• No results found

‘Und ist Gott für uns, wer mag wider uns sein?‘

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Und ist Gott für uns, wer mag wider uns sein?‘"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Und ist Gott für uns, wer mag wider uns sein?‘

Keizer Wilhelm II. en de bindende kracht van het woord: een

retorische analyse van zijn redes uit 1900

Jesper Verhoef Masterscriptie Geschiedenis

Lopende Diep 16a Begeleider: Dr. P.O.H. Groenewold

9712 NW Groningen Rijksuniversiteit Groningen

06-42362986 voorjaar 2012

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding 2

Retorische invulling en legitimatie van het Kaisertum 4

Aanvulling op deterministisch onderzoek 7

Onderzoeksopzet: invulling van de retorische analyse 10

1 De keizer en zijn ‘rederitis’ 12

1.1 Sturm und Drang: de keizer als retorische stormram 14

2 Militaire potentieel als instrument voor Duitse Weltmacht 17

2.1 De keizers favoriete speeltje: de marine 22

3 Duitsland één onder God 27

3.1 Gods gezag over de wereld: de Bijbel als Wilhelms leidraad 27

3.2 Hoeder van de christelijke beschaving 30

3.3 Gods plaatsvervanger op aarde 33

3.4 Wilhelms seepredigt als case-study 35

3.4.1 ‘Not lehrt beten!’ 38

4 Vergroten van Duitse eenheid onder Hohenzollerdynastie 42

4.1 Zusammengehörigkeit door spreken in den lande 45

4.2 De vlag als bindend element 47

Conclusie 50

‘Ich bin ein deutscher Bürger‘ 52

(3)

2

Inleiding

‘Die Reden des Kaisers geben ein getreues Bild seines Wesens. Man vergegenwärtige sich, daβ er fast immer unvorbereitet spricht, und halte damit zusammen den reichen Inhalt und die oft wahrhaft künstlerischen Form seiner Reden, die nicht selten einen hohen Grad edelster Rhetorik erreichen. (…) Daher mag noch so viel über die Person des Kaisers geschrieben werden – nicht vermag ihn uns so wahr darzustellen wie seine eigenen Reden.‘1

Met bovenstaand citaat probeerde de heruitgever van de redes van Wilhelm II, Johs. Penzler, al in 1897 het belang van de retoriek van de laatste keizer van het Duitse Rijk aan te geven. Hoewel aan de oprechtheid van zijn lovende woorden getwijfeld kan worden - processen en veroordelingen wegens majesteitsschennis kwamen niet zelden voor - geeft de uiting aan dat de toespraken een onlosmakelijk en belangrijk deel van de keizers functioneren waren: de keizer viel met zijn woorden samen.2 Onderzoek naar die redes kan ons dan ook meer leren over de keizer.

De Duitse filosoof Hermann Lübbe stelt in het algemeen ‘daβ die Worte längst ihren wie sehr auch immer schwankenden Gebrauch haben, daβ sie Assoziationen, Stellungnahmen, Erwartungen auslösen, auf die (…) im Moment gar kein verändernder Einflussβ möglich ist’.3 Dit citaat is direct op de redes van keizer Wilhelm van toepassing: met grote woorden gaf hij onder andere vorm aan de Duitse Weltpolitik. Dat hij dit regelmatig in ‘middelbare-school-Duits’ deed, is geen reden dan maar af te zien van een retorische analyse.4 Immers: tijdgenoten, variërend van pers en binnenlands publiek tot diplomaten en buitenlandse vorsten, namen ook notie van diens retoriek – en werden er in hun handelen door beïnvloed.

In zijn proefschrift Einer nur ist Herr im Reiche. Kaiser Wilhelm II. als politischer Redner over de (politieke) redes van keizer Wilhelm II voert historicus Michael Obst dergelijk onderzoek uit. Hij wil

1

Johs. Penzler, Die Reden Kaiser Wilhelms II in den Jahren 1888-1895. Gesammelt und herausgegeben. Teil I. (Leipzig 1897) 4.

2

Röhl laat zien dat de veroordelingen per jaar voor dit vergrijp in de honderdtallen liep. Voor het jaar 1897 bijvoorbeeld werden er 429 personen veroordeeld. Wilhelm II. Der Aufbau der Persönlichen Monarchie, 1888-1900 (München 2001).

3

Hermann Lübbe, ‘Der Streit um Worte. Sprache und Politik‘. In: Hans Jürgen Heringer (ed.), Holzfeuer im hölzernen Ofen. Aufsätze zur politischen Sprachkritik (Tübingen 1982) 65.

4

(4)

3

het ontstaan en de politieke doelen van de keizerredes en de uitwerking die deze hadden op systematische wijze onderzoeken, iets wat niet eerder gebeurd is.5 Om dezelfde reden als Biehle wil hij dit niet op retorische of linguïstische wijze doen: er was sprake van slecht Duits dat stamtafeljargon niet oversteeg. Met deze kwalificatie gaat hij voorbij aan een even simpel als belangrijk taalkundig principe: de werkelijkheid creëert taal, maar met taal creëren sprekers zelf ook een eigen werkelijkheid. De titel van het boek van George Lakoff Don't Think Of An Elephant! zegt wat dat betreft voldoende, door bepaalde woorden te gebruiken creëert een spreker onmiskenbaar beelden bij zijn publiek – of hij dat wil of niet.6 Een populaire term die daar mee samenhangt is framing: door bepaalde begrippen op een specifieke manier te munten, oefent een spreker een dwingende invloed op het (publieke) discours uit.7 Obst verwerpt om een oneigenlijke reden dus een interessante, retorische invalshoek, die wel degelijk veel over de keizer kan zeggen. In plaats daarvan gaat hij voor een belangrijk gedeelte in op de receptie van de redes, zonder daarbij zelf een analyse op de redes zelf los te laten. Los daarvan gaat hij af op een enorm aantal redes, die hij aan de hand van een wel zeer beperkt aantal frases bespreekt.

In deze scriptie gaat het er niet om de oorzaken achter de gespierde taal van de keizer te onderzoeken. Hiervoor zij onder andere verwezen naar het artikel ‘Wilhelm II. als Redner’ van retoricus Herbert Biehle, die een historiografie biedt van auteurs die deze kwestie behandelen.8 Ook de (politieke) gevolgen van de redes van de keizer staan niet centraal in dit onderzoek. Los van het feit dat bijvoorbeeld Obsts proefschrift hier uiteindelijk om draaide, draagt dit namelijk het gevaar van speculatieve geschiedschrijving in zich. Immers, wanneer leiden woorden direct tot politieke gevolgen? Er zijn hier in Wilhelms geval wel degelijk duidelijk voorbeelden van, zoals de Daily Telegraph-affaire, maar deze zijn ook bij hem zeldzaam.9 Eerder is het zo dat de redes van de keizer een sluimerende, zich accumulerende uitwerking op de toehoorders hadden – die niet direct te

5

Michael Obst, Einer nur ist Herr im Reiche. Kaiser Wilhelm II. als politischer Redner (Paderborn 2010) 9. 6

George Lakoff, Don’t think of an elephant! Know your values and frame the debate: the essential guide for progressives (White River Junction 2004).

7

Zie onder andere het door Jan Kuitenbrouwer geschreven De woorden van Wilders en hoe ze werken (Amsterdam 2010).

8

Hoewel gedateerd, omvat Biehles artikel het leeuwendeel van de literatuur over Wilhelms retoriek. Dit kan goeddeels verklaard worden door het feit dat tijdgenoten, waaronder mensen die onder Wilhelm dienden, in de periode direct na de ondergang van het keizerrijk in grote getalen overgingen tot het publiceren van memoires. Ook kwam er een stroom (meer algemene) publicaties van historici over de keizer op gang, die eerder onmogelijk was geweest door het verbod op majesteitsbelediging. Herbert Biehle, ‘Wilhelm II. als Redner‘, 90-91.

9

(5)

4

meten valt. Iets stellen over de mogelijke gevolgen als Wilhelm zijn redes zou hebben afgezwakt of anderszins aangepast, is dan ook louter giswerk.

Auteurs die zich hier evenwel toch aan gewaagd hebben, komen niet verder dan vage algemeenheden. Zo stelt schrijver Joachim von Kürenberg dat als de keizer ‘die vielen klirrenden Worte von Faust, Schwert und Ruhm nicht gesprochen hätte’, de geschiedenis heel anders gelopen zou zijn – een misschien juiste, maar in ieder geval nietszeggende conclusie.10 Ook Obst onderzoekt de gevolgen van de woorden van de keizer. Meer specifiek spitst zijn onderzoek zich toe op de vraag naar de functionele werking van de keizerredes binnen het keizerlijke systeem: was de ‘keizerstijl’ (van spreken) een succesvolle weg naar modernisering van de monarchie?11 Ook hier rijst de twijfelachtige vraag of de (directe) gevolgen van de redes op ‘het systeem’ überhaupt wel te omvatten zijn. Zonder hier tot een discussie over de waarde van Obst complete werk over te gaan, blijkt ook uit de recensie van diens werk van historicus Norman Domeier dat het vooral aan deze aanpak schort. Domeier spreekt van een ‘kompilatorische Leistung’, die inhoudelijk weinig nieuws brengt.12

Retorische invulling en legitimatie van Kaisertum

In huidige scriptie wordt een andere, meer linguïstische aanpak gevolgd: de redes van de keizer worden op hun retorische kwaliteiten onderzocht. Hierbij zal de vraag centraal hoe de keizer met zijn retoriek probeerde de eenheid onder zijn volk te vergroten? Van een eenheid was namelijk nog geen sprake: het Duitse keizerrijk, ontstaan in 1871, was niet voortgekomen uit een massale roep van het volk, maar uit de wil van de leidende staatsmannen, waarvan Bismarck de belangrijkste was.13 Daarnaast kende het religieuze, regionale, politieke en sociale tegenstellingen, dit laatste ook door de snelle industrialisatie die zich eind negentiende eeuw voltrok.14 Ook Duitsland trof de kwestie die de filosoof Jospeh de Maistre geformuleerd had: het is niet moeilijk een natie op de landkaart te verenigen, maar de realiteit – dat is iets anders.15 Het gebrek aan nationaal gevoel kwam naast de grote achtergrondverschillen van de bevolking vooral voort uit de opzet van een compleet nieuw constitutioneel systeem, die met de Reichsgründung gepaard ging. Dit systeem kende geen

10

Joachim von Kürenberg, War alles falsch? Das Leben Kaiser Wilhelm II. (Bonn 1940) 188 11

Obst, Einer nur ist Herr im Reiche, 10 en 18. 12

Norman Domeier, Review: ‘Einer nur ist Herr im Reiche. Kaiser Wilhelm II. Als politischer Redner. H-Net reviews in the Humanities & Social Sciences, 3.

13

Het ontstaan was niet ‘pre-determined’ maar ‘self-determined’. Geoff Eley, From unification to nazism. Reinterpreting the German past (Boston 1986) 66.

14

Thomas A. Kohut, Wilhelm II and the Germans. A study in leadership (Oxford 1991) 166.

(6)

5

precedent; er was een discontinuïteit met voorgaande systemen. De eerste keizer Wilhelm I was weinig genegen hier een invulling aan te geven, hij was geen samenbindend figuur voor de jonge natie en wilde dit ook niet zijn.16

Gegeven deze omstandigheden, was het welhaast een noodzaak de nationale eenheid te benadrukken. Hierzonder was het opzetten van een stabiele regering die brede steun in het land had onmogelijk.17 Wilhelm II was vastbesloten deze integrerende functie, in tegenstelling tot zijn opa, te gaan vervullen. Vanaf zijn aantreden in 1888 werkte hij hieraan: hij reisde constant door de Duitse staten, hij verheerlijkte zijn grootvader en schiep nieuwe gezamenlijke feestdagen en standbeelden. Alles, in de woorden van historicus Chistopher Clark, ‘to shroud (…) the constitutional and cultural nakedness of the throne in the mantle of ‘national’ history.’18

De Duitse historicus Frans Herre vult aan dat er wel degelijk ook een roep om een dergelijke invulling bestond. Na het ontstaan van het rijk bleven vele Duitsers namelijk bewogen door zogenaamde Reichsromantik, zelfs zoveel dat ze het bereikte nationale doel wilden verleggen naar internationale doelen – basis voor de Duitse Weltpolitik. Ze zagen in Wilhelm een gids, de ´Imperator´ die die wens zou moeten verwoorden én belichamen.19 Er was kortom een streven naar het voelen van de eigen Duitse macht – iets wat tegenwoordig vaak als nationalisme omschreven wordt.20 De keizer gaf hier maar al te graag gehoor aan en streefde actief na zijn keizerlijke kroon als politieke maar ook symbolische realiteit te presenteren waarachter zijn volk zich kon verenigen. Zijn redes waren hierbij een zeer belangrijk instrument, via ‘retorische mobilisatie’ wilde hij loyaliteit en trouw aan zijn Hohenzollernhuis afdwingen en het Kaisertum invulling geven.21

Hiertoe liet hij zijn redes vaak in meer of mindere mate om één van de volgende drie onderwerpen draaien, die afzonderlijk behandeld zullen worden.22 Ten eerste wilde hij de ambities op wereldniveau van Duitsland onderstrepen – zijn zogenaamde Weltpolitik. Om deze ambities

16 Wilhelm I bleef zichzelf voor alles als koning van Pruisen zien, terwijl zijn zoon Friedrich III de keizerlijke monarchie vooral in romantische middeleeuwse beelden bezag. Wilhelm II was de eerste die een waarlijk Duitse keizer wilde zijn. Kohut, Wilhelm II and the Germans, 156.

17

Geoff Eley, From unification to Nazism, 79. De auteur maakt overigens direct een nuancering: zelfs het versterken van een nationaal raamwerk loste de integratieproblemen van verschillende bevolkingsgroepen niet meer op dan in een formele en algemene zin. Ibidem, 79-80.

18 Christopher Clark, Kaiser Wilhelm II. Profiles in power (Harlow 2000) 177-78. Jeehan, ‘What is German history?’, 22 noemt dit de ‘the history of (…) the search for cohesion and the fact of fragmentation’.

19

Franz Herre, Kaiser Wilhelm II. Monarch zwischen den Zeiten (Keulen 1993) 134. 20

A.J.P Taylor, The course of German History. A survey of the development of German history since 1815 (Londen 1945) 165. Feitelijk was het nationalisme al aan het begin van de 19e eeuw opgekomen en kende dit ook andere, bijvoorbeeld economische, oorzaken die met de roep om sociale cohesie gepaard gingen. Robert M. Berdahl, ‘Thoughts on German nationalism’, The American historical review 77 (1972) 79-80.

21

Wittenauer, Im Dienste der Macht, 271. 22

(7)

6

kracht bij te zetten hintte de keizer bij dit thema consequent naar de kracht van het leger en vooral naar de potentie van zijn marine – het favoriete speeltje van de keizer23. Hij probeerde duidelijk te maken dat een grote marine onontbeerlijk is voor het Duitse volk en zijn streven naar Weltmacht en dat het Duitse volk investeringen daarin en hervormingen daarvan moet steunen. Ten tweede stoelden de keizers’ redes sterk op het geloof. De keizer wilde religie ‘nationaliseren’: door de Duitsers als uitverkoren volk te beschrijven, wilde hij de eenheid van het land benadrukken.24 Een analyse van dit thema binnen zijn redes zal zich toe spitsen op de vraag hoe de keizer op het geloof en de kerk terugviel. Hoe hij zich letterlijk met ‘pastoralen Klängen’ als Gods vertegenwoordiger op aarde presenteerde die het Duitse volk leidde.25 Ten slotte wilde Wilhelm het belang van eenheid van het jonge Duitsland onder zijn eigen Hohenzollerndynastie benadrukken. Hij greep hiertoe veelvuldig terug op successen van zijn voorvaderen. Merk op dat het onderscheid tussen deze drie thema’s relatief is: ze vloeiden vaak in elkaar over. Zo werd de eenheid van het jonge Duitse Rijk door de keizer ook kracht bijgezet met frasen als ‘één onder God’, en speelt diezelfde eenheid ook mee bij de trouw die Wilhelm van zijn soldaten en mariniers verwacht – zij moesten ook letterlijk een eed zweren.

Omwille van uitvoerbaarheid wordt slechts een gedeelte van de redes van de keizer geanalyseerd, namelijk de toespraken uit 1900. De redes zijn in hun geheel opgenomen in het werk van Penzler, deze banden worden als officieuze verzameling van Wilhelms openbare redes gezien.26 Voor het jaar 1900 is gekozen omdat de redes van na dat jaar aan gewicht begonnen te verliezen. De keizerlijke interventies ten gunste van politieke doelen stopten vanaf toen bijna geheel.27Dit hangt samen met het terugtreden van kanselier Hohenlohe in oktober 1900 en zijn vervanging door Bernard von Bülow, die meer invloed op het beleid uitoefende dan zijn voorganger. Vooral op de laatste jaren van zijn kanselierschap maakte Hohenlohe een krachteloze indruk. Hij gaf zelf aan invloed te hebben op

23

De Britten gebruikten deze denigrerend bedoelde omschrijving. Herre, Kaiser Wilhelm II., 139. 24

Reinhardt, ‘Wie ihr’s euch träumt‘, 7. 25

Lydia Franke, Die Randbemerkungen Wilhelms II. in den Akten der auswärtigen Politik als historische und psychologische Quelle (Straatsburg 1934) 39.

26

Penzler, Johs., Die Reden Kaiser Wilhelms II. in den Jahren 1896-1900. Gesammelt und herausgegeben. Teil II. (Leipzig 1904). Over de precieze versies van sommige redes bestaat tot op heden discussie. De meesten werden gelijktijdig opgetekend door journalisten van meerdere kranten en lijken dus correct overgeleverd. De kanselieren van de keizer hielden de pers echter meermaals af van publicatie van de gesproken woorden omdat ze bevroedden dat deze schade zou berokkenen, bijvoorbeeld omdat de toespraken beledigend waren. In dat geval werd een politiek-correctere versie overgelegd en door de meeste dagbladen ook als zodanig afgedrukt. Via historische reconstructie door onder andere Obst, die ook ooggetuigeberichten en dagbladenarchieven bekeek, is geprobeerd bij discutabele weergaves een getrouwere versie te reconstrueren. Meest in het oog springende voorbeeld daarvan in huidige scriptie is de zogenaamde ‘ Hunnenrede’ van 27 juli, waarin de keizer een wraakzuchtige toespraak voor zijn troepen houdt die naar China vertrekken. In deze gevallen, waarin onder auteurs consensus bestaat dat Penzler niet de juiste versie heeft weergegeven, is een andere versie opgenomen.

27

(8)

7

de binnen- noch de buitenlandse politiek. Hij verzuchtte dat ‘S[einem] M[ajestät] meinen Rat nicht hört’.28 Een voorbeeld van deze hulpeloosheid in het jaar 1900 blijkt uit de gang van zaken rond de China-expeditie. Hij werd niet geconsulteerd door de keizer toen deze tot die expeditie besloot, wist niet van het aanwijzen van een Duitse opperbevelhebber en hoorde ook pas op het laatste moment van de zogenaamde Hunnenrede die de keizer in Bremerhaven hield.29

Hieruit blijkt dat de keizer aan de dageraad van de 20e eeuw op het hoogtepunt van zijn macht stond.30 Er werd gesproken van een ‘persönlich Regiment’: de keizer oefende nog flinke invloed uit op het kabinetsbeleid en zag er vaker dan eens geen been in om zijn staatsrechtelijke recht om kabinetsleden of zelfs de kanselier te vervangen ook daadwerkelijk te gebruiken. 31 Hoewel dat persoonlijke regime door historici vandaag de dag genuanceerd of zelfs verworpen wordt, wekte Wilhelm – voor alles ook in zijn redes – de indruk zijn eigen kanselier, zijn eigen veldheer en zijn eigen admiraal te zijn.32

Ten slotte is gekozen voor het jaar 1900, omdat het als omslagpunt werd gezien - pas na dit jaar werd het private meer publiek gemaakt door (onderzoeks)journalisten – óók het private van de elite waartoe Wilhelm behoorde. Tot die tijd had de ‘(…) Mikrokosmos der Hocharistokratie in seinem Innenleben einer bemerkenswerten Freizügigkeit (…) erfreuen können’. Na 1900 ging dit voorbij.33 Het droeg ertoe bij dat er vooral na de eeuwwisseling, volgens historicus Lothar Machtan, amper iets was dat de keizer méér bewoog dan zijn angst voor een slecht imago.34 Het zal Wilhelm, hoewel nog steeds impulsief en voor de vuist weg sprekend, zeker meer geremd of tenminste bewust gemaakt hebben van de woorden die hij sprak.

Aanvulling op deterministisch onderzoek

28 Fürst Chlodwig zu Hohenlohe-Schillingsfürst. Denkwürdigkeiten der Reichskanzlerzeit (Stuttgart 1931) 582. 29

J.C.G. Röhl, Germany without Bismarck. The crisis of government in the Second Reich, 1890-1900 (Londen 1967) 268-69. Bij deze rede kon hij daardoor alsnog naast de keizer staan. Hij deed dit niet vanuit het idee werkelijk invloed op het beleid uit te oefenen, maar slechts om het publiek eraan te herinneren dat híj kanselier was en niet zijn aanstaande opvolger Von Bülow. Ibidem, 578-79.

30

Röhl, Wilhelm II., 1153.

31 Erik Eyck muntte deze term. Eyck, Das persönliche Regiment. In werkelijkheid was er geen enkele belangrijke kwestie van de keizer waarin hij lijnrecht tegen de wensen van zijn kanselier of raadgevers inging. Voor vele fouten die de keizer vroeger persoonlijk ten laste werden gelegd, waren in werkelijkheid die raadgevers verantwoordelijk. Ernst Rudolf Huber, Deutsche Verfassungsgeschichte seit 1789. Band III: Bismarck und das Reich (Stuttgart 1988) 815. Ook Fehrenbach verwerpt de term ‘persönlich Regiment‘ nadrukkelijk. Elisabeth Fehrenbach, Wandlungen des deutschen Kaisergedankes 1871-1918 (München 1969) 11.

32

In werkelijkheid was er geen enkele belangrijke kwestie van de keizer waarin hij lijnrecht tegen de wensen van zijn kanselier of raadgevers inging. Voor vele fouten die de keizer vroeger persoonlijk ten laste werden gelegd, waren in werkelijkheid die raadgevers verantwoordelijk. Huber, Deutsche Verfassungsgeschichte, 15. 33

Lothar Machtan, ‘Wilhelm II. als oberster Sittenrichter. Das Privatleben der Fürsten und die Imagopolitik des letzten deutschen Kaisers’, Zeitschrift für Geschichtswissenschaft 54 (2006) 6.

34

(9)

8

Het belang van deze studie ligt erin, dat te vaak wordt miskend hoe sterk politiek en retoriek met elkaar verknoopt zijn en invloed op elkaar uitoefenen. Te vaak wordt aan de kracht van het woord voorbijgegaan, terwijl juist de woorden van Wilhelm iets kunnen zeggen over de machtspositie van de keizer.35 Of, om met filosofe Marjolijn Februari te spreken: ‘Als je macht wilt, moet je het voor elkaar krijgen dat je het letterlijk voor het zeggen en dat je bepaalt welke taal wordt gebruikt in het debat.’36 Macht had de keizer vanuit zijn positie automatisch, met zijn redes probeerde hij vervolgens ook de taal van het debat te sturen. In de bundel Politik und Rhetorik vult professor in de taal en communicatie Josef Kopperschmidt aan: ‘Sinn macht (…) solche (nicht gerade übliche) Verknüpfung zwischen Politik- und Rhetorikthoerie nur, (…) wenn politische Rede nicht bloβ als mehr oder weniger kontingenter Teilaspekt des Politischen gilt, sondern als dessen originäre Existenzweise anerkannt wird (…)‘.37 Taal is met andere woorden niet slechts een middel dat de politicus ter beschikking staat, maar bepaalt tezelfdertijd ook de voorwaarden van diens mogelijkheden.38

Vanuit historisch perspectief is een retorische analyse interessant, omdat vaker dan eens de specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld een kabinetscrisis of overzeese moordpartij, bepalen hoe een spreker zijn woorden vormgeeft.39 Kort gesteld: een historische inbedding is bij een retorische analyse dus onontbeerlijk, temeer er meerdere redes bekeken worden en de omstandigheden dus van rede tot rede gewisseld (kunnen) zijn.

Tot op heden is er een enorme leemte in onderzoek naar de keizers’ redes, wat dergelijk onderzoek des te relevanter en interessanter maakt. Biehle spreekt van een ‘Heiβes Eisen [um] Wilhelms II. oratorische Hinterlassenschaft anzufassen: die Fachvertreter der Rhetorik haben diese heikele Aufgabe möglichst gemieden (…)’.40 Door een analyse van een corpus van redes kan in deze lacune voorzien worden. Voorts wordt hiermee een aanvulling gegeven op de bestaande literatuur over de retoriek van de keizer, waarin de keizer al te vaak wordt gekapitteld om krachtige uitspraken – zonder dat daarbij de gehele rede in ogenschouw genomen wordt. Anders gesteld: auteurs grasduinen in de vele redes die de keizer gegeven heeft, en pakken waar nodig een stellige uitspraak

35

Josef Kopperschmidt stelt iets soortgelijks vast. Als mogelijke reden herhaalt hij de woorden van Thomas Mann uit 1918, die stelde dat de Duitsers ‘kein Volk des Wortes ist‘. Josef Kopperschmidt (ed.), Politik und Rhetorik. Funktionsmodelle politischer Rede (Opladen 1995) 13 respectievelijk 10.

36

Marjolijn Februari, ‘De macht van taal’, NRC Handelsblad 11-7-2011. 37

Josef Kopperschmidt (ed.), Politik und Rhetorik. Funktionsmodelle politischer Rede (Opladen 1995) 10. 38

Ibidem. 39

Lloyd F. Bitzer, ‘The rhetorical situation’, Philosophy and rhetoric 1 (1966) 2-3. 40

(10)

9

om hun (vaak negatieve) bevindingen te onderschrijven – zonder daarbij de tekstuele context te bespreken.41

Los van of misschien juist vanwege dit gebrek aan beschouwing van de bredere context, bezondigen enkele auteurs zich bij hun kijk op de redes van de keizer aan historisch determinisme: zij stellen dat de retoriek van de keizer de weg plaveide voor de propaganda van de nazi’s. Wanneer Wilhelm bijvoorbeeld het woord ‘ausrotten’ gebruikt, neemt hij dit woord en deze gedachten volgens professor Duits Gisela Brude-Firnau op in het publieke discours, waarna het nog ‘slechts’ aan de nazi’s is dit in de praktijk te brengen: ‘Noch zu Lebzeiten wurde die Rede von der Wirklichkeit eingeholt.’42 De gewezen NSDAP-politicus Hans Bernd Gisevius, die nog tijdens de oorlog overliep naar het anti-Hitlerkamp en betrokken was bij Staufenbergs’ mislukte moordpoging op de Führer in 1944, ziet een nog directer verband: ‚Auch die uns immer noch schaurig in den Ohren klingenden Durchhalteparolen am Rande der Katastrophe von 1945 sind typisch wilhelminisches Erbgut.‘43 Sonja Reinhardt, literatuurwetenschapper en politicologe, stelt in haar dissertatie dat Hitlers retorische succes op de ‘maßgeblichen Einfluß des letzten deutschen Kaisers auf die Deutschen zurückgeführt’ kan worden. Haar doel is expliciet de continuïteit tussen beider taalgebruik aantonen.44 Obst ten slotte stelt dat de eis tot onmenselijkheid die Wilhelm somtijds aan zijn soldaten stelde, gepaard gaand met oproepen tot ‘Manneszucht’ en ‘Disziplin’, het patroon vormde voor de zich later onder het nationaal-socialisme verbreidende ‘pervertering van woorden’.45

Het verwerpen van Wilhelms retoriek op basis van het eigentijdse prisma van morele-correctheid wat al deze auteurs doen, mede gevormd door de wandaden van de nazi’s, is a-historisch, want miskent de specifieke, tijdgebonden context waarin de keizer zijn redes uitsprak.

41

Onder andere John C.G. Röhl bezondigt zich hier meermaals aan in zijn Wilhelm II..

42 Gisela Brude-Firnau, ‘Preußische Predigt. Die Reden Wilhelms II.’ In: Gerald Chaple en Hans H. Schulte (eds.), The turn of the century. German literature and art, 1890-1915 (Bonn 1981)168.

43

Hans Bernd Gisevius, Der Anfang vom Ende. Wie es mit Wilhelm II. begann (Stuttgart 1971) 360. Ook Herre, Kaiser Wilhelm II., 226 ziet na de eeuwwisseling de macht van de keizer afnemen en ziet dit jaar als Wendepunkt.

44

Reinhardt, ‘Wie ihr’s euch träumt‘, 1. Dit is des te spijtiger, daar de auteur als één van de weinige onderzoekers van Wilhelms redes een taalkundig procedé toepast bij haar analyse, namelijk Toulmins argumentatiemodel. In dit model wordt bezien hoe beweringen gerechtvaardigd en vervolgens onderbouwd worden, bijvoorbeeld met data. Een voorbeeld is de bewering: Piet moet het veld uit, want hij heeft zojuist een tweede gele kaart gekregen, met als onderbouwing: Als je twee gele kaarten in een wedstrijd krijgt, dan krijg je rood en moet je het veld verlaten. Het model wil inzichtelijk maken hoe aannemelijk een argument is. Stephen Edelston Toulmin, The uses of arguments (Cambridge 1958). Mijns inziens is dit model niet geschikt voor Wilhelms redes, daar het hem niet in het minst om een logische argumentatie draaide, maar veeleer om het oproepen van emoties, waarvoor een sluitende argumentatie allerminst een vereiste is. Vreemd genoeg komt Reinhardt meermaals zelf ook tot deze conclusie, bijvoorbeeld in haar analyse van de Seepredigt van 29 juni 1900. Ze noemt de argumentatie, zo deze al te vinden is, irrationeel en manipulatief. Reinhardt, ‘Wie ihr’s euch träumt’, 60-69.

45

(11)

10

Belangrijker nog: de afkeuring en morele verontwaardiging maken neutrale analyse welhaast onmogelijk.46

Onderzoeksopzet: invulling van de retorische analyse

Wilhelm probeerde vanaf zijn aantreden de eenheid onder zijn volk te vergroten. Hiertoe moest hij bestaande en reeds benoemde regionale, religieuze, sociale en politieke weerstanden overwinnen en tegenstellingen overbruggen. Retorisch gezien betekende dat hij zijn volk moest zien te overtuigen van het belang van het vormen van een nationale eenheid.

De kunst van het overtuigen rust goeddeels nog immer op de theorieën van Aristoteles, geformuleerd in zijn driedelige werk Rhetorica. Professor Marc Huys, gespecialiseerd in de antieke Griekse literatuur en vertaler van Aristoteles’ werk,vat de kern van de Griekse wijsgeer samen als ‘de theoretische studie van de mechanismen van het overtuigen, een methode om inzicht te krijgen in de middelen om te overtuigen (…)’.47 Aristoteles onderscheidde daarbij drie overtuigingsmiddelen. Het gaat hierbij allereerst om de logische argumentatie die bij een rede ingezet worden (LOGOS). We zullen zien dat Wilhelm niet vaak op dit middel terugviel – de pure logica in zijn redeneringen ontbrak.48 Dit is echter ook niet noodzakelijk voor het overtuigen, sprekers kunnen ook terugvallen op hun eigen gezag (ETHOS) dat wordt opgebouwd door deskundigheid, eerlijkheid en welgezindheid bij het publiek.49. Dit leidt tot een imago dat de redenaar bij zijn publiek nalaat, wat in de retorica uiteindelijk bepalend is voor diens oordeelsvorming – Aristoteles beklemtoonde dan ook het belang van ETHOS als overtuigingsmiddel.50 Tot slot zijn er de emoties die hij bij het publiek kan opwekken (PATHOS), bijvoorbeeld verontwaardiging over een wandaad of medelijden over onrecht dat de spreker aangedaan wordt.51 In zijn boek The geopolitics of emotions toont politiek wetenschapper Dominiuque Moïsi overtuigend dat belang van die emoties aan: juist zij reflecteren de mate van vertrouwen die een maatschappij in zichzelf heeft. Deze mate van vertrouwen bepaalt op zijn beurt de mate waarin een maatschappij in staat is op een crisis te reageren, reageert op uitdagingen en

46

Hoewel we zullen zien dat de keizer bij momenten inderdaad zeer oorlogszuchtig was, gaan de auteurs met zulke boude stellingen ook voorbij aan nuanceringen die de keizer in zijn redes hield. Een voorbeeld daarvan uit huidig corpus is de opmerking die Wilhelm op 6 juli 1900 maakte aan zijn soldaten die hij uitzond naar China om wandaden van de Chinese bevolking te wreken: ‘Schont Weiber und Kinder’. Ironisch genoeg onderscheidt historicus Robert G.L. Waite die een comparatieve studie naar Hitler en Wilhelm uitvoerde de twee juist op het vlak van de retoriek. De eerste was volgens hem ‘capable of neither the quality of the prose nor the magnanimity of spirit expressed’ in Wilhelms redes. Robert G.L. Waite, Kaiser and Führer: a comparative study of personality and politics (Toronto 1998) 76.

47

Marc Huys, ‘Bill Clinton, Monica Lewinsky en de Rhetorica van Aristoteles’, Kleio 29 (2000) 110. 48

Wittenauer, Im Dienste der Macht, 283. 49

A. Braet, Retorische kritiek. Overtuigingskracht van Cicero tot Balkenende (Den Haag 2007) 50. 50 Huys, ‘Bill Clinton’, 115.

51

(12)

11

zich aanpast aan veranderende omstandigheden – alle van toepassing op de situatie waarin Duitsland zich aan het begin van de twintigste eeuw bevond.52

Binnen de redes van Wilhelm zal geanalyseerd worden welke rol de pijlers logos, ethos en pathos speelden, zoals Huys gedaan heeft met de rede van Clinton ten tijde van de Lewinsky-affaire.53 Naast de drie overtuigingsmiddelen, behandelt de Rhetorica zowel als het artikel van Huys ook de stijl van een rede.54 Hierbij moet gedacht worden aan het gebruik van stijlfiguren zoals metaforen, alliteratie, paradoxen en herhaling van woorden. Het zijn deze zaken die de toegankelijkheid en kracht van een boodschap idealiter versterken. Of, zoals Huys terecht opmerkt: dienen om de zwakheid van sommige (logische) argumenten te verbloemen.55

Let wel, het gaat in deze scriptie niet om een monotone en allesomvattende opsomming van deze stijlfiguren – hiertoe zou een zuiver linguïstisch onderzoek beter geschikt zijn.56 Eerder zijn de overtuigingsmiddelen handvatten bij de analyse. Het draait erom hoe de keizer in de gegeven omstandigheden zijn (impliciete) pleidooi voor een versterkte eenheid onder het volk en in den lande over het voetlicht brengt: wat is het verschil in de redes dat hiertoe daadwerkelijk het verschil maakt? Een rake metafoor of drieslag zal eerder geschikt zijn, en dus ook meegenomen worden in de analyse, dan een ‘simpele’ woordomkering. In concreto: als de keizer, al in 1898, spreekt van ‘Ein Reich, ein Volk, ein Gott!’ resoneert dit nog decennia na, in zowel binnen- en buitenland. Wat er inhoudelijk verder ook over de uitspraak te stellen is, de boodschap is dus optimaal overgekomen.

Vooraleer tot de analyse van de redes overgegaan wordt, wordt in hoofdstuk één kort uiteengezet hoe de zogenaamde ‘rederititis’ beoordeeld werd en wordt. Om welke redenen werd zijn retoriek krachtig of juist zwak gevonden? Dit biedt aanknopingspunten voor de analysehoofdstukken, die daarop volgen.De verdere hoofdstukindeling zal geschieden op basis van, achtereenvolgens, de eerder aangehaalde drie thema’s leger en marine, geloof en tot slot de Hohenzollerndynastie cq Wilhelms voorvaderen. In alle hoofdstukken staat de vraag centraal hoe Wilhelm retorisch invulling gaf aan zijn roep aan de Duitse bevolking zich als één man achter hem te scharen. Op basis van de resultaten hiervan kan in de conclusie een antwoord gegeven worden op de

52

Dominique Moïsi, The geopolitics of emotion. How cultures of fear, humiliation and hope are reshaping the world (Londen 2009) 29. In een zeer korte uiteenzetting waarom de vergelijking tussen het Duitsland van eind negentiende eeuw en het huidige China niet opgaat, noemt de auteur Wilhelms Duitsland ‘both overconfident and insecure’. Ibidem, 40.

53

Huys, ‘Bill Clinton’. 54

Op het vlak van de opbouw of ordening (TAXIS) van de redevoeringen zal mijn onderzoek afwijken van dat van Aristoteles cq. Huys – voor hen is dit het sluitstuk van een retorische analyse. Dit aspect zal ik geen aandacht geven, voornamelijk omdat mijn analyse zich op meerdere redes richt, die op een uitzondering na te kort zijn om de opbouw werkelijk te analyseren.

55 Huys, ‘Bill Clinton’, 114. 56

(13)

12

vraag hoe Wilhelm in zijn redes uit het jaar 1900 probeert om eenheid onder de Duitsers onder zijn leiding te vergroten?

1.

De keizer en zijn ‘rederitis’

Zoals in de inleiding gesteld moeten de woorden van de keizer in hun eigen tijd bezien worden. De Duitse politicoloog en historicus Christian Graf von Krockow stelt dat de krachtige formuleringen van Wilhelm een antwoord waren op de roep van de bevolking zowel als op de problemen die het tijdvak in zijn algemeenheid bood.57 Merkwaardig genoeg haalde de auteur zelf een tijdgenoot van Wilhelm aan, de belangrijke Zuid-Duitse liberaal Ludwig Thoma, die van zijn onverholen minachting voor het taalgebruik en de stijl van de keizer geen geheim maakte.58 Hij was lang niet de enige tijdgenoot van de keizer die diens redes, of eigenlijk: het taalgebruik daarbinnen en de stijl ervan, hekelde. Historicus Lavisse omschreef de keizer al in 1890 als een anachronisme.59 De Engelse krant St. James’s Gazette voegde hier in op 26 februari 1892 onder de omineuze titel ‘The Holy German Empire’ aan toe dat de retorische waaghalzerij een bron van gevaar was, vooral bij thema’s die aan de buitenlandse politiek raakten – deze konden heel Europa in vlam zetten.60

Nu gaat het in huidige scriptie niet om de ontvangst, maar juist om de retorische kwaliteit van de redes zelf. Bovenstaande reacties geven evenwel aan dat ook toentertijd al vraagtekens bij het gespierde taalgebruik van de keizer gezet werden. Voornoemde Ludwig Thoma publiceerde in 1907 het boek Die Reden Kaiser Wilhelms II. und andere zeitkritische Stücke, waarin hij de stijl van de keizers redes analyseert – of beter: met de grond gelijk maakt. Het boek biedt interessante inzichten in de retorica van de keizer. De auteur keurt het veelvuldig toepassen van superlatieven af: ‘Der Superlativ ist auch als rhetorische Form nicht gut. Ein Gedanke soll einfach und wahr ausgedrückt werden. Der Superlativ (…) widerstreit der Simplizität, welche als erste Forderung jeder Kunstform zu gelten hat.‘61 Voorts spreekt hij over het ‘opgesmukte adjectief’, dat bij ieder zelfstandig naamwoord gezet zou worden. Volgens hem lijdt de duidelijkheid van die woorden daardoor schade. 62 Ook Wilhelms beeldspraak kan Thoma’s goedkeuring niet wegdragen. Volgens hem kunnen beelden een toespraak pas dan verrijken, als deze origineel gekozen zijn. De keizer nam volgens hem slechts

57

Christian Graf von Krockow, Kaiser Wilhelm II. und seine Zeit. Biographie einer Epoche (Berlijn 1999) 161-62. 58

Deze omschrijving van Thoma is overgenomen van Kohut, Wilhelm II and the Germans, 163. 59

Aangehaald in Röhl, Wilhelm II., 611. 60

Röhl, Wilhelm II., 612-13.

61 Ludwig Thoma, Die Reden Kaiser Wilhelms II. und andere zeitkritische Stücke (München 1965) 10-11. 62

(14)

13

beelden over.63 Deze omschrijving zal sterk gekleurd zijn door zijn rol in het publieke debat: als liberaal uit een regio die Wilhelm (nog) relatief vijandig of in ieder niet zonder meer enthousiast bejegende zal hij moeite gehad hebben met de conservatief Wilhelm.

Historicus Christopher Clarks mening over Wilhelms retorische gaven staat lijnrecht tegenover die van Thoma. Hij zegt dat op performatief en technisch niveau Wilhelm een zeker meesterschap over het woord tentoonspreidde. Het was vooral de inhoud van zijn publieke uitingen die vaker dan eens verkeerd begrepen werd.64 Behoudens enkele voorbeelden werkt de auteur deze omschrijving spijtig genoeg niet uit. Ook historica Lydia Franke, die alle aantekeningen die de keizer maakte in documenten binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken stilistisch analyseerde, prijst de keizer: hij was retorisch begiftigd en zette deze kwaliteit ook in om anderen van zijn mening te overtuigen.65

Positieve geluiden kwamen ook in Wilhelms eigen tijd voor. Wilhelms eigen ministers wisten bijvoorbeeld wel degelijk dat de keizer als redenaar bruikbaar was, zolang hij zich maar inzette hun beleid uit te dragen. De Engelse auteur J. Daniël Chamier beschrijft: ‘Er sollte ein Grammophon sein, das blechern die sorgfältigen Plattheiten der Beamten wiederholte. Er blieb jedoch eine lebende Stimme, die menschliche Worte sprach, um so vielleicht in dem ruhigen professoralen Geiste eines Lamprecht ein entschiedenes Gefühl der Liebe unter Verehrung für die Person des Redners’ zu hinterlassen (…)‘.66 Dat de keizer zich de mond niet liet snoeren, blijkt voorts uit de woorden van de staatssecretaris en latere kanselier Bernard van Bülow. Deze verhaalt over een rede die keizer in 1897 aan de Oosterijk-Hongaarse ambassadeurs zou geven. Hij wilde de keizer laten waken voor een al te temperamentvolle voordracht, waarop deze antwoordde: ‘Mein lieber Bernard, Sie sind gewiβ viel klüger als ich. Aber auf Reden verstehe ich mich besser. (…) Ich habe schon viele Reden gehalten und kann ohne Eitelkeit sagen, daβ meine Reden nicht übel waren. Lassen Sie mich ruhig nach meiner Art reden.‘67

Wilhelms vele redes liepen niet alleen in de internationale pers in de gaten, maar trokken juist ook van de binnenlandse pers de aandacht. Niet zelden werd de keizer door zijn overtrokken woordgebruik op de korrel genomen. Von Kürenberg verhaalt over een spotprent in het satirische tijdschrift Kladderadatsch, dat de keizer vaker op de hak nam, waarin Wilhelm als patiënt afgebeeld

63

Thoma, 14. 64

Clark, Kaiser Wilhelm II., 162-63. 65

Franke, Die Randbemerkungen Wilhelms II, 6.

66 J. Daniel Chamier, Als Deutschland mächtig schien. Die Ära Wilhelms II. (Berlijn 1954) 57. 67

(15)

14

wordt die dokter bezoekt. Deze stelt als diagnose: ‘Majestät, es ist die Rederitis!’68 In haar monografie over satirische tijdschriften uit het Wilhelminische tijdperk, stelt Ann Taylor Allen hierover dat ’the power of flowery rhetoric to unite a still divived people‘ voor bezorgde burgers in de loop van Wilhelms regeerperiode steeds moeilijker te geloven werd.69 Wanneer deze ontwikkeling inzette preciseert ze echter niet en het voorbeeld dat ze aandraagt om haar stelling te onderschrijven komt uit 1913. Reden genoeg aan te nemen dat de twijfel over de bindende kracht van Wilhelms woorden pas jaren na 1900, toen onder meer de keerzijden van de agressieve beleden Weltpolitik zichtbaar werden, opkwamen.70 Ook auteurs als Wittenauer, Herre en Reinhardt stellen dat het consequent benadrukken van de eenheid en het proberen te vergroten van het saamhorigheidsgevoel wel degelijk effect had.71

1.1

Sturm und Drang: de keizer als retorische stormram

Naast de entourage van de keizer, die probeerde invloed op de keizers retoriek uit te oefenen, speelde ook het tijdperk waarin hij leefde een belangrijke rol bij zijn uitingen. Zo wijst germanist en literatuurwetenschapper Wolfgang Braungart er op dat met het ‘universeel worden van de communicatie’, een ontwikkeling die al vanaf de vroege 19e eeuw was ingezet, een andere ontwikkeling gepaard ging: een nadruk op authenticiteit. Simpel gesteld moesten personen meer hun best doen om op te vallen of überhaupt opgemerkt te worden door media, zoals de kranten in Wilhelms tijd. Nu gold dit niet voor Wilhelm, wiens woorden als keizer sowieso door tenminste journalisten gespeld werden. Evenwel voelde zelfs de keizer dat hij zijn boodschap authenticiteit moest verlenen. Volgens Braungart is onder andere Sturm und Drang daartoe geëigend, als ‘esthetische authenticiteitsconcept’.72 Krachtige uitspraken, beeldspraak en een goede inzet van pathos, ethos of logos kunnen hier aan bijdragen. Clark meent dat de keizer deze kunst zeker beheerste. In een mooie metafoor stelt hij over de meer uitgesproken redes dat ‘[they] were like

68

Von Kürenberg annoteert niet, zodat niet bekend is wanneer de prent verscheen en deze ook niet bijgevoegd kan worden. Von Kürenberg, War alles falsch? 189-90. Ook Biehle gebruikt de term ‘rederitis‘ voor het vele spreken van de keizer. Biehle, ‘Wilhelm II. als Redner’, 97.

69 Ann Taylor Allen, Satire and society in Wilhelmine Germany. Kladderadatsch & Simplicissimus 1890-1914 (Kentucky 1984) 49.

70

Onder andere de twee voor Duitsland slecht verlopen Marokkaanse crisis van 1905 en 1911, die in ieder geval tot gezichtsverlies van de regering en keizer leiden, maakten dat de stemming over de grote, nationalistische woorden die keizer bleef spreken flink negatiever geworden was. Emily Oncken, Panthersprung nach Agadir. Die Deutsche Politik der zweiten Marokkokrise 1911 (Düsseldorf 1981) 171.

71

Wittenauer, Im Dienste der Macht, 308; Reinhardt, ‘Wie ihr’s euch träumt’, 103-111; Herre, Kaiser Wilhelm II., 115-143.

72

(16)

15

nineteenth-century history paintings – charged with heavy-handed symbolism, in which tempests alternated with shafts of redeeming light where all about was dark and sublime figures floated above the petty conflicts of the day’.73

Wilhelms uiteindelijke, zeer ambitieuze doel daarbij was zijn onderdanen zijn manier van denken eigen te maken – of beter: op te leggen.74 In theorie zondigde hij hiermee tegen de essentie van politiek bedrijven, door Hermann Lübbe omschreven als ‘die Kunst, im Medium der Öffentlichkeit Zustimmungsbereitschaften zu erzeugen.’ Om dat te bereiken, moet een spreker zich van woorden bedienen ‘die den Angesprochenen vertrauterweise verbal repräsentieren, was ihnen teuer ist’. 75 In de praktijk voldeed Wilhelm hier met zijn redes wel degelijk aan. De wensen van zijn volk lagen, zoals hierboven al kort beschreven, namelijk dicht bij die van hem, waardoor de boodschap van nationale eenheid en kracht ook een boodschap was die zijn publiek graag wilde horen.76

De boodschap die Wilhelm presenteerde, ging gepaard met veel pathos. Zijn voorname voorkomen en pose strookten perfect met zijn redes. Precies zoals hij zich op vrij archaïsche wijze kleedde en af liet beelden, trok hij zijn geheel eigen pad wat taalgebruik betreft. Geen andere monarch uit zijn tijd nam zoveel vrijheid zijn woorden naar eigen goeddunken te uiten. Juist met deze eigenschap onderscheidde de keizer zich – andere Europese vorsten lazen de door hun respectievelijke regeringen geschreven verklaringen simpelweg van papier op.77 Kohut stelt dat Wilhelm zich als een acteur gedroeg ‘who derives little satisfaction from his performance until he hears the applause of the audience, who waits anxiously for the reviews of the critics, who only feels emotionally alive in the positive responses of others to him’.78 In aansluiting op deze metafoor van de keizer als acteur zowel als op die van de keizer als schilder, zag Wilhelm zich ook zelf als een meester. Met kenmerkende stelligheid schreef hij in een brief aan de Engelse koning Eduard VII: ‘(…) I am the sole arbiter and Master of German Foreign Policy and the Government and Country must follow me, even if I have to face the musik [sic]!’ 79 Franz Herre tot slot haalt de dichter Detlev von Liliencron aan, die de woorden van de keizer met alcohol vergeleek: hij stortte er zoveel van uit, alsof hij de intentie had ‘unser geduldiges Volk jeden Tag besoffen [zu] machen’ – verdoofd zou het hem dan zonder nadenken volgen.80

73

Clark, Kaiser Wilhelm II., 165. 74

Kohut. Wilhelm II and the Germans, 137. 75

Lübbe, ‘Der Streit um Worte‘, 66. 76

Herre, Kaiser Wilhelm II., 135. 77

Biehle, ‘Wilhelm II. als Redner‘, 96. 78

Kohut. Wilhelm II and the Germans, 132. Kohut stelt dat de keizer zulk gedrag tentoonspreidde om de aandacht, meer specifiek bevestiging en goedkeuring, te krijgen die hij als kind altijd gemist had. Over deze psychologisering valt sterk te twisten, maar deze discussie valt buiten het bereik van huidige studie.

79 Johannes Lepsius e.a., Die grosse Politik der europäischen Kabinette, bd XVI, 110-11. 80

(17)

16

Met dit beeld van Wilhelm als retorische stormram, die kon doen wat hij wilde zonder rekening te houden met de consequenties van zijn woorden, ging Wilhelm lijnrecht tegen de idee van voormalig professor in de politieke wetenschappen Dolf Sternberger in. Deze meende dat de kunst van het jezelf goed uitdrukken precies daarin ligt, dat er altijd een mogelijkheid tot retraite openblijft.81 Dergelijke voorbehouden inbouwen was echter niet aan de keizer besteed. Dit lag simpelweg niet in zijn aard: hij meende praktisch altijd de waarheid in pacht te hebben, wat ook in zijn redes doorklonk. Niet voor niets noemt Obst zijn boek ‘Einer nur ist Herr im Reiche‘.82 Het opschrift dat een minister toevoegde aan een foto van de keizer vat dit idee van de keizer bondig samen: ‘sic volo sic jubeo’ - zo wil en beveel ik het.83

81

Dolf Sternberger, ‘Die Sprache in der Politik‘. In: G.Patzig e.a., Die deutsche Sprache im 20. Jahrhundert (Göttingen 1966) 84.

82

Von Kürenberg komt tot dezelfde bevinding en geeft hiervan nog enkele voorbeelden meer. Von Kürenberg, War alles falsch? 189.

83

(18)

17

2.

Sterk leger en vloot als noodzakelijk voorwaarde voor Weltmacht

‘Wenn man in der Welt etwas will dezidieren, will es die Feder nicht machen, wenn sie nicht von der Force des Schwertes soutenieret wird.’ Met deze woorden, ontleend aan de zogenaamde soldatenkoning en voorvader Friedrich Wilhelm I, besloot de keizer zijn rede op 1 januari 1900 voor zijn troepen. Hiermee gaf hij onmiskenbaar te kennen dat de Duitse militaire macht zijn absolute prioriteit had, zoals ook uit vele redes later dat jaar zou blijken. Het is een duidelijk voorbeeld van hoe Wilhelm met pathos emoties bij zijn publiek probeert op te roepen: de kracht van het zwaard, de overdrachtelijke benaming voor het leger was onontbeerlijk voor invloed in de wereld, zogenaamde Weltmacht. Hierbij moet steeds worden bedacht dat, zoals in de inleiding reeds kort opgemerkt, een groot deel van de Duitse bevolking na drie gewonnen oorlogen op rij enthousiast en devoot achter het leger stond.84 De nadruk op militaire paraatheid moet dan ook worden beschouwd als bewust middel om de binnenlandse eenheid te vergroten.85 Historicus Geoff Eley spreekt van een ‘Machiavellian technique of rule’: de aandacht werd verlegd van binnenlandse problemen, variërend van politieke tot economische en sociale problemen, naar het buitenland en de mogelijkheden die daar lagen.86

Interessant is dat Wilhelm in zijn eerste rede het volk aan het leger gelijk stelde: ‘Der erste Tag des neuen Jahrhunderts sieht unsere Armee, d.h. unser Volk in Waffen um sein Feldzeichen geschart (…).’ Niet alleen het leger bevond zich dus onder de wapenen, ook het volk. Dat deze twee entiteiten volgens de keizer in elkaar overvloeiden, komt tot uitdrukking in de algemene dienstplicht. De keizer onderstreepte het belang hiervan, en stelde tegelijkertijd tijd dat het volk zich hier gelukkig mee zou moeten prijzen. Immers, het is ‘die höchste Ehre’ om voor het vaderland ‘Gut und Blut zu weihen’. Met deze assonantie hoopt hij steun van het volk te krijgen voor een meer militaire politiek, bijvoorbeeld voor goedkeuring van de bevolking voor inzet van troepen overzee, zoals later dat jaar

84 Herre, Kaiser Wilhelm II., 134. 85

Kohut, Wilhelm II and the Germans, 158. 86

(19)

18

zou gebeuren. Door zijn woorden als soldaat uit te spreken en zichzelf als soldatenkeizer te presenteren, hij zag woorden daarbij als wapens, moest zijn militaire boodschap geloofwaardiger worden.87

Een soortgelijk procedé paste de keizer toe in zijn rede van 3 juli ter gelegenheid van de doop van een nieuw schip. Met inzet van pathos, het emotioneren van zijn publiek, verdedigde hij de middelen die nodig waren om de ‘Weltmachtstellung des deutschen Volkes’ te beschermen: ‘Hierfür die geeigneten und, wenn es sein muβ, auch die schärfsten Mittel rücksichtslos anzuwenden, ist Meine Pflicht nur, Mein schönstes Vorrecht.’ De kracht die hieruit sprak was overweldigend: niet alleen vond de keizer draconische inzet van geweld zijn plicht, ook vond hij dit een voorrecht – indien noodzakelijk verenigde hij met andere woorden met gemak het nuttige en het aangename. In de zin erna doet hij een beroep op het ethos van de toehoorders: ‘Ich bin überzeugt, daβ Ich hierbei Deutschlands Fürsten und das gesamte Volk festgeschlossen hinter Mir habe.‘ Met zoveel woorden spreekt hieruit dat de keizer er vanuit gaat dat het volk eensgezind achter hem en zijn oorlogszuchtige beleid stond. Dat wil zeggen: hij presenteerde dit zo aan zijn publiek. In werkelijkheid wist hij dat aanzienlijke delen van de bevolking, zoals socialisten, zijn militaristische beleid verachtten. Door te stellen dat het hele Duitse volk achter hem staat, stelde de keizer op retorische wijze dat tegenstand bieden aan hem gelijkstaat aan tegenstand bieden aan ‘het volk’ en diens belangen.88 Hij creëerde, met andere woorden, een (schijn)eenheid, waar zijn onderdanen zich moeilijk aan konden onttrekken.

Wanneer de keizer bozer was, liet hij zijn ethos van staatsman meer varen ten gunste van pathos. Op 6 mei predikte de keizer bij de verjaardag van de kroonprins, temidden van hoogwaardigheidsbekleders uit Europa nog ‘daß durch diese gemeinsame Feier mit uns (…) alle Staat Europas anerkennen, daß das Deutsche Reich und Preußen vermöge der Politik, die Wir geführt haben, imstande ist, mit jedermann in guten Frieden und in Freundschaft zu leben’. Als de keizers toorn werd gewekt, bleef van zulke teksten niets meer over. Iets dergelijks gebeurde tijdens zogenaamde Bokseropstand in China, begonnen in 1899 door nationalistische strijders die zich tegen de Westerse invloed in het land keerden. Daarmee werd ook Duitsland bedoeld, dat in november 1897 De Duitse kolonie Kiautschou aan de kust voor 99 jaar gepacht had. Dit met het oog op de internationale machtspolitieke constellatie - Engeland en Rusland hadden al grote belangen in de regio. Het werd een vloot- en handelsbasis die een enorme, nieuwe afzetmarkt ontsloot, alsook

87

Wittenauer, Im Dienste der Macht, 261. 88

(20)

19

vertrekplaats van missionarissen was.89 Toen in de commotie van de opstand op 20 juni 1900 de Duitse gezant werd vermoord, voelde de keizer zich genoodzaakt te reageren, door een troepenmacht te zenden – die in internationaal verband zou opereren, tezamen met soldaten van andere machten als Groot-Brittannië.90

Met pathos probeerde hij de situatie uit te buiten ten bate van nationale eenheid, gericht tegen een (nieuwe) vijand: China. Zijn rede van 2 juli aan het eerste expeditiekorps naar China stelde dat de Duitse vlag beledigd is, wat ‘exemplarische Bestrafung und Rache’ verlangt – een weinig gematigde, laat staan vredelievende uitspraak. Wilhelm besloot ermee zijn soldaten te herinneren aan de Duitse ‘Waffenehre’. Deze herinnering werd gevolgd door een Brandenburgse legerleuze – niet toevallig afkomstig van de plek waar de wortels van het moderne Pruisen lagen, de bakermat van het nieuwe Duitsland en diens leger. De historische inbedding van wat volgt is dus duidelijk, als de keizer stelde: ‚Die Fahnen, die hier über euch wehen, gehen zum erstenmal ins Feuer; daβ ihr Mir dieselben rein und fleckenlos und ohne Makel zurückbringt!‘ Met gevoel voor pathos werden de soldaten hier als beschermers van de Duitse vlag beschreven, die ongeschonden en onbevlekt uit het vuur van het gevecht moesten komen.

In hoofdstuk vier wordt nader op de bindende functie van de vlag ingegaan. Hier is vooral van belang, dat de keizer zich met deze woorden aan een klassiek principe in de retorica hield: om zijn gehoor in vlam te zetten, moet de spreker zelf overlopen van emoties. Pas dan kan er een ‘wij-gevoel’ ontstaan.91 Hieraan voldeed Wilhelm in op zulke momenten zeker. Het commentaar dat Obst aanhaalt uit de Berliner Zeitung bevestigt deze bevinding dat de keizer vooral met oprecht gevoeld pathos zijn soldaten de strijd in zond. Volgens die krant hadden de redes van de keizers het doel ‘einmal dem Bedürfnisse dieses lebhaften, zu Pathos und martialischem Wesen gestimmten Fürsten, in kraftgeschwellten Worten das übervolle Herz zu erleichtern, Befriedigung [zu verschaffen], und zum anderen wirken sie anfeuernd, ermuthigend auf die Soldaten’.92

Met het stijlfiguur herhaling, sowieso vaak terug te vinden in de keizers reden, eindigde de keizer zijn bevlogen rede van 2 juli: ‘Mein Dank und Mein Interesse, Meine Gebete und Meine Fürsorge werden euch nicht verlassen (…).’ De welhaast vaderlijke zorg die hieruit sprak, paste in de rol die Wilhelm voor zichzelf weggelegd zag. Niet alleen als aanvoerder van het Duitse leger, maar ook als hoofd van de Duitse familie, als pater familias. Deze twee rollen, zo blijkt uit de aangehaalde frasen, waren voor de keizer met elkaar inwisselbaar.93

89

Reinhardt, ‘Wie ihr’s euch träumt‘, 79. 90

Bernd Sösemann, ‘Die sog. Hunnenrede Wilhelms II. Textkritische und interpretatorische Bemerkungen zur Ansprache des Kaisers vom 27. Juli 1900 in Bremerhaven.‘ Historische Zeitschrift 222 (1976) 351.

91

Braet, Retorische kritiek, 145.

92 Obst, Einer nur ist Herr im Reiche, 233. 93

(21)

20

Dat de keizer alles behalve vredelievend was, in ieder geval wat zijn taalgebruik betreft, blijkt voorts uit de boodschap die hij graaf van Waldersee op 18 augustus meegaf toen deze het commando over de internationale troepenmacht die tegen China streed overnam. ‘Ich schließe mit dem Wunsche, daβ er Eurer Exzellenz beschieden sein möge, die Aufgaben, welcher Art sie auch sein mögen, ob langwierig, ob schnell, ob blutig oder nicht, so zu leisten, wie Sie es wünsche werden, und wie Wir alle, ohne Ausnahme, es wünschen (…).‘ Met deze herhaling van woorden (ob..., ob…) legde de keizer de nadruk op het feit dat het hem eigenlijk om het even is of de strijd lang duurt of niet, ja zelfs een bloedige expeditie deerde hem niet. Deze climax werd, zo meende de keizer, opnieuw niet alleen door hem gewenst, maar zonder uitzondering door de ganse bevolking. De noodzaak als volk gemeenschappelijk achter het leger te staan werd op deze wijze duidelijk door de keizer verwoord.

Wel meende de keizer in dezelfde rede, dat de ‘gemeinsame [want internationale, JV] Expedition’ de ‘gegenseitigen Friedens für die europäeischen Mächte werden möge’. Hij eindigde met de interessante paradox: ‘Was uns im Frieden nicht hat beschieden sein können, daβ ist nun vielleicht mit den Waffen in der Hand zu erreichen!‘ Pas met de wapens in handen zouden de Europese machten elkaar met andere woorden goed kunnen verstaan. Let wel: onder Duitse leiding. Er was in de retoriek van de keizer dus sprake van een op te dringen of zelfs af te dwingen verstandhouding, passend bij de rol die Duitsland in hoorde te nemen op het internationale toneel. Hij bevestigde dit denkbeeld in een rede op 24 oktober, toen de keizer bij de opening van het nieuwe gemeentehuis in Elberfeld sprak. Hij prees de handel en de industrie van de stad, die deze in de wereld roem bezorgden. Die wilde hij ’von Jahr zu Jahr mehren‘. Ergo: hij wilde de verkoop van producten in voornamelijk de overzeese afzetgebieden zoals China vergroten. ‘Daβ Mir Gott aber die Möglichkeit verleihen möge und die Kraft und die Fähigkeit, den dazu notwendigen Frieden zu erhalten und zu bewahren und, wenn es nötig ist, zu erzwingen, daβ sei Mein erstes Gebet an dieser Stelle.‘ Met veel pathos, let bijvoorbeeld op de drieslag Möglichkeit, Kraft und Fähigkeit, onderstreept de keizer hier dat hij zo nodig vrede wil afdwingen met geweld – een gedachte die trouwens wijdverbreid was: militaire kracht zou een zekerheid geven voor vrede.94

Staan we iets langer stil bij de gebruikte drieslag, dan blijkt pas hoe goed dit in het gehoor ligt en hoe sterk het pathos is. In het toen nog sterk gelovige Duitsland toonde deze uitspraak sterke gelijkenissen met het christelijke gebed ’Onze Vader‘, gebruikt in zowel de protestantse als katholieke gemeenschap. Hierin komt de frase ‘Denn dein ist das Reich, und die Kraft und die Herrlichkeit’ voor. Vooral ‘Kraft und die Fähigkeit’ en ‘Kraft und die Herrlichkeit’ zijn bijna identiek. Op deze wijze weet de keizer, waarschijnlijk onbewust, de retorische kracht die uit een relatief

94

(22)

21

simpel gebed blijkt, over te brengen naar zijn redes.95 Alleen met een eensgezinde Duitse bevolking die als één man het Duitse leger zou steunen, was dit leger instaat de Duitse (economische) internationale belangen te verdedigen.

Uit bovenstaande blijkt naast de retorisch sterke inzet van pathos vooral dat het de keizer ernst was de Chinese expeditie aan te grijpen de Duitse macht te vergroten. Hij wist daarbij echter dat het nog jaren zou duren voor Duitsland ook maar in de buurt van de Britse zeemacht zou komen. De relatie met Groot-Brittanië benaderde hij dan ook pragmatisch. Hoewel ook de meest heftige van bovenstaande redes en citaten doordrongen tot het buitenland, en vooral in de Eerste Wereldoorlog tegen de Duitsers ingezet zou worden bij geallieerde propaganda, alsof er met een barbaarse vijand van doen was, bleef de keizer benadrukken dat hij vrede met Groot-Brittannië nastreefde.96 Op 24 oktober sprak hij de hoop uit ‘in die weite Zukunft hinaus ein gemeinsames Streben auf dem offenen Weltmarkte für unsere beiden Völker gewährleisten im freundschaftlichen Wettkampfe, ohne Schärfe.‘ Dat Groot-Brittannië die markt juist niet wilde openen en totaal andere belangen nastreefde viel ook met zulke warme woorden lastig te verdoezelen. Het handelsakkoord van 16 oktober tussen Groot-Brittannië en Duitsland met betrekking tot China waar de keizer in deze rede op doelde, was dan ook vooral vanuit pragmatisme ingegeven. Het zogenaamde Jangtse-verdrag bevestigde het ‘open deur-principe’ en de territoriale integriteit van China alsook de gemeenschappelijke wil om gezamenlijk aspiraties van andere machten tegen te gaan. In de praktijk werd er aan het akkoord weinig navolging gegeven en nam het wederzijdse wantrouwen tussen de landen in het geheel niet af. 97

Bij deze overwegingen moet niet vergeten worden dat de keizers reden voor alles voor een binnenlands publiek bedoeld waren.98 Met een dergelijke vredelievende boodschap stootte hij de socialisten in het parlement niet tegen de borst. Zijn beleid gericht op vlootuitbreiding ondertussen maakte duidelijk dat er tussen woorden en daden een grote kloof lagen. De woorden waren een maskerade van het vlootuitbreidingsprogramma, waar de keizer op instigatie van zijn minister van

95

Reinhardt meent bij haar analyse naar de overtuigingskracht van de keizer duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen koele berekendheid en echte overtuiging. Dit lijkt me al te ambitieus: meer dan een inschatting van wat gemeend was en wat minder is ondoenlijk. De grens tussen beide is daarvoor vaak te dun. Reinhardt , ‘Wie ihr’s euch träumt‘, 17

96

Vooral de uitspraak, die in het volgende hoofdstuk besproken zal worden, ‘so möge der Name Deutscher in China auf 1000 Jahre durch euch in einer Weise bestätigt werden, daß es niemals wieder ein Chinese wagt, einen Deutschen scheel anzusehen!‘ werd door de geallieerden in de Eerste Wereldoorlog ingezet om de Duitsers als barbaren weg te zetten. Röhl, Wilhelm II., 1156-1159.

97

Duitsland wilde Groot-Brittannië ermee tegen Japan uitspelen, terwijl Groot-Brittannië op zijn beurt het keizerrijk tegen Rusland wilde opzetten. Gregor Schöllgen, Das Zeitalter des Imperialismus (München 1986) 62-63.

(23)

22

Marine Tirpitz ook zelf in was gaan geloven. Pas door een sterke uitbreiding van de marine zouden de Britten een meer verzoenende houding ten opzichte van Duitsland aannemen en zou er meer rekening met Duitsland gehouden worden.99 De uitbreiding van de marine werd door de keizer in zijn redes dan ook te vuur en te zwaard verdedigd.

2.1

De keizers favoriete speeltje: de marine

In zijn beeldspraak is te zien dat de keizer Weltmacht vooral dacht te kunnen bereiken via de marine, ook al bleek dit soms slechts impliciet. Toen hij op 6 augustus bijvoorbeeld in Bielefeld zijn gehoor aan de succesvolle China-expeditie herinnerde, stelde hij overdrachtelijk dat duidelijk moest worden ‘daß der Arm des deutschen Kaisers auch bis in die entferntesten Teil der Welt reicht’ Hierbij moest niet zozeer aan het leger gedacht worden, dit streven was slechts te bereiken via de marine. De nieuwe Weltpolitik en het Marineprogramma waren voor de keizer twee zijden van dezelfde medaille: het een kon niet zonder het ander bestaan. Weliswaar liet de keizer de richting van de buitenlandse politiek ten tijde van Von Bülows kanselierschap (oktober 1900-1909) voornamelijk aan anderen, op deze twee zaken hield hij aanzienlijke invloed.100

Van jongs af was Wilhelm II bezeten van scheepvaart en de marine. Als keizer liet hij een gigantisch zeewaardig jacht bouwen, de Hohenzoller, waar hij regelmatig cruises mee maakte. Zijn liefde voor de marine was al bij aanvang van zijn keizerschap in 1888 intens en dit zou tot zijn aftreden zo blijven. Het doet biograaf Lamar Cecil opmerken dat Wilhelms voorkeur voor de marine de enige constante was in zijn leven, het enige onderwerp waar hij immer standvastig bleef.101 Hij zag dit zeker ook als symbool voor de rijkseenheid. De matrozen en officieren kwamen uit alle lagen van de bevolking, binnen de marine was je niet langer Pruisisch, Saksisch of Beiers, alleen nog Duits.102

De keizer zag, zeker na ernstige crises met Groot-Brittannië zoals die rond het Kruger-telegram in 1895, een sterke marine als onontbeerlijk voor de machtspositie van Duitsland. Zonder vertraging zette hij in op een programma van versnelde vlootuitbreiding van een gigantische dimensie. Volgens hem was dit zowel een noodzakelijke correctie van Duitslands status in de wereld als van zijn eigen status: hij haatte het een ‘quantité négligeable’ te zijn.103 Sterker nog dan een sterk leger, werd de kracht van de marine op deze wijze voor hem een prestigekwestie. De emotionele toestand van de

99

Ivo Nikolai Lambi, The navy and German power politics, 1862-1914 (Londen 1984) 86. 100

Mommsen, War der Kaiser an allem Schuld?, 100.

101

Cecil, Wilhelm II., 293 102 Herre, Kaiser Wilhelm II., 202. 103

(24)

23

keizer bevond zich bij dit thema constant tussen eerzucht, jaloezie en wantrouwen – wat tot veel pathos in zijn redes leidde.104

Wilhelm maakte geen geheim van zijn ambities wat de uitbreiding van de marine betreft. Op 1 januari 1900 sprak hij: ‘Und wie mein Groβvater für sein Landheer, so werde auch Ich für Meine Marine unbeirrt in gleicher Weise das werk der Reorganisation fort- und durchführen, damit auch sie gleichberechtigt an der Seite Meiner Streitkräfte zu Lande stehen möge (…).‘ Hiertoe vormde hij in de jaren voor 1900 de organisatie- en commandostructuur van de marine om naar die van het leger, via een opdeling in instanties (Immediatbehörden) die rechtstreekse verantwoording aan hem schuldig waren – zoals ook bij het leger reeds het geval was. Zichzelf promoveerde hij tot admiraal. Het effect was, volgens Berghahns kernachtige omschrijving, dat hij de marine uit de ‘gevarenzone’ van de parlementaire invloed wist te halen: hij schiep ‘einen absolutistischen “gegenzeichnungsfreien” Raum’, waarin alleen hijzelf het bevel voerde.105

Varend op de golven van anti-Britse gevoelens in de nasleep van het Kruger-telegram, had Wilhelm in april 1896 buiten medeweten van zijn kanselier orders uitgevaardigd om het volk warm te maken voor een marine-uitbreiding. Ze kwamen neer op enerzijds educatie en instructie van brede delen van de bevolking over nut en noodzaak van zo’n uitbreiding en anderzijds op het aanjagen van het enthousiasme daarover. De keizer zette de contouren uiteen van een propagandacampagne, die maatregelen voorstond uiteenlopend van het geven van lezingen over de marine tot aan het aanmoedigen van industriëlen om hun werknemers warm te maken op parlementskandidaten te stemmen die zich goed met de keizers plannen konden verstaan.106

In zijn redes uit 1900 wees Wilhelm meermaals op de noodzaak van een sterke marine en uitbreiding van de vloot, onder andere bij de opening van het Elbe-Trave-kanaal op 16 juni: ‘Für eine Seestadt kann ein Kaiser nur dann den Schutz übernehmen, wenn er ihre Flagge, sei es die lübische, sei es die hamburgische, sei es die bremische, sei es die preußische, bis in die entferntesten Fernen der Welt durch seine Kanonen schützen kann.‘ Met de herhaling van de woorden ‘sei es’ gaf de keizer aan dat alle Duitse steden, ja zelfs het hele land profiteerde van een sterker Duitsland op het water. Het volk zou zich dan ook gezamenlijk achter de uitbreiding van marine moeten scharen.

In het aangrijpen van een economisch en binnenlands thema als de opening van een kanaal om de uitbreiding van de marine te verdedigen en promoten zag de keizer geen enkele onlogica. Voor hem vloeien beide zaken in elkaar over: ‘Möge es uns denn vergönnt sein, durch den Ausbau

104

Franke, Die Randbemerkungen Wilhelms II., 47 en 96. 105

Volker R. Berghahn, Der Tirpitz-Plan. Genesis und Verfall einer innenpolitischen Krisenstrategie unter Wilhelm II. (Düsseldorf 1971) 45.

(25)

24

unserer Flotte nach auβen den Frieden mit erhalten zu können, und möge es uns gelingen, durch den Ausbau unserer Kanäle im Innern die Erleichterung des Verkehrs zu erreichen, deren wie bedürfen!‘ Hóe deze twee zaken samenhangen maakte hij echter niet duidelijk: ze wezen er slechts op dat de keizer ‘water‘ in de breedste zin van het woord belangrijk vindt, zowel als dat hij te pas en te onpas bereid was voor de vlootuitbreiding op de bres te gaan staan – precies zoals hij zich voorgenomen had.107

Retorisch is het bovenstaande voorbeeld nog gematigd te noemen. Anders is dit in zijn rede op 3 juli aan prins Rupprecht van Bayern, waarin hij deze verzocht hem te steunen in zijn expeditie tegen China.108 In zijn algemeenheid is te zeggen dat vanaf deze rede, daags na de bevestiging van de dood van de Duitse gezant in China, Wilhelms redes feller werden, vooral ook wat betreft nut en noodzaak van een sterke marine. Wilhelm stelde hier ‘wie Mächtig der Wellenschlag des Ozeans an unseres Volkes Tore kloppt, und es zwingt, als ein großeres Volk seinen Platz in der Welt zu behaupten, mit einem Wort: zur Weltpolitik.’ De beeldspraak in deze zin is overtuigend: de machtige zee klopte op de Duitse deur – niet ‘opendoen’, waarmee hij op investeren in een sterke marine doelde, was in deze metafoor niet eens een optie.

Uit de toelichting die volgde op het geschetste belang van de oceaan, blijkt dat de keizer op dit vlak de grandeur van Duitsland zowel als van zichzelf in het geding zag: ‘Aber der Ozean beweist auch, daß (…) ohne Deutschland und ohne den deutschen Kaiser keine große Entscheidung mehr fallen darf’. Let op het woord ‘beweist’ – de keizer wilde met logos zijn marineproject verdedigen en rechtvaardigen, nog voor de strijd tegen de Chinezen ten einde of zelfs maar begonnen was. Niet alleen liep de keizer zo op een voor Duitsland succesvolle afloop vooruit, waarmee hij hoop en vertrouwen gaf aan zijn volk, vooral wilde hij hiermee tonen dat Duitsland slechts via de marine een woordje mee begon te praten met de grootste macht van dat moment: Groot-Brittannië. In werkelijkheid was dit bewijs er niet: de Britten waren niet genegen Duitsland veel ruimte op het internationale toneel te verschaffen. De uitbreiding van Duitslands vloot sterkte het land hierin. Duitsland was een potentieel gevaar.

De keizer had de hoop het volk via zijn marinepolitiek alsook Weltpolitik tot een volksgemeenschap te smeden, waaraan partijgeschillen ondergeschikt zouden zijn.109 Hij pikte maar al te graag signalen op als zou ‘zijn’ project, de uitbreiding van de vloot, grote steun vinden onder het volk. Bij de

107

Wittenauer wijst op de ‘bijzonder affiniteit’ die er toentertijd met water zou bestaan: het gold als belangrijk natuurgeneesmiddel en er zou zelfs een cultus om het water hebben bestaan. Wittenauer, Im Dienste der Macht, 278.

108

Deze steun was noodzakelijk, omdat het Beierse leger in vredestijd onder het opperbevel van de koning van Beieren viel. Herre, Kaiser Wilhelm II., 131-32.

109

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In een politieke werkelijkheid die zich verder ont- wikkelt in de richting die de Tweede Kamer na het Oekraïne-referendum insloeg, met het volk als God en het referendum als

Sein Tod wäscht unsre Sünden ab, er starb für unser Heil.. So wird am Ende, durch sein Blut, der Himmel uns zuteil, der Himmel

Aus der Gnade neu geboren, liegt mein Leben neu vor mir, lieber Herr, ich will dir folgen, alle Weisheit liegt in dir.. Wenn ich deine Schöpfung sehe, staune ich an

Doch hier im Raum, da ist ein lieber Herr, gnädig, vergebend, ein Freund, der dich kennt.. Hier im Raum ist auch unser Erlöser, der uns umarmt, wenn wir am

Heiden verzagen, Königreiche fallen, seine Stimme klingt, das Erdreich vergeht.. Der Herr Zebaoth ist

Lehr mich dich zu ehren, mich verneigen, Herr, hast die Schuld vergeben, Dir sei Preis und Ehr.. Du beschützt mich Vater, hältst mich in der Hand, Du schenkst mir Bewahrung,

In „Der Fuchs und die Trauben“ lässt er den kleinen Fuchs, der trotz seiner Mühen die Trauben am Weinstock nicht erreichen kann, weil sie zu hoch hängen, sagen

Klicken Sie einfach www.futurestep.de an, und Sie werden staunen, wie vielfältig die Möglichkeiten einer konsequenten und individuellen Karriereberatung sein können.. Sobald Sie