• No results found

‘DE VREEDE IS TEGENWOORDIG’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘DE VREEDE IS TEGENWOORDIG’"

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘DE VREEDE IS TEGENWOORDIG’

De herinneringen aan de Vrede van Nijmegen (1678),

Rijswijk (1697) en Utrecht (1713) vergeleken

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 1

1. Status quaestionis ... 7

2. Eeuwenoude vieringen ... 13

2.1 De weg naar vrede ... 13

2.2 De Vrede van Nijmegen in zang en spel ... 16

2.3 Rijswijk en de vieringen van 1697 ... 20

2.4 De Vrede van Utrecht en het einde van de Gouden Eeuw ... 21

2.5 Penningen ... 25

2.6 Allegorieën op de vrede ... 28

3. De eeuw van Rijswijk ... 33

3.1 De Vrede van Utrecht na 25 jaar ... 33

3.2 De Naald van Rijswijk ... 36

4. De vredes herinnerd: 1813-1963 ... 39

4.1 Magere tijden voor Nijmegen ... 39

4.2 Zuid-Hollandse herinneringen aan de Vrede van Rijswijk ... 40

(4)

5. De vrede na 300 jaar ... 47

5.1 Nijmegen en 1978 ... 48

5.2 Rijswijk en 1997 ... 53

5.3 Utrecht en 2013 ... 58

6. De vrede anno nu ... 67

6.1 Plakkaat van de Vrede van Utrecht ... 67

6.2 De Vrede van Nijmegen anno 2016 ... 68

Conclusie ... 73

Geraadpleegd materiaal ... 77

Archivalia ... 77

Gedrukte bronnen en literatuur ... 77

(5)

1

Inleiding

“Janus tempel blijf geslooten,

Zoo lang als het starrelicht Voor de glans der zonne zwicht.”1

De deuren van de Janustempel werden in het oude Rome gesloten in tijden van vrede. De al dan niet gesloten tempel is een veelgebruikte metafoor, ook door Nederlandse schrijvers, dichters en kunstenaars die zich tijdens de vroegmoderne tijd bezighielden met vraagstukken over oorlog en vrede.2 Bovenstaand citaat is afkomstig uit een pamflet dat geschreven is naar

aanleiding van de Vrede van Nijmegen in 1678. Deze vrede was de eerste in een serie van drie waarbij een stad in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden diende als onderhandelingsplaats. Het betreft naast Nijmegen ook Rijswijk en Utrecht.

Deze drie vredes hadden oorlogen beëindigd, waarbij een alliantie het had opgenomen tegen de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV. De eerste was de Vrede van Nijmegen, die het einde van de Hollandse Oorlog (1672-1678) markeerde en de neergang van de Hollandse Gouden Eeuw inluidde. Die neergang was begonnen in 1672  het zogeheten ‘Rampjaar’  toen Nederland te land was binnengevallen door onder andere Frankrijk en Engeland de strijd op zee was aangegaan in de zogeheten Derde Engelse Zeeoorlog. De Hollandse Oorlog, de andere benaming voor deze strijd, was een aanval geweest op de economische positie van de Republiek. Nog geen tien jaar na de Vrede van Nijmegen stond Europa alweer aan de vooravond van een lange oorlog. Willem III van Oranje-Nassau, die in 1688 koning van Engeland werd, was de aartsrivaal van Lodewijk XIV. De Liga van Augsburg, opgericht in 1686 door keizer Leopold I van Duitsland, moest de krachten van de Europese mogendheden tegen Frankrijk binden. In 1689 voegde Willem III Engeland bij het verbond en veranderde de naam in de Grote Alliantie.3 De oorlog die erop volgde was de Negenjarige Oorlog en duurde tot september 1697, toen in Rijswijk de vrede werd getekend. De Vrede van Rijswijk luidde

1 Kartyne Lescailje, De Zeegepraalende Vreede (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1678), 6.

2 Joop W. Koopmans, “Politics in Title Prints: Examples from the Dutch News Books Europische Mercurius

(1690-1756),” in Selling and Rejecting Politics in Early Modern Europe, ed. Martin Gosman en Joop W. Koopmans (Leuven: Peeters, 2007), 139; zie ook: Frans Grijzenhout, “Over beeldmotief in de politieke grafiek,” in Openbaring en bedrog: De afbeelding als historische bron in de Lage Landen, ed. Bram Kempers

(Amsterdam: Amsterdam University Press, 1995), 138-143.

3 Woosang Kim, “Power Transitions and Great Power War from Westphalia to Waterloo,” World Politics 45, 1

(6)

2 echter slechts een korte periode van vrede in. Vijf jaar later zou de Spaanse Successieoorlog uitbreken, die duurde tot 1713. In de nacht van 11 op 12 april 1713 werd in Utrecht de vrede ondertekend, waarmee een einde werd gemaakt aan een reeks oorlogen tegen Lodewijk XIV.

Het hierboven geciteerd pamflet dat naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen is gemaakt, stond niet op zich. In de periodes aansluitend op de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht zijn deze vredes in de Republiek op grote schaal gevierd. Pamfletten, liederen, toneelstukken, maar ook kunstwerken, vuurwerk en pektonnen maakten deel uit van de festiviteiten. Deze vieringen vormden het startsein voor de herinnering aan de drie vredes. In de loop van de tijd is er af en toe aandacht geschonken aan de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht. Zo is de Vrede van Utrecht al in 1738 herdacht en is aan het einde van de achttiende eeuw de Naald van Rijswijk opgericht. Deze obelisk is op last van stadhouder Willem V geplaatst op de plaats waar de vrede na de Negenjarige Oorlog is getekend. Daarnaast zijn de vredes in herdenkingsjaren ruimschoots herdacht, bijvoorbeeld kleine plaatselijke bijeenkomsten in Rijswijk in 1897, een wetenschappelijk symposium omtrent de herinnering aan de Vrede van Nijmegen in 1978 en maandenlange en grootschalige vieringen in Utrecht in 2013. De vieringen en latere herdenkingen van de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht vormen de kern van deze scriptie.

Wanneer gekeken wordt naar herinneringen en herinneringscultuur in de historische context, is het van belang deze begrippen eerst toe te lichten. “Memory is not simply a matter of retrieving information aimed at empirical truths; it is an act of imagination, a creative process of crafting meaning from the remnants of time”, zo stelt de Amerikaanse wetenschapper William L Randall.4 Hij geeft aan dat het geheugen in beweging is en dat er in het proces steeds nieuwe betekenissen aan een bepaalde herinnering worden gegeven. Psycholoog Douwe Draaisma stelt in zijn boek Metaphors of Memory dat het geheugen door de tijd heen in verschillende plaatsen te vinden is en dat het constant verandert: “Memory was once a wax tablet, codex or magic slate, then again an abbey or theatre, sometimes a forest, or on other occasions a treasury chest, aviary or warehouse.”5

Het laatste betreft plaatsen die de Franse historicus Pierre Nora in zijn theorie lieux de

mémoire, of ‘plaatsen van herinnering’ noemt. Deze lieux de mémoire kenmerken het

geheugen van een bepaald land of een bepaalde groep. In zijn theorie spreekt Nora over de wisselwerking tussen de geschiedenis en het geheugen van een bepaalde groep of bepaald

4 William L. Randall, “From Computer to Compost: Rethinking our Metaphors for Memory,” Theory &

Psychology 17, 5 (2007), 611.

5 Douwe Draaisma, Metaphors of Memory: A History of Ideas about the Mind (Cambridge: Cambridge

(7)

3 land: “Memory is life”, zo stelt Nora.6 Dit geheugen evolueert constant en is onderhevig aan

verandering door herinneren en vergeten. Geheugen is een actueel fenomeen, iets dat het verleden en het heden bindt. Geschiedenis, daarentegen, is volgens Nora een incomplete reconstructie van iets dat niet meer is.7 De lieux de mémoire, zoals Nora ze omschrijft, zijn de herinneringsplaatsen die het verleden met het heden verbindt. Zo is de Naald van Rijswijk een

lieu de mémoire, omdat het de herinnering aan de Vrede van Rijswijk in 1697 in leven houdt.

Volgens zijn theorie zou geschiedschrijving over de vredesonderhandelingen alleen een incomplete reconstructie opleveren.8

Aan de hand van Nora’s theorie zullen in deze scriptie ‘plaatsen van herinnering’ met betrekking tot de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht worden geanalyseerd. Cultuurhistorica Aleida Assmann gaat verder door een onderscheid te maken tussen het bewoonde en onbewoonde geheugen. Het bewoonde geheugen is volgens Assmann verbonden aan een bepaalde ‘drager’ (individu of groep) en slaat een brug tussen het verleden, heden en de toekomst. Deze vorm van geheugen wordt gebruikt bij de creatie van een bepaalde identiteit of waardesysteem. Het onbewoonde geheugen is het geheugen dat in de bibliotheken, archieven en universiteiten ligt en verder niet actief gebruikt wordt door een bepaalde groep.9

Wanneer de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht in de context van de Europese herinneringscultuur geplaatst worden, ontbreekt het in de historiografie aan een analyse van de drie vredesonderhandelingen als lieux de mémoire, of ‘plaatsen van herinnering’. Hoewel het 300-jarig bestaan van de Vrede van Utrecht in 2013 grootschalig is gevierd, lijken de drie vredesonderhandelingen  en dan met name de Vrede van Nijmegen en Rijswijk  in de rest van de geschiedenis in een voetnoot te verdwijnen. Deze scriptie zal daarom bijdragen aan de bestaande historiografie door de herinneringscultuur omtrent de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht met elkaar te vergelijken en een verklaring te geven waarom zij zijn herinnerd op de manier zoals zij zijn herinnerd. De centrale vraag van dit onderzoek is: Hoe kunnen de overeenkomsten en verschillen tussen de vieringen en herinneringen van de vredes van Nijmegen (1678), Rijswijk (1697) en Utrecht (1713) geduid worden? Om vieringen en herinneringscultuur te onderscheiden, heb ik gekozen voor een chronologische aanpak. Teneinde het onderzoek af te bakenen, beperkt deze scriptie zich tot de Nederlandse

6 Pierre Nora, “Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire,” Representations 26 ( 1989), 8.

7 Idem. 8 Idem.

9 Aleida Assmann, Erinneringsräume: Formen und Wandlungen des kulturellen Gedächtnisses (München:

(8)

4 herinneringscultuur en daarom worden bronnen benut die in de Nederlandse context tot stand zijn gekomen. Assmanns bewoonde geheugen zal een belangrijk deel vormen van de methode om de herdenkingen van de vredes te verklaren. Met deze aanpak hoop ik erachter te komen waarom de vredes van Nijmegen, Utrecht en Rijswijk zijn herdacht zoals zij zijn herdacht. Door de vredes met elkaar te vergelijken, moeten uiteindelijk de verschillen en overeenkomsten naar voren komen.

Het eerste hoofdstuk zal de huidige stand van zaken  de status quaestionis  wat betreft de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek weergeven. Er zullen concepten worden besproken die in de hedendaagse literatuur een centrale rol spelen. Uit dit hoofdstuk zal blijken dat een vergelijking van de drie vredes nieuw is en daarmee van toegevoegde waarde is voor de historiografie omtrent de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek.

Het tweede hoofdstuk richt zich op de analyse van literaire bronnen  in de vorm van pamfletten en gedichten  die gemaakt zijn in periode volgend op en naar aanleiding van de gesloten vredes. Daarnaast worden ook culturele en kunstzinnige uitlatingen behandeld. Hierbij valt te denken aan toneelstukken, liederen, allegorieën en penningen.10 Dit hoofdstuk beantwoordt de vraag in welke mate deze bronnen de hierboven genoemde ‘neergang’ van de Gouden Eeuw weerspiegelen. Met andere woorden: hoe werkt de tijd van herinneren door in de herinneringen?

Na de analyse van de hierboven genoemde bronnen uit de zeventiende en achttiende eeuw, zal het derde hoofdstuk de herinneringen aan de vredes in de achttiende eeuw behandelen. Allereerst komt het 25-jarig bestaan van de Vrede van Utrecht zoals besproken in de staatkundige nieuwsperiodiek Europische Mercurius aan de orde. Daarna zal de nog meest in het oog springende lieu de mémoire, die is opgericht naar aanleiding van de Vrede van Rijswijk, behandeld worden: de Naald van Rijswijk. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag waarom stadhouder Willem V deze gedenknaald in 1792 heeft laten bouwen en welke rol dit monument heeft gespeeld voor de herinneringscultuur omtrent de Vrede van Rijswijk.

In het vierde hoofdstuk komen de herinneringen aan de drie vredes tussen 1813 en 1963 aan bod. Deze relatief langere periode kan in één hoofdstuk behandeld worden, omdat er in deze periode relatief weinig aandacht voor de drie vredes is geweest. Naast het 250-jarig bestaan van de Vrede van Rijswijk in 1947, is er tussen 1813 en 1963 geen sprake geweest van georganiseerde herinneringsmomenten aan de vredes. Sporadisch is er stilgestaan bij de vredes of worden zij in de media genoemd.

(9)
(10)
(11)

7

1. Status quaestionis

Zoals gezegd in de inleiding krijgen de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht in de geschiedschrijving niet de aandacht die zij wellicht verdienen. Omdat dit onderzoek de herinneringscultuur rond de drie vredes analyseert, is het van belang stil te staan bij het huidige debat omtrent de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van dit debat.

In Nederland is de laatste jaren relatief veel literatuur verschenen waarin onderwerpen behandeld zijn die bijdragen aan het debat omtrent de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek. Erika Kuijpers en Judith Pollmann hebben recent een bundel geredigeerd, waarin historici verschillende onderwerpen belichten die te maken hebben met de herinneringscultuur in de zestiende tot en met het begin van de achttiende eeuw. In deze bundel wordt onderscheid gemaakt tussen politieke, mediale en persoonlijke herinneringscultuur. Historicus Jasper van der Steen beschrijft in zijn artikel de zogeheten memory wars, die ontstonden tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). ‘Nederlanders’ probeerden zichzelf te verbinden met het verleden door herinneringen uit het verleden op te halen en deze te plaatsen in het heden. Deze herinneringen werden vervolgens gebruikt ter ondersteuning van de argumentatie in het heden.11 Deze redenatie van Van der Steen is in overeenstemming met de theorie van het bewoonde geheugen van Assmann, waarbij ook het verleden wordt gebruikt om het heden en de toekomst vorm te geven. Waar Van der Steen identiteitsvorming tussen groepen bekijkt, benadrukt Amerikaans historicus Sean Dunwoody juist de vorming van een identiteit binnen een gemeenschap. Zo onderscheidt hij ‘burgerlijke’ en ‘confessionele’ herinneringscultuur in het zestiende-eeuwse Augsburg, waarbij twee partijen  de magistraten en de protestantse oppositie  de herinneringscultuur gebruikten in het politieke debat.12 Ook de Duitse historicus Ulrich Niggemann heeft een artikel gewijd aan het concept memory wars. Hij kijkt echter niet naar identiteitsvorming tussen groepen of binnen een gemeenschap, maar naar de poging van de staat om de herinneringscultuur te vormen. Niggemann geeft het voorbeeld van de Glorious Revolution van 1688 en de manier waarop de Engelse staat tijdens het

11 Jasper van der Steen, “A Contested Past. Memory Wars During the Twelve Years Truce (1609-21),” in

Memory before Modernity: Practices of Memory in Early Modern Europe, ed. Judith Pollmann, et al. (Leiden:

Brill, 2013), 46.

12 Sean F. Dunwoody, “Civil and Confessional Memory in Conflict. Augsburg in the Sixteenth Century,” in

(12)

8 koningschap van koningin Anna (1702-1714) de publieke herinneringen aan deze revolutie wil sturen.13

Waar Van der Steen en Dunwoody herinneringscultuur in de zestiende en zeventiende eeuw koppelen aan politieke identiteit en hiermee op abstract niveau blijven, gaan historici Jasmine Kilburn-Toppin en Marianne Eekhout in op fysieke lieux de mémoire en de manier waarop deze in de zestiende- en zeventiende-eeuwse media vorm krijgen. De eerste bekijkt herinneringen die ontstaan zijn door ambachtslieden en hun werk in vroegmodern Londen. Materiële herinneringscultuur en het gebruik van rituelen binnen gildes waren van essentieel belang voor de ambachtslieden om tijdens hun leven reputaties op te bouwen en deel te blijven uitmaken van hun gemeenschap, ook na hun dood. Deze fysieke lieux de mémoire, die dienden als medium voor de Londense ambachtslieden, vormden volgens Kilburn-Toppin de basis voor de herinnering aan de prestaties, vaardigheden en kwaliteiten van een ambachtsman.14 Eekhout behandelt materiële bronnen omtrent het Turfschip van Breda (1590) en het zogeheten memory landscape dat daardoor is ontstaan.15 Doordat er een groot aantal media is gebruikt bij de herinneringen aan de gebeurtenissen in Breda  en er een zogeheten ‘intermedialiteit’ ontstaan is tussen die bronnen  kan gezegd worden dat het stedelijke memory landscape van Breda verzadigd is geraakt met belangrijke herinneringen. Dit alles gebeurde in een periode voor de komst van de massamedia.16 Hiermee geeft Eekhout aan welke rol de verschillende media hebben gespeeld bij de herinneringen aan de gebeurtenissen in Breda. Ook in deze scriptie zullen verschillende media worden gebruikt om de herinneringen aan de drie vredesonderhandelingen in de tijd zelf te duiden.

Engels historicus Katharine Hodgkin gebruikt de herinneringscultuur in de zeventiende eeuw om de familiare geschiedenis en de daarbij horende rol van vrouwen te benadrukken. Hiermee begeeft zij zich binnen de cultuurgeschiedenis op het gebied van de

gender studies. In haar artikel geeft zij aan dat met name politieke en militaire gebeurtenissen

de geschiedschrijving van de zeventiende eeuw kenmerken. Door een gebrek aan scholing en het feit dat vrouwen geen toegang hadden tot archieven, konden zij geen wetenschappelijke geschiedschrijving bedrijven.17 Hodgkin kijkt op zogeheten ‘microniveau’ naar bronnen die

13 Ulrich Niggemann, “’You will see who they are that revile, and lesson your… Glorious Deliverance’. The ‘Memory War’ about the Glorious Revolution,” in Memory before Modernity, 63-64.

14 Jasmine Kilburn-Toppin, “Material Memories of the Guildsmen. Crafting Identities in Early Modern London,”

in Memory before Modernity, 165.

15 Marianne Eekhout, “Celebrating a Trojan Horse. Memories of the Dutch Revolt in Breda, 1590-1650,” in

Memory before Modernity, 131.

16 Idem, 147.

17 Katharine Hodgkin, “Women, Memory and Family History in Seventeenth-century England,” in Memory

(13)

9 afkomstig zijn van vrouwen, en de manier waarop zij zich bepaalde gebeurtenissen in het verleden herinneren en hoe zij hiermee omgaan. Zij benadrukt dat deze teksten vorige generaties verbindt met het heden en toekomstige verbanden in kaart brengt. Dit kan vergeleken worden met Assmanns bewoonde geheugen, omdat ook hier een brug wordt geslagen tussen het verleden, heden en toekomst. Evenals Nora geeft Hodgkin aan dat het geheugen onderhevig is aan verandering en de dunne lijn tussen geschiedenis en geheugen constant verschuift. 18

Deze evolutie van het geheugen, zoals Nora zegt, wordt onder andere veroorzaakt doordat bepaalde zaken, soms om politieke redenen, in de vergetelheid terecht komen. Pollmann en Kuijpers spreken over de politieke relevantie van het ‘vergeten’ en geven het voorbeeld van de Acts of Oblivion (‘wetten van vergetelheid’) die in het verleden door overheden gebruikt zijn om bepaalde gebeurtenissen niet meer aan het licht te brengen. Het idee was dat men best mocht weten wat er zich in het verleden had afgespeeld, maar men mocht kennis over het verleden niet gebruiken als argument voor discussies in het heden. In de introductie van hun bundel komt dit het beste naar voren:

“Memory is knowledge with implications for the present that offers an agenda, even an

imperative, to act. Acts of oblivion deny past events as legitimate reasons for action in the present and isolate them as being of the past.”19

Eekhout gaat in haar proefschrift verder in op de stedelijke herinneringscultuur in de Republiek en behandelt ook hier de materiële herinneringscultuur. Deze “materiële herinneringen”, zoals zij het noemt, komen naar voren in zowel geschreven als visuele media.20 Ook deze media zijn niet langer ‘passieve dragers van informatie’, maar hebben volgens Eekhout een eigen dynamiek, waarin het proces van herinneren en vergeten een belangrijke rol speelt.21 Daarnaast spreekt Eekhout over een multimediaal stedelijk geheugen. Hiermee bedoelt zij dat het geheugen van een bepaalde stad niet alleen schriftelijk wordt overgedragen, maar tot uiting komt in verschillende bronnen, zoals schilderijen, penningen en liederen. 22 Dit is ook terug te zien bij de vieringen van de Vrede van Nijmegen, Rijswijk en

18 Idem, 312-313.

19 Judith Pollmann en Erika Kuijpers, “Introduction. On Early Modernity of Modern Memory,” in Memory

before Modernity, 9.

20 Marianne Eekhout, Material Memories of the Dutch Revolt: The Urban Memory Landscape in the Low

Countries, 1566-1700, Proefschrift. Universiteit van Leiden, 12 november 2014, 6.

(14)

10 Utrecht. Ook zal ‘vergeten’ een rol spelen bij de herinneringen aan de vredesonderhandelingen.

Het concept memory wars, zoals dat hierboven is beschreven, wordt door Van der Steen in zijn proefschrift verder uitgediept. Hierin maakt hij gebruik van de vergelijkende methode  een methode die in dit onderzoek ook zal worden gebruikt  om verschillen in de herinneringscultuur tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden aan het licht te brengen. De manier waarop de Opstand herinnerd werd in zowel de Noordelijke als Zuidelijke Nederlanden vormt de basis van de vergelijking. Het doel was te onderzoeken hoe herinneringen aan de Opstand in beide gebieden geleid hebben tot het wel of niet tot stand komen van een identiteit. Hierbij vormt de invloed van kerk en staat een belangrijk thema, en de manier waarop zij invloed hebben gehad op praktijken die de herinneringscultuur hebben gevormd.23 Van der Steen geeft aan dat een dergelijke vergelijking tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw nog niet eerder gedaan is.24 Daarmee draagt hij bij aan het bestaande debat omtrent de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek. In zijn conclusie stelt hij dat locale en nationale, ‘Nederlandse’ identiteiten met name in de Republiek naast elkaar bestonden. Dit was vaak gebaseerd op ideeën van de Opstand als gemeenschappelijk verleden.25

De Duitse historica Raingard Esser behandelt in haar boek Politics of Memory de productie van zogeheten ‘chorografieën’ in de Lage Landen. Dit zijn publicaties die historische gebeurtenissen van een stad of regio in kaart brengen en volgens Esser onderdeel zijn van de multimediale herinneringscultuur. Net als Van der Steen, vergelijkt ook Esser de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. In haar studie analyseert zij de ontwikkeling van deze chorografieën in de Lage Landen en de rol die zij hebben gespeeld in de herinneringscultuur.26 Esser beschrijft het concept ‘politics of memory’ als een toe-eigening van een versie van het verleden die gebruikt kan worden voor contemporaine politieke doeleinden.27 Zij analyseert de chorografieën van de verschillende steden en regio’s in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden om de verschillen in het gebruik van de politics of

memory te duiden. Dit idee kan vergeleken worden met het bewoonde geheugen van

Assmann, waarin ook het verleden wordt gebruikt om het heden en de toekomst te definiëren.

23 Jasper van der Steen, Memory Wars in the Low Countries, 1566-1700, Proefschrift. Universiteit van Leiden, 24 juni 2014, 17-20.

24 Idem, 20. 25 Idem, 265.

26 Raingard Esser, Politics of Memory: The Writing of Partition in the Seventeenth-century Low Countries (Leiden: Brill, 2012), 6.

(15)

11 Esser concludeert dat er in de Zuidelijke Nederlanden aanzienlijk minder chorografieën verschenen zijn dan in de Noordelijke. In het kader van de multimediale herinneringscultuur heeft dit in het Zuiden geresulteerd in relatief minder geschreven teksten en bijvoorbeeld meer kunst.28

Ook historicus Donald Haks heeft in zijn boek Vaderland en Vrede aandacht voor de mate waarop de ‘Nederlandse’ identiteit naar voren komt in de media in een tijd van oorlog. Haks bakent de tijd van zijn boek af met het tijdsbestek van het Rampjaar in 1672 tot het tekenen van de Vrede van Utrecht in 1713. In zijn boek vormen “publiciteit, publiek draagvlak en publieke opinie” met betrekking tot de drie oorlogen aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw de rode lijn.29 Verschillende bronnen als pamfletten en prenten zijn door Haks geanalyseerd met als doel te onderzoeken in welke mate er sprake is van een gezamenlijke ‘Nederlandse’ identiteit. Haks richt zich op identiteitsvorming in de periode van 1672 tot 1713, maar gaat niet specifiek in op vieringen rondom de hierboven genoemde vredes. Deze scriptie zal zich daarom onderscheiden van het werk van Haks door de vieringen in de periode na de Vrede van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht te analyseren en te verklaren waarom zij overeenkomen of verschillen.

Uit verschillende publicaties blijkt dat religie een belangrijke rol speelt in het debat omtrent de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek. Terwijl Haks in zijn boek niet ingaat op het religieuze aspect, legt letterkundige Els Stronks wel de relatie tussen literatuur, beeld en religie in de tijd van de Republiek. In haar boek Negotiating Differences analyseert Stronks illustraties en religieuze literatuur uit de Republiek. Zij probeert te achterhalen in welke mate er sprake is de vorming van een religieuze identiteit en hoe deze zich verhoudt tot bijvoorbeeld herinnering aan de Beeldenstorm van 1566, die nog vers in het geheugen lag.30

Ook Judith Pollmann heeft de herinneringscultuur uit de zeventiende eeuw vanuit een religieus oogpunt bekeken. In een artikel gaat zij in op de vraag hoe gebeurtenissen uit het recente verleden een rol hebben gespeeld in de manier waarop mensen in de zeventiende eeuw hun religieuze identiteit construeren.31 Zij kijkt naar de overeenkomsten en verschillen tussen katholieken en protestanten in de Lage Landen en de manier waarop op zij het verleden hebben gebruikt om zichzelf te definiëren. Zo stelt zij dat martelaarschap, ballingschap en

28 Idem, 321.

29 Donald Haks, Vaderland en vrede 1672-1713: Publiciteit over de Nederlandse Republiek in de oorlog

(Hilversum: Verloren, 2013), 20.

30 Els Stronks, Negotiating Differences: Word, Image and Religion in the Dutch Republic (Leiden: Brill, 2011), 3.

(16)

12 conflict in zowel de Noordelijke als Zuidelijke Nederlanden essentiële onderdelen waren van de religieuze identiteit.32 De katholieke beleving van het verleden in het Zuiden kenmerkt zich

volgens Pollmann door strijd en overwinning. In de Republiek daarentegen verhinderde de religieuze verdeeldheid het ontstaan van een “triomfalistische religieuze herinneringscultuur”. Hierbij zorgden de herinneringen aan het religieuze verleden ook voor het ontstaan van een seculiere herinneringscultuur, waarin niet de strijd voor het ware geloof centraal stond, maar vaderland, patriottisme en vrijheid.33

In dit hoofdstuk is het huidige Nederlandse debat geschetst omtrent de herinneringscultuur in de tijd van de Republiek. Herinneringen aan de drie in de Republiek gesloten vredes ontbreken hierin. Zoals hierboven is geschetst, zijn onderwerpen als het Twaalfjarig Bestand, de Opstand en de Glorious Revolution behandeld in het debat omtrent de herinneringscultuur in de zeventiende en achttiende eeuw. Deze scriptie, die met zijn drie vredes een belangrijk deel van de vroegmoderne geschiedenis van de Republiek omhelst, zal bijdragen aan dit huidige debat door te verklaren hoe en waarom de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht zijn herinnerd op de manier waarop en de mate waarin zij herinnerd zijn.

32 Idem.

(17)

13

2. Eeuwenoude vieringen

De vieringen in de dagen en weken na de Vrede van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht vormen het eerste gedeelte van de herinneringen aan deze vredes. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van deze vieringen, die een multimediaal karakter hebben. Dankdagen, pamfletten, liederen, toneelstukken, maar ook allegorieën maakten aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw deel uit van de vieringen in de Republiek. Voor de historische beeldvorming zal allereerst de weg naar de drie vredes kort geschetst worden. Hierna volgt een analyse van het geschreven bronmateriaal en de kunstzinnige uitingen. Er zal gelet worden op de manier waarop de vieringen iets zeggen over de tijd waarin de Republiek zich begaf.

2.1 De weg naar vrede

De weg naar de Vrede van Utrecht in 1713 was een lange. De conflicten op het West-Europese vasteland van de laatste drie decennia van de zeventiende en het eerste decennium van de achttiende eeuw worden gekenmerkt door een groeiende Franse expansiedrift, het uiteindelijk bereiken van een balance of power en de onomkeerbare verzwakking van de machtspositie van de Republiek.

(18)

14 Het Rampjaar 1672 markeert het begin van de zogeheten Hollandse Oorlog (1672-1678). Deze oorlog was gericht op de economische positie van de Republiek. Figuur 1 laat de inval van Lodewijk XIV in de Republiek zien. Op 12 juni 1672 stak de Franse koning de Rijn over bij het plaatsje Lobith. 34 Het zou een week duren voordat de stad Nijmegen  Lodewijks volgende stop  werd opgegeven en slechts een paar maanden voordat het hele oosten van de Republiek was veroverd en het Nederlandse leger zich terugtrok in Holland, achter de waterlinie.

De Hollandse Oorlog kenmerkt het begin van een serie oorlogen, waarbij West-Europese mogendheden het opnamen tegen de groeiende expansiedrift van Lodewijk XIV. Het was ook de Engelse koning Karel II die in november 1675 met het voorstel kwam om in Nijmegen tot een compromis te komen en de vredesonderhandelingen te starten.35 Tijdens de Vrede van Nijmegen werden in totaal elf vredesverdragen gesloten tussen de deelnemende landen. Doordat Frankrijk veel steden in de Spaanse Nederlanden had ingenomen, gold Spanje als de grote verliezer van het congres. Hoewel de economische positie van de Republiek verzwakt was, was zij niet beslissend verslagen.36 Wel had de oorlog de staatskas van de Republiek drastisch verkleind en kan gezegd worden dat de Vrede van Nijmegen het begin van het einde van de Gouden Eeuw had ingeluid.

De vredesonderhandelingen in Nijmegen hadden het bloedvergieten in West-Europa doen stoppen, maar het was Frankrijk dat in 1688 opnieuw de confrontatie zocht. De Negenjarige Oorlog, ook wel de War of the League of Augsburg of de Oorlog van de Grote Alliantie genoemd, duurde tot 1697. De oorlog was een schakel in een reeks conflicten die een groot deel van de zeventiende eeuw in beslag nam. De oorlog was voor Frankrijk uitputtend en vanwege de economische situatie verlangde het land naar het einde.37 En zo geschiedde. Op 20 september 1697 vrede werd gesloten tussen de Grote Alliantie aan de ene en Frankrijk aan de andere kant. Na Nijmegen in 1678 was het wederom een plaats in de Republiek die het toneel vormde van de vredesonderhandelingen. In Rijswijk stond Huis ter Nieuwburg leeg. Dit paleis, dat eigendom was van stadhouder en koning van Engeland

34 Rijksmuseum, “Lodewijk XIV trekt bij Lobith Nederland binnen, Adam Frans van der Meulen, 1672-1690,”

https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-3753, bekeken 02-11-2015, laatst gewijzigd onbekend.

35 J.A.M. van ’t Hooft, “Nijmegen en de vredesonderhandelingen 1675-1679,” Numaga 25, 4 (augustus 1978),

113.

36 C.G. Roelofsen, “De regeling van Nijmegens juridische positie ten behoeve van het vredesproces (1675-1676),” Numaga 25, 4 (augustus 1978), 137.

37 H.H. Huitsing, “De Negenjarige Oorlog en de Vrede van Rijswijk,” in Historische Vereniging Rijswijk:

Jaarboek 1997, ed. W.P.V. van der Ende, A.M.C. van Pesch en R.P.M. de Mooy (Rijswijk: Koninklijke De

(19)

15 Willem III werd gekozen als onderhandelingsplaats. De Vrede van Rijswijk hield echter niet lang stand. In mei 1702 verklaarde de Republiek Frankrijk alweer de oorlog:

“Dat het Tractaet van Rijswijck, soo van Vreede als van Commercie, in den voorschreven

jare sestien honderdt sefen en negentigh, soo solemnelijck wesende geslooten, Wy reden hadden om te verwachten, dat aan den innehouden van dien ter goeder trouw soude voldaen, maer dat Wy ter contrarie ondervonden hebben, dat men in Vranckrijck in het maecken van die Tractaeten niet van intentie moet zijn geweest om die te onderhouden.” 38

Dit citaat, afkomstig uit de oorlogsverklaring van de Republiek richting Frankrijk, laat zien hoe de Staten-Generaal dachten over de koning van Frankrijk. Hij moet, zoals zij zeggen, bij het tekenen van de Vrede van Rijswijk, niet de intentie hebben gehad deze vrede lang in stand te willen houden. Na het overlijden van koning Karel II van Spanje in 1700 brak de strijd in Europa los om het Spaanse erfgoed. Zowel de Oostenrijkse Habsburgers als Lodewijk XIV van Frankrijk dachten aanspraak te maken op de Spaanse troon. De hierop volgende Spaanse Successieoorlog was de laatste oorlog in de hierboven omschreven reeks van conflicten. Het duurde tot 1713 voordat Frankrijk was verslagen en de vrede in Europa was teruggekeerd. Ook dit keer vonden de onderhandelingen plaats in de Repubiek. De Vrede van Utrecht maakte een einde aan de expansiedrift van Lodewijk XIV. Groot-Brittannië kreeg naast Gibraltar en Menorca grote gebieden in Amerika. Daarnaast had Groot-Brittannië asiento, wat inhield dat het recht kreeg Afrikaanse slaven te leveren aan Spaanse koloniën.39

De Vrede van Utrecht markeerde het definitieve einde van de Gouden Eeuw voor de Republiek. Het was sinds de Vrede van Nijmegen dat zij langzamerhand haar (economische) toppositie moest afstaan. Politicoloog Woosang Kim heeft onderzoek gedaan naar de verschuivende machtsposities in Europa van 1648 tot 1815 en zegt dat de Hollandse Oorlog, de Negenjarige Oorlog en de Spaanse Successieoorlog zogeheten hegemonic wars waren, waarbij één partij  Frankrijk  het opnam tegen een alliantie, die de balance of power probeerde te handhaven.40 Het was deze hegemoniale expansiedrift van Lodewijk XIV en het daarop volgende herstelde machtsevenwicht, waardoor de Republiek plaats had moeten maken voor andere mogendheden. De aankomende paragrafen zullen onder andere een

38 Manifest, houdende de redenen waerom de Hoogh. Mog. Heeren Staten Generael genoodtzaeckt zijn tegens de

Koningen van Vranckrijck en Spaigne den Oorlogh te declareren, in dato den achtsen Mey 1702

(’s-Gravenhage: Drucker van de Hoogh, 1702), 5.

(20)

16 antwoord geven op de vraag of dit verval terug te zien is in de vieringen rondom de drie gesloten vredes.

2.2 De Vrede van Nijmegen in zang en spel

“Het gordijn opent. Holland legt in de schoot van Weelde, die op een troon zit.

Overvloed staat aan haar linker, Zorgeloosheid aan haar regter zijde. Op de trappen vertoonen zig de 6 andere Provinciën.”41

Lodewijk XIV had met de Hollandse Oorlog een aanval gedaan op de economisch machtige positie van de Republiek. Zoals hierboven omschreven, kan in retrospectief gezegd worden dat deze zet het begin van het einde van de Gouden Eeuw inluidde. De vraag is of dit is terug te zien in de verschenen publicaties in de periode na de vrede. Dacht men na de Vrede van Nijmegen bijvoorbeeld dat de machtspositie van de Republiek weer zou wederkeren? Voordat hierop een antwoord wordt gegeven en de verschillende zeventiende-eeuwse bronnen worden geanalyseerd, dient gezegd te worden dat de Vrede van Nijmegen in de periode volgend op de vrede aanzienlijk minder gevierd lijkt te zijn dan de Vrede van Rijswijk en Utrecht.

Naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen heeft Govert Bidloo in augustus 1678 een toneelstuk geschreven dat is opgevoerd in de schouwburg van Amsterdam. In dit toneelstuk zijn verschillende concepten, zoals weelde, overvloed, zorgeloosheid en welvaart, maar ook twist, verraad en roof gepersonifieerd. Het toneelstuk is een vertoning van de oorlog en de manier waarop de Republiek zich heeft verhouden tot de concepten, zoals een aantal hierboven is genoemd. Bovenstaand citaat komt uit het begin van het toneelstuk en maakt van de lezer een toeschouwer. De manier waarop Holland op de schoot van Weelde zit, geeft aan dat de Republiek  en dan met name de provincie Holland  voor de oorlog in overvloed leefde en zich geen zorgen hoefde te maken. Met andere woorden: de openingsscène van dit toneelstuk is de vertoning van de Republiek in de Gouden Eeuw. Verderop in het toneelstuk spreekt de personificatie van Voorzichtigheid over Karel II van Engeland die de Republiek “in het hart steekt” met de oorlog op zee en Lodewijk XIV die op het land de macht van de Republiek verbreekt.42 De vrede, overvloed en welvaart moeten nu vluchten en plaatsmaken voor de oorlogsgod Mars. In een gesprek tussen de gevluchte personificaties wordt duidelijk

41 Govert Bidloo, Vertooningspel op de Vreede, Geslooten den 10den van Oegstmaand des Jaars 1678. Gespeeld

op de Amsterdamsche Schouwburg (Amsterdam: Joost Pluymer, 1678), 2.

(21)

17 dat de weelde na de oorlog terugkeert en dat overvloed iedereen “met een nieuwen aanwas groet”.43 Hieruit blijkt dat men in ieder geval dacht dat de economische positie van de

Republiek na de oorlog weer hersteld zou worden.

“Verraad, Geweld en Moord, betoon uw heerschappy

Wat brandbaar is dat brand, wat lyden kan, dat ly En machtig ziet, is reets uit vrees al weg gevlucht Ginst sluymert Nederland, voor geen gevaar beducht Treet toe, vernielt ze nu, laat ons haar rijkdom deelen En in haar ondergang ons hoog vermogen streelen”44

Uit bovenstaand citaat blijkt dat de Republiek voor de komst van de oorlog veel rijkdommen had. Dat zij van geen gevaar beducht was, lijkt te zeggen dat de Republiek niet had kunnen denken dat er een oorlog gevoerd zou worden om haar economische positie aan te tasten. Op het einde van het toneelstuk daalt Holland, met Vreede en Welvaart aan haar zijde vanuit de wolken neer op het podium. Opvallend is dat de personificaties van Overvloed en Zorgeloosheid zich niet op het podium begeven. Dit zou erop kunnen duiden dat men, zoals gezegd, dacht dat de economische positie van de Republiek zich enigszins zou herstellen, maar dat men zich ervan bewust was dat meer kapers op de loer lagen.

De nadruk bij de vieringen van de Vrede van Nijmegen lag op de welvaart en de economische positie die de Republiek innam voorafgaand aan de Hollandse Oorlog. Dat is ook terug te zien in het pamflet van Katryne Lescailje. Nadat zij kort heeft aangegeven dat de oorlog over is en de zogeheten Janustempel weer gesloten is, vervolgt zij:

“Dus komt, naa die Krijgsorkaan

Weer een stille lucht t’ontstaan Sleept een oegst van zeegen mee En, met d’Overvloet, de Vree”45

Opvallend is dat Lescailje in de laatste zin van dit stuk zegt dat de overvloed eerst komt, en dan pas de vrede. Dit zou erop kunnen duiden dat zij denkt dat de Gouden Eeuw, zoals zij die

(22)

18 gekend heeft van voor de Hollandse Oorlog, na 1678 weer herleeft. Dit beeld wordt bevestigd in het tweede deel van haar gedicht, waarin zij aangeeft dat na al het moorden het Hollandse gezag op zee weer herleeft en de scheepvaart weer zal “ontluiken”.46 Uit het pamflet blijkt dat

zij  en misschien velen met haar  dacht dat het “heilig Vreeverbond” niet geschonden zou worden.47 Waar Lescailje in haar gedicht eigenlijk louter aandacht heeft voor het economische herstel dat de Vrede van Nijmegen met zich meebrengt, is het opmerkelijk te zien dat zij in het laatste deel verwijst naar oud-burgemeester van Amsterdam Cornelis Hooft, vader van dichter en geschiedkundige Pieter Corneliszoon Hooft. Dit is noemenswaardig, omdat Hooft al in 1626 overleden was, maar volgens Lescailje niet vergeten mag worden.48 Zij haalt de oude Hooft aan als een boegbeeld van de handel en vrijheid in de stad Amsterdam en  in het verlengde daarvan  de Republiek. Hoewel Cornelis Hooft niet direct verbonden is met de Vrede van Nijmegen, is dit wel een goed voorbeeld van het gebruik van Hooft als lieu de

mémoire voor iets dat zich in het heden afspeelt. Volgens Assmann en Nora kunnen

herinneringen uit het verleden gebruikt worden om het heden en de toekomst mee te vormen. Lescailje doet dat hier door Hooft (verleden) te gebruiken in het heden (Vrede van Nijmegen) en zich te richten op de toekomst (de handel wordt weer als in de tijd van de ‘grote’ Hooft). In het omschrijven van het verschil tussen geheugen en geschiedenis, gebruikt en onthoudt het geheugen volgens Nora alleen die feiten die het op dat moment nodig heeft.49 Het

burgemeesterschap van Hooft is een voorbeeld van zo’n feit.

Toneelschrijver en dichter Dirk Buysero schreef naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen een toneelstuk met een aantal liederen. Net als Lescailje, verwijst ook Buysero naar een staatsman, namelijk Constantijn Huygens. Voorafgaand aan de opvoering van zijn stuk spreekt hij onder de kop ‘Opdraght’ Huygens eervol aan, wat zou kunnen aangeven dat hij dit stuk voor hem heeft gemaakt. Dit ‘Vredespel’, dat net als het stuk van Bidloo vertoond is in de Amsterdamse Schouwburg, is opgedeeld in drie delen, elk met eigen liederen. Net als in de vorige bronnen wordt ook hier gebruik gemaakt van verschillende goden die het wereldlijke resultaat van de vrede vertolken. Het eerste deel laat de wederopkomst van de landbouw zien na de oorlog. Zo wordt Pan, de Griekse god van het vee, aangehaald om de bloei van de landbouw en daaruit vloeiende welvaart aan te kondigen.50 Het tweede deel kenmerkt zich

46 Idem, 3. 47 Idem, 4-5. 48 Idem, 6. 49 Nora, 8-9.

50 Dirk Buysero, De Triomfeerende Min, Vredespel. Gemengt met Zang- en Snaarenspel, Vliegwerken, en

(23)

19 door een gesprek tussen Cupido, zijn moeder Venus en haar geliefde, de oorlogsgod Mars. Zij bevinden zich in een “groote Stad met schoone gebouwen van verscheide gedaante”, wat aangeeft dat dit deel meer over de gevolgen van de vrede in het stedelijke gebied gaat.51 Als

het toneel in een vermakelijke tuin verandert, komt Comus op, de god van de maaltijd. Hij zegt dat de Republiek, na alle ellende van de oorlog, door de vrede weer zal bloeien en de welvaart weer de top bereikt.52 Dat ook Buysero dacht dat de vrede heilig en blijvend was, blijkt uit de woorden die Bacchuss, de god van de wijn, zegt in een gesprek met de god van de akkerbouw, Ceres. Hij zal met zijn druiven het “droevige hart” van Frankrijk genezen.53

Hiermee wordt aangegeven dat Lodewijks daden vergeven zullen worden en ze ervan uitgegaan dat de vrede overwint. Buysero beschrijft de herleving van welvaart en de Republiek als machthebber als volgt:

“En vul de schuur met graanen geel als gout

Neptuin zie weer de zee van vloot op vloot gebout En voer met vryheiid nu de Nederlandsche vaanen, By Persiaan, en Indianen

De zeeman vind’ nu, rijk gela’en Alle havens openstaan

En ’t Weder zyds verbant van handel, zonder schroomen, Moet het vermaek en schat dees Landen overstroomen.”54

(24)

20

2.3 Rijswijk en de vieringen van 1697

Precies tien jaar na het sluiten van de Vrede van Nijmegen maakte Europa zich klaar voor de Negenjarige Oorlog. Tot september 1697 vocht de Grote Alliantie onder leiding van Willem III tegen het Franse leger. De Vrede van Rijswijk is in de Republiek op grotere schaal gevierd dan de Vrede van Nijmegen bijna twintig jaar daarvoor. Eén van de verschillen was het organiseren van een dankdag, die op 6 november 1697 naar aanleiding van de Vrede van Rijswijk georganiseerd is. Pieter Scéperus geeft in zijn pamflet een korte beschrijving van de “voornaamste Vuurwerken, Sinnebeelden, Spreuken en Aanmerkwaardigheden” van de vieringen in Amsterdam, Haarlem en Den Haag.

Rond de klok van elf uur ’s ochtends zag men “de vensteren van het Stadhuys openen”, waar een grote menigte op afkwam. De Haagse burgemeester Dedel sprak daar de “algemene Vrede” uit, waarna de klokken een uur lang luidden en het geschut door de hele stad drie maal losbrandde. Schepen zetten hun vlaggen en wimpels bij en tegen de avond belichtten de pektonnen de heldere hemel.56 Aan de beschrijving van Scéperus te zien, moet de vreugde groots zijn geweest. De piramidevormige beelden die voor het Prinsenhof in de Fluwele Burgwal zijn geplaatst, worden uitgebreid omschreven. Opvallend is dat alle beelden die de auteur omschrijft, verwijzingen naar Willem III bevatten. Zo staat er groot “Willem Rex” met een kroon erboven op de piëdestal in de Keizersgracht in Amsterdam, staat hij centraal afgebeeld tussen de “vier voorige Princen van Orangien” op de piramide aan de Fluwele Burgwal in Den Haag en staat hij met een degen in zijn hand op de bovenste laag op een kunstwerk elders in dezelfde stad met de Latijnse vertaling van “De Vreede is tegenwoordig”.57

“Prince Wilhem, den grootsten Konink, den wyste Gebieder der verbondene

Heyr-Legers, den Autheur der Verbonden, den Hersteller en Bewaarder van de Vreede.”58

Op de kunstwerken op de Dam in Amsterdam werd het chauvinistische gevoel en de vaderlandse trots niet onder stoelen of banken geschoven. Zoals bovenstaand citaat aangeeft, dat terug te vinden is op de Dam, was men erg trots op Willem III. Zijn daden werden zelfs

56 Pieter Scéperus, Korte beschryvinge, ter gedagtenisse van alle de voornaamste vuurwerken, sinnebeelden,

spreuken, en aanmerk-waardigheden (Amsterdam: Boekverkooper op den Dam, 1697), 3.

(25)

21 vergeleken met die van Augustus, de eerste keizer van het Romeinse Keizerrijk. Daarnaast moeten het rood, wit, blauw en oranje in veelvoud te zien zijn geweest.59

De hierboven genoemde herdenkingen in de grote steden in Holland vormen de fysieke plaatsen van herinnering rondom de Vrede van Rijswijk aan het einde van de zeventiende eeuw. “These lieux de mémoire are fundamentally remains, the ultimate

embodiments of a memorial consciousness that has barely survived in a historical age that calls out for memory because it has abandoned it”, stelt Nora in zijn theorie.60 In dit geval zijn de fysieke beelden die in 1697 de Vrede van Rijswijk herdacht hebben verdwenen, maar vormt de tekst van Scéperus en de herinnering aan de vrede deze ‘ultieme belichaming van de herinnering’.

Ook schrijver Hendrik Hasmoor steekt de loftrompet over de rol van Willem III als koning van Engeland. Hij kijkt terug op de Glorious Revolution van 1688, toen Jacobus II verdreven werd en sindsdien in Engeland weer de “Vryheyt bloeyd[e]”.61 Toch lijkt Hasmoor

nog steeds vertrouwen te hebben in Lodewijk XIV, ook na het schenden van de traktaten van Nijmegen. Hij stelt dat “Vree nu sijn doel alleen” is, wanneer hij zich uitlaat over de koning van Frankrijk, wiens “glory door de wijde Weereld straald”.62 Wat Hasmoor niet kon weten is

dat deze ‘glorievolle’ koning vijf jaar later de Spaanse Nederlanden zou binnenvallen en een oorlog de enige manier was om de gevreesde ‘universele monarchie’ van Lodewijk XIV een halt toe te roepen.63

2.4 De Vrede van Utrecht en het einde van de Gouden Eeuw

“Nunc est bibendum, nunc pede libro, pulsanda tellus.”64

Bovenstaand citaat, wat vrij vertaald betekent: nu is het tijd om te drinken, nu is het tijd om levendig te dansen, is afkomstig van de Romeinse dichter Horatius. Jacobus de Groot heeft het gebruikt aan het begin van zijn pamflet, dat hij schreef naar aanleiding van de Vrede van Utrecht in 1713. Waar de Vrede van Nijmegen in 1678 het begin van het einde van de Gouden Eeuw had ingeluid, was de Republiek in 1713 definitief van haar troon gestoten. De

59 Idem, 7. 60 Nora, 12.

61 Hendrik Hasmoor, Oorlog en vreede of d'oorlog door vreede verjaagt. In 't jaar 1697 (Amsterdam: Johannes

Strander, 1697), 4. 62 Idem,11.

63 De Staten Generaal, 9.

(26)

22 financiële wanorde kon niet meer gezien worden als een incident, maar eerder als een symptoom van fundamentele problemen die al tientallen jaren doorwoekerden. Daarnaast was er in de tweede helft van de zeventiende eeuw een einde gekomen aan de groei van de steden, die eerder zo bepalend waren geweest bij de opkomst van de Republiek.65 De vraag is in welke mate de vieringen van de Vrede van Utrecht in 1713 de definitieve neergang van de Republiek weerspiegelen.

Waar de vieringen in 1713 wat betreft het soort media te vergelijken zijn met de vieringen na de Vrede van Nijmegen, hebben de stedelijke festiviteiten weer raakvlakken met die van Rijswijk in 1697. Een lied, dat naar aanleiding van de Vrede van Utrecht werd geschreven, omvat zowel het criterium van het soort media, als ook de feestelijke kant. Een groot deel van het lied omschrijft namelijk de festiviteiten in Den Haag rond de dankdag van 14 juni 1713. De auteur neemt de lezer aan de hand mee langs het Haagse Buitenhof waar de Hollandse maagd en leeuw naast elkaar zijn afgebeeld. Even verder loopt hij langs de hofvijver, waar een versierde piramide deze plaats heeft getransformeerd en het vuurwerk klatert in het water.66 Op het eind meldt hij dat de dankdag landelijk gevierd is en de “vreugd en blydschap” door heel Nederland ziet.67 Een ander lied beschrijft de dankdag nog iets

gedetailleerder. Hieruit blijkt dat de vieringen op de dankdagen na de Vrede van Rijswijk en Nijmegen in ieder geval in Den Haag hetzelfde moeten zijn geweest. Ook nu staat er een beeld van een Hollandse leeuw in de hofvijver en worden er vuurwerk en kanonschoten afgevuurd. Het Buitenhof is volgens de ooggetuige verlicht en lijkt wel in brand te staan door al de pektonnen en het vuurwerk.68

Naast de festiviteiten geven de liederen ook een beeld van wat men belangrijk vond te herinneren na de Vrede van Utrecht. In 1697 maakte de vergoddelijking van Willem III deel uit van een over het algemeen chauvinistisch gevierde vrede. Willem III had de vieringen in 1713 echter niet meer meegemaakt; in 1702 overleed hij nadat hij in Kensington van zijn paard gevallen was.69 De Republiek had in de Spaanse Successieoorlog meegevochten aan de zijde van de geallieerden, maar had geen centrale rol vervuld. En dit is terug te zien in de vieringen in de periode na de Vrede van Utrecht. “Den Eenhoorn kan ook groote Gaten

boren, So lang hy wierd van Marlburg opgeleyd”, klonk aan het begin van het lied van De

65 Maarten Prak, Gouden Eeuw: Het raadsel van de Republiek (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2012), 319.

66 Onbekend, De gekroonde Utrechtze vreede, of Nederlandze Vreugd Godin (Amsterdam: J. Konynenberg, 1718

(herdruk)), 7. 67 Idem, 7-8.

68 Dirk Ravestein, “Triomf van Nederlandt,” in Geuse Liedboek, ed. Dirk Ravestein (Den Haag: Cornelis van Zanten, 1734), 4-5.

(27)

23 Groot.70 Met de Eenhoorn bedoelde hij Engeland en het was de hertog van Marlborough,

beter bekend als John Churchill, die tijdens de oorlog de Britse en Nederlandse troepen had aangevoerd. De Groot verwijst naar de oorlogsstaf van Willem III die nu in handen van de Engelsen is.71 Ook de Oostenrijkse veldheer Eugenius van Savoye, die zich net als Churchill een groot veldheer had getoond in de oorlog, wordt in het lied geëerd als de “kloekmoedige Prins Eugeen” die “Caesars oorlogs knaapen heeft geleyd door ’s vyands Bloed-rivier”.72

“Myn hert springt op van vreugt, en dringt my ’t vogt na de ogen”, zegt dichter Frans van Oort in zijn pamflet, dat na de vredesluiting verscheen.73 Deze zin vertolkt het beeld dat er heerste na de Vrede van Utrecht. Men was klaar met de oorlog en ook klaar met de leugens van Lodewijk XIV. Over de Zonnekoning zegt Oort dat hij verbonden is aangegaan die op het heilige kruis ingezworen waren. “Hij veegt zyn agterst aan de Rijswijkze tractaten”, aldus Oort.74 Het was ook hier de hertog van Marlborough die de Franse uiteindelijk heeft weggejaagd. Dit doet volgens de auteur niets af aan het leed dat Europa heeft door moeten maken voor de hebzucht van één persoon en de vrede “nimmermeer roemryker heeft omvat”.75

“Veel steden afgemat, veel Landen voor de Gieren,

En Wolven opgehoopt met aes van Mensze spieren, Dat monster, dat nog Weeuw nog Suygeling ontsiet, Maer, in het Christen bloed te went’len, vreugd geniet”76

Het einde van de oorlog bood natuurlijk weer kansen voor de Nederlandse handel om enigszins op te bloeien. Zoals hierboven genoemd, zou de Republiek nooit meer zo floreren als weleer en was de Gouden Eeuw nu definitief ten einde gelopen. De terugkerende welvaart vormt, in tegenstelling tot de strekking van de vieringen na de Vrede van Nijmegen, dan ook niet de rode lijn in 1713. Het zijn “’t Kanon, heel grof van toon” en “de bulderende Trom en

70 De Groot, 2.

71 Idem, 9. 72 Idem, 6.

73 Frans van Oort, Vreede-toorts met vreugde ontstoken op Rots-oorg den 14 van Somermaend 1713 (Utrecht:

Willem van de Water, 1713), 48. 74 Idem, 10.

(28)

24 schaat’rende Trompetten” die men graag ziet gaan.77 Men verwelkomt de “eeuw’ge

Vreede-Vorst” na dees “elf-jaar’ge Krijg”.78

Waar Bidloo in zijn toneelstuk naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen concepten als overvloed, welvaart en twist heeft gepersonifieerd, is er ook na de Vrede van Utrecht een toneelstuk opgevoerd. De bruiloft van Peleus en Thetis, twee figuren uit de Griekse mythologie, wordt nagespeeld met de vrede als uitgangspunt. In dit anoniem geubliceerde toneelstuk wordt, net als bij de andere bronnen uit 1713, niet verwezen naar de Gouden Eeuw. De vrede staat centraal na een lange periode van oorlog. Zo wordt er in het stuk gezegd dat de “treurigheid weg is” en men door “zoete Vree” de “waare rust kan bekoomen”.79

77 Barend Warnaar, Floriaan en Silvia, herders-zang op het teekenen der Vreede binnen Utrecht, den 11 April,

1713 (Haarlem: Isaak Enschedé, 1713), 5.

78 Idem, 4

79 Onbekend, Verklaringe der Vertoningen over de Bruyloft van Peleus en Thetis Toegepast op den Oorlogh, en

(29)

25

2.5 Penningen

Als derde onderdeel van dit hoofdstuk zullen drie penningen met elkaar vergeleken worden die naar aanleiding van de vredescongressen zijn geslagen. Net als liederen en gedichten waren deze penningen een manier van bijvoorbeeld kunstenaars om hun ideeën over de gesloten vredes te uiten. Als eerste de penning die Jacob van Dishoecke in 1678 heeft geslagen naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen (fig. 2 en 3).80 Op de voorkant is de godin van de Vrede afgebeeld met een laurierblad in haar hand. Boven haar is de tekst “PACATUS SOLIS VIRTUTIBUS ORBIS” te lezen, wat zoiets betekent als “Onze wereld, Vrede en Zon” Op de voorgrond verplettert zij de wapens en schilden van de oorlog en achter haar wordt de zee weer vrijgemaakt voor de zeevaart en de handel. Op de achterkant van de penning is de stad Nijmegen afgebeeld met de tekst “FIRMATA NEOMAGI PAX 1678”. Dit betekent “Vrede opgericht in Nijmegen 1678”. De handel tussen de mensen (onderaan) en het uitvaren van de kooplieden laten zien dat terugkerende handel, en daaruit vloeiende welvaart, centraal stond na de Vrede van Nijmegen. Dit beeld was ook eerder in dit hoofdstuk terug te zien. Later zal blijken dat de penning van Van Dishoecke ook tegenwoordig nog een rol speelt in de herinnering aan de Vrede van Nijmegen.

80 Jacob van Dishoecke, Gedenkpenning Vrede van Nijmegen, gedenkpenning, 1678. Zie ook:

http://www.teylersmuseum.nl/en/collection/coins-and-medals/tmnk-00957-vrede-van-nijmegen-gesloten-tussen- de-verenigde-nederlanden-en-frankrijk-einde-van-de-hollandse-oorlog-1672-1679-dishoecke-jacob-van-vervaardiger.

Figuur 2: Voorkant penning Jacob van Dishoecke, 1678.

(30)

26

Reinier Arondeaux heeft naar aanleiding van de Vrede van Rijswijk in 1697 een gouden penning geslagen (fig. 4 en 5).81 De Amsterdamse goudsmit sloeg in de zeventiende eeuw meerdere penningen; zo vormden het overlijden van Hugo de Groot en de moord op de gebroeders De Witt ook aanleiding voor Arondeaux hier een tweetal penningen aan te wijden. Op de voorkant van de penning wordt de Janustempel afgebeeld, die wordt gesloten door een groep mannen. De linkerkant van de deur wordt gesloten door Willem III, die wordt bijgestaan door keizer Leopold I en Karel II van Spanje. Lodewijk XIV sluit de rechter deur van de tempel.82 De tekst “CAESA FIR MABANT FOEDERA PORCA” betekent zoiets als

“Zij sloten verdragen door het offeren van een zeug”. Dit geofferde zeug is afgebeeld voor de Janustempel. Hier kan verwezen worden naar het offeren van een zwijn aan de Griekse godin van het graan, de landbouw en vruchten. 83 Op de achterkant van de penning zijn de wapens van de veertien deelnemende landen te zien. In het midden is Huis Ter Nieuwburg afgebeeld, de plek waar de vrede in 1697 is ondertekend.

81 Reinier Arondeaux, Vrede van Rijswijk, gesloten tussen de geallieerden en Frankrijk, einde van de

Negenjarige Oorlog 1688-1697, gedenkpenning, 1697. Zie ook:

http://www.teylersmuseum.nl/nl/collectie/munten-en-penningen/tmnk-01361-vrede-van-rijswijk-gesloten-tussen-de-geallieerden-en-frankrijk-einde-van-de-negenjarige-oorlog-1688-1697-arondeaux-reinier-vervaardiger 82 Idem.

83 Historiek, “Demeter,” http://historiek.net/demeter/45, bekeken 02-11-2015, laatst gewijzigd 12-10-2007. Figuur 4: Voorkant penning Reinier Arondeaux,

1697.

(31)

27 Onnekink en De Bruin hebben naar aanleiding van het 300-jarig bestaan van de Vrede van Utrecht een boek gepubliceerd. In dit boek is één penning omschreven, namelijk die van Daniel Drapentier uit 1713 (fig. 5 en 6).84 Op de voorkant van de penning is de vredesgodin afgebeeld, die de Janustempel sluit, terwijl oorlogsgod Mars geketend in een hoekje op de grond ligt. Mercurius is op de achtergrond afgebeeld met de tekst “EUROPAE PAX REDITTA”, oftewel “de vrede is aan Europa teruggegeven”.85 Op de achterkant van de

penning is ‘Europa’ afgebeeld met een vredestak en de hoorn des overvloeds. De zon breekt door en schepen varen weer uit.86

Het is opvallend dat de penning uit 1713 Europa laat zien, terwijl Nijmegen en Rijswijk bij de andere twee centraal staan. De aangekondigde handel, die op deze penning duidelijk naar voren komt, lijkt zich in dit geval te richten op Europa en niet op de Republiek. Hiermee spreekt de penning de hierboven genoemde pamfletten niet tegen wat betreft de weerspiegeling van de neergang van de Gouden Eeuw na de Vrede van Utrecht. Wel duidt de verwijzing naar Europa op een gevoel van eenheid, waar dit eerder wellicht ontbrak.

84 David Onnekink en Renger de Bruin, De Vrede van Utrecht (1713) (Hilversum: Verloren, 2013), 94.

85 Idem, 94-95. 86 Idem, 95.

Figuur 6: Voorkant penning Daniel Drapentier, 1713.

(32)

28

2.6 Allegorieën op de vrede

In de hierboven genoemde pamfletten, toneelstukken, liederen en penningen zijn verschillende allegorieën, of symbolische voorstellingen, op de drie vredes opgenomen. In deze paragraaf wordt een aantal andere allegorieën geanalyseerd, die niet in de deze bronnen gebruikt zijn, maar los daarvan zijn gemaakt door kunstenaars. Ook hier geldt dat er na de Vrede van Nijmegen aanzienlijk minder allegorieën zijn gemaakt dan na de andere vredes.

Figuur 8 laat een allegorie op de Vrede van Nijmegen zien uit 1678.87 Beneden zijn de onderhandelaars te zien die zich in het stadhuis van Nijmegen bevinden. Op het moment dat zij de eed afleggen, komen er wolken boven de zaal met allerlei figuren. Volgens de bijschriften zijn de twee figuren in het midden Mercurius en Minerva, de goden van de handel en het verstand. Mercurius, de linker god, heeft een stuk graan in zijn hand. De figuur links

(33)

29 van hem lijkt een zeis vast te hebben. Dit kan erop duiden dat de maker wilde laten zien dat Mercurius na de Vrede van Nijmegen ervoor zorgt dat de handel weer zou floreren. Engeland en Frankrijk hadden in de Hollandse Oorlog een aanslag gepleegd op economische machtspositie van de Republiek. Hoewel zij verzwakt was, was zij nog niet verslagen en kon het Nederlandse volk aannemen dat gouden tijden weer herleefden.

De vieringen na de Vrede van Rijswijk laten eerder een beeld van vreugde zien, dan dat men dacht dat de Gouden Eeuw van een halve eeuw daarvoor zou terugkeren. Zoals geschetst is dit ook terecht. Sinds 1688 had de Negenjarige Oorlog Europa in zijn greep gehouden. De “Allegorie op de Vrede van Rijswijk” (fig. 9) werd in november 1697 gemaakt naar aanleiding van de gesloten vrede. In het midden is Vrede afgebeeld met een olijftak in haar hand. Linksboven haar zweeft vrouwe Justitia met een weegschaal en een zwaard in haar hand. De andere personen staan symbool voor Eendracht, Oorlog en Voorzichtigheid en

(34)

30 Godsdienstigheid.88 Het lijkt of de maker van deze allegorie aan wil geven dat de vrede nu

weliswaar over is en de vrede boven alles staat, maar dat voorzichtigheid geboden is. Het feit dat Godsdienstigheid op de allegorie is afgebeeld, zou kunnen betekenen dat men voorzichtig moest omgaan met religieuze kwesties die altijd op de achtergrond meespeelden.

De Vrede van Utrecht betekende het einde van een reeks oorlogen tussen de geallieerden en Frankrijk. Bijna een halve eeuw was de Republiek in oorlog met Frankrijk en in 1713 leek deze strijd eindelijk over. Lodewijk XIV had gegokt en verloren. Het beeld van vreugde en opluchting, zoals dat in de hierboven genoemde pamfletten is terug te zien, keert ook terug in de allegorie Zomer-vrede-jong-spel der dorpelinge (fig. 10).89 Maker Abraham Allard heeft de blijdschap na de Vrede van Utrecht afgebeeld. Hij heeft een grote groep boeren getekend, die zich bij een herberg in een dorp vermaakt met zingen, dansen en drinken. Onderaan staat

88 L. Scherm, Allegorie op de Vrede van Rijswijk, allegorie, 1697. 89 A. Allard, Zomer-vrede-jong-spel der dorpelinge, allegorie, 1713.

(35)

31 in het Frans “het landelijke feest van de vrede”, waarmee de maker wil aangeven dat dit feest op vele plekken in het land op deze manier gevierd werd. Zoals de pamfletten en liederen ook al lieten zien, speelt de florerende handel van de Gouden Eeuw een ondergeschikte rol. Men is blij met de vrede en is de strijd zat. Dat blijkt ook uit de tekst op de rechter vlag in het midden. Hierop wordt met “geWIGT” en “geTORI’d” verwezen naar de strijd tussen de Engelse politieke partijen. Een strijd die met koningin Anna van Engeland aan het begin van de achttiende eeuw weer was opgelaaid.90

Concluderend kan gezegd worden dat de vieringen rondom de Vrede van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht verschillen en overeenkomsten vertonen. Het eerste verschil is dat de dankdagen naar aanleiding van de Vrede van Rijswijk en Utrecht op grote schaal zijn gevierd. Haks geeft aan dat er vanaf 1618 jaarlijks meerdere bede- en dankdagen zijn georganiseerd. Een overwinning van leger of vloot of het sluiten van vrede zou aanleiding geven voor een algemene dankdag.91 Hoewel de lutherse predikant Georguis Petri de Staten-Generaal in een schriftelijke brief heeft gevraagd een dankdag te organiseren naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen, lijkt een omschrijving van de vieringen te ontbreken.92 Haks geeft wel aan dat in het vredesjaar 1679, aansluitend op de Vrede van Nijmegen, het uitschrijven van een bededag door de Staten-Generaal geheel achterwege is gelaten.93 Wat betreft het type media kan gezegd worden dat de uitingen bij alle vredes een multimediaal karakter hebben. Liederen, pamfletten, toneelstukken en allegorieën; via alle mogelijke wegen heeft men stilgestaan bij de vrede. Opvallend is hetgeen dat na het bestuderen van het bronmateriaal niet meer opvallend is: in alle bronnen worden goddelijke figuren gebruikt om de vrede te verbeelden.

Ook de vraag of de vieringen na het sluiten van de vredes de neergang van de Gouden Eeuw weerspiegelen, is in dit hoofdstuk beantwoord. Na de Vrede van Nijmegen dacht men dat de gouden tijden van voor de oorlog terug zouden keren. Dat deze vrede in 1678 minder gevierd lijkt te zijn dan de andere twee, zou kunnen komen door het feit dat men dacht alles weer snel op te kunnen pakken. De oorlog zou snel vergeten worden en de Republiek zou weer bloeien als voorheen. De vieringen na de Vrede van Rijswijk lijken grootschaliger. De Republiek is trots op de rol van Willem III en de vieringen laten dan ook een chauvinistisch beeld zien. De bronnen uit 1713 laten doorschemeren dat men wist dat de Gouden Eeuw over

90 W.A.F. Bannier, De Vrede van Utrecht (Stedelijk Gymnasium: Utrecht, 1913), 9. 91 Haks, 73.

92 Jeroen Salman, “Troebelen en tijdsordening: De actualiteit in zeventiende-eeuwse almanakken,” De

Zeventiende Eeuw 17, 1 (2001), 16.

(36)
(37)

33

3. De eeuw van Rijswijk

Het was al 1738, 25 jaar na de vieringen van de Vrede van Utrecht, dat de eerste herdenking plaatsvond. In de rest van de achttiende eeuw bleef het lang stil rond de vredes van Nijmegen, Utrecht en Rijswijk. Het 100-jarig bestaan van de Vrede van Nijmegen lijkt in 1778 vergeten te zijn en met de komst van de Bataafse Republiek in 1795 zijn ook eventuele festiviteiten rondom de Vrede van Rijswijk in duigen gevallen. Toch werd het de eeuw van Rijswijk. In het laatste decennium werd de Naald van Rijswijk opgericht in het Rijswijkse Bos. Waarom werd deze naald gebouwd in een jaar dat er niets te herinneren viel? Dit hoofdstuk zal allereerst ingaan op de eerste herdenking van de Vrede van Utrecht na 25 jaar. Daarna zal de Naald van Rijswijk centraal staan. Na het geven van een korte voorgeschiedenis van het Huis ter Nieuwburg, de plaats waar de vredesonderhandelingen in 1697 hadden plaatsgevonden, zal de oprichting van deze lieu de mémoire geanalyseerd en verklaard worden.

3.1 De Vrede van Utrecht na 25 jaar

(38)

34 De Vrede van Utrecht kenmerkte het einde van een reeks van conflicten tussen het Frankrijk van Lodewijk XIV en de geallieerden. De eerdere vredesverdragen hadden niet lang standgehouden. De staatkundige nieuwsperiodiek Europische Mercurius herdenkt het 25-jarig bestaan van de Vrede van Utrecht in 1738. Het Nederlandsch Gedenkboek, zoals het nieuwsboek ook wel wordt genoemd, staat op verschillende manieren stil bij de Vrede van Utrecht. Zo heeft het de titelprent gewijd aan de herdenking en wordt de gedenkpenning van Martin Holtzhey afgebeeld. Deze penning is geslagen naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Vrede van Utrecht.

Op de titelprent (fig. 11) is de vrede afgebeeld op een voetstuk.94 Door middel van een gedicht legt het nieuwsboek de verschillende onderdelen op de prent uit. Hierdoor wordt duidelijk wat er met de symbolische afbeeldingen wordt bedoeld. De gebruikte figuren zijn vergelijkbaar met de goddelijke figuren die na de vredes zijn gebruikt in de verschillende pamfletten, zoals die in het vorige hoofdstuk geanalyseerd zijn. Dat de Europische Mercurius een nieuwsperiodiek is, wordt duidelijk bij de analyse van de prent. De verschillende onderdelen op de prent verwijzen naar gebeurtenissen die rond 1738 in Europa hebben plaatsgevonden.

In de “uitleg der titelplaat” wordt verwezen naar de rust, die al zo lang heeft mogen duren. Hierbij verwijst de auteur naar de Janustempel, die in Nederland al 25 jaar gesloten is. Op de titelprent is links achter de vrede een oorlog afgebeeld. Dit is de Russisch-Turkse Oorlog (1735-1739) en wordt als volgt uitgelegd door het nieuwsboek:

“Schoon in ’t Oost,

De krygs-orkanen zich vergroten, Daar Rusch en Turk de landen rooft, In volle vlam en ’t bloed vergieten”

Linksboven in de lucht houden twee “knapen” schilden vast met de wapens van Polen en Napels erop. Hier wordt het huwelijk tussen de Spaanse koning Karel III en Maria Amalia van Saksen, de dochter van de Poolse koning, afgebeeld.95 Aan de rechterkant vecht een eenhoorn, de verbeelding van Engeland. Hier zou de maker mee kunnen bedoelen dat Engeland nog steeds altijd ergens op de wereld oorlog voert.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het reglement van de vereniging ‘Broedertrouw’ van februari 1890 (zie Van der Wal, bijlage 8), nog vóór de stakingen opgesteld, komt een curieuze bepaling voor waaruit blijkt

Wanneer in Nederland het conservatisme zich niet vermag te organiseren, waarbij de hier behandelde afwezigheid van een feodaal-agrarische traditie in het verleden als

Toen Fugger eenmaal zijn Hongaars koper via Stettin en Danzig naar Antwerpen en Amsterdam ging verschepen, trachtte Lübeck zich wel te verweren: in 1511 bracht het bij Hela de

In de stroom manifestaties die het Rubensjaar in België heeft voortgebracht, komt een speciale vermelding toe aan de tentoonstelling die de Koninklijke Bibliotheek te Brussel wijdde

De inleiding van Van der Woude maakt al gauw duidelijk dat de pretentie van de redactie heel wat verder gaat: het betreft hier wel degelijk een hoogst serieus genomen theorie met

Van Vloten is in Nederland de man geweest in wie Aufklärung en liberalisme in hun verwantschap hun sterkste uitdrukking vonden. Terwijl het politieke liberalisme sterk aan élan

Geen ijveriger beoefenaar van onze parlementaire geschiedenis dan Dr. Niet minder dan vier nieuwe bijdragen zijn hier te vermelden, twee korte en twee van grotere omvang. De

Vliegen komt er bij Scheffer niet al te best af, ook als geschiedschrijver, en inderdaad is deel III van ‘Die onze kracht ontwaken deed’, dat hij op 75-jarige leeftijd schreef,