• No results found

Keuze voor een supermarkt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Keuze voor een supermarkt"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A ugustus 2006 

Keuze voor een supermarkt 

W aarop baseert de Nederlandse supermark tco nsument 

de keuze voor een supermarkt? 

De ultieme keuze 

(2)
(3)

Keuze voor een supermarkt 

(4)
(5)

Voorw oord 

Voor u ligt het verslag van mijn afstudeerproject, dat uitgevoerd is aan de Faculteit der  Economische  Wetenschappen  aan  de  Rijksuniversiteit  Groningen.  Het  onderwerp  van  deze  scriptie  is  het  achterhalen  van  de  redenen  waarop  de  Nederlandse  supermarkt  consument kiest voor een bepaalde supermarkt. 

De  prijzenoorlog  in  de  supermarkten  en  de  toename  van  grotere  supermarkten  in  Nederland  hebben  mij  op  het  idee  gebracht  om  deze  richting  op  te  gaan  met  mijn  afstuderen.  In  overleg  met  mijn  begeleider  dr.  J.E.M.  van  Nierop  heeft  de  afstudeeropdracht  steeds  meer  vorm  gekregen.  In  deze  scriptie  is  onderzoek  gedaan  naar  de  redenen  waarop  de  Nederlandse  consument  de  keuze  voor  een  supermarkt  bepaalt.  Na  het  inlezen  in  het  onderwerp,  het  nodige  brainstormen,  uitproberen  en  verbeteren is de definitieve centrale vraag geformuleerd met de deelvragen. Ik verwacht  dat de resultaten van dit onderzoek meer duidelijkheid voor supermarkten geven waarop  de consument de supermarktkeuze baseert. 

Ik wil hierbij Erjen van Nierop bedanken voor de begeleiding die hij heeft gegeven bij het  verloop  van  het  proces.  Tevens  wil  ik  mijn  ouders  bedanken  voor  de  financiële  en  mentale  steun  gedurende  mijn  studielooptijd.  Verder  gaat  mijn  dank  uit  naar  Daniëlle  Krijt, voor haar ideeën, aanmoedigingen, steun en toeverlaat. Daarnaast wil ik ook mijn  dank betuigen aan iedereen die de online vragenlijst heeft ingevuld. Zonder hun hulp heb  ik dit onderzoek nooit kunnen doen. 

Groningen, mei 2006, 

(6)

Samenvatting 

Het doel van dit onderzoek is om te begrijpen hoe Nederlandse supermarktconsumenten  preferenties  ontwikkelen  voor  een  bepaalde  supermarkt(keten).  Er  is  onderzocht  welke  factoren  van  invloed  zijn  op  de  keuze  voor  een  supermarkt(keten).  113  consumenten  hebben  de  online  enquête  ingevuld.  Ze  moesten  een  aantal  persoonlijke  vragen  beantwoorden  en  vervolgens  16  geschetste  supermarkten  een  normering  geven,  weergegeven volgens de full­profile conjoint analyse methode. 

De  grootte  van  het  assortiment,  de  reistijd/reisafstand  en  de  merknaam  hebben  significante  invloed  op  de  waarderingscore  voor  een  supermarkt  en  dus  op  de  winkelkeuze. De factoren zijn gerangschikt van de meeste invloed naar de minste op de  supermarktkeuze. 

Summary 

The  objective  of  this  study  was  to  understand  how  the  Dutch  supermarket  consumer  develop preferences towards a specific supermarket(chain). This study investigated which  factors  are  influencing  the  choice  for  a  supermarket(chain).  113  consumers  filled  in  an  online questionnaire. First they had to answer a few personal questions. Second they had  to norm 16 sketched supermarkets, shown according to the full­profile conjoint analyses  method. 

(7)

I nhoudsopgave 

Hoofdstuk 1  I nleiding __________________________________________  7  1.1  Inleiding  _____________________________________________________  7  1.2  Aanleiding ____________________________________________________  7  1.3  Probleemstelling  ______________________________________________  10  1.4  Opbouw van het verslag  ________________________________________  11 

Hoofdstuk 2  Theoretische onderbouw ing  __________________________  12 

(8)

Hoofdstuk 5  Conclusie en discussie_______________________________  45  5.1  Inleiding  ____________________________________________________  45  5.2  Analyse van de hypothesen ______________________________________  45  5.3  Beantwoording deelvragen  ______________________________________  48  5.4  Conclusie additionele toets  ______________________________________  49  5.5  Algemene conclusie ____________________________________________  50  Hoofdstuk 6  A anbevelingen voor vervolgonderzoek __________________  51  6.1  Inleiding  ____________________________________________________  51  6.2  Steekproefmethode ____________________________________________  51  6.2  Superattribuut ________________________________________________  51  Referenties  __  _______________________________________________  52  Bijlagen  __________________________________________________ 

Bijlage 1  Vragenlijst ________________________________________________  A 

(9)

Hoofdstuk 1 

I nleiding 

1.1  I nleiding 

In  dit hoofdstuk  zal  de aanleiding  voor het  onderzoek  worden  weergegeven. Vervolgens  zal in paragraaf 1.3 de probleemstelling van het onderzoek aan bod komen. In de laatste  paragraaf van het hoofdstuk zal de opbouw van het verslag worden besproken. 

1.2  A anleiding 

Ten  grondslag  van  de  aanleiding  van  dit  onderzoek  liggen  twee  trends  in  de  supermarktenwereld,  namelijk  de  toename  van  het  aantal  grotere  supermarkten  en  de  prijzenoorlog. 

Toename grotere supermarkten 

In  de afgelopen  jaren  hebben  de  grotere supermarkten  marktaandeel  gewonnen  van de  supermarkten  om  de  hoek,  de  speciaalzaken  en  de  individuele  retailers.  Volgens  ACNielsen  is  het  aantal  gespecialiseerde  retailers  (supermarkten  in  het  bijzonder)  afgenomen  van  6.599  in  1994  tot  5.229  in  2001.  In  tegenstelling  tot  andere  Europese  landen  is  het  aantal  grote  supermarkten  nog  steeds  relatief  laag,  maar  er  is  een  groei  van  grotere  supermarkten  waar  te  nemen  en  naar  verwachting  zal  deze  trend  zich  voortzetten.  Toenemende  tijdsdruk,  werkende  vrouwen,  dubbele  inkomens  en  openingstijden  hebben  een  impact  op  de  manier  van  winkelen.  De  spaarzame  tijd  die  over  is  moet  zo  efficiënt  mogelijk  worden  benut.  Vooral  na  de  liberalisering  van  de  openingstijden  in  1996  maken  de  consumenten  gebruik  van  de  extra  winkeluren  bij  grotere supermarkten (Snijders en van der Velden, 2002). 

Definitie supermarkt 

Onder de term ‘supermarkten’ worden alle winkels verstaan die bij het CBS geregistreerd  staan  onder  de  SBI­code  5211.  Hieronder  vallen  winkels  die  voldoen  aan  de  volgende  eisen: 

§  voedings­  en  genotmiddelen  (groep  522)  hebben  een  omzetaandeel  van  50%  of 

meer; 

§  geen  enkele  (sub)klasse  van  de  groep  522  heeft  een  omzetaandeel  van  50%  of 

meer; 

§  voedings­ en genotmiddelen behoren tot 5 of meer (sub)klassen van de groep 522 

en minimaal 5 daarvan maken 5% of meer van de omzet uit 1 . 

(10)

De  winkels  in  diepvriesartikelen  algemeen  assortiment  (52274)  worden  niet  tot  de  branche  gerekend.  Ook  de groothandels  (onder  andere  Sligro  en  Makro)  worden  niet  in  dit onderzoek meegenomen aangezien alleen bedrijven daar boodschappen mogen doen,  vanwege de belasting toegevoegde waarde (BTW). 

Bestedingen bij de supermarkten 

In 2003 is er bij supermarkten in Nederland aan het totale supermarktassortiment € 25,7  miljard  (inclusief  BTW)  besteed.  Dit  bedrag  is  onder  te  verdelen  in  €  14,6  miljard  aan  voedingsmiddelen,  €  7,7  miljard  aan  genotmiddelen  en  €  3,5  miljard  aan  non­  foodproducten. Aan  voedings­  en  genotmiddelen  werd  in  Nederland in  totaal  bijna €  32  miljard  besteed.  Bijna  70%  hiervan  (ruim  €  22  miljard)  kwam  voor  rekening  van  de  supermarkten.  Per  huishouden  werd  aan  deze  producten  €  3.152  in  de  supermarkt  uitgegeven.  De  non­foodproducten  vormen  met  €  3,5  miljard  duidelijk  een  kleiner  onderdeel van het supermarktassortiment. Hieraan werd per huishouden in 2003 € 490,­  in  de  supermarkt  besteed,  met  name  aan  drogisterijartikelen,  papierwaren  en  was­  en  reinigingsmiddelen (HBD, 2004). 

Aantal supermarkten 

Het CBS telde in 2003 ruim 3.000 supermarktondernemers die samen ruim 6.600 winkels  exploiteren. De grootste ketens in de branche zijn Albert Heijn, Aldi, C1000 en Super de  Boer.  Het  aantal  winkels  is  sinds  2000  met  5%  afgenomen  (tabel  2.1).  Dit  duidt  op  schaalvergroting in de branche (HBD, 2004).  Tabel 2.1 Aantal ondernemingen en vestigingen  2000  2001  2002  2003  Aantal ondernemingen  3.574  3.438  3.083  3.089  Aantal winkels  6.971  6.954  6.716  6.639  Gemiddelde winkelvloeroppervlakte 

Supermarkten  komen  relatief  veel  voor  onder de verspreide bewinkeling (supermarkten  zijn  niet  vaak  gevestigd  naast  andere  winkels).  Een  derde  van  de  supermarkten  is  gevestigd  in  hoofdwinkelcentra.  Uit  tabel  2.2  is  op  te  maken  dat  de  gemiddelde 

(11)

Tabel 2.2 Verdeling aantal winkels en gemiddelde winkelvloeroppervlakte naar type locatie  Aantal winkels  Gemiddelde  winkelvloeroppervlakte  Verspreide bewinkeling  35%  363 m 2  Grootschalige concentratie  1%  2.066 m 2  Ondersteunende winkelcentra  31%  592 m 2  Hoofdwinkelcentra  33%  660 m 2  Totaal  100%   542 m 2  Marktaandelen supermarktketens Nederland 

In  figuur  2.1  zijn  de  marktaandelen  van  de  verschillende  winkelketens  in  Nederland  opgenomen.  Albert  Heijn  is  nog  steeds,  ondanks  de  prijzenoorlog,  het  concern  met  het  hoogste  marktaandeel,  gevolgd  door  de  Superunie.  De  prijsdiscounters  (Aldi,  Lidl  en  Jumbo) hebben relatief gezien een klein marktaandeel. 

Percentage marktaandeel supermarkten NL 

26.7  23  19  15.6  7.5  5.5  2.7 

Albert Heijn  Superunie (excl Jumbo)  Laurus  C1000  Aldi  Lidl  Jumbo  Figuur 2.1 Marktaandelen supermarkten in Nederland 2005 

(12)

Prijzenoorlog 

Een  andere  trend  in  de  Nederlandse  supermarktwereld  is  de  prijzenoorlog.  Deze  prijzenoorlog  is  begonnen  in  oktober  2003.  De  grondredenen  voor  de  prijzenoorlog  zijn  gelegen in  de  groei  van  service  en  de harde  kortingen in  de  winkelketens, zoals Aldi en  Lidl  en  het  afnemende  marktaandeel  van  de  full­service  supermarkten,  zoals  de  Albert  Heijn en de Super de Boer (Joppen, 2005). 

Door  de trend van het toenemende aantal  grotere  supermarkten  en  door  het  begin  van  de  prijzenoorlog  is  het  interessant  om  te  weten  welke  factoren  invloed  hebben  op  de  keuze voor een bepaalde supermarkt. Davies (1992) toont middels empirische resultaten  uit  1983  en  1990  onder  verscheidene  supermarkten  aan,  dat  de  bepalende  winkelattributen  (factoren  in  dit  onderzoek  genoemd)  veranderen  naarmate  de  tijd  vordert.  Dit  heeft  te  maken  met  het  feit  dat  de  supermarktbezoekers  ook  een  veranderende natuur hebben op het gebied van behoeften en motivaties en dus moeten  er herhalende onderzoeken gedaan worden om de attributen te bepalen. 

1.3  P robleemstelling 

Als  de  theorie  van  de  Leeuw  (2001)  wordt  gevolgd  is  dit  onderzoek  een  klassieke  onderzoeksvariant.  In  de  onderzoeksprobleemstelling  worden  de  doelstelling  en  de  vraagstelling hieronder beschreven. 

Doelstelling 

(13)

Naar aanleiding van de centrale vraag zijn de volgende deelvragen opgesteld: 

1  Welke  factoren  zijn  voor  de  Nederlandse  supermarktconsument  van  belang  voor 

de keuze voor een bepaalde supermarkt(keten)? 

2  Hoe  belangrijk  vindt  de Nederlandse  supermarktconsument  deze  factoren  en  wat 

is de invloed van deze factoren op de consumentpreferentie? 

3  Hoe  verhouden  deze  ladingen  zich  tussen  de  verschillende 

supermarkt(en)(ketens)? 

4  Hoe zijn de Nederlandse supermarktconsumenten te segmenteren? 

1.4  Opbouw  van het verslag 

(14)

Hoofdstuk 2 

Theoretische onderbouw ing 

2.1  I nleiding 

Het  gedrag  van  huishoudens  om  boodschappen  te  doen  bij  een  supermarkt  is  een  driedelig  beslissingsproces.  Allereerst  het  besluit  wanneer  er  naar  de  winkel  wordt  gegaan, ten  tweede  de keuze  van  de  winkel  en  ten  derde  het  bedrag  dat  bij  de  winkel  wordt uitgegeven. Er is een correlatie tussen de keuze voor de winkel en het bedrag dat  bij deze winkel wordt uitgegeven, want de prijsstrategieën van de supermarkten hoeven  niet  gelijk  te  zijn.  Ook  worden  veel  impulsaankopen  in  de  winkel  zelf  gedaan,  door  displays en aanbiedingen. Frequente winkelaars neigen meer te switchen, mogelijk om te  profiteren  van  de  prijsaanbiedingen  (Popkowski  Leszczyc  et  al.,  2000).  In  dit  onderzoek  wordt de winkelkeuze geanalyseerd. 

Bell et al. (1998) ontwikkelen een nieuw econometrisch winkelkeuzemodel op individueel  huishoudenniveau. Zij gaan ervan uit dat de winkelkeuze gebaseerd is op zowel vaste als  variabele  kosten.  Om  de  vaste  kosten  (categorieonafhankelijk)  te  specificeren,  kwantificeren zij de reiskosten van de individuele huishoudens voor elke keuzeoptie van  de  winkel  en  de  intrinsieke  huishoudenloyaliteit  ten  opzichte  van  de  verschillende  winkels. De variabele kosten (categoriespecifieke winkelloyaliteit) omvatten de verwachte  uitgaven  bij  een  specifieke  winkel. De  uitgaven  bij  een  specifieke  winkel  hangen  af  van  de boodschappenlijst van de consument en wat zij bij elke winkel aan kosten kwijt zijn.  De kosten van het winkelen zijn gemodelleerd en de winkel met de laagste totale kosten  is  de  winkel  waar  de  consument  de  boodschappen  doet.  Categorieonafhankelijke  winkelloyaliteit  van  een  huishouden  is  de  preferentiegewoonte  voor  een  winkel,  onafhankelijk van de boodschappenlijst. 

Voor  het  bepalen  van  welke  type  consumenten  (gedefinieerd  door  middel  van  demografische  factoren  en  winkelgedrag)  de  voorkeur  geven  aan  de  verschillende  winkels  (gedefinieerd  door  middel  van  de  positionering  en  prijsstrategie)  wordt  gebruik  gemaakt van latent class analyses. Verder hebben zij parameters geschat om de drempel  voor  het  aantal  aan  te  schaffen  producten  te  bepalen,  wat  gebruikt  kan  worden  om  de  relatieve concurrentie tussen twee gegeven winkels te meten. Het idee hierachter is dat  er  een  drempel  voor  het  aantal  producten  bestaat,  waarboven  de  ene  winkel  wordt  geprefereerd boven de andere en visa versa. 

(15)

meer consumenten aan die heel veel boodschappen tegelijkertijd doen. Winkels met het  beleid  HILO  worden  meer  bezocht  door  consumenten  die  minder  boodschappen  in  één  keer doen (Bell en Lattin, 1998; Kenhove et al. 1999). 

Aan de hand van het artikel van Bell et al. (1998) worden de factoren die van invloed zijn  op  de  winkelkeuze  onderverdeeld  in  vaste  en  variabele  kosten  voor  het  winkelen.  Een  algemene  theorie  over  de  supermarktkeuze  wordt  in  paragraaf  2.2  weergegeven.  Vervolgens  worden  in  paragraaf  2.3  de  vaste  winkelkosten  besproken.  De  variabele  winkelkosten  worden  in  paragraaf  2.4  behandeld.  In  paragraaf  2.5  komen  de  overige  factoren  voor  de  supermarktkeuze  aan  bod.  In  de  zesde  paragraaf  wordt  de  supermarkttevredenheid  behandeld.  In  de  zevende  paragraaf  wordt  een  onderzoek,  gedaan  door  het  Centraal  Bureau  Levensmiddelenhandel  (CBL),  geanalyseerd.  In  paragraaf  2.8  komen  de demografische  factoren  aan  bod.  Het  conceptueel  model  wordt  weergegeven  en  geanalyseerd  in  de  negende  paragraaf.  Als  slot  van  dit  hoofdstuk  worden de hypothesen afgeleid uit de theorie en het conceptuele model. 

2.2  Supermarktkeuze 

Kenhove et al. (1999) geven in hun artikel aan dat de keuze voor een supermarkt en de  belangrijkheid  van  de  attributen  allereerst  afhangt  van  de  situatie  waarin  de  boodschapper zich bevindt. 

Heeft  de  boodschapper  heel  veel  haast,  dan  zijn  de  nabijheid  van  de  winkel,  snelle  service  en  beschikbaarheid  van  de  producten  erg  belangrijk.  De  prijs,  service,  keuzemogelijkheden,  nieuwtjes  en  zelfs  de  kwaliteit  zijn  dan  van  ondergeschikt  belang.  Als  er grote  hoeveelheden  boodschappen in  één  keer  worden  gedaan zijn  een lage  prijs  en voldoende producten in voorraad cruciaal. Als er materiaal voor een moeilijk product  moet  worden  gekocht, wordt  er van  de winkel verwacht  dat  er  goede service is, er  een  groot  assortiment  wordt  gevoerd  en  dat  de producten een hele  goede kwaliteit  hebben.  Voor normale aankopen wordt er gewicht gehangen aan de nabijheid van de winkel, lage  prijzen  en  voldoende  voorraden.  Wanneer  een  winkel  wordt  bezocht  om  ideeën  op  te  doen,  wordt  er  waarde  gehecht  aan  de  service,  breedte  van  het  assortiment  en  aan  nieuwtjes.  In  een  later  stadium  wordt  door  de  consument  een  elegant  interieurdesign  gewaardeerd. 

Afstand,  prijs,  service  en  verscheidenheid  aan  productopties  worden  vaker  belangrijk  gevonden  dan  de  snelheid  en  productinnovaties.  De  belangrijkste  keuzefactoren  zijn  genoeg voorraden en de kwaliteit van de producten. 

(16)

2.3  Vaste w inkelkosten 

Onder de vaste winkelkosten worden alle kosten verstaan die te maken hebben met het  reizen  van  en  naar  de  supermarkt  en  loyaliteit  van  de  huishoudens  met  de  supermarkt(keten). 

Locatie supermarkt nabij huis of werk 

Rust en Donthu (1995) geven in hun onderzoek aan dat er geen geschikt model gemaakt  kan worden om de winkelkeuze te voorspellen. Er zijn hiervoor een drietal redenen. Ten  eerste  zijn  er  een  aantal  variabelen  die  heel  erg  moeilijk  te  meten  zijn.  Ten  tweede  kunnen  er  variabelen  zijn,  die  niet  zijn  geïdentificeerd  en  niet  opgenomen  zijn  in  het  concept van de onderzoeker. Als derde is het niet aan te raden om alle factoren die van  invloed zijn op de winkelkeuze mee te nemen in het model, vanwege het feit dat dan de  parameters  instabiel  worden  en  de  voorspelnauwkeurigheid  afneemt.  Rust  en  Donthu  (1995)  laten  zien  dat  het  voorspellen  van  de  fout  van  het  verkeerd  bepalen  van  de  geografische locatie de voorspelfout merkbaar kan reduceren. Brooks et al. (2004) geven  aan  dat  de  locatie  van  de  winkel  één  van  de  meest  kritieke  factoren  is,  waarop  consumenten  de  supermarktkeuze  baseren.  Consumenten  geven  de  voorkeur  aan  winkels die dichter bij elkaar liggen maar op een verdere afstand van het beginpunt (huis  of  werk), boven  winkels  die verder  van  elkaar  af  liggen maar  dichter  bij  het  beginpunt.  Hierbij  is  de  totale  af  te  leggen  afstand  gelijk  van  beide  routes.  Een  voorbeeld  is  te  vinden in figuur 2.1. 

Figuur 2.1 Hypothetische markt 

(17)

Totaal behoefte consument / Winkelend gemak 

Volgens Ferguson (1996) voldoen de supermarkten nu beter aan de totaalbehoeften van  de  consument  dan  in  de  jaren  zeventig  het  geval  was.  De  consument  wil  voor  de  dagelijkse  boodschappen  slechts  één  winkel  bezoeken  in  plaats  van  meerdere.  Dun  en  Bradstreet publications corp. (2001) geven aan dat al in 1969 de trend was ingezet van  het  ‘shop­hopping’  naar  het  ‘one­stop  shopping’.  In  1968  was  32  procent  selfservice  winkels  die  62%  van  de  supermarktconsumenten  voorzien.  De  groei  van  het  aantal  winkelcentra  is  erg  groot  en  zal  naar  verwachting  verder  stijgen  (Dun  en  Bradstreet  publications  corp.,  2001).  Arentze  et  al.  (2005)  gaan  nog  een  stap  verder.  In  dit  onderzoek  wordt  geconcludeerd  dat  de  locatie  en  de  grootte  van  winkelcentra  een  significante invloed hebben op de keuze voor het winkelcentrum, afhankelijk van het doel  van  een  bezoek.  Ook  heeft  het  onderzoek  uitgewezen  dat  verwachte  doelspecifieke  behoeften  voor  winkellocaties  bestaan  en  dat  er  een  zogenoemde  ‘gezamenlijke  aantrekkelijkheid’  is.  De  gezamenlijke  aantrekkelijkheid  houdt  in,  hoe  aantrekkelijk  alle  winkels tezamen voor de consument zijn. 

Verscheidenheid assortiment / winkelpresentatie 

Hoch et al. (1999) geven aan dat de verscheidenheid van het assortiment na locatie en  prijs  een  belangrijk  beslissingspunt  voor  de  consument  is  om  de  winkelkeuze  op  te  baseren.  Vooral  de  informatiestructuur  van  elk  assortiment  (niveau  van  de  attributen  verschilt tussen de producten) heeft een grote impact op de manier hoe de consument de  verscheidenheid  aan  producten  ervaart.  De  locale  informatiestructuren  hebben  meer  invloed  op  de  winkelkeuze  dan  niet­lokale  informatiestructuren.  Dit  betekent  in  andere  woorden  dat  de nabijheid  van  de  supermarkt  en  de informatie  over  aanbiedingen  in  de  nabijgelegen winkel belangrijk is. 

De organisatie van de tentoonstelling van de producten (winkellay­out) kan of het gevoel  aan  variëteit  vergroten  of  verkleinen.  Wanneer  mensen  analytisch  beredeneren,  dan  geeft het georganiseerd tonen van de producten een groter gevoel aan verscheidenheid.  Wanneer  de  informatieverwerking  holistisch  is,  dan  wordt  het  willekeurig  tonen  van  de  producten  als  meer  gevarieerd  ervaren.  De  meeste  personen  redeneren  analytisch,  dus  kunnen de producten het beste georganiseerd worden getoond. 

Zowel het gevoel van verscheidenheid als de drang naar georganiseerdheid verklaren de  tevredenheid en de winkelkeuze. Mensen zijn meer tevreden met en het is aannemelijker  dat  ze  kiezen  voor  winkels  die  assortimenten  voeren  die  ervaren  worden  als  het  aanbieden van veel variëteit en die georganiseerd zijn tentoongesteld, in plaats van een  willekeurige volgorde. 

(18)

voor  een  winkel  kan  bepalen  en  dat  de grootte  van  het  assortiment  steeds  belangrijker  wordt, naar mate het aantal producten dat wordt aangeboden, groeit. Ook is de variëteit  een  belangrijke  bepalende  variabele  voor  de tevredenheid  en  de  verkopen.  Van  Herpen  en Pieters (2002) concluderen in hun studie dat de grootte van het assortiment mogelijk  een niet zo goede verklarende factor is voor de ervaren assortimentverscheidenheid. 

2.4  Variabele w inkelkosten 

De  variabele  kosten  omvatten  alle  factoren  die  te  maken  hebben  met  de  verwachte  uitgaven bij een specifieke supermarkt(keten). 

Prijs 

Volgens  Volle  (2001)  is  er  op  korte  termijn  een  zwak  significant  effect  van  winkelprijspromoties op de winkelkeuze. De winkelkeuze is voornamelijk afhankelijk van  de winkelloyaliteit. 

Er is volgens Tang et al. (2001) geen dominante prijsstrategie voor een supermarkt. Een  supermarkt dat het principe ‘every day low prices’ hanteert wordt niet gedomineerd door 

een  supermarkt  die  aan  prijspromoties  doet,  in  consumentaantallen  of 

consumentinkomsten.  Een  reden  hiervoor  kan  zijn  dat  de  verschillende  soorten  supermarkten  verschillende  type  mensen  aantrekt.  Lal  en  Rao  (1997)  beweren  dat  supermarkten  met  het  beleid van  EDLP  en  HILO  concurreren  voor  dezelfde  consument.  Zij  doen  een  voorstel  voor  een  alternatieve  segmentatiestructuur,  waar  ‘inter­format’  concurrentie  (HILO  versus  EDLP)  bestaat  voor  sommige  consumenten  en  dat  ‘intra­  format  concurrentie  (HILO  versus  HILO  en  EDLP  versus  EDLP)  bestaat  voor  andere  consumenten. Relatief  stabiele  demografische  trends  (onder  andere inkomen  en  grootte  van het gezin) zijn goede variabelen om de consumenten te segmenteren. De keuze voor  een  supermarktenbeleid  (HILO  of  EDLP)  zal  hierdoor  ook  relatief  stabiel  zijn  voor  veel  supermarktconsumenten. 

(19)

van de factoren die van belang zijn voor de winkelkeuze. Rao en Syam (2001) hebben in  hun  artikel  onderzocht  hoe  retailers,  supermarkten  in  het  bijzonder,  prijspromoties  communiceren naar de consument en waarom de supermarkten de prijzen verlagen van  ongeadverteerde  producten.  Zij  concludeerden  dat  supermarkten  een  gevarieerd  strategiebeleid  voeren  voor  het  adverteren  van  producten.  Ook  concludeerden  zij  dat  supermarkten prijskortingen geven op ongeadverteerde producten. Consumenten hebben  rationele verwachtingen van ongeadverteerde prijsverlagingen van producten en baseren  hierop  de  winkelkeuze,  naast  de  geadverteerde  prijsverlagingen.  Deze  speciale  ongeadverteerde aanbiedingen verhogen de loyaliteit van de consumenten die de winkel  bezoeken,  want  het  is  mogelijk  dat  concurrerende  supermarkten  dezelfde  of  tegenovergestelde producten in de aanbieding hebben. 

Landsverk  et  al.  (2002)  geven  aan  dat  het  mogelijk  is  voor  op  prijs  concurrerende  supermarkten  om  loyale  consumenten  aan  de  supermarkt  te  binden  in  een  hevige  prijsconcurrerende markt. Dit kan door consumenten te segmenteren op de verschillende  behoeften  voor  service,  waarde,  kwaliteit,  gemak  en  keuze.  En  als  gedifferentieerde  supermarktketen  vervolgens  aan  de  verwachtingen  van  de consument  voldoen  door het  bevredigen  van  de  behoefte  naar  deze  attributen.  Verder  concluderen  Landsverk  et  al.  (2002)  dat  als  een  consumentensegment  zich  focust  op  een  bepaald  attribuut  (zoals  prijs) het erg moeilijk is voor een concurrerende supermarkt om deze consumenten aan  te trekken, als de eigen supermarkt van dit segment op dit attribuut goed scoort. 

Huismerken versus merkartikelen 

Neff (2005) geeft in een artikel in het blad ‘Advertising age’ aan dat de huismerken een  steeds  belangrijkere  rol  spelen  binnen  de totale  winst  van  de supermarkten. Het  artikel  ‘Supermarkten  gaan  huismerk  meer  promoten’  (Food  Magazine,  2004)  verklaart  deze  trend  aan  de  hand  van  de  prijzenoorlog  tussen  de  supermarkten.  Door  deze  oorlog  komen de prijzen van A­merken en private labels steeds dichter bij elkaar te liggen. De  marges  op  huismerken  zijn  veel  hoger  dan  de  marges  op  A­merken.  De  huismerken  bieden supermarkten de gelegenheid om de loyaliteit van de consumenten te verhogen.  Als de A­merken voldoende krachtig en onderscheidend zijn wil de consument best meer  voor kwaliteitsproducten betalen (Distrifood Nieuwsblad, 2004). 

(20)

huismerkbeleid is, dat een significante proportie van het winkelend publiek de A­merken  koopt. 

Ook  wordt  er  geconcludeerd  dat  als  de  winkel  erin  slaagt  zich  te  differentiëren  en  de  consumentloyaliteit  te  verhogen,  dan  kan  de  retailer  de  prijzen  verhogen  en  zo  de  winkelwinstgevendheid laten groeien. 

Uitverkochte artikelen 

De reactie van consumenten op een out­of­stock situatie zijn in grote mate gebaseerd op  een tweetal effecten. Het eerste effect is hoe moeilijk het is voor de consument om in het  geval  van  een  out­of­stock  een  keuze  te  maken  uit  de  overige  producten.  Het  tweede  effect is de mate van persoonlijke betrokkenheid bij het product dat is uitverkocht en het  alternatief  daarvoor.  Als  de  persoonlijke  betrokkenheid  bij  de  uitverkochte  optie  toeneemt,  reageren  de  consumenten  substantieel  en  negatief  op  de  out­of­stock.  Deze  consumenten  zijn  minder  tevreden  met  het  beslissingsproces  en  laten  een  hogere  waarschijnlijkheid zien  om van  winkel  te veranderen  bij  een volgend winkelbezoek. Aan  de andere kant, als de persoonlijke betrokkenheid bij het uitverkochte product laag is en  de  out­of­stock  leidt  tot  een  verlaging  van  de  moeilijkheid  voor  het  maken  van  een  productselectie,  kan  de  consumentreactie  op  een  uitverkocht  product  positief  zijn  (Fitzsimons, 2000). 

2.5  Overige supermarktkeuzefactoren 

(21)

ervaren  winkelimago,  consumentenverwachtingen,  ervaren  kwaliteit  en  de  ervaren  waarde  (‘value  for  money’).  Er  kunnen  nog  veel  meer  onafhankelijke  factoren  aan  toe  gevoegd worden. Uit dit artikel is af te leiden dat de Nederlandse supermarktconsument  een bepaalde verwachting van een supermarkt(keten) heeft. 

2.7  Onderzoek CBL 

Om de in dit onderzoek gevonden keuzecriteria te vergelijken met een onderzoek dat is  gedaan  door  het  Centraal  Bureau  Levensmiddelenhandel  (CBL)  zijn  hieronder  de  resultaten weergegeven. Het CBL onderzocht de criteria waarop de consument besluit om  voor een supermarkt te kiezen. Hoe het onderzoek is opgezet, hoeveel respondenten er  waren,  enzovoorts  wordt  niet  vermeld,  waardoor  de  validiteit  van  het  onderzoek  onduidelijk  is.  Er  is  enkel  aangegeven  dat  de  respondenten  (boodschappers)  aan  moesten  geven  welke  drie  keuzecriteria  zij  het  belangrijkst  vinden  bij  hun  supermarktkeuze. Op basis van deze uitkomsten is door het CBL een rangorde gemaakt,  die  inzicht  geeft  in  de  prioriteiten  van  de  boodschappen  bij  de  keuze  voor  een  supermarkt. Deze uitkomsten zijn in tabel 2.3 opgenomen. 

Tabel 2.3 CBL Keuzemotivatiemeter 

%   boodschappers  dat  het  keuzecriterium  als één van de drie belangrijkste noemt  2002  2003  2004  2005  Top 10 keuzecriteria  1.  Lage prijzen  0.35  0.42  0.46  0.49  2.  Goede kwaliteit  0.46  0.47  0.40  0.43  3.  Ruime keuze  0.37  0.32  0.37  0.35  4.  Aantrekkelijke aanbiedingen  0.22  0.26  0.30  0.31  5.  Ruime keuze verse producten  0.33  0.33  0.27  0.30  6.  Schone winkel  0.30  0.28  0.26  0.24  7.  Winkel is dichtbij  0.20  0.20  0.23  0.20  8.  Behulpzaam personeel  0.17  0.14  0.16  0.16  9.  Ruime parkeergelegenheid  0.14  0.19  0.15  0.16  10.  Snelheid bij de kassa  0.14  0.14  0.14  0.13 

Uit  tabel  2.3  blijkt  dat  de  prijs  van  2002  tot  2005  steeds  belangrijker  is  geworden.  De  nabijheid van de supermarkt is vrijwel constant in dezelfde periode maar is veel minder  van belang dan de prijs, de kwaliteit of de grootte van het assortiment. 

2.8  Demografische factoren 

(22)

de  hand  van  drie  segmenten  van  winkelaars.  Twee  segmenten  die  niet  cross­shoppen  tussen  winkelformaten.  In  deze  twee  segmenten  zit  het  winkelend  publiek  met  weinig  tijd,  dat  ofwel  een  hoge  service  zoekt  of  meer  waarde  hecht  aan  de  prijs.  De  servicezoekers zullen naar verwachting winkelen bij HILO supermarkten, terwijl de niet­  servicezoekers  naar  verwachtingen  de  boodschappen  halen  bij  EDLP  supermarkten. Het  derde  segment  bestaat  uit  consumenten  die  op  zoek  zijn  naar  aanbiedingen  en  genoeg  tijd hebben  om  boodschappen te  doen. Dit is het  enige segment  dat  regelmatig switcht  tussen  HILO  en  EDLP  supermarkten.  Als  het  derde  segment  slechts  een  klein  gedeelte  uitmaakt  van  de  totale  markt,  dan  is  het  de  overall  concurrentie  tussen  supermarkten  vooral intra­format in plaats van inter­format. 

De  demografische  cijfers  van  huishouduitgaven  zijn  niet  statisch,  maar  altijd  in  beweging. Het ouder worden van de populatie verandert de vraag van de consumenten,  ten  gunste  van  het  ene  en  ten  koste  van  het  andere  bedrijf.  Er  zijn  drie  grote  demografische trends die de consumentenmarkten een andere vorm geven, namelijk het  komen  op  een  gemiddelde  leeftijd  van  de  babyboom  generatie,  het  volwassen  worden 

van de millenniumgeneratie en de wereldwijsheid van de senior cohort 2 . 

Niranjan  et  al.  (2005)  beschrijft  de families  in India aan  de hand  van  een  aantal  socio­  demografische  karakteristieken.  De  voor  dit  onderzoek  belangrijkste  eigenschappen  worden  meegenomen  in  het  onderzoek,  waaronder  de  religie,  de  sekse,  de  regio  van  herkomst, het type van het gezin en de hoogst afgeronde opleiding. 

(23)

2.9  Het conceptuele model 

In  het  conceptuele  model  zijn  alle  factoren  meegenomen  die  naar  aanleiding  van  de  literatuur  naar  verwachting  een  significante  invloed  hebben  op  de  winkelkeuze.  Er  is  wederom  een  onderverdeling  gemaakt  in  vaste  winkelkosten  (links)  en  variabele  winkelkosten (rechts). 

Figuur 2.2 Conceptueel model, factoren van invloed op winkelkeuze supermarkt 

Winkellocatie  nabij  huis  of  werk,  de  totaalbehoefte/het  winkelend  gemak  en  het  assortiment worden behandeld in paragraaf 2.3. De theorie over de prijs, huismerken/A­  merken en de out­of­stock zijn terug te vinden in paragraaf 2.4. 

De  factoren  in  figuur  2.2  zijn  gerangschikt  naar  de  verwachte  mate  van  significante  invloed op de supermarktkeuze. De rangorde van de factoren is gebaseerd op de theorie.  Bovenaan  staan  de belangrijkste  factoren  en  onderaan  de minder  belangrijke. De  pijlen  in de figuur geven de verwachte verbanden weer. Als er een (+) teken bijstaat wordt er  een  positief  verband  verwacht.  Staat  er  een  (­)  teken  bij,  dan  wordt  er  een  negatief  verband verwacht. 

De  variabele  winkelkosten  zijn  gecombineerd  tot  één  superattribuut,  de  merkformule,  voornamelijk  omdat  er  anders  in  de  vragenlijst  onwerkelijke  situaties  geschetst  kunnen  worden.  Een  Albert  Heijn  supermarkt  heeft  geen  lage  prijzen,  voert  altijd  hetzelfde  huismerken versus A­merkenbeleid en  kent een  eenduidig out­of­stock  principe.  Tevens  correleren de variabele winkelkosten naar verwachting sterk met elkaar en is het daarom  toegestaan  deze  variabelen/attributen  te  combineren  tot  een  superattribuut  (Green  en  Srinivasan,  1990).  Met  de  merkformule  wordt  bedoeld,  dat  elke  supermarkt(keten)  een  eigen  formule  heeft  wat  betreft  de  variabele  winkelkosten.  Naar  aanleiding  van  het  artikel  van  Kristensen  et  al.  (2001)  (paragraaf  2.5)  wordt  er  in  dit  onderzoek  van 

(24)

uitgegaan dat de verwachting van de consument van de supermarkt(keten) het gevolg is  van  de  merkformule.  De  merkformule  omvat  de  ervaringen  van  de  consument  met  de  supermarkt(keten),  het  prijsniveau,  de  inhoud  van  het  assortiment  (huismerken/A­  merken) en het out­of­stock­beleid van de supermarkt(keten). 

Voorbeeld 

Zo heeft Albert Heijn bijvoorbeeld een HILO prijsbeleid, veel eigen en sterke huismerken  en  weinig  out­of­stock  situaties.  Een  Aldi  daarentegen  heeft  een  EDLP  beleid,  weinig  sterke vaste eigen huismerken en meer out­of­stock situaties. 

Er is in dit onderzoek vanuit gegaan dat bij de consument bekend is, dat elke supermarkt  een  eigen  formule  heeft  en  dat  de  consument  tevens  weet  welke  formule  bij  welke  supermarkt hoort. Het samenvoegen van de variabele kosten tot één superattribuut heeft  ook  een  statistische  reden.  Als  alle  factoren  afzonderlijk  meegenomen  zouden  worden,  dan  wordt  er  per  consument  zo  veel  informatie  gevraagd,  dat  de  resultaten  onbetrouwbaarder en minder valide zouden worden (Malhotra, 2004, pp. 617).  2.10  Hypothesen  In deze paragraaf worden de hypothesen opgesteld aan de hand van de literatuur en het  conceptuele model. De vaste winkelkosten worden eerst behandeld en vervolgens wordt  ingegaan op de variabele kosten (merkformule).  Vaste w inkelkosten  Locatie supermarkt nabij huis of werk 

De  locatie van  de  supermarkt  is  één van  de meest  cruciale  factoren  bij  de  winkelkeuze.  Het gemak speelt hierbij een belangrijke rol. Supermarkten op locaties dichtbij het werk  of  het  huis  van  de  consument  of  op  een  vaak  af  te  leggen  route  door  de  consument,  verhogen  de  kans  dat  een  consument  daar  de  boodschappen  doet  (Rust  en  Donthu,  1995;  Brooks  et  al.,  2004).  Als  eerst  kiest  de  consument  een  gebied  of  wijk  en  vervolgens de supermarkt binnen deze regio (Sinha, 2000). 

(25)

Totaalbehoefte / winkelend gemak 

De consument wil voor de dagelijkse boodschappen slechts één winkel bezoeken in plaats  van  meerdere  en  het  liefst  voor  overige  boodschappen  op  dezelfde  locatie  (Ferguson,  1996;  Dun  en  Bradstreet  publications  corp.,  2001).  De  locatie  en  de  grootte  van  winkelcentra bepalen mede de winkelkeuze (Arentze et al., 2005). 

Hypothese  2:  Supermarkten in  de  buurt  van  andere  winkels  worden vaker  bezocht  dan  supermarkten die op zichzelf staan. 

Assortiment / winkelpresentatie 

De  verscheidenheid  van  het  assortiment,  de  winkelpresentatie  en  de  mate  van  informatieverstrekking hierover is belangrijk voor de winkelkeuze. Mensen kiezen eerder  voor winkels die ruime assortimenten voeren en die georganiseerd zijn tentoongesteld in  plaats  van  kleinere  assortimenten  en  in  een  willekeurige  volgorde  gepresenteerd.  Een  ruimer  assortiment  verhoogt  de  tevredenheid  over  de  supermarkt  (Hoch  et  al.,  1999;  Van Herpen en Pieters, 2002).  Hypothese 3: De consument kiest eerder voor een ruimer assortiment (al dan niet in de  beleveniswereld van de consument) dan voor een beperkte productkeuze.  Variabele w inkelkosten  Merkformule  Er is geen dominante prijsstrategie voor supermarkten op basis van consumentaantallen  of  consumentinkomsten  (Tang  et  al.,  2001).  De  supermarkten  concurreren  met  elkaar,  voor  een  klein  gedeelte  van  de  totale  populatie,  om  dezelfde  consument  (Lal  en  Rao,  1997).  Of  de  prijs  hoog  of  laag  is  wordt  gevormd  door  de  vergelijking  van  de  externe  referentieprijs  met  de  interne  referentieprijs  (Freymann,  2002).  Consumenten  hebben  rationele  verwachtingen  van  ongeadverteerde  prijsverlagingen  en  baseren  mede  de  interne referentieprijs en de winkelkeuze (Rao en Syam, 2001). Als een supermarkt aan  de  verwachtingen  van  de  consument  voldoet,  groeit  de  tevredenheid  van  deze  consument (Landsverk et al., 2002). 

(26)

Als een winkel vaak uitverkochte producten heeft, is de kans van switchen hoger en is de  tevredenheid van de consument over de supermarkt lager (Fitzsimons, 2000). 

Als  de  drie  variabele  kosten  worden  samengevoegd  tot  één  factor,  wordt  het  resultaat  een mix van de onderliggende variabelen (prijsniveau, huismerken/A­merken en out­of­  stock).  Uit  de literatuur  is  gebleken  dat  de  prijs  één  van  de  belangrijkste  redenen  voor  een  consument  is  om  voor  een  bepaalde  supermarkt  te  kiezen  (Bell  en  Lattin,  1998).  Deze  variabele  weegt  dan  ook  het  zwaarst  in  de  overall  factor.  Met  behulp  van  deze  conclusie kan de volgende hypothese worden opgesteld. 

(27)

Hoofdstuk 3 

Methode van Onderzoek 

3.1  I nleiding 

In dit hoofdstuk  wordt  de methode  van  het  onderzoek  besproken. De  opzet  in het  boek  van Hair et al. (1998) hoofdstuk 7 (pp. 387­437) is gevolgd voor dit onderzoek. De opzet  van  het  onderzoek  is  te  vinden  in  paragraaf  3.2.  De  derde  paragraaf  behandelt  de  vragenlijst.  De  eisen  aan  de  proefpersonen  en  de  daadwerkelijke  onderzoekspopulatie  worden  behandeld  in  de  vierde  paragraaf.  Paragraaf  3.5  gaat  in  op  de  steekproef  en  methode van  steekproeftrekking.  Als  slot  van  dit  hoofdstuk  worden  in  paragraaf  3.6  de  data­acquisitie en de data­analyse uiteen gezet. 

3.2  Onderzoeksopzet 

Het  onderzoek  wordt  uitgevoerd  met  een  conjoint  analyse.  Conjoint  analyse  is  een  multivariate  techniek, specifiek  gebruikt  om  te begrijpen  hoe  respondenten  preferenties  ontwikkelen  voor  producten  of  diensten.  De  techniek  is  gebaseerd  op  de  simpele  gedachte dat consumenten de waarde van producten, diensten of ideeën evalueren door  de  verschillende  waardeaantallen  te  combineren,  geleverd  door  elk  attribuut.  De  tevredenheid  is  de  conceptuele  basis  voor  het  meten  van  de  waarde  in  een  conjoint  analyse.  De  tevredenheid  is  een  subjectieve  maatstaaf  voor  de  preferentie,  uniek  voor  elk individu. De techniek combineert alle product­ of diensteigenschappen, zowel tastbaar  als  niet­tastbaar en  is  zodoende een  maatstaf  voor  de overall  preferentie.  Aangenomen  wordt  dat  de  tevredenheid  is  gebaseerd  op  de waarde,  gegeven  aan  elk  niveau  van  de  attributen  en  gevormd  wordt  door  de  relatie  tussen  elke  combinatie  van  de  attributen,  rekening  houdend  met  de  manier  waarop  de  voorkeur  is  geformuleerd.  Hier  wordt  gesproken over producten of diensten. Met producten of diensten wordt in dit onderzoek  de verschillende supermarkten/ketens bedoeld. 

(28)

Doel van de conjoint analyse 

Het doel van de conjoint analyse is het bepalen van de toevoegingen van voorspellende  waarden  van  de  factoren  (attributen)  en  hun  niveaus  in  het  beslissingsproces  voor  een  consumentvoorkeur.  Het  ontwerp  van  de  analyse  is  een  metric­conjoint­analysis  (MCA)  methode,  ook  wel  value­conjoint­analysis  genoemd.  Zowel  op  geaggregeerd  als  individueel niveau worden de resultaten geanalyseerd.  Factoren  Het aantal factoren is vier, te weten de merknaam, afstand van huis of werk tot aan de  supermarkt, of er andere winkels in de buurt zijn en het assortiment. Het aantal niveaus  is voor de merknaam vijf en voor de overige attributen drie. De verdeling is te vinden in  tabel 3.4.  Tabel 3.4 Supermarkteigenschappen uitgesplitst naar niveaus  Supermarkteigenschappen  Niveaus  Het merk  Albert Heijn  Jumbo  C 1000  Aldi  Edah  Afstand  van  het  huis  of  werk  tot  de 

supermarkt  0 ­ 500 meter reistijd  500 ­ 1000 meter reistijd  meer dan 1000 meter reistijd  Grootte van het assortiment  klein assortiment  gemiddeld assortiment  groot assortiment  Of de supermarkt is gevestigd naast andere  winkels (winkelcentrum)  geen andere winkels in de buurt  3 winkels in de buurt  6 winkels in de buurt 

Er  zijn  een  vijftal  merknamen/merkformules  geselecteerd.  Er  is  voor  deze  vijf  merknamen  gekozen,  omdat  dan  alle  supermarktketens  vertegenwoordigd  zijn.  De  afstand  tot  de  supermarkt  is  gekozen  op  basis  van  een  reële  schatting  van  het  huis  of 

werk  tot  de  supermarkten  in  de  omgeving  voor  Nederlandse  maatstaven 2 .  Het  aantal 

winkels  in  de buurt  van  de supermarkt  (winkelcentrum) is  gebaseerd  op het  artikel  van  Arentze et al. (2005). De grootte van het assortiment is opgedeeld in een drietal niveaus, 

(29)

vergelijkend  met  de  andere  twee  factoren,  afkomstig  uit  de  vaste  winkelkosten.  De  vragenlijst is bijgevoegd in bijlage 1.  Multicollinearity  Multicollinearity wil zeggen dat de correlatie tussen de factoren (ook wel interattribuut of  omgevingscorrelatie genoemd) een gebrek laat zien in de conceptuele onafhankelijkheid  tussen de factoren. Als multicollinearity zich voordoet, dan worden de geschatte waarden  voor de parameters beïnvloed en is de voorspelnauwkeurigheid van het model lager.  Niveaus 

De  te  gebruiken  niveaus  moeten  voldoen  aan  een  tweetal  voorwaarden.  Ten  eerste  moeten de niveaus kunnen worden gecommuniceerd op een begrijpelijke manier voor de  respondent. Alle respondenten moeten dezelfde interpretatie van de niveaus hebben. Er  zijn  in  de  Nederlandse  taal  veel  woorden  met  een  dubbele  betekenis  en  kunnen  op  verschillende manieren  worden  opgevat. Het niveau  ‘zijn  er  meerdere  winkels  gevestigd  in  de  buurt  van  de  supermarkt’  zou  vragen  kunnen  oproepen.  Dit  is  zo  veel  mogelijk  gereduceerd, door dit niveau met meerdere woorden te omschrijven. De overige niveaus  voldoen  sowieso  aan  deze  voorwaarde.  Ten  tweede  moeten  de  niveaus  schriftelijk  kunnen worden weergegeven. Aan deze voorwaarde voldoen alle niveaus. 

De  tweede  voorwaarde  is  dat  de  factoren  grotendeels  onderverdeeld  moeten  zijn  in  hetzelfde aantal niveaus. De relatieve mate van belang van een attribuut wordt groter als  het aantal attribuutniveaus toeneemt, zelfs als de minimum­ en maximumwaarde van de  attribuutniveaus  gelijk  blijft  (Green  en  Srinivasan,  1990).  Alleen  de  factor  ‘merknaam’  heeft  meer  niveaus  dan  de  rest.  Dit  is  bij  deze  factor  niet  erg,  omdat  deze  factor  drie  onderliggende  attributen  representeert  (prijsniveau,  huismerken/A­merken,  out­of­  stock). 

Het model 

Het  gebruikte  model  is  het  additieve  model.  Een  additief  model  wil  zeggen  dat  de  respondent  de  waarde  van  elk  attribuut  (part­worths)  bij  elkaar  optelt  en  zo  de  totale  waarde  van  een  combinatie  van  attributen  (supermarkten)  verkrijgt.  Part­worths  zijn  relaties  tussen  de factorniveaus. Het  additieve model verantwoordt  de meerderheid (tot  80  of  90  procent)  van  de  variatie  in  de  voorkeuren,  in  bijna  alle  gevallen  (Hair  et  al.,  1998, pp. 408). 

(30)

Het simpele model kan formeel worden weergegeven als,  Y = β0 + β1MF1 + β2MF2 + β3MF3 + β4MF4 +β5AG1 + β6AG2 + β7RT1 + β8RT2 + β9WC1 + β10WC2  Y  = waarderingscore  β0  = constante waarde  MF  = merkformule  AG  = assortimentgrootte  RT  = reistijd tot de supermarkt  WC  = of de supermarkt gevestigd is in een winkelcentrum 

Een  LC  (Latent  Class)  regressiemodel  wordt  gebruikt  voor  het  voorspellen  van  een  afhankelijke  variabele  als  een  functie  van  onafhankelijke  variabelen.  De  vergelijking  neemt  een  aantal  latente  variabelen  mee,  elke  categorie  representeert  een  homogene  populatie  (klasse,  segment).  Verschillende  regressies  zijn  geschat  voor  elke  populatie.  Het  programma  classificeert  profielen  in  segmenten  en  ontwikkelt  regressiemodellen  gelijktijdig (Magidson en Vermunt, 2004). 

Voordelen  van  een  latente  regressieanalyse  ten  opzichte  van  een  simpele  multi­  regressieanalyse omvatten onder andere: 

§ 

vereist niet de traditionele veronderstelling dat hetzelfde model moet gelden voor 

alle profielen (R=1), het LC­model; 

§ 

laat  toe  dat  er  aparte  regressies  worden  ontwikkeld  om  elk  segment  te 

voorspellen, diagnostische statistieken zijn beschikbaar om het aantal segmenten  te bepalen (zie paragraaf 4.4); 

§ 

voor een R groter dan 1, kunnen er covariaten aan het model worden toegevoegd, 

ter  verbetering  van  de  classificatie  van  elk  profiel  in  het  meest  waarschijnlijke  segment (Magidson en Vermunt, 2004). 

(31)

In  paragraaf  4.3  worden  de  simpele  regressiemodellen  en  het  regressiemodel  inclusief  segmenten met elkaar vergeleken aan de hand van statistische toetsen. 

Presentatie 

Het  presenteren  van  de  vragen  aan  de  respondenten  is  gebeurd  via  de  full­profile  methode  per  supermarkt.  Deze  realistische  weergave  geeft  de  mogelijkheid  om  het  aantal vragen te reduceren. 

De voordelen van deze methode zijn: 

1.  meer realistische beschrijving van de werkelijkheid; 

2.  meer  expliciete  portrettering  van  de  keuzemogelijkheden  tussen  alle  factoren  en  de bestaande omgevingscorrelaties tussen attributen; 

3.  mogelijkheid  voor  het  gebruik  van  meer  typen  van  voorkeuroordelen  (mogelijkheid tot switchen).  De nadelen van deze methode zijn:  1.  als het aantal factoren toeneemt, neemt ook de kans op informatieovervloed toe.  Een respondent kan zich slechts op een paar factoren richten;  2.  de volgorde waarin de factoren zijn gerangschikt in de vragenlijst kan een impact  hebben op de evaluatie door de consument.  In de opzet van het onderzoek is er zo veel mogelijk rekening gehouden met de nadelen.  Zo zijn er drie attributen samengevoegd tot één factor, om onmogelijke combinaties van  attribuutniveaus  te  voorkomen  en  de  informatieovervloed  aan  de  consument  te  beperken. De volgorde van de vragenlijst is willekeurig gekozen en aan de respondenten  voorgelegd. De vragen verschillen niet per persoon. 

Ordenopdrachten  en  het  geven  van  een  waarderingscijfer  zijn  veel  efficiëntere  opdrachten dan bijvoorbeeld de ‘paired­comparison’ (vergelijken van paren). In hetzelfde  tijdsbestek kan een respondent veel meer equivalente paarvergelijkingen ordenen of een  waarderingscijfer geven dan om een oordeel te vellen over welke van de twee opties de  beste  is.  De  dataverzameling  is  veel  efficiënter  bij  het  ordenen  en  het  geven  van  een  waarderingscijfer.  Daarbij  komt  dat  de full­profile  methode  beter  de  verwachtingen  van  een vaststaande profielenset kan voorspellen (Green en Srinivasan, 1990). 

Fractie factoriaal ontwerp 

(32)

Dit is  een te  groot  aantal  vragen  om  aan  de respondent  voor te  leggen. Door  dit feit  is  een fractie van alle mogelijke combinaties (door een zelf geschreven programma van dr.  J.E.M. van Nierop berekend) geselecteerd en aan de consument gepresenteerd. 

3.3  Vragenlijst 

Invulling vragenlijst 

De  vragenlijst  is  opgebouwd  uit  twee  delen.  In  het  eerste  gedeelte  van  de  vragenlijst  werden  de  respondenten  naar  een  aantal  persoonlijke  gegevens  gevraagd,  zoals  de  postcode,  leeftijd  en  nationaliteit.  Tevens  is  gevraagd  naar  de  supermarkt  waar  de  respondenten  het  vaakst  en  daarna  het  vaakst  boodschappen  doen.  In  het  tweede  gedeelte werden de respondenten gevraagd om aan te geven in hoeverre de geschetste  supermarkt aan hun wensen en eisen voldoet. Dit is gedaan op een schaal van 1 tot 10,  waar 1 staat voor ‘helemaal geen optie om boodschappen te doen’ en 10 staat voor ‘de  ideale  supermarkt’.  Er  kan  worden  gesteld  dat  hoe  hoger  het  cijfer,  hoe  positiever  de  respondenten zijn. 

Vragenlijst administratie 

Het  minimum  aantal  voorkeuren  dat  de  respondent  moet  aangeven  om  een  valide  analyse  te  doen,  kan  worden  berekend  door  het  aantal  niveaus  van  alle  factoren  te  verminderen  met  het  aantal  factoren  en  er  dan  1  bij  op  te  tellen.  Er  zijn  in  totaal  14  (5+3+3+3)  niveaus  en  het  aantal  factoren  is  4.  Het  minimum  aantal  te  stellen  vragen  komt  dan  uit  op  11  (14–4+1).  Het  maximum  aantal  vragen  die  aan  de  respondent  gesteld  kunnen  worden,  zodat  de  evaluatie  nog  steeds  betrouwbaar  en  nog  steeds  representatief voor de onderliggende refererende structuren is, komt uit op 20. Het is het  beste  om  zo  min  mogelijk  vragen  te  stellen,  maar  om  wel  een  representatief  en  betrouwbaar  beeld  te  vormen  van  de  preferenties  van  de  respondenten.  Om  ook  op  individueel niveau analyses te kunnen doen is er een minimum van 16 preferentievragen  per  persoon  benodigd.  De  respondenten  hebben  alleen  hun  overall  evaluaties  over  de  gepresenteerde vragen  (kiezen  tussen  een  set van  supermarkten)  gegeven. Doordat  de  vragen  geconstrueerd  zijn  op  zo  een  manier  dat  alle  variabelen  even  vaak  voorkomen,  kan  de  invloed  van  elk  attribuut  en  elke  waarde  van  elk  attribuut  op  het  tevredenheidoordeel  afgelezen  worden  uit  de  overall  ratings,  geleverd  door  de  respondenten. 

3.4  Onderzoekspopulatie 

(33)

deze  personen  zijn  een  aantal  criteria  gesteld,  die  zijn  weergegeven  in  tabel  3.1.  Aan  deze eisen moeten de personen voldoen, om te mogen participeren in het onderzoek.  Tabel 3.1 Inclusiecriteria  Inclusiecriteria  Winkelend publiek  Leeftijd boven de 14 jaar  Eigen besteedbaar inkomen hebben 

Als  eerste  criterium  wordt  genoemd  dat  de  persoon  regelmatig  boodschappen  doet.  Dit  criterium is  gesteld,  omdat  de persoon in  kwestie  met het  boodschappen  doen  bezig is.  Als  ook  het  niet­winkelend  publiek  wordt  gevraagd  de  vragenlijst  in  te  vullen  kan  dit  mogelijk voor een bias in de resultaten zorgen. Daarna wordt aangegeven dat de persoon  ouder moet zijn dan 14 jaar, omdat kinderen onder de 14 jaar, naar verwachting, niet in  staat  zijn  om  zelf  de  boodschappen  te  doen  in  een  zelf  te  selecteren  winkel.  Met  boodschappen doen wordt niet het kopen van één pakje kauwgum of één blikje drinken  bedoeld.  Als  laatste  criterium  moet  de  persoon  over  eigen  besteedbaar  inkomen  beschikken, zodat de persoon zelf in staat is om de supermarkt naar keuze te selecteren. 

De  leeftijd  van  de  113  participanten  ligt  tussen  de  17  en  62  jaar.  47  mannen  (42%)  hebben  de  vragenlijst  ingevuld  tegenover  66  vrouwen  (58%).  Ongeveer  51%  van  de 

Nederlandse  bevolking is  vrouw 3 .  Eén  op  de  zes  supermarktbezoekers  is  man.  Door  de 

week  zijn  het  voornamelijk  vrouwen  die  de  boodschappen  doen  en  in  de  weekenden 

steeds vaker mannen of het hele gezin 4 . Om een goede afspiegeling te geven van zowel  de Nederlandse bevolking als de supermarktbezoeker zijn er meer vrouwen dan mannen  ondervraagd. De verhouding vrouwen en mannen is niet één staat op 6, vanwege het feit  dat er aangenomen wordt dat de man kan meebeslissen over de supermarktkeuze en de  boodschappen die gedaan worden.  3.5  Steekproef en methode van steekproeftrekking 

Op  de  site  ‘studentenonderzoek.com’  is  de  vragenlijst  gemaakt.  Deze  vragenlijst  is  gemaild naar alle mensen in het kennissenbestand van de onderzoeker, met de vraag of  deze personen  de link  van  de enquête  weer  wilden  doorsturen naar hun  kennissenkring  (snowball  sampling) (Malhotra,  2004,  pp. 324).  Deze  techniek  van  steekproeftrekken  is  een  ‘nonprobability  techniek’,  of  wel  een  gemakssteekproef.  Een  gemakssteekproef  is 

www.cbs.nl 

(34)

een niet­kanssteekproef die poogt een steekproef te verkrijgen van toevallige elementen.  De  selectie  van  de  steekproefpersonen  is  primair  overgeleverd  aan  de  interviewer  (Malhotra, 2004, pp. 321). 

‘Snowball  sampling’  bestaat  uit  twee  niveaus,  beperkt  tot  oordeel/schatting  van  steekproeftrekken.  Het  eerste  niveau  bestaat  uit  het  ondervragen/interviewen  van  een  geselecteerde groep personen. In het tweede niveau worden de proefpersonen gevraagd  om anderen te identificeren, die ook tot de onderzoekspopulatie behoren, om ook mee te  werken aan het onderzoek. 

De  voordelen  van  deze  methode  is  dat  er  steeds  meer  mensen  meewerken  aan  het  onderzoek en dat er weinig moeite, tijd en geld kost voor de onderzoeker. 

Een nadeel van het gebruik van deze methode van steekproeftrekking is dat er nooit kan 

worden  aangenomen  dat  de  steekproef  representatief  is  voor  de  gehele 

populatie/winkelend  publiek.  Dit  is  vanwege  het  feit  dat  er  eenzijdigheid  in  de  dataverzameling  kan  zitten  (Malhotra,  2004,  pp.  324).  Met  eenzijdigheid  wordt  hier  bedoeld dat er te veel personen met dezelfde persoonlijke of politieke eigenschappen in  de  steekproef  zitten,  wat  de  data  kan  vertroebelen.  De  uitkomsten  zijn  niet  representatief voor de totale populatie. 

3.6  Data­acquisitie en data­analyse 

Metric  Conjoint Analyse  (MCA)  wordt  gebruikt voor  het  discreet  modelleren  van  keuzes.  De  keuzetaak  is  hetzelfde  als  wat  supermarktbezoekers  in  het  dagelijks  leven  ook  moeten  doen. Er moet  worden  aangegeven  hoeverre  de geschetste  optie  aansluit  bij  de  eigen eisen en wensen. 

De  data  van  de  MCA­analyse  kunnen  op  verschillende  manieren  worden  geanalyseerd.  Allereerst  kan  de  relatieve  impact  van  elk  attribuutniveau  worden  bepaald,  door  het  aantal  preferenties  te  tellen.  In  een  willekeurig  MCA­ontwerp  komt  elk  attribuutniveau  even vaak voor als alle andere niveaus. Hierdoor is de impact van elk attribuutniveau te  bepalen  door  het  aantal  keren  dat  het  concept  is  gekozen,  waarin  dat  attribuutniveau  naar  voren  kwam,  te  tellen.  Deze  ‘optelmethode’  kan  gebruikt  worden  voor  de  belangrijkste effecten en voor two­ of three­way interactie. 

(35)

Hoofdstuk 4 

Resultaten 

4.1  I nleiding 

De  verkregen  resultaten  uit  de  data  worden  in  dit  hoofdstuk  weergegeven.  Allereerst  worden  in  paragraaf  4.2  de  beschrijvende  statistieken  getoond.  In  paragraaf  4.3  wordt  gekeken  naar  de  regressiemethode.  Het  aantal  segmenten  dat  gevormd  moet  worden  komt  naar  voren  in  paragraaf  4.4.  Hierna  wordt  in  paragraaf  4.5  de  grootte  van  de  segmenten weergegeven. In paragraaf 4.6 worden de verschillende segmenten benoemd  en  in  de  zevende  paragraaf  worden  de  respondenten  geclassificeerd  per  segment.  Tot  slot is er een additionele toets gedaan. Deze analyse staat beschreven in paragraaf 4.8. 

4.2  Beschrijvende statistieken 

Algemene statistieken 

In  tabel 4.1  zijn  de  resultaten  van het  waarderingscijfer  en het  aantal bezoeken  aan  de  supermarkt  per  week  weergegeven.  Onder  de  tabel  worden  de  belangrijkste  en  opvallendste punten belicht. 

Tabel 4.1 Beschrijvende statistieken waarderingscijfer en winkelbezoek 

Minimum  Maximum  Gemiddelde  Std. Deviatie 

Waarderingscijfer  1  10  5,27  2,525 

Aantal  bezoeken  aan  de  supermarkt per week 

1  6  3,13  1,405 

(36)

Uit  tabel  4.2  is  af  te  lezen  dat  bijna  de helft  van  de  ondervraagden  een  HBO  opleiding  heeft afgerond. Ongeveer een kwart heeft een universitair diploma. Relatief gezien bevat  de steekproef  veel  hoger  opgeleiden. Tabel  4.3  toont  een  overzicht  van het type  gezin.  Het  merendeel  van  de  ondervraagden  woont  of  op  kamers  (25,7%)  of  woont  samen  (23,0%). 19,5% heeft twee werkende ouders en 15,0% heeft één werkende ouder. Dat  de meeste respondenten of op kamers of samen woont, valt ook af te lezen uit tabel 4.4,  de huishoudgrootte.  Tabel 4.4 Huishoudgrootte  Aantal  Percentage  1 persoon  28  24,8  2 personen  42  37,2  3 personen  17  15,0  4 personen  20  17,7  5 personen  5  4,4  6 personen  1  0,9  Tabel 4.5 Religie  Aantal  Percentage  Rooms­katholiek  8  7,1  Protestants  6  5,3  Pinkstergemeente  3  2,7  Gereformeerd  6  5,3  Christelijk  15  13,3  Hervormd  7  6,2  Geen  68  60,2 

(37)

Wat  opvalt  uit  figuur  4.1  is  dat  Albert  Heijn  (30,1%)  de  winkel  is  waar  het  vaakst  de  boodschappen  worden  gedaan,  gevolgd  door  C1000  (20,4%)  en  Jumbo  (14,2%).  Uit  figuur  4.2  valt  af  te  lezen  dat  de  Aldi  gebruikt  wordt  als  tweede  supermarkt  (26,5%).  Ook Albert Heijn doet het heel goed als tweede supermarkt (20,4%). Vooral de Konmar  en de Lidl trekken weinig mensen uit de steekproef.  Profielen  In bijlage 2 zijn de waarderingscores van de 16 profielen weergegeven in een figuur. De  gemiddelde scores zijn in onderstaande figuur weergegeven. 

Gemiddelde waarde profielen 

0  1  2  3  4  5  6  7  P ro fi e l  1  P ro fi e l  2  P ro fi e l  3  P ro fi e l  4  P ro fi e l  5  P ro fi e l  6  P ro fi e l  7  P ro fi e l  8  P ro fi e l  9  P ro fi e l  1 0  P ro fi e l  1 1  P ro fi e l  1 2  P ro fi e l  1 3  P ro fi e l  1 4  P ro fi e l  1 5  P ro fi e l  1 6   Profielen  G e m id d e ld e  wa a rd e  Figuur 4.3 Gemiddelde waarde van de profielen. 

(38)

4.3  Regressiemethode 

Het  doel  van  het  onderzoek  is  om  te  achterhalen  of  de  gevonden  attributen  en  attribuutniveaus  een  significante  invloed  hebben  op  de  keuze  voor  een  supermarkt  en  hoeveel  invloed  deze  factoren  hebben.  Een  regressievergelijking  kan  de  gestelde  doelstelling  bereiken  (Malhotra,  2004,  pp.  495).  De  muliti­regressieanalyse  (meerdere  onafhankelijke  variabelen,  zoals  in  dit  onderzoek)  kan  worden  uitgevoerd  aan  de  hand  van een simpele regressie en een regressie waarin segmenten worden meegenomen (zie  paragraaf  3.2,  ‘Het  model’  pp.  28).  In  de  simpele  regressieanalyse  zijn  er  geen  segmenten  meegenomen.  De  resultaten  van  de  analyse  zijn  te  vinden  in  onderstaande  tabellen. 

Tabel 4.6 Modelsamenvatting simpele regressieanalyse 

Model  R  R kwadraat  Standaard fout van  de schatting  0.319586  0.102135  2.399003  a  Onafhankelijke variabelen: (Constant), 3 winkels in de buurt,  Gemiddeld assortiment, Jumbo, Aldi, Edah, Groot assortiment, Geen  andere winkels in de buurt, 500 ­ 1000 reistijd, Albert Heijn, < 500  meter reistijd  b  Afhankelijke variabele: Waarderingscijfer  De R kwadraat geeft weer welk deel van de variantie van de afhankelijke variabele wordt  verklaard  door  de  onafhankelijke  variabelen.  Als  alle  waarnemingen  precies  op  de 

regressielijn liggen, is de R 2 gelijk aan 1. Een R die (bijna) gelijk is aan 0 betekent niet 

automatisch  dat  er  geen  verband  is  tussen  de  variabelen.  Het  betekent  slechts  dat  er 

geen  lineair  verband  bestaat  (Huizingh,  1999,  pp.  321).  In  dit  geval  is  de  R 2 ongeveer 

0,10.  Er  bestaat  geen  lineair  verband  tussen  de  onafhankelijke  variabelen  (reisafstand,  assortimentgrootte,  vestigingsplaats  en  merkformule)  en  de  afhankelijke  variabele  (waarderingscore). 

(39)

Tabel 4.7 Parameters simpele regressiemodel (invloed attribuutniveaus)  Niet­standaard  coëfficiënten  Standaard  coëfficiënten  Regressiemodel  B  Standaard  fout 

Bèta  T­statistiek  P­waarde 

Constante  3,85  0,29  13,21  0,000  Albert Heijn  0,15  0,26  0,03  0,58  0,565  Aldi  ­0,17  0,21  ­0,03  ­0,82  0,413  Edah  ­0,65  0,22  ­0,10  ­2,91  0,004  Jumbo  0,24  0,2  0,04  1,2  0,232  Gemiddeld  assortiment  1,07  0,15  0,18  7,04  0,000  Groot assortiment  1,56  0,19  0,24  8,24  0,000  < 500 meter reistijd  1,16  0,25  0,23  4,58  0,000  500 – 1000 meter  reistijd  0,84  0,21  0,14  4,09  0,000  Geen andere  winkels in de buurt  0,07  0,16  0,01  0,47  0,640  3 andere winkels in  de buurt  0,18  0,23  0,03  0,77  0,441 

De  ontbrekende  attribuutniveaus  vormen  het  standaard  profiel. Het  standaard  profiel in  dit onderzoek is een C1000 supermarkt met een klein assortiment, een reistijd van meer  dan 1000 meter en gevestigd in een winkelcentrum met 6 andere winkels. 

Als deze resultaten worden vergeleken met de resultaten uit tabel 4.11, dan blijkt dat als  er  segmenten  gevormd  worden,  er  meer  significante  onafhankelijke  variabelen  zijn.  Aangezien er alleen uitspraken gedaan kunnen worden over significante variabelen is het  gunstig om meer significante variabelen te hebben. Hierdoor is in dit onderzoek gekozen  voor een regressieanalyse gedaan in latent gold, zodat er meerdere segmenten gevormd  konden  worden,  wat  ervoor  zorgt  dat  de  vergelijking  niet  lineair  verloopt  en  er  meer  significante variabelen zijn om conclusies uit te trekken. 

4.4  A antal segmenten 

(40)

en  van  Green  en  Srinivasan  (1990).  Allereerst  is  het  modellenoverzicht  weergegeven  inclusief de covariaten en vervolgens de belangrijkste modellen zonder covariaten. 

Tabel 4.8 Modeloverzicht Latent Gold inclusief covariaten 

Log­likelihood  BIC(LL)  AIC3(LL)  Vrijheidgraden  P­waarde  1­klasse  Regressie  ­3929.83  7949.484  7916.663  94  1.1e­1571  2­klassen  Regressie  ­3732.31  7663.174  7590.624  71  1.8e­1509  3­klassen  Regressie  ­3617.69  7542.652  7430.372  48  3.7e­1484  4­klassen  Regressie  ­3527.71  7471.422  7319.412  25  9.1e­1472  5­klassen  Regressie  ­3465.89  7456.519  7264.779  2  1.7e­1477  6­klassen  Regressie  ­3429.36  7492.197  7260.727  ­21  .  7­klassen  Regressie  ­3380.38  7502.955  7231.755  ­44  .  8­klassen  Regressie  ­3361.8  7574.532  7263.602  ­67  .  Modeloverzicht zonder covariaten  5­klassen  Regressie  ­3483,9757  7435,963  7264,951  14  7.7e­1264  6­klassen  Regressie  ­3447,6108  7457,781  7252,222  ­6  .  7­klassen  Regressie  ­3403,7223  7464,552  7224,445  ­26  .  Elk model heeft een ‘fit’ met de data. Fit met de data wil zeggen hoe goed het model de  data representeert. Als er meer segmenten worden gevormd, past het model beter bij de  data.  Er  zijn  maatstaven  om  de  fit  tussen  het  model  en  de  data  te  meten.  Deze  maatstaven  geven  een  ‘penalty’ aan  het  aantal  segmenten, om  te  voorkomen  dat  er  te  veel segmenten gevormd worden. Deze maatstaven zijn onder andere de BIC(LL) en de  AIC3(LL).  Deze  twee  maatstaven  geven het  aantal te  vormen  segmenten het  best  weer  (Collegesheets,  Bijmolt,  2006).  Hoe  beter  de  fit,  hoe  lager  de  BIC(LL)  en  de  AIC3(LL)  zijn.  De  AIC3(LL)  is  het  laagst  bij  7  segmenten  en  de  BIC(LL)  is  het  laagst  bij  5  segmenten. Er  moet  een  keuze  gemaakt  worden  voor  of  7  of  5  segmenten. Het  aantal  vrijheidsgraden zijn negatief bij 7 segmenten en positief bij 5 segmenten. Er is gekozen  voor een 5­klassen model. 

(41)

Tabel 4.9 Classificatiestatistieken  Classificatiestatistieken  Klassen  Classificatie fouten  0,0183  Reductie of de fouten  (Lambda)  0,9715  Entropy R­squared  0,9652  Standaard R­squared  0,9629  Classificatie log­likelihood  ­3489,93  AWE  8212,883 

Uit  tabel  4.9  is  af  te  lezen  dat  de  statistieken  erg  goed  zijn.  Ongeveer  97%  van  de  respondenten  kunnen  met  behulp  van  dit  regressiemodel  worden  ingedeeld  in  de  vijf  segmenten. 

4.5  Segmentgrootte 

Er zijn in totaal vijf segmenten gevormd. De grootte van de segmenten is terug te vinden  in tabel 4.10. 

Tabel 4.10 Grootte van de segmenten en waarderingscore 

Segment 1  Segment 2  Segment 3  Segment 4  Segment 5  Segmentgrootte  0,3561  0,2427  0,1587  0,1331  0,1094 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sinds 2015 heeft een groep bewoners en makers uit Rotterdam West een pop-upversie van het Wijkpaleis ontwikkeld op de 1 e

Hypothese 1: De aanwezigheid van een voedingsclaim op een voedingsproduct leidt tot een a) hogere gepercipieerde gezondheid van het product, b) een positievere productattitude en

Met enige regelmaat krijgt gemeente Oosterhout vragen van E-rijders die graag stroom uit de eigen zonnepanelen willen gebruiken voor het laden van hun elektrische auto, maar dit

Om hieruit zink te maken, laat men het zinksulfide eerst met zuurstof reageren.. Bij deze reactie worden zinkoxide (ZnO) en

Van de 231 woningen die na twee weken nog steeds gebreken vertoonden, staan de gegevens over het aantal gebreken per woning in de cumulatieve frequentiepolygoon van figuur 4?. Er

aantal in GEBWMOTAB maar niet in WMOBUS ∗ aantal in WMOBUS maar niet in GEBWMOTAB aantal dubbelingen in GEBWMOTAB en

Consequentie voor de Bronnen is dat omvang en fasering nader bezien zal moeten worden... Deel 2: Concept

aangegeven wandcontactdoos of loze leiding naar een andere locatie op de wand. Dit is alleen mogelijk op de lichte scheidingswanden in de woning, in de betonwanden is dit