en vastgelegd in een codeboek. Aan de hand daarvan worden de voorpagina’s van vier grote Nederlandse dagbladen tussen 1950 en nu

uitgekamd. Door de berichten te definiëren als contextueel of niet-contextueel kunnen we zien of er een verschuiving plaatsvindt en door te kijken naar de kenmerken, kunnen we zien wat er concreet veranderde in de krant: wat maakt die artikelen dan contextueel? Op die manier kan dit onderzoek niet alleen bijdragen aan het beschrijven van de ontwikkeling van de Nederlandse pers, maar ook laten zien wat die veranderingen betekend hebben voor de krant en de werkwijze van haar redacteuren. Daarmee zal het hopelijk zorgen voor meer begrip en een gedetailleerder beeld van de Nederlandse pers.

(7)

1. Theoretisch kader

Om de ontwikkeling van contextuele journalistiek in Nederland te kunnen beschrijven vanuit de praktijk, is het nodig eerst een duidelijk beeld te hebben van wat we bedoelen met de term contextuele journalistiek. De literatuur geeft geen eenduidige definitie van de journalistieke vorm, en er zijn meerdere termen in omloop die allemaal op ongeveer hetzelfde verschijnsel duiden. Het eerste gedeelte van het theoretisch kader zal daarom ingaan op wat contextuele journalistiek inhoudt, welke kenmerken het heeft en welke definitie er gehanteerd wordt in het onderzoek. Daarnaast wordt kort de context geschetst waarin dit genre zich in de Verenigde Staten kon ontwikkelen. Wat zorgde ervoor dat de contextuele journalistiek zo hard kon groeien en in welke behoefte voorzag het? Dit gedeelte beperkt zich tot de ontwikkeling in de Verenigde Staten omdat de meeste onderzoeken op basis waarvan de opkomst van de contextuele journalistiek wordt verondersteld, zich op de Angelsaksische journalistiek – in het bijzonder de Verenigde Staten – richten.

Daarnaast is het ook van belang een overzicht te hebben van hoe de journalistiek in Nederland zich ontwikkeld heeft. Op die manier kunnen de bevindingen op een logische en verantwoorde manier in de historische context geïnterpreteerd worden. Verdeeld in een aantal tijdvakken zal de journalistieke cultuur en de ontwikkeling in stijl en werkwijze van de journalist in de betreffende jaren geschetst worden.

Het theoretisch kader zal afsluiten met een viertal korte biografieën van Nederlandse kranten: het NRC Handelsblad, de Volkskrant, het Algemeen Dagblad en De Telegraaf. Aangezien de ontwikkeling van de contextuele journalistiek in Nederland zal worden onderzocht aan de hand van de voorpagina’s van deze vier landelijke dagbladen, is het nuttig iets over de achtergrond en journalistieke ontwikkeling daarvan te weten.

1.1.

Contextuele journalistiek

De term ‘contextuele journalistiek’ is geen wijdverbreid en veelgebruikt begrip. De vorm van journalistiek die ermee bedoeld wordt, wordt door verschillende wetenschappers omschreven met verschillende termen. In het ene onderzoek heet het interpretatieve journalistiek, in het andere verklarende of analyserende journalistiek. In al die onderzoeken wordt – ondanks de verschillende accenten die worden gelegd – nagenoeg dezelfde vorm van journalistiek bedoeld: de vorm waarin meer aandacht is voor context, achtergrond en duiding. In dit onderzoek wordt de

(8)

term contextuele journalistiek gebruikt. Dat is ten eerste omdat het de term is die Fink en Schudson gebruiken in hun onderzoek The rise of contextual journalism (2014). Aan de hand daarvan wordt dit onderzoek opgezet. Daarnaast behelst contextuele journalistiek net iets meer dan interpretatieve, verklarende of analyserende journalistiek. Om dat uit te leggen, zal eerst een overzicht worden gegeven van de literatuur over deze vorm van journalistiek, welke naam er dan ook opgeplakt is.

De wetenschap mag er dan nog niet helemaal over uit zijn hoe het fenomeen aangeduid moet worden, er is wel overeenstemming over het feit dat er in de loop der jaren meer

interpretatie, analyse, achtergrond, uitleg en context in het nieuws terecht is gekomen. Kevin Barnhurst en Diana Mutz stellen dat, uit al het onderzoek dat gedaan is en nog gedaan wordt, steeds weer blijkt dat hedendaagse verslaggeving de definitie van nieuws heeft veranderd.

Nieuwsanalyse is veel belangrijker geworden en krijgt meer ruimte ten koste van verslaggeving van individuele gebeurtenissen (1997, p. 27). Ruim vijftien jaar later ziet Barnhurst dat zelfs als een voldongen feit: ‘the interpretive turn in news with explanations along with judgments and opinions [is] increasing in daily newspapers, network television, public radio, and mainstream news

websites’ (2014, p. 112). Historica Kathy Roberts Forde, die zich in haar onderzoek focust op journalistiek, ziet dezelfde ontwikkeling: ‘explanatory long-form journalism has become a

prominent feature of American newspapers (…), explanation is widely understood as an essential informational function of the newspaper serving democratic ends’ (2007, p. 228). Ook Susana Salgado en Jesper Strömbäck constateren dat deze journalistieke verandering heeft

plaatsgevonden, maar zij plaatsen een kritische kanttekening door te stellen dat ‘the notion that journalism has become more interpretive is so pervasive that frequently it is taken for granted without being systematically investigated’ (2012, p. 145). Een gebrek aan onderzoek naar de definitie en ontwikkeling van deze journalistieke vorm is precies de aanleiding voor het onderzoek van Fink en Schudson. Zij stellen dat ‘contextual reporting’ een cruciale rol speelde in het

veranderen van de voorpagina’s in de tweede helft van de twintigste eeuw, maar dat er slechts weinigen zijn die zich hebben gericht op de vraag hoe dit tot uiting kwam op de krantenpagina’s zelf. Welke concrete veranderingen zijn er aan te wijzen in de fysieke krant?

Daarnaast heeft sinds de eeuwwisseling het internet een grote rol gespeeld in het veranderende journalistieke landschap. Nieuws is sindsdien online overal verkrijgbaar, vaak nog gratis ook. Dat maakt internet een grote concurrent van de papieren krant. Of, zoals een Chinese redacteur het omschrijft in een onderzoek naar waarom Chinese journalisten druk bezig zijn met het ontwikkelen van online journalistiek: ‘If you are just providing facts, and your facts are not more or faster than new media, especially weibo [micro-blogs], you will have a hard time competing with them’ (Liu, 2012, p. 156, geciteerd in Hassid & Repnikova, 2016, p. 885). Sommigen denken

(9)

dat kranten door de komst van internet ten dode opgeschreven zijn, terwijl anderen een nieuwe functie zien voor de papieren krant: meer duiding en achtergrond geven. Zo zegt historicus Frank van Vree in gesprek met een van Nederlands bekendste journalisten, Henk Hofland, in de Groene Amsterdammer: ‘Transformatieprocessen lopen anders dan wij denken. Het kan dus heel goed dat een papieren krant met degelijke achtergrondartikelen een toekomst heeft’ (Schutte, 2009).

Ook voor jongeren blijkt context en achtergrond belangrijk te zijn in het nieuws, zelfs nu het snelle nieuws op internet overal verkrijgbaar is. Daar maken ze veelvuldig gebruik van, maar uit verschillende onderzoeken blijkt dat ze daarnaast óók de diepte in willen. Dat kan ze helpen om het nieuws beter te begrijpen (Costera Meijer, 2007; Raeymaeckers, 2004). Het zou dus zo kunnen zijn dat de papieren krant door de komst van internet wel genoodzaakt is meer contextuele journalistiek te bedrijven. Zo beschrijft Trouw-redacteur Co Welgraven het in ieder geval in het Schrijfboek van de krant, als hij stelt dat de krant haar rol als nieuwsbrenger aan het verliezen is. ‘Haar kracht ligt tegenwoordig toch meer in het geven van toelichting en

achtergronden op het nieuws, het analyseren daarvan, het plaatsen van nieuwsfeiten in hun context’ (De Berg & Welgraven, 2014, p. 15).

1.1.1. Kenmerken

Voor we verder gaan, is het van belang een heldere definitie te hebben van het begrip contextuele journalistiek. Er zijn behoorlijk wat definities in omloop voor de nieuwe journalistieke vorm die vanaf de jaren vijftig terrein won in Amerika. De meest beknopte definitie komt van Thomas E. Patterson, die in zijn bekroonde boek ‘Out of order’ interpretatieve journalistiek beschrijft als ‘a [...] style of reporting that emphasizes the “why” more than the “what”’ (1993, p. 80). Andere

wetenschappers gebruiken omschrijvingen die daarbij aansluiten, maar net iets meer om het lijf hebben. Zo stelt Forde, die de term ‘explanatory report’ gebruikt, naar de Pulitzer Prize-categorie die in 1984 in het leven werd geroepen, dat verklarende journalistiek een verklaring en

interpretatie geeft van complexe gebeurtenissen en verschijnselen in sociale, culturele of politieke context (2007, p. 227). Barnhurst en Mutz hebben het over een verschuiving van beschrijvende naar analytische journalistiek (1997, pp. 27-28). Om tot een sluitende definitie te komen die bruikbaar is voor dit onderzoek, zullen we eerst een aantal kenmerken van contextuele journalistiek uiteen zetten.

1.1.1.1. Analyse, interpretatie en commentaar

De analyse is in de loop van de twintigste eeuw uitgegroeid tot een volwaardig journalistiek genre. Evenals de reportage of het interview, krijgen gepubliceerde (nieuws)analyses ook vaak expliciet

(10)

een label opgeplakt (Forde, 2007, p. 230; Fink & Schudson, 2014, p. 10; Salgado & Strömbäck, 2012, p. 151). Volgens het stijlboek van het NRC Handelsblad is een nieuwsanalyse een

‘interpretatie van het nieuws in de krant’; een stuk ‘op het grensvlak van nieuws en opinie’. Een analyse bevat meer duiding en probeert daarmee het nieuws in perspectief te zetten, maar moet te allen tijden objectief blijven. Dat wil zeggen: ‘het moet duidelijk zijn dat de mening van de auteur er op zichzelf in de analyse niet toe doet’ (NRC Media, z.j.). Barnhurst en Mutz definiëren analytische journalistiek als tegenhanger van ‘event-centered reporting’. Analyserende stukken kijken volgens hen verder dan slechts één gebeurtenis, focussen daarbij vooral op de hoe- en waaromvraag, en bieden context bij het nieuws (1997, p. 33-34). Een voorbeeld: ‘In the long journalism [analytical reporting, MG], the house across town didn’t burn; instead, society

confronted a chronic wiring problem in its aging stock of housing’ (Barnhurst, 1994, p. 15; geciteerd in Barnhurst & Mutz, 1997, p. 28). Bij zo’n individuele gebeurtenis stelt contextuele journalistiek de vraag: hoe kan dat, waarom is dit gebeurd en hebben we hier te maken met een groter probleem? Een contextueel artikel zou hier dan ook de link kunnen leggen met slechte bedrading, een gevolg van de verouderde staat van de huizen in die wijk en aan kunnen kaarten dat dit eens een

probleem is waar iets aan gedaan zou moeten worden, omdat er anders nog meer huizen afbranden.

Zoals het NRC stijlboek al aangaf: een analyse is een interpretatie. Wanneer journalisten het nieuws proberen te duiden, is het onontkoombaar dat ze daarbij een interpretatie geven omdat ze hierbij, zoals Patterson beschrijft, uit eigen bron moeten putten. ‘It requires the journalist to give shape to things that cannot be seen and understand things that are not easily grasped’ (1993, p. 180). Dat is een groot verschil met de descriptieve journalistiek, waar de journalist slechts een waarnemer is. De eerste vier w’s (wie, wat, waar en wanneer) worden beschreven, maar de interpretatie daarvan wordt aan het publiek overgelaten (ibid.). Toch is een kleine relativering hier op zijn plaats. John Pauly beschrijft hoe ook de waarnemende journalist een interpretator is. ‘[A]ll journalists exercised three forms of judgement: about which facts to include in a story, which facts to emphasize in the lead, and (…) where to display the story in the newspaper (2014, p. 595). Het is dus niet zo dat met de komst van analyses in de krant, er ineens ook interpretatie was. Die was er altijd al geweest in de keuzes van de journalist. Bij het beantwoorden van een waaromvraag, zoals in een analyse, wordt die interpretatie echter een stuk actiever en komt de journalist zelf ook meer naar voren. De aanwezigheid van de journalist in de interpretatieve journalistiek benoemen Salgado en Strömbäck als ‘a more prominent journalistic voice’ in de artikelen en stellen met Patterson dat dit de journalist een hogere mate van controle over het nieuws verschaft (Salgado & Strömbäck, 2012, p. 149; Patterson 2000, p. 250). Het label ‘nieuwsanalyse’ is dus niet zomaar een categorisering, het is ook een waarschuwing richting de lezer dat hij in dit stuk niet alleen

(11)

feiten, maar ook interpretatie kan tegenkomen (Salgado & Strömbäck, 2012, p. 151; Fink & Schudson, 2014, p. 10).

Overigens is die interpretatie in de Nederlandse journalistiek eerder regel dan uitzondering geweest. Aan het eind van de negentiende eeuw was objectiviteit voor de Angelsaksische pers een instrument om hun gezag duidelijk te maken. In de Nederlandse pers verkreeg de journalist vooral gezag door ‘met een brede intellectuele blik de wereld te beschouwen en dit op te schrijven met een literaire en sterk persoonlijke pen’ (Broersma, 2015, p. 173). Subjectiviteit was geen zwakte, maar een kracht. Volgens Abraham Kuyper, hoofdredacteur van De Standaard én voorman van de Anti-Revolutionaire Partij, ging het vooral om de ‘leidende en beschouwende’ functie van de pers (ibid.). Historicus L.J. Rogier blikte in 1954 terug op de staat van de Nederlandse pers voor de Tweede Wereldoorlog en constateerde dat die het volk religieuze en politieke standvastigheid verschafte (geciteerd in Schneider & Hemels, 1979, p. 280). Pas in de jaren dertig van de vorige eeuw begon de Nederlandse pers zich te modelleren naar de Angelsaksische objectiviteitsnorm – een proces dat volgens Broersma pas in de jaren tachtig volledig omarmd werd. Voor die tijd was de journalistiek vooral reflectief van aard, met een voorkeur voor opinies en analyses (2011, p. 17).

Waar interpretatie een stap verder gaat, kan de grens met commentaar worden overschreden. Dat die grens vaag is, zien we al in de definitie van ‘news analyses’ die Jesper Strömbäck gebruikt in zijn onderzoek naar hoe de Zweedse verkiezingen werden verslagen. Hij noemt het ‘commentary pieces written by journalists with some kind of label (such as “analysis”) that signals a more subjective approach’ (Strömbäck, 2008, aangehaald in Salgado & Strömbäck, 2012, p. 148). Salgado en Strömbäck stellen dan ook dat de ‘more prominent journalistic voice (…) may include overt commentary by journalists’ (2012, p. 149). Een indicatie voor het ontwaren van commentaar is volgens hen het gebruik van zogenaamde ‘value-laden terms’, woorden die een waarde en/of een oordeel in zich dragen. Mediasocioloog Rodney Benson en

communicatiewetenschapper Daniel Hallin verduidelijken het onderscheid tussen interpretatie en commentaar op de volgende manier:

Interpretation is a kind of empirical discourse, but goes beyond current facts, setting or historical context to speculate on such things as significance, outcomes and motives. By opinion, we mean essentially the exercise of judgment, either normative (what is good or bad) or empirical (what is true or false). Benson & Hallin, 2007, p. 32

Wanneer er sprake is van commentaar wordt dus niet alleen een interpretatie gegeven, maar ook een mening. In een interpretatie wordt betekenis gegeven aan feiten door duiding te bieden, maar in een commentaar wordt daar ook een expliciet (waarde)oordeel aan verbonden. Een belangrijke

(12)

toevoeging is dat dit oordeel – goed of fout, waar of niet waar – wordt gemaakt zonder dat die bewering direct door feiten wordt ondersteund (Salgado & Strömbäck, 2012, p. 160).

1.1.1.2. Achtergrond, context en lengte

Om duiding te geven bij het nieuws, is het vaak nodig de lezer van achtergrondinformatie te voorzien. Op die manier kunnen de feiten in de bredere historische, politieke, geografische of sociale context worden geplaatst, zodat de journalist de lezer duidelijk kan maken wat het nieuws voor betekenis heeft. Dit had de American Society of Newspaper Editors in 1933 al helder toen ze stelde: ‘Editors should devote a larger amount of attention and space (…) to presenting a

background of information which will enable the average reader more adequately to understand the movement and significance of events’ (geciteerd in Barnhurst, 2014, p. 113).

Zoals eerder al geconstateerd, gaat die duiding altijd gepaard met interpretatie en soms zelfs met commentaar. Vandaar ook dat Barnhurst en Mutz de eerder genoemde kenmerken (verder kijken dan één gebeurtenis, focus op de hoe- en waaromvraag en het bieden van context, zie 1.1.1.1.) van analytische journalistiek zien als een bewijs voor contextualisering in het nieuws: ‘Three independent measures of the emphasis on events versus analysis (…) all showed highly consistent evidence of greater contextualization of the news’ (1997, p. 34). Een belangrijk kenmerk van het bieden van achtergrond en context is dus de bredere kijk op gebeurtenissen en

ontwikkelingen. Fink en Schudson noemen dit het gebruik van een ‘wide-angle lens’, de focus op ‘the big picture’ (2014, p. 10). Hoewel er veel verschillende manieren zijn om het nieuws van context te voorzien, delen contextuele artikelen de poging een stap verder te gaan dan wat er te zien is door daar meer diepgaande vragen bij te stellen (ibid., p. 11).

In haar analyse van 22 Pulitzer Prize winnende artikelen uit de categorie ‘explanatory journalism’ stelt Forde dat alle karakteristieken van die vorm uiteindelijk een stuk opleveren dat lang en verklarend van aard is, en de nieuwsfeiten van context voorziet (2007, p. 232). Daarmee stipt ze naast het bieden van context ook een ander belangrijk kenmerk van de contextuele journalistiek aan. Het nieuws in de krant wordt door de jaren heen in steeds langere artikelen gebracht (Barnhurst & Mutz, 1997; Stepp, 1999; Fink & Schudson, 2014). Carl Sessions Stepp stelt vast dat de kranten in 1963/1964 gemiddeld 36 artikelen per dag publiceerden die korter waren dan zes inches. In de kranten van 1998/1999 was dat gemiddelde gezakt naar 13, wat betekent dat er steeds meer artikelen langer dan zes inches werden gepubliceerd (Stepp, 1999). Zowel de lengte als de contextualisering van het nieuws kan worden verklaard door de nieuwe koers die de krant moest varen om de concurrentie van het televisienieuws het hoofd te kunnen bieden:

(13)

they could instead write a ‘second day story’, which keeps the story alive and maintains its value in the marketplace, by telling the story better, with greater depth, explanation, and background. This argument suggests that newspaper reports would become longer and analytical, just as our research confirmed. Barnhurst & Mutz, 1997, p. 45

1.1.1.3. De vier contextuele w’s

Over het algemeen wijzen de meest beknopte definities van contextuele journalistiek op de nadruk op de vijfde w: waarom (Patterson, 1993, p. 80; Forde, 2007, p. 228; Salgado & Strömbäck, 2012, pp. 149, 154). De eerste vier w’s (wie, wat, waar, wanneer) worden vaak wel genoemd, maar spelen toch een ondergeschikte rol in deze journalistieke vorm. Barnhurst en Mutz stellen echter dat ze in interpretatieve journalistiek weliswaar meer nadruk verwachten op de hoe- en

waaromvraag, maar daarnaast ook een andere invulling van de wie-, wat-, waar- en wanneervraag.

Wheremight incorporate a broader context or broader range of locales than would event-centered coverage; when might show greater emphasis on times other than the present; whatmight include a larger number of events in single stories; and whomight deemphasize individuals, so that people become identified less often by name and more often by demography or group affiliation. Barnhurst & Mutz, 1997, p. 29

Zij verwachtten dat naarmate het aandeel contextuele journalistiek toeneemt, ook de eerste vier w’s op een bredere manier geïnterpreteerd worden. Dat blijkt voor het grootste gedeelte ook het geval te zijn. De wie-vraag kan in de loop der jaren steeds minder vaak beantwoord worden met alleen de naam van een persoon (1997, p. 36). In plaats daarvan worden mensen vaker neergezet als ‘exemplars of particular human categories or types’ (ibid., p. 37). Daarnaast worden er meer soorten groepen geïdentificeerd, neemt het aantal personen die een handeling verrichten en het aantal slachtoffers af, terwijl het aantal referenties aan officiële instanties en ambtenaren is verdrievoudigd (ibid., p. 38). Dat geldt ook voor de waar-vraag. In eind negentiende-eeuwse kranten werden locaties vaak gespecificeerd tot op straatniveau, terwijl ‘more recent coverage would situate the topics more expansively in regional, national, or international contexts’ (ibid., p. 35). Een straatnaam wordt tegenwoordig nog zelden genoemd in de krant. De antwoorden op de

wanneer-vraag impliceren ook een bredere kijk op het nieuws. Barnhurst en Mutz vonden dat

artikelen uit 1994 ruim twee keer zo veel referenties naar het verleden bevatten dan artikelen van een eeuw eerder. Daarnaast is er in de afgelopen eeuw ook een significante toename te zien van

(14)

verhalen die ontwikkelingen in de loop der jaren beschrijven (ibid., p. 40). Barnhurst en Mutz vonden geen significante toename van het aantal speculaties over de toekomst, en zien dat dus niet als een kenmerk van contextuele journalistiek. Daartegenover staan zowel Salgado en Strömbäck als Benson en Hallin, die beiden speculaties over de toekomst wel zien als onderdeel van interpretatie (Salgado & Strömbäck, 2012, pp. 151, 154; Benson & Hallin, 2007, p. 32).

Deze brede benadering van de w-vragen is volgens Barnhurst en Mutz een kenmerk van ‘their [journalists’] effort to provide context and interpretation’ (1997, p. 41). Interessant is het dan om te zien dat ze juist bij de wat-vraag geen bredere focus zien. Op dit punt vertonen hun uitkomsten juist een overeenkomst met het event-centered reporting: het aantal gebeurtenissen per artikel is in de vorige eeuw significant afgenomen (ibid., p. 39). De verklaring die de

onderzoekers hiervoor geven, is dat hun initiële aanname – dat de journalist in de loop van de eeuw het nieuws enkel op een andere manier is gaan groeperen – onjuist is. Als dat zo geweest zou zijn, zouden er juist meer gebeurtenissen per artikelen behandeld moeten worden. Volgens Barnhurst en Mutz suggereert deze uitkomst ‘a fundamental redefinition in reporting, not a simple change in the way reporters group the events they cover’ (ibid., p. 39). De uitkomsten van hun onderzoek ondersteunen dus de notie van contextuele journalistiek als een nieuwe vorm die ontstond vanuit de veranderende samenleving en de daarmee samenhangende behoeften van het publiek (zie ook 1.1.3.3. en 1.2.2.1.).

1.1.1.4. Infographics

Niet alleen de contextuele journalistiek is gegroeid in de afgelopen eeuw, ook het gebruik van foto’s en informatieve kaarten, tabellen en grafieken (infographics) in de krant nam in de tweede helft van de twintigste eeuw sterk toe (Stone & Hall, 1997, p. 4). Uit een analyse van voorpagina’s van 114 dagelijkse (Amerikaanse) kranten in 1980 blijkt dat 27 procent van de ruimte op de voorpagina gereserveerd is voor infographics (Utt & Pasternack, 1993, p. 146). Dat percentage is weer

afgenomen, maar feit blijft dat infographics tegenwoordig onlosmakelijk verbonden zijn met zowel de opmaak als de verslaggeving. ‘Reporters and editors wouldn’t dream of brainstorming a project idea without the graphics people’ citeren Sandra Utt en Steve Pasternack een grafisch redacteur uit hun onderzoek (2000, p. 65). Die groei komt aan de ene kant door technologische ontwikkeling die de techniek toegankelijk en betaalbaar heeft gemaakt, maar aan de andere kant vervullen deze infographics ook een behoefte. De visuele presentatie helpt de lezer om ingewikkelde informatie inzichtelijk te krijgen en beter te begrijpen (Stone & Hall, 1997; Utt & Pasternack, 2000). Een infographic moet meer zijn dan decoratie of opvulling. Pasternack en Utt noemen infographics instrumenten voor het nadenken over de informatie die een artikel geeft, ‘often the most effective

(15)

way to describe, explore and summarize a set of numbers’ (1990, p. 30), en concluderen in een later onderzoek dat ‘today the informational graphic (…) has emerged as a pictorial device able to do what photos cannot: make stories easier to understand’ (1993, p. 155).

Het inzichtelijk maken van informatie en het uitleggen van het nieuws zodat de lezer beter in staat is de betekenis ervan te zien, sluit direct aan bij de kenmerken van contextuele journalistiek die we tot nu toe gezien hebben. Hun functie, ‘increase the readers’ knowledge and understanding of the geographical setting of the story and complex world events’ (Bekhit, 2009, p. 495), komt overeen met Forde’s eerder gegeven definitie van verklarende journalistiek (zie 1.1.). De journalist gaat een stap verder om het nieuws beter te kunnen duiden voor de lezer en moet op meerdere zaken letten. Oftewel ‘the graphic journalists must be able to see the big picture’ (Auman, 1995, geciteerd in Bekhit, 2009, p. 493). Alleen dan kan het verhaal gebracht worden dat met de ken-merkende ‘wide-angle lens’ de focus op het grotere plaatje houdt (Fink & Schudson, 2014, p. 10).

Barnhurst en Mutz stellen dat het gebruik van nieuwe visuele hulpmiddelen, zoals onder andere infographics, weleens een van de oorzaken zou kunnen zijn van de inhoudelijke

veranderingen in de journalistiek. De visuele hulpmiddelen werden in eerste instantie ingezet om de concurrentie van het visueel aantrekkelijke televisienieuws het hoofd te bieden maar daarbij beïnvloedden ze de inhoud van de journalistiek op een manier die de journalistiek nooit voor mogelijk had gehouden, schrijven zij.

Information graphics shifted emphasis from individuals to statistical groups, and located events within maps of larger geographic regions. The redesigns assigned more space to fewer stories, and incorporated themes and issues into the new summaries, headings, and other typographic display. The dominance of pictures, which seem to depict events directly, made describing events in the text redundant. These changes in the form of news likely contributed to the trends we measured.Barnhurst & Mutz, 1997, p. 45-46

1.1.1.5. Subcategorieën

Fink en Schudson onderscheiden binnen de contextuele journalistiek nog twee subcategorieën: onderzoeksjournalistiek en geëngageerde journalistiek. Zij noemen deze categorieën ‘specific brands of contextual journalism, distinctive enough and important enough to be counted separately, but they can be added to the sum of contextual news stories to measure the general shift away from conventional reports’ (2014, p. 11). Aangezien deze twee subcategorieën ook een aandeel hebben in de Nederlandse pershistorie (zie 1.2.2.2.) is het nuttig deze kort toe te lichten.

(16)

1.1.1.5.1. Onderzoeksjournalistiek

Onderzoeksjournalistiek is misschien wel het best te definiëren aan de hand van de tijd en moeite die een journalist in het verhaal moet stoppen. Dit omdat er veel research voorafgaat aan het verhaal en omdat bronnen vaak niet direct mee willen werken vanwege mogelijke consequenties (Fink & Schudson, 2014, p. 11). Hugo de Burgh stelt dat onderzoeksjournalistiek wel samenhangt met analytische journalistiek, maar een stap verder gaat. ‘Analytical journalism (…) seeks to take the data available and reconfigure it, helping us to ask questions about the situation or see it in a different way’, schrijft hij (2000a, p. 13). Onderzoeksjournalistiek echter, vraagt zich ook af of wat ons wordt voorgeschoteld echt realiteit is en probeert zaken die weinig aandacht krijgen, waar niemand zich druk om maakt en waar we niks over horen, onder de aandacht te brengen. ‘At its furthest extent investigative journalism questions the basis of orthodoxy, challenging the account of reality that the powers that be wish us to accept’ (ibid.).

De onderzoeksjournalist neemt dus heel sterk de rol van een waakhond aan. De onderwerpen waar hij of zij mee bezig is, hebben vaak te maken met zaken als corruptie of onrechtvaardigheid (Fink & Schudson, 2014, p. 11; De Burgh, 2000a, p. 13; Wijfjes, 2004, p. 342). Velen voelen de maatschappelijke verantwoordelijkheid om hun publiek van de juiste informatie te voorzien en de autoriteiten aan te pakken wanneer ze hun plicht verzaken (De Burgh, 2000b, p. 66). Wellicht het bekendste voorbeeld is de Amerikaanse Watergateaffaire, waarbij een president ten val kwam door de onthullingen van journalisten. Het Nederlandse equivalent hiervan was de Lockheed-affaire (Wijfjes, 2004, p. 342; zie ook 1.2.2.2.).

De moeite die een onderzoeksjournalist moet doen, heeft vaak te maken met het verkrijgen van documenten of het voeren van vertrouwelijke gesprekken met anonieme bronnen. Wanneer een journalist informatie op deze manier verkregen heeft, wordt dit vaak vermeld in het artikel door bijzinnen als ‘blijkt uit documenten in handen van de Volkskrant’, of ‘blijkt uit onderzoek van NRC Handelsblad onder gemeenteambtenaren in Delft’, of ‘concludeert De Telegraaf op basis van een serie interviews met nauw betrokkenen’. Op basis van het expliciet maken van die moeite

kwalificeren Fink en Schudson een stuk als onderzoeksjournalistiek (2014, p. 11).

Wat onderzoeksjournalistiek gemeen heeft met contextuele journalistiek is vooral de neiging om een stap verder te gaan dan conventionele verslaggeving. De onderzoeksjournalist wil het

complete plaatje schetsen, wat onmogelijk is zonder achtergrondinformatie en analyse. Barnhurst en Mutz zien een grote overeenkomst met interpretatieve verslaggeving omdat ‘the investigative turn pushed journalists to do more than passively transmit events (…) journalists should go “beyond the reporting of specific, discrete events by providing a context which gives them meaning” (quoted in Weaver & McCombs, 1980, p. 488)’ (1997, p. 48).

(17)

1.1.1.5.2. Geëngageerde journalistiek

Geëngageerde journalistiek – of social empathy stories, zoals Fink en Schudson het noemen – is een vorm waarbij de journalist openlijk partij kiest voor een persoon, zaak of partij. De journalist engageert zich met het onderwerp waarover hij schrijft en steunt dat onderwerp in de

berichtgeving. Deze personen of groepen zijn vaak mensen die normaal gesproken niet veel in het nieuws verschijnen (Fink & Schudson, 2014, p. 11). Deze verhalen hebben een menselijke inslag. Ze proberen een groter sociaal probleem aan te kaarten door iemands persoonlijke situatie uit te lichten. ‘Social empathy stories often begin with anecdotal leads, use many direct quotes from their main sources, and structure narratives around the observations of sources rather than those of a detached observer’ (ibid.).

Deze persoonlijke stijl vertoont overeenkomsten met het literaire New Journalism, dat in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw op haar hoogtepunt was. De journalisten uit die stroming waren zich bewust van hun eigen interpretaties en gebruikten die juist om het publiek een grotere waarheid te laten zien. ‘Literary journalists (…) imagine themselves on an interpretive quest in which reporters deploy an ensemble of literary techniques to make sense of ‘true stories’ (Sims, 2007, geciteerd in Pauly, 2014, p. 590). Zo beschrijft Pauly bijvoorbeeld hoe New Journalism journalisten nauwgezet verslag deden van sociale problematiek en zich daarbij onderdompelden in het leven van hun onderwerp, er een persoonlijke relatie mee kregen en vervolgens de meest intieme details van hun leven beschreven in hun artikelen (2014, pp. 599, 601). De beschreven onderwerpen stonden symbool voor iets groters. Op deze manier probeerden literaire journalisten hun lezers een interpretatie aan te reiken die hen zou helpen bij het begrijpen van complexe zaken, gebeurtenissen en de wereld in het algemeen.

In zijn proefschrift over de objectiviteit van ‘betrokken journalistiek’, beschrijft Taco

Rijssemus deze vorm als een zoektocht naar ‘dieperliggende oorzaken, naar causale mechanismen in de maatschappij die zorgen voor waarneembare effecten’ (2014, p. 211). Dat maakt betrokken journalistiek per definitie interpretatiever en opiniërender. Volgens Rijssemus kan dat ervoor zorgen dat die vorm van journalistiek ‘de publieke sfeer verrijkt met feiten, inzichten en interpretaties die het objectieve journalistieke weten haar onthoudt’ (ibid., p. 214).

Ook Barnhurst en Mutz zien een connectie met contextuele journalistiek. In hun

onderzoek vinden zij een stijging van beschrijvingen en uitleg van ‘general problems and collective social issues’, wat zij zien als een onderdeel van de contextualiteit van het nieuws omdat daarmee de waaromvraag van een gebeurtenis beter te beantwoorden is (Barnhurst & Mutz, 1997, pp. 30, 33).

(18)

1.1.2. Definitie

Op basis van de definities van journalistieke vormen die overeenkomen met contextuele journalistiek zoals Schudson en Fink die beschrijven, kunnen we stellen dat contextuele

journalistiek stoelt op een aantal cruciale componenten, die zijn samen te vatten in de volgende definitie:

Contextuele journalistiek gaat verder dan conventionele journalistiek in het duiden van het nieuws. Het heeft een bredere kijk op de wie- waar- en wanneervraag met een focus op grotere groepen, trends en ontwikkelingen; kijkt terug en vooruit waarbij soms over de toekomst wordt gespeculeerd; biedt uitleg en analyse door in te gaan op de hoe- en waaromvraag. In contextuele journalistiek is de journalistieke stem door de interpretatie van de individuele journalist sterker aanwezig en gaat soms gepaard met commentaar, een oordeel met behulp van value-laden terms. De artikelen zijn langer, krijgen soms het label ‘analyse’ en gaan vaker gepaard met infographics.

De afzonderlijke componenten van bovenstaande definitie zijn geformuleerd op basis van de kenmerken die zojuist uiteen gezet zijn. Zo kan men bepalen hoeveel de journalist zelf aan het woord is in een artikel en hoeveel hij andere bronnen aan het woord laat om iets te zeggen over de aanwezigheid van zijn of haar interpretatie in het stuk (Salgado & Strömbäck, 2012, p. 161) en hoeveel verwijzingen naar en speculaties over de toekomst er in het stuk zitten (Salgado & Strömbäck, 2012, pp. 151, 154; Benson & Hallin, p. 32); voor het vaststellen van een focus op bredere trends en ontwikkelingen kan men kijken op welke manier de wie-, waar- en

wanneervraag beantwoord wordt (Barnhurst & Mutz, 1997, p. 29). In bijlage 2 is het codeboek opgenomen, waarin een gedetailleerd overzicht te vinden is van de tekstuele kenmerken op basis waarvan de artikelen in dit onderzoek zullen worden aangemerkt als contextuele journalistiek. Dit zal ook in de methodische verantwoording besproken worden (zie 2.2.2.).

Op basis van deze definitie kunnen we zeggen dat de term contextuele journalistiek meer behelst dan de losse termen die andere auteurs gebruiken. Zo bevat het de brede focus op de eerste vier w’s die de interpretatieve journalistiek mist, het commentaar dat de new long journalism mist en de interpretatie en grotere journalistieke controle die de verklarende journalistiek mist.

Contextuele journalistiek is dus een bredere term waar al deze componenten onder vallen en waarbinnen ook ruimte is voor aparte genres als onderzoeksjournalistiek en geëngageerde journalistiek.

(19)

1.1.3. Contextuele journalistiek in de Verenigde Staten

Nu we hebben vastgesteld wat contextuele journalistiek precies is, kunnen we ons afvragen welke rol deze vorm heeft in het journalistieke landschap. Waarom is er eigenlijk contextuele

journalistiek, welke behoefte vervult het en onder welke omstandigheden heeft het zich kunnen ontwikkelen? Dit doen we aan de hand van een overzicht van de Angelsaksische journalistiek, in het bijzonder in de Verenigde Staten, omdat de meeste wetenschappelijke studies over dit onderwerp zich op die regio richten. Aan de hand van dit overzicht kunnen we de Nederlandse ontwikkelingen op het gebied van contextuele journalistiek bekijken en vergelijken.

1.1.3.1. Groei

De studies van Barnhurst en Mutz (1997) en Fink en Schudson (2014) laten niet alleen zien dat contextuele journalistiek vandaag de dag een substantieel deel uitmaakt van de journalistiek, maar ook dat dit lang niet altijd zo geweest is. Doordat beide studies een langere periode beslaan (respectievelijk honderd en vijftig jaar) is goed te zien hoe de vorm zich ontwikkeld heeft. Fink en Schudson noteren een significante stijging van het aandeel contextuele journalistiek op de

voorpagina’s van drie Amerikaanse kranten: van 8 procent in 1955 naar 45 procent in 2003 (2014, p. 13). Ook Barnhurst en Mutz constateren op basis van statistische analyse dat het aandeel contextuele journalistiek significant gestegen is tussen 1894 en 1994.

Dat het genre in 1984 een eigen pulitzercategorie kreeg, onderstreept nog eens dat het zich toentertijd in rap tempo aan het ontwikkelen was. Forde stelt dat de pulitzerjury met het instellen van deze categorie voorzag in een ‘official recognition of and a name for a form that had long existed in American newspapers’ (2007, p. 230). Deze journalistieke vorm bestond inderdaad al langer. Schudson stelde in 1995 al dat de opkomst van de interpretatieve journalistiek aan het begin van de negentiende eeuw te plaatsen is (zie 1.1.3.3.) en in hun onderzoek vinden Fink en Schudson in de kranten van 1955 al 8 procent contextuele artikelen. Maar als we naar hun data kijken, zien we in de jaren zestig en zeventig een piek in de toename van het aantal contextuele artikelen. In 1967 nam het aantal toe met 94 procent, en in 1979 met 93 procent (2014, p. 14). Barnhurst beschrijft de periode van 1930 tot 1950 als een periode waarin de interpretatieve journalistiek groeit, al zijn er dan nog steeds veel journalisten die die ontwikkeling met zorg gadeslaan. Volgens Barnhurst was het pas midden jaren zeventig dat ‘interpretation had become widespread in American news [and] mentions of how and why events occurred and emphasis on explanations reached a zenith in newspapers (2014, p. 118). Hoewel de ontwikkeling richting contextuele journalistiek dus al veel eerder was ingezet, begon de vorm pas echt geaccepteerd te

(20)

raken en tot bloei te komen in de jaren zestig en zeventig. Wat waren de omstandigheden waaronder deze explosieve groei tot stand kon komen?

1.1.3.2. Objectiviteit

Tot ver in de negentiende eeuw was de Amerikaanse pers een ‘party press’ die was ingericht op loyaliteit van burger en krant aan een bepaalde politieke partij. Maar aan het einde van de negentiende eeuw stak er een nieuwe politieke wind op die het belang van onpartijdigheid en neutraliteit benadrukte (Schudson, 2001, p. 160). Mediasocioloog Jean Chalaby stelt dat al in 1880 een derde van alle kranten zichzelf onafhankelijk van de politiek verklaarde (1998, p. 131).

Dat kwam onder andere tot uiting in het nieuwe stemsysteem. Waar de stemgerechtigde vroeger een voorgedrukt biljet voor een bepaalde kandidaat in de hand gedrukt kreeg, moest de stem nu in een afgeschermde ruimte worden aangegeven op een blanco, neutraal stembiljet. Schudson noemt deze nieuwe manier van stemmen ‘a performance oriented to an ideal of objectivity, a model of rational choice, if you will’ (2001, p. 161). Deze politieke objectiviteit was een belangrijke voorloper van de objectiviteit die later heilig zou worden voor de Amerikaanse pers. Een goed voorbeeld daarvan zijn de richtlijnen van de American Society of Newspaper Editors, opgericht in 1922. Het genootschap pleitte naast oprechtheid, waarheidsgetrouwheid en accuratesse ook voor onpartijdigheid. ‘News reports should be free from opinion or bias of any kind’ (Pratte, 1995, p. 206; geciteerd in Schudson 2001, p. 162).

Het was een periode waarin de Amerikaanse samenleving in rap tempo democratiseerde. De pers zag zichzelf als dé informatievoorziening voor de burger en controleur van de macht. De

journalistiek greep de objectiviteitsnorm aan om zichzelf aan te stellen als hofleverancier van betrouwbare informatie op basis waarvan verantwoorde politiek en economische beslissingen genomen konden worden (2015, p. 168). De objectiviteitsnorm paste ook in de tijdsgeest, waar de moderne wetenschap (gebaseerd op feiten) hoogtij vierde. Schudson markeert deze periode (de jaren twintig van de twintigste eeuw) dan ook als de tijd dat objectiviteit een moral code was geworden ‘a fully formulated occupational ideal, part of a professional project or mission’ (ibid., p. 163). Chalaby voert aan dat de objectiviteitsnorm in de Angelsaksische pers zo’n grote plaats kon veroveren doordat de kranten naast dat ze een steeds groter publiek moesten bedienen ook op zoek waren naar een werkwijze die hun professie legitimiteit verschafte. ‘In conclusion,’ zegt hij, ‘factors internal and external to the journalistic field induced British and American journalists to adopt “objectivistic” discursive practices and to put forward claims to impartiality’ (Chalaby, 1998, p. 140).

(21)

1.1.3.3. Sociale onrust

Juist in de periode dat de Amerikaanse pers objectiviteit tot ideaal had verheven, liep ze ook tegen de grenzen van dat ideaal op. Zowel de lezers als de journalisten zelf waren zich na de Eerste Wereldoorlog, waarin de regering royaal met propaganda strooide, sterk bewust geworden van de manipuleerbaarheid van informatie (Forde, 2007, p. 231). Het verlangen naar meer uitleg en interpretatie in nieuwsartikelen groeide, en in de jaren dertig had interpretatieve verslaggeving veel terrein gewonnen (ibid., p. 230). De journalistiek begon zich bewust te worden van de

maatschappelijke verantwoordelijkheid die ze had; helemaal in de Koude Oorlog waarin die verantwoordelijkheid van de journalist tegenover de totalitaire journalistiek werd gezet. De journalist had als taak het publiek te verlichten (Barnhurst, 2014, p. 115). De beroemde

Amerikaanse journalist Walter Lippmann verwoordde het zo: ‘The old distinction between fact and opinion does not fit the reality of things, in part because the world has become more complicated and in part because we have all become more sophisticated about what are facts and about what are opinions’ (Lippmann, 1956, p. 7, geciteerd in Pauly, 2014, p. 596).

Dit betekent niet dat de jaren twintig en dertig het begin van de contextuele journalistiek markeren. Deze ontwikkeling was al veel eerder ingezet, zij het in zwakkere vorm, zoals Schudson laat zien in zijn studie naar verslaggeving van de State of the Union tussen 1790 en 1930. Over die periode zegt Schudson: ‘Despite journalism’s vaunted objectivity, the reporting of the presidential message in each successive period became more interpretive, more divorced from what an ordinary observer could safely assert the message said or what Congress itself heard’ (1995, p. 60). Al aan het begin van de twintigste eeuw typeert Schudson de journalist als een ‘interpreter of the news’, die in staat was ‘to write about what he hears and sees, and what is unheard, unseen, or intentionally omitted as well’ (ibid., p. 62).

In de jaren zestig werd het voor veel journalisten en redacteuren duidelijk dat ze het nog niet goed deden. ‘They tried harder to put the news into context,’ schrijft Pauly, want ‘journalists painfully recognized that their traditional methods no longer captured the complexity of the world they were reporting’ (2014, p. 596). Forde beschrijft hoe men na de jaren dertig huiverig werd voor de aanname dat de verslaggever door een serie feiten achter elkaar te zetten een betekenisvol verslag van gebeurtenissen kon geven, en ‘the problematic moral dimensions of neutrality’ inzag (2007, p. 227).

1.1.3.4. Concurrentie

Al deze politieke en sociale omstandigheden creëerden een gunstig klimaat voor de opkomst van contextuele journalistiek. In de jaren zestig, waar Fink en Schudson in hun data een grote piek in de

(22)

groei van deze vorm zien, was er nog een factor die deze ontwikkeling een extra impuls gaf: de opkomst van het televisienieuws. De televisie vormde een grote concurrent voor de dagbladpers, aangezien zij nieuws veel eerder kon brengen. Ze was immers niet gebonden aan een vast

verschijningsmoment, zoals de krant, maar kon direct uitzenden als het moest (Barnhurst & Mutz, 1997; Forde, 2007). De dagbladen moesten zich dus op de een of andere manier onderscheiden van het snelle televisienieuws. De schrijvende pers maakte gebruik van de extra tijd die ze hadden door met ‘second day stories’ te komen: diepgaander, beter uitgezocht, met aanvullende

informatie en analyse. New York Times-redacteur Lester Markel schreef in 1961 dat hij een taak zag voor journalisten als ‘in depth’ verslaggevers waarbij ze zich inlieten met ‘genuine interpretation (…) If news reporters did not rise to that challenge, he said, they would be ceding the work of

interpretation to television broadcasters’ (Pauly, 2014, p. 596).

De veranderende sociale en politieke omstandigheden zorgden voor een nieuwe kijk op interpretatie en objectiviteit. Die ontwikkeling werd nog eens versneld door de opkomst van nieuwe media als radio en televisie, die een grote concurrent voor de dagbladen vormden. Al deze dingen zorgden voor een klimaat waarin de contextuele journalistiek alle ruimte kreeg om zich te ontwikkelen en het gat in te vullen dat de objectiviteit zo gapend groot achter had gelaten.

1.2.

Journalistiek in Nederland

Nederland kent een rijke pershistorie. Al sinds 1619 verschijnen er periodiek gedrukte kranten (Schneider, 1968, p. 45) en sinds die tijd heeft de pers zich volop kunnen ontwikkelen. Maar de laatste 65 jaar zijn deze ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. Processen als de ontzuiling van de samenleving, professionalisering van de journalistiek en technologische vernieuwingen hebben de Nederlandse journalistiek in hoog tempo getransformeerd. Een overzicht in vogelvlucht.

1.2.1. 1950-1965

Aan het begin van de jaren vijftig, ten tijde van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, was Nederland nog sterk verzuild. De samenleving was ingedeeld in vier levensbeschouwelijke

stromingen (katholiek, protestants, socialistisch en liberaal) die elk hun eigen politieke partij, dagblad, omroep, opleidingen en verenigingen hadden. Mediahistoricus Huub Wijfjes

(23)

overgangstijd, met ‘aan de ene kant de veronderstelde verzuilde doodsheid van het interbellum (...) en aan de andere kant de culturele revolutie’ die de periode voortbracht (2004, p. 256).

Er veranderde dan ook veel voor de journalistiek. Ze was bezig aan een restauratie, die hard nodig was na de oorlog. Veel vooroorlogse afspraken en gebruiken werden weer in ere hersteld, zoals het omroepbestel en de partijbladen. Verzetskranten traden uit de illegaliteit waardoor de markt overstroomde en door papierschaarste kwamen de meeste kranten nog maar een in plaats van twee keer per dag uit (ibid., pp. 256-257, 260). De eerste journalistieke verenigingen en samenwerkingsverband zagen aan het begin van de twintigste eeuw het levenslicht, maar het beroep van journalist had weinig aanzien. Verschillende pogingen om de sociale positie van journalisten te verbeteren, bijvoorbeeld door arbeidscontracten, strandden vroegtijdig (Hemels, 1983, pp. 76, 112).

De Nederlandse pers was sterk verzuild en loyaal aan de ‘eigen’ instellingen en politieke partijen. De media voelden een grote verantwoordelijkheid om hun lezers door de steeds complexer wordende wereld te leiden, ze te sturen in hun meningsvorming. De katholieke pers was bijvoorbeeld ‘diep doordrongen van de verheven plicht (...) om in alle opzichten de goede zaak met ijver te dienen, om op het gebied van godsdienst, weldadigheid, onderwijs, politiek en sociale beweging anderen voor te gaan’ (ibid., p. 52). Volgens Broersma werd de subjectiviteit van de journalist in deze periode juist gezien als kracht. ‘Epistemologisch gezien lag de weg naar de waarheid niet in observatie en kritisch onderzoek, maar in het subjectief beschouwen en proberen te begrijpen van de werkelijkheid’ (2015, p. 173).

Na de Tweede Wereldoorlog werd langzaam een proces van verandering ingezet. In de jaren vijftig en zestig zou de journalistiek zich transformeren door modernisering,

professionalisering en ontzuiling. Dat proces begon al direct na de oorlog door een gebrek aan technische outillage en papier: het nieuws moest kort en to the pointopgeschreven worden in de

inverted pyramidstijl, en de krant kreeg de krant een Angelsaksische opmaak met koppen, leads en streamers (Schneider & Hemels, 1979; Wijfjes, 2004; Broersma 2015). ‘In korte tijd veranderden daarmee het uiterlijk en het innerlijk van de krant fundamenteel van karakter’ schrijft Wijfjes over deze aanpassingen (2004, p. 261).

1.2.1.1. Objectiviteit en professionalisering

Naar het voorbeeld van hun bevrijders, de Engelsen en Amerikanen, begon langzaam iets van het belang van objectiviteit en feitelijkheid door te dringen in de Nederlandse pers. De vier w’s: wie, wat, waar en wanneer, namen een grote rol in, evenals human interest verhalen. Al waakten de Nederlandse kranten voor al te sensationele berichtgeving, dat vonden ze niet fatsoenlijk. (Wijfjes,

(24)

2004). Voor een groeiende groep hoorde interpretatie en commentaar thuis in de hoofdartikelen, waar de hoofdredacteur als verpersoonlijking van de krant, zijn lezers geestelijke leiding gaf (ibid., p. 274).

Toch bleef de Nederlandse pers vasthouden aan haar eigen, reflectieve stijl. Het objectiviteitsregime werd volgens Harbers en Broersma ‘met tegenzin omarmd’ (2016, p. 21). Naast de aloude, meer interpreterende stijl, won het event-centered reporting maar langzaam terrein, vooral bij de zuilkranten. De katholieke hoogleraar geschiedenis L.J. Rogier hield studenten van het Katholiek Instituut voor de Journalistiek in 1954 nog voor dat het niveau van de pers na de Tweede Wereldoorlog bij lange na niet in de buurt van daarvoor kwam. ‘Doch (...) blijft er een daling van het gehalte, niet zelden ook van de stijl, bestaan, waarmee wij goed doen geen vrede te nemen’ (geciteerd in Schneider & Hemels, 1979, p. 346).

In de Verenigde Staten fungeerde objectiviteit als een norm die het journalistieke werk haar betrouwbaarheid verschafte. Ook de Nederlandse pers begon steeds meer uit te groeien tot een volwassen beroepsgroep, wat gepaard ging met de ontwikkeling van eigen

beroepsstandaarden en regels. ‘De journalist werd steeds minder een literaire bohemièn of een zwierige intellectueel, en steeds meer een professional die werkte binnen een strak kader van professionele normen, routines en conventies’, schrijft Broersma (2015, p. 176). Objectiviteit was de basis onder die normen.

De jaren zestig waren de hoogtijdagen van de professionalisering van de Nederlandse journalistiek, met onder andere de oprichting van de eerste School voor de Journalistiek in 1966 (Schneider & Hemels, 1979, p. 354). Die professionalisering kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen, de ontwikkeling was al veel eerder in gang gezet. Van Vree ziet het begin van dit proces rond de Eerste Wereldoorlog en stelt dat het ‘onder meer tot uitdrukking kwam in de herhaalde wens als beroepsgroep te worden erkend en gewaardeerd, zowel in materieel als in immaterieel opzicht’ (1991, p. 230). Een belangrijke mijlpaal is de oprichting van de Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ) in 1946. Hoewel deze federatie nogal wat te verduren kreeg, was het haar streven om het journalistiek gedrag te ordenen (Wijfjes, 2004, p. 269). Andere belangrijke ontwikkelingen waren bijvoorbeeld de oprichting van de eerste journalistenorganisatie Nederlandsche Journalisten-Kring in 1883, de vereniging van dagbladuitgevers Nederlandse Dagbladpers (NDP) in 1908 en het Algemeen Nederlandsch Persbureau (ANP) in 1934 (Schneider & Hemels, 1979, pp. 35, 40, 166).

In de loop van de jaren vijftig voltrok zich wat Van Vree ‘de emancipatie van de Nederlandse journalistiek’ noemt (1991, p. 231). Mede door de opkomst van journalistiek als academische wetenschap en erkenning van journalisten door middel van promoties en

(25)

niet meer schroomde om toegang te vragen tot officiële documenten of om bepaalde

gebeurtenissen in de krant te zetten. Alhoewel de journalist halverwege de jaren zestig een stuk vrijer en autonomer te werk kon gaan, stelt Van Vree dat de meesten worstelden met een

rolconflict: ‘op en neer geslingerd tussen loyaliteit aan de partij enerzijds en journalistieke ambities en de wensen van de lezers anderzijds’ (ibid., p. 233). De oprichting van de School voor de

Journalistiek in 1966 was een bekroning op het professionaliseringsproces dat de Nederlandse journalistiek doorlopen had; een erkenning van het vak en een kwaliteitskeurmerk voor de opgeleide journalisten.

1.2.1.2. Loskomen van de loyaliteit

De Nederlandse pers was discreet; vooral waar het gezagsdragers betrof. Het werd als fatsoenlijk beschouwd dat persoonlijke problemen buiten de krant werden gehouden. Historicus Frank van Vree noemt deze verhouding een ‘beperkte opvatting over de taak en verantwoordelijkheid van de pers, met name tegenover wereldlijke en kerkelijke instituten’ (1991, p. 233). De taak van de

journalist was een dienende, die gepaard ging met veel verantwoordelijkheid. Vaak had een journalist veel meer informatie dan in de krant kwam. De afweging om iets in de krant te zetten, werd zorgvuldig gemaakt door te bedenken wat dit met het publiek kon doen, of het wel in hun belang was dat dit nieuws naar buiten kwam. De journalist moest dus ‘beheerst, maar wel nadrukkelijk met het oog op het publieke belang gebruik (...) maken [van de geboden vrijheid].

Maar de braafheid ging wel degelijk gepaard met een streven naar onafhankelijkheid en afstand’ (Wijfjes, 2002, p. 23). Deze hang naar onafhankelijkheid die Wijfjes beschrijft, vindt Van Vree ook terug. In zijn onderzoek naar het verschil in verslaggeving over de val van het kabinet in 1958 en 1966 in kranten van verschillende zuilen ziet hij een groot verschil in standpunten van de kranten. Daarover zegt hij:

De verzuilde pers van rond 1965 was bepaald niet dezelfde als die van de voorgaande decennia. Hier was sprake van jonge wijn in oude zakken: het proces van politisering en secularisering was reeds, zij het aarzelend, binnen de bestaande kaders in gang gezet.

Van Vree, 1991, p. 218-219

Zoals bijvoorbeeld bij de Volkskrant. De katholieke kerk had een dikke vinger in de pap bij het bepalen van de inhoud van de krant, zoals in 1954 nog bleek bij de berichtgeving over het

Bisschoppelijk Mandement. Voormalig Volkskrant-redacteur Han van Gessel beschrijft in zijn boek over die krant hoe de redactie zich geleidelijk losweekte van de kerk: ‘[D]e redactie wil meer onafhankelijkheid. De toon wordt allengs kritischer: “De Volkskrant is allereerst nieuwsblad,

(26)

hongerig naar primeurs. Daarna pas katholiek opinieblad, met een eigen onafhankelijke mening”’ (1990, p. 25). Ook de nauwe banden met de overheid werden langzaamaan in twijfel getrokken. Zo schreef de journalist Hans Gabriels in 1956 dat deze vertrouwelijkheid veel te ver ging. De overheid gaf alleen informatie vrij die zij zelf kwijt wilde en dreigde met maatregelen tegen journalisten die op eigen houtje iets te weten probeerde te komen. De journalistiek werd daardoor afhankelijk van de overheid en dat was geen goede ontwikkeling. ‘De pers ontwikkelde zich zo tot een “stencilloopjongensdienst van het rijksvoorlichtingsapparaat”’ (Wijfjes, 2004, p. 307).

Van Vree stelt dat de ideologisch gefundeerde pers zich vanaf de jaren zestig in een nieuwe richting ontwikkelt. Zij zou meer het klankbord van de lezer worden dan de spreekbuis van een ideologie (1991, p. 226). Wijfjes bevestigt deze verandering in attitude:

Journalisten wensten niet meer mee te denken met de politici en de moeilijkheden die zij in de politieke praktijk beleefden (...) De waardigheid school voor de meeste journalisten niet langer in het respect dat zij bij autoriteiten afdwongen, maar in de kritiek die zij leverden op autoriteiten.Wijfjes, 2002, p. 23-24

Maar hoewel officieel een proces van ‘ontzuiling’ was ingezet en kranten de formele banden met instituten en partijen verbroken, is het twijfelachtig om te stellen dat de Nederlandse pers vanaf de jaren zestig helemaal niet meer verzuild is. Het is weliswaar lastiger de kranten een etiket op te plakken, maar bij veel kranten sijpelt de ideologie nog steeds in de kolommen door (Schneider & Hemels, 1979, pp. 374-375). Daarnaast blijven kranten op zoek naar een eigen identiteit, want een krant die ‘iedereen verondersteld wordt te kunnen lezen (...) opereert in het luchtledige en

bevredigt ten slotte niemand’, schrijft Hemels (1983, p. 278). Hemels citeert L. Metzemaeckers die in 1979 in het Financieele Dagblad de ‘identiteitscrisis’ in de dagbladjournalistiek samenvatte: ‘Dit alles [maatschappelijke en religieuze identiteit, MG] is geleidelijk gaan verdwijnen, niet omdat de krant zijn identiteit verloor maar omdat de lezerskring die verloor en dus de redakties niet meer wisten tot welke lezerskring ze zich precies moesten richten’ (p. 277). De kranten die die crisis overleefd hadden, waren de kranten die een nieuwe identiteit hadden opgebouwd en zich op een specifieke markte richtten, die samenhing met een bepaalde advertentiemarkt. Zo is bijvoorbeeld de redactieraad, die veel kranten in de jaren zeventig instelden, het orgaan dat in samenspraak met de hoofdredactie het ‘algemene, politieke, maatschappelijke en levensbeschouwelijke beleid’ bespreekt (ibid., p. 288). De kranten van vandaag de dag zijn misschien niet meer verzuild in de oorspronkelijke betekenis van het woord, maar zij hebben zeker een specifieke, eigen identiteit waarmee zij zich onderscheiden.

(27)

Halverwege de jaren zestig was de Nederlandse pers voor een groot gedeelte losgekomen van hun loyaliteit aan het gezag. Ze zag meer brood in het bekritiseren van autoriteiten dan in het

aannemen van informatie die ze vervolgens geheim moest houden. In deze jaren voltrok zich volgens Van Vree een fundamentele verandering: ‘het verdwijnen van het geloof, dat morele of politieke principes belichaamd waren in instituties als kerk, staat, partij en gezin’ (1991, p. 235). Alhoewel de ontzuiling inmiddels duidelijk was ingezet, was er nog steeds genegenheid voor de eigen partij, zuil en/of achterban. Maar ‘het verantwoordelijke systeem, het denken in termen van sociale verantwoordelijkheid, het gezag van hoofdredacteuren, het meedenken met autoriteiten, het leidinggeven aan publieke opinie, het opvoedingsideaal, dat alles leek zijn beste tijd te hebben gehad’ (Wijfjes, 2004, p. 310).

1.2.2. 1965-1980

De dagbladen waren in de voorgaande jaren langzaam op eigen benen gaan staan. ‘De band met de eigen achterban werd losser en er ontstond een meer kritische en onafhankelijke houding tegenover de politiek’, beschrijft historicus Chris Vos (2002, p. 274). Nu trad er een nieuwe generatie journalisten aan. Jonge, enthousiaste mensen die vaak heel andere ideeën en wereldbeelden hadden dan de ‘oude garde’ die de oorlog nog had meegemaakt. Redacties groeiden gestaag, waardoor er meer ruimte kwam voor allerlei specialistische berichtgeving op deelredacties (Van Vree, 2002, p. 162).

1.2.2.1. Duiding

Het lezerspubliek ‘eiste’ ook veranderingen van de krant. Zij was namelijk eveneens met haar tijd meegegaan en was niet meer alleen op zoek naar informatie, maar ook naar amusement. Maarten Schneider schrijft in zijn kroniek van de Nederlandse krant over het product waartoe de krant zich op dat moment (1968) heeft ontwikkeld: veel ontspanning en verstrooiing, overzichtelijker, visueel aantrekkelijker en met meer aandacht voor ‘wat wordt genoemd achtergrondnieuws’ (p. 215). Deze veranderingen waren ook nodig geweest vanwege de groeiende concurrentie van de televisie. Want nu het publiek de laatste nieuwsfeiten via radio en televisie tot zich nam, moest de krant hergroeperen, ‘uitwijken naar meer achtergrondinformatie (nieuwsanalyse en opiniëring)’ (Schneider & Hemels, 1979, p. 413). Wijfjes citeert in dat verband de redactiechef van het Algemeen Dagblad die in 1970 de eisen van het moderne publiek als volgt omschrijft:

Nog maar zelden kan de schrijvende journalist zich ermee tevreden stellen de strikt zakelijke weergever te zijn van gebeurtenissen en feitelijkheden die onder de oude vier W’s kunnen worden gevangen (...) De lezer van tegenwoordig verwacht van hem dat hij

(28)

feiten en feitelijkheden in hun samenhang belicht, tegen hun achtergronden schetst, in het geheel van maatschappelijke ontwikkeling – of desintegratie – plaatst. Wijfjes,

2004, p. 335

Deze nieuwe vorm van verslaggeving vroeg ook om nieuwe vormen. In steeds meer kranten deed de nieuwsanalyse haar intrede, deze vorm was immers bij uitstek geschikt om de zo populaire ‘duiding’ bij het nieuws te geven (ibid., p. 335). Meer gedateerde, saaie vormen werden ingewisseld voor deze nieuwe manier van berichtgeving. Bijvoorbeeld in de parlementaire journalistiek, waar het parlementair verslag werd vervangen door achtergrondbeschrijvingen, nieuwsanalyses en commentaren (Van den Broek, 2002, p. 70). De nieuwe genres vormden als het ware een brug tussen de ‘twee zielen’ die volgens Broersma in veel kranten ‘vrijwel onafhankelijk van elkaar bestonden’: het dagblad dat de lezer door het leven leidde, en het nieuwsorgaan dat hem de feiten bracht (2015, p. 176). In een nota over de toekomst van de media schreef de NDP dat een van de sterke punten van de krant was dat het ‘naast het brengen van zuiver nieuws (...) zich tot taak stelt de lezer meer inzicht te verschaffen in de maatschappij waarin hij/zij leeft en functioneert. Dit geschiedt door middel van commentaren, achtergrondinformatie, enzovoort’ (Hemels, 1983, p. 299).

1.2.2.2. Engagement

In de jaren zeventig was de ontzuiling zo goed als voltooid (Van der Plasse, 1999, p. 32). De kranten hadden geen officiële binding meer met politieke partijen of religieuze instituten. Dat zorgde niet voor een extra impuls van het objectiviteitsregime, dat de Nederlandse pers was begonnen te omarmen. Integendeel, schrijft Broersma, ‘de bevrijde slaven van het woord stortten zich in een feest van geëngageerde zelfexpressie’ (2015, p. 176). Journalisten traden naar buiten met hun ‘eigen stem en gezicht’ door bijvoorbeeld hun persoonlijke visie op de actualiteit te geven (Wijfjes, 2004, p. 339). Het aantal journalisten dat bekend was bij het grote publiek groeide. Hun namen sierden steeds vaker de artikelen die van hun hand in de krant verschenen en er begonnen – geheel passend in deze trend – steeds frequenter journalistieke boeken uit te komen. De meeste journalisten gebruikten hun bekendheid om zich kritisch op te stellen ten opzichte van het gezag en de samenleving, en te pleiten voor veranderingen. Zij zagen engagement als een verdienste of zelfs een deugd, wat als heel gewoon en zelfs gewenst werd beschouwd in de journalistiek (Van den Broek, 2002, pp. 71, 78).

Wijfjes (2004) deelt deze geëngageerde, veelal linkse en maatschappijkritische journalistiek op in drie stromingen. Ten eerste onderzoeksjournalistiek, waarbij de journalist zich zeer kritisch

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

[r]

[r]

Maar hoe sterk de kwaliteit van het onderwijs en de extra ondersteuning van een school ook zijn, toch zijn er al- tijd leerlingen die nóg intensievere en meer specifieke Figuur

Zoals deze serie zondagen begon op een berg, zo eindigt hij ook: we lezen hoe Jezus vanaf een berg in Galilea zijn leerlingen eropuit stuurt om iedereen over hem te vertellen, en

Door geen genoegen te nemen met het nieuwe normaal dagen we toeristen, dagjesmensen en eigen bewoners uit om te ontdekken hoe oneindig, ongeremd, ongelooflijk, stormachtig

In het besproken project in Rotterdam heeft dit dan wel niet tot behoud van alle aan- wezige bomen geleid, maar het heeft wel als resultaat een duurzaam ingerichte, functionele

Nader tot de troon Waar het loflied klinkt Heel de schepping zingt:.. Hij