Gemiddelde waarde profielen
Hoofdstuk 5 Conclusie en discussie
5.1 I nleiding
In dit hoofdstuk wordt de centrale vraag van het onderzoek beantwoord en worden conclusies getrokken uit de resultaten en teruggekoppeld naar de literatuur. Als er verschillen zijn tussen de resultaten en de theorie dan worden hiervoor mogelijke verklaringen gegeven. Allereerst worden in paragraaf 5.2 de hypothesen geanalyseerd. In paragraaf 5.3 komen de deelvragen aan bod. In paragraaf 5.4 is de conclusie van de additionele toets weergegeven en tot slot wordt er in paragraaf 5.5 een algemene conclusie gegeven aan de hand van de beantwoording van de centrale vraag.
5.2 A nalyse van de hypothesen
In deze paragraaf worden de hypothesen geanalyseerd. De analyse geschiedt door de hypothesen of aan te nemen of te verwerpen en terug te koppelen naar de theorie. Allereerst worden de vaste winkelkosten behandeld en daarna de variabele winkelkosten (merkformule).
Vaste w inkelkosten
Hypothese 1: Supermarkten in de buurt van het werk of het huis van de consument worden vaker bezocht dan supermarkten die verder weg liggen.
Uit tabel 4.11 is af te leiden dat er een significant verschil is tussen de verschillende afstanden tot de supermarkt. De Wald statistiek heeft een pwaarde lager dan de standaard maatstaf voor de analyse (0.05). In tabel 4.7 (kolom tstatistiek) is te zien dat over het algemeen de korte reistijd meer positieve invloed heeft op de winkelkeuze, dan de gemiddelde reistijd of de lange reisafstand tot de supermarkt. Hieruit valt te concluderen dat hypothese 1 wordt aangenomen.
De uitslag van deze hypothese ondersteunt de theorie van Rust en Donthu (1995) en van Brooks et al. (2004), dat het gemak een belangrijke keuzefactor is voor de supermarktpreferentie. Supermarkten op locaties nabij het werk of het huis van de consument of op een vaak af te leggen route door de consument verhoogt de kans dat een consument daar de boodschappen doet.
Hypothese 2: Supermarkten in de buurt van andere winkels worden vaker bezocht dan supermarkten die op zichzelf staan.
Er is alleen een significant verschil gevonden in de waarderingscore voor een supermarkt als die niet gevestigd is in een winkelcentrum. De Wald statistieken uit tabel 4.11 tonen
dit aan. De tweede hypothese wordt in dit onderzoek niet ondersteund met de resultaten en moet worden verworpen.
Deze conclusie is tegenstrijdig aan de theorie van Ferguson (1996) en Dun en Bradstreet publications corp. (2001), die aangaven dat de consument slechts één winkel wil bezoeken voor de dagelijkse boodschappen en op dezelfde locatie als andere winkels (winkelcentrum). Het eerste gedeelte van de stelling van Ferguson (1996) en Dun en Bradstreet publications corp. (2001), het bezoeken van één winkel voor alle dagelijkse boodschappen heeft meer betrekking op de grootte van het assortiment dan op het feit of de supermarkt in een winkelcentrum zit. Deze theorie zal bij hypothese 3 aan de orde komen.
Het tweede gedeelte van de bewering, het willen doen van de dagelijkse boodschappen waar ook overige winkels gevestigd zijn, heeft wel betrekking op de hypothese. De resultaten ondersteunen de theorie van Arentze et al. (2005), dat de grootte van winkelcentra mede de winkelkeuze bepalen. Bij sommige segmenten is de toename van het aantal winkels in de buurt van de supermarkt positief (segmenten drie, vier en vijf) en bij de segmenten één en twee is dit negatief.
Een mogelijke verklaring voor een negatieve invloed is dat de agenda’s van mensen steeds voller worden en daardoor geen tijd hebben om uitgebreid te winkelen. In dit geval is de afstand belangrijker dan het aantal winkels bijeen. Een andere mogelijke verklaring is, dat er geen onderscheid is gemaakt tussen de dagelijkse boodschappen en de wekelijkse boodschappen. Consumenten doen hedendaags vaker wekelijkse boodschappen. Voor de dagelijkse boodschappen houden ze mogelijk geen rekening met het aantal andere winkels die in de buurt zijn gevestigd en wellicht voor de wekelijkse boodschappen wel.
Voor het feit dat segmenten één en twee het als positief ervaren dat er geen andere winkels in de buurt van de supermarkt gevestigd zijn, is als mogelijke reden aan te dragen dat de respondenten in deze twee segmenten overige factoren belangrijk vinden (zoals afstand tot de supermarkt, gemakkelijk parkeren, persoonlijk contact met het personeel, service), die naar verwachting minder worden naar mate het aantal winkels toeneemt.
Hypothese 3: De consument kiest eerder voor een ruimer assortiment (al dan niet in de beleveniswereld van de consument) dan voor een beperkte productkeuze.
Tabel 4.7 (kolom tstatistiek) toont aan dat de grootte van het assortiment de belangrijkste voorspellende factor is voor de supermarktkeuze. Uit tabel 4.11 valt op te maken dat deze factoren significant verschillen van nul. Hypothese 3 wordt op grond van deze resultaten aangenomen.
Deze conclusie ondersteunt de theorie van Hoch et al. (1999) en van Van Herpen en Pieters (2002). Mensen kiezen eerder voor winkels die ruime assortimenten voeren. Ook wordt het eerste gedeelte van de stelling van Ferguson (1996) en Dun en Bradstreet publications corp. (2001) ondersteund.
Variabele w inkelkosten
Hypothese 4: De merkformule heeft geen significante invloed op de preferentie voor een bepaalde supermarkt(keten).
Uit tabel 4.11 valt te concluderen dat de merknaam van een supermarkt significante invloed heeft op de supermarktkeuze. Er is geen significant verschil gevonden tussen de winkelketens C1000 en de Jumbo. Met de overige merknamen is er ofwel een positief ofwel een negatief verband gevonden, dit hangt af van de supermarkt en het segment. Mannen kiezen vaker voor de Albert Heijn dan voor de Aldi. Daarentegen kiezen vrouwen eerder voor de Aldi dan voor een andere supermarkt(keten). Hypothese 4 moet dus worden verworpen. De merkformule heeft wel een significante invloed op de preferentie voor een bepaalde supermarkt(keten).
Deze resultaten ondersteunen gedeeltelijk de theorie van Lal en Rao (1997), dat supermarkten met elkaar concurreren voor een klein gedeelte van de totale populatie om dezelfde concurrent. Uit deze opvatting valt te concluderen dat de meeste consumenten een voorkeur voor een merkformule hebben.
De verschillende segmenten uit tabel 4.11 tonen ook aan dat één segment (segment 1) weinig voorkeuren vertoont voor een supermarkt. Dit segment representeert 34% van de totale populatie. Een mogelijke verklaring voor het deels niet ondersteunen van de theorie van Lal en Rao (de grootte van de populatie die geen voorkeur heeft) is dat de consumenten in dit onderzoek zijn ingedeeld in segmenten op voorkeuren voor zowel merknaam, reistijd, assortimentgrootte en gevestigd in een winkelcentrum. De overige factoren wegen mogelijk zwaarder dan de merkformule, om consumenten te segmenteren.
5.3 Beantw oording deelvragen In paragraaf 5.2 zijn de hypothesen geanalyseerd. Met behulp van de uitwerking van de hypothesen en met de overige resultaten worden hieronder de deelvragen beantwoord. Deelvraag 1 Welke factoren zijn voor de Nederlandse supermarktconsument van belang voor de keuze voor een bepaalde supermarkt(keten)? Uit de literatuur zijn een zestal factoren naar voren gekomen die van invloed zijn op de keuze voor een supermarkt. Deze factoren zijn onderverdeeld in een tweetal winkelkosten, te weten de vaste en variabele winkelkosten. De afstand tot de supermarkt, het aantal winkels nabij de supermarkt (grootte winkelcentrum) en de grootte van het assortiment vallen onder de vaste winkelkosten. Onder de variabele winkelkosten vallen de prijs, de huismerken versus de Amerken en de hoogte van de outofstock ratio.
Deelvraag 2 en deelvraag 3
Hoe belangrijk vindt de Nederlandse supermarktconsument deze factoren en wat is de invloed van deze factoren op de consumentpreferentie?
Hoe verhouden deze ladingen zich tussen de verschillende supermarkt(en)(ketens)?
De tweede deelvraag heeft als doel om te achterhalen wat de invloed is van de afzonderlijke factoren op de consumentpreferentie, in andere woorden op de waarderingscore. Voor het beantwoorden van deze vraag is gekozen voor een simpele regressievergelijking met als afhankelijke variabele de waarderingscore en met de attribuutniveaus (zie paragraaf 3.2 ‘Factoren’, pp. 26) als onafhankelijke variabelen. In deze toets is geen gebruik gemaakt van de segmenten, om een algemene gemiddelde invloed van de afhankelijke variabelen over alle respondenten op de waarderingscore (consumentpreferentie) te kunnen weergeven. De bèta’s uit het simpele regressiemodel (tabel 4.7) zijn voor deze analyse gebruikt.
Tabel 4.7 toont aan dat van de merkformules alleen Edah een significante invloed heeft op de waarderingscore. Zowel de vestigingsplaats als de meeste merkformules (behalve Edah) hebben geen significante invloed op de consumentpreferentie.
De assortimentgrootte en de reisafstand hebben een significante invloed op de waarderingscore voor een supermarkt. Aan de hand van de tstatistiek valt af te leiden welke invloed de attribuutniveaus hebben. Als de twaarde boven 1,00 (onder de 1,00) ligt, dan is er een significante invloed. Hoe hoger (lager) de twaarde hoe lager het
significantieniveau is en dus hoe meer invloed het attribuutniveau heeft. De twaarden analyserend kan er worden gezegd dat de assortimentgrootte de meeste invloed heeft op de consumentpreferentie, gevolgd door de reisafstand. Hoe groter het assortiment, hoe liever de consument naar die supermarkt gaat. Voor de reistijd is het net andersom, hoe dichter de winkel bij het huis of werk is gevestigd, hoe meer de supermarkt wordt geprefereerd boven supermarkten die verder weg liggen. Over de mate van invloed van de merkformule op de waarderingscore is op basis van deze toets geen uitspraak te doen. Dit zelfde geldt voor de vestigingsplaats van de supermarkt(keten). Wel is er per segment aangegeven welke supermarkt het liefst bezocht wordt (tabel 4.11). Zo doen de respondenten uit het eerste segment het liefst de boodschappen bij de Jumbo, de respondenten uit segment twee bij de Albert Heijn en Aldi is de meest favoriete supermarkt bij de segmenten drie, vier en vijf.
Deelvraag 4
Hoe zijn de Nederlandse supermarktconsumenten te segmenteren?
De respondenten in dit onderzoek zijn onder te verdelen in vijf segmenten. Deze segmenten zijn behandeld in paragraaf 4.6. Concluderend kan worden gezegd dat segment 1 assortimentgevoelig is en vooral bestaat uit jongere mannen. Segment 2 bestaat uit mannen van gemiddelde leeftijd met een Aldiaverse houding en erg gevoelig voor de grootte van het assortiment. Segment 3 bestaat voornamelijk uit vrouwen met een voorkeur voor de Albert Heijn. De grootte van het assortiment en de reistijd zijn erg belangrijke voorspellende factoren voor deze doelgroep. Segment 4 bestaat uit oudere consumenten, die een lichte preferentie hebben voor de Aldi, en de grootte van het assortiment is belangrijk. Daarentegen is de reisafstand tot de supermarkt niet van belang. Het vijfde en laatste segment bestaat uit iets meer vrouwen dan mannen, die de voorkeur geven aan de Aldi om daar de boodschappen te halen. De afstand tot de supermarkt is voor deze supermarktconsumenten weldegelijk van belang.
5.4 Conclusie additionele toets
Er is aan de hand van een Nway analysis of variance (tabel 4.13) gekeken of het aantal keren dat de supermarkt bezocht wordt in de week en of de favoriete supermarkten significante invloed hebben op de waarderingscore van de supermarkt. De supermarkt waar de consumenten het vaakst de boodschappen doen heeft een duidelijke significante invloed op de waarderingscore. Als een supermarkt het vaakst bezocht wordt door een consument dan is deze consument heel erg tevreden over de supermarkt.
5.5 A lgemene conclusie
Het doel van dit onderzoek is om te begrijpen hoe Nederlandse supermarktconsumenten preferenties ontwikkelen voor een bepaalde supermarkt(keten). De centrale vraag luidt: ‘Wat zijn de achterliggende redenen van de Nederlandse supermarktconsument voor de keuze voor een bepaalde supermarkt(keten)?’
Na de resultaten te hebben geanalyseerd is er een algemene conclusie getrokken, die tevens antwoord geeft op de centrale vraag. De overall conclusie van het onderzoek luidt: ‘De merknaam, de grootte van het assortiment en de reistijd/reisafstand hebben een significante invloed op de waarderingscore voor een supermarkt en dus op de winkelkeuze’.