Vraag nr. 24
van 16 november 1999
van mevrouw VEERLE HEEREN Studietoelagen – Inkomensvoorwaarden
Bij de berekening en toekenning van de studietoe-lagen voor het secundair en hoger onderwijs mogen de bedragen voor levensverzekeringen, a f-lossingen van hypothecaire leningen, o v e r g e d r a g e n uitgaven en groepsverzekeringen zoals zij effectief voor belastingvermindering in aanmerking werden g e n o m e n , worden afgetrokken van het gezamenlijk belastbaar inkomen.
E c h t e r, premies betaald voor het pensioensparen mogen niet worden afgetrokken bij de berekening van de toelage. Eigenlijk is dit niet logisch, a a n g e-zien het pensioensparen ook wordt beschouwd als een vorm van levensverzekering.
Verder stelt men bij de toekenning van de studie-toelagen vast dat steeds minder mensen in aanmer-king komen voor een studietoelage, aangezien de limieten voor het maximuminkomen zeer laag lig-gen.
1. Waarom werden ook de premies voor het pen-sioensparen niet verrekend bij de berekening van de studietoelage ?
2. Waarom blijven de bedragen van het maximum-inkomen voor studietoelagen zo laag ? Wordt er een herziening in het vooruitzicht gesteld ?
Antwoord
1. Het referentiebedrag van de inkomsten voor het berekenen van de toelage volgens de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen en haar uitvoeringsbesluiten, i s gebaseerd op het gezamenlijk belastbaar inko-men van het gezin.
De fiscale wet van 28 december 1992 wijzigt de inhoud van het begrip "gezamenlijk belastbaar i n k o m e n " . Het bevat immers niet meer dezelfde aftrekken als voorheen : premies en stortingen van het langetermijnsparen worden niet meer afgetrokken van het belastbaar inkomen. I n plaats daarvan geven ze voortaan recht op een belastingvermindering die wordt berekend tegen een verbeterde gemiddelde aanslagvoet. Voor premies van individuele levensverzekerin-gen en kapitaalaflossinlevensverzekerin-gen van hypothecaire
le-ningen trad deze maatregel in werking met in-gang van het aanslagjaar 1993, inkomsten 1992; voor groepsverzekeringen vanaf het aanslagjaar 1994, inkomsten 1993.
Deze aftrekken worden voor het berekenen van de toelaatbaarheid en het bepalen van het be-drag van de toelage wel toegepast. Indien het gezamenlijk belastbaar inkomen in zijn nieuwe vorm voor de studietoelagen zou gelden, z o u het inkomen van vele aanvragers hoger liggen en de toelage alleszins lager, en dit vanaf het school- en academiejaar 1994-1995.
Bij de invoering van het pensioensparen werd deze vorm van verzekering nooit opgenomen als samenstellend element om het gezamenlijk belastbaar inkomen te bepalen; het gaf wel aan-leiding tot het bepalen (verminderen) van het bedrag van de aanslag. Derhalve kan voor de toepassing van de vigerende reglementering het bedrag van het pensioensparen niet in minde-ring worden gebracht van het gezamenlijk be-lastbaar inkomen.
2. De wet van 19 juli 1971 betreffende de toeken-ning van studietoelagen, heeft tot doel toelagen te verlenen aan minvermogende leerlingen van het secundair en aan minvermogende studenten van het hoger onderwijs.
Binnen de beschikbare kredieten werden ver-schillende maatregelen en herschikkingen ge-troffen teneinde tot een correctere herverdeling binnen deze kredieten te komen. De toegelaten maximumbedragen worden elk school- en aca-demiejaar geïndexeerd. Voor het hoger onder-wijs werden de minimumgrenzen bij besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1998 met 10 % o p g e t r o k k e n , zodat aan de minstgegoeden een hogere (maximum)toelage kan worden toege-kend.