• No results found

Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAAP België - Rapport 415

Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne

Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Verslag van de Resultaten Bureauonderzoek – 2019J299 Landschappelijk bodemonderzoek – 2019K94

Eke 2019

(2)

Colofon

© RAAP België BVBA, 2019

RAAP België aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Titel:

Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne

Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Verslag van de Resultaten

Bureauonderzoek – 2019J299

Landschappelijk bodemonderzoek – 2019K94 Status: Definitief

Datum: 26 februari 2020

Auteur: N. Baeyens

Projectbegeleiding: N. Baeyens

Kaartvervaardiging: N. Baeyens

Raapproject: Olpa01

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

Bewaarplaats documentatie: RAAP België, Begoniastraat 13, 9810 Eke

Bevoegd gezag: agentschap Onroerend Erfgoed

RAAP België BVBA

Begoniastraat 13; 9800 Eke

telefoon: 09/311 56 20 - 0498/44 16 99 E-mail: raap@raap.be

(3)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

1 Inleiding ... 4

1.1 Administratieve gegevens ... 4

1.2 Kader en aanleiding ... 6

1.2.1 Aanleiding ... 6

1.2.2 Geografische situering ... 6

1.2.3 Huidige situatie van het projectgebied ... 7

1.2.4 Juridische context ... 8

1.2.5 Geplande werken ... 10

1.3 Opzet en onderzoeksopdracht ... 13

1.3.1 Opdracht ... 13

1.3.2 Randvoorwaarden ... 13

2 Verslag van resultaten: bureauonderzoek (2019J299) ... 14

2.1 Beschrijvend gedeelte ... 14

2.1.1 Administratieve gegevens ... 14

2.1.2 Archeologische voorkennis ... 14

2.1.3 Onderzoeksopdracht ... 14

2.1.4 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het bureauonderzoek ... 15

2.2 Resultaten ... 17

2.2.1 Aardkundige gegevens ... 17

2.2.2 Archeologische gegevens ... 25

2.2.3 Historische gegevens ... 26

2.2.4 Verstoringshistoriek ... 34

2.3 Archeologisch verwachtingsmodel... 34

2.4 Beantwoorden van de onderzoeksvragen ... 35

2.5 Assessment ... 37

3 Verslag van resultaten: landschappelijk bodemonderzoek (2019K94) ... 38

3.1 Beschrijvend gedeelte ... 38

3.1.1 Administratieve gegevens ... 38

3.1.2 Onderzoeksopdracht ... 38

3.1.3 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het landschappelijke booronderzoek . 40 3.2 Assessmentrapport landschappelijk booronderzoek ... 42

(4)

3.2.1 Beschrijving en interpretatie van de aardkundige opbouw van het onderzochte gebied 42

3.2.2 Confrontatie met de resultaten van het bureauonderzoek ... 45

3.2.3 Archeologisch verwachtingsmodel ... 45

3.2.4 Beantwoorden van de onderzoeksvragen... 46

4 Synthese en beschrijving potentieel op kenniswinst ... 48

5 Bibliografie ... 50

5.1 Uitgegeven bronnen ... 50

5.2 Geraadpleegde websites ... 50

5.3 Geraadpleegd kaartmateriaal ... 51

6 Bijlages ... 53

(5)

1 Inleiding

1.1 Administratieve gegevens

Projectcode agentschap Onroerend Erfgoed:

2019J299 Bureauonderzoek

Onderzoekskader: opstellen van een archeologienota voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

Naam plangebied en/of toponiem: Bezoekerscentrum de Duinpanne

Adres: Olmendreef 2

Deelgemeente/Gemeente: 8660De panne

Provincie: West-Vlaanderen

Kadastrale gegevens: DE PANNE – Afd.1 – Sectie C- perceel 384E, 386A

Oppervlakte betrokken percelen: 30277 m²

Oppervlakte plangebied: 30277 m²

Oppervlakte geplande bodemingrepen: 5422 m²

Bounding box in lambertcoördinaten (X/Y):

zuidwest: X: 25798.9 Y: 199327.53 noordoost: X: 26144.3 Y: 199470.53

(6)

Figuur 1: Topografische kaart met projectie van het plangebied (bron: OPENSTREETMAP, 2019).

Figuur 2: Projectie van het plangebied op het kadasterplan mét aanduiding van de perceelsnummers (bron: AGIV, 2019)

(7)

1.2 Kader en aanleiding

1.2.1 Aanleiding

RAAP België heeft in november 2019 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd naar aanleiding van geplande werkzaamheden aan het bezoekerscentrum De Duinpannen in De panne.

Directe aanleiding vormt de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor de heraanleg van de huidige parking en de herinrichting van de omgeving rond de parking.

1.2.2 Geografische situering

Het plangebied bevindt zich in de gemeente De panne, net ten zuiden van de dorpskern op ongeveer 1.4 km van de kustlijn. De percelen die aan het plangebied toebehoren bevinden zich aan de Olmendreef. Deze Dreef geeft in het westen toegang tot de Kerkstraat. Zowel in het noorden, het oosten en het zuiden wordt het plangebied omsloten door een bos en duinen landschap. Dit duinen landschap, gevormd door de het duinengebied De Westhoek, het Calmeynbos en de jonge duinen van Oosthoek, vormt een landschappelijk geheel dat zich uitstrekt tussen De panne, Oosthoek en Duinhoek.

Op het ruimtelijk gewestplan worden de gronden op de locatie van het plangebied gekarteerd als natuurgebied.

Figuur 3: Topografische kaart met projectie van het plangebied (bron: OPENSTREETMAP, 2019).

(8)

1.2.3 Huidige situatie van het projectgebied

Binnen de contouren van het plangebied bevindt zich momenteel het Bezoekerscentrum (ca.

1300m²) de Duinpanne. Vanuit dit bezoekerscentrum wordt het omringende natuurreservaat ontsloten. Aan de zuidelijke zijde van het bezoekerscentrum bevindt zich een terras (ca. 60m²) en de toegang tot het natuurdomein. Aan de oostelijke zijde bevindt zich eveneens een terras voor de bezoekers (ca. 120m²), dit terras is voorzien van enkele picknick banken. Dit terras biedt eveneens een uitzicht over de vijver die zich centraal in het perceel (386A) bevindt.

Ten noorden van het bezoekerscentrum bevindt zich een kleine bijbouw waar onderhoudsmateriaal en dergelijke opgeslagen wordt.

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de parking van het bezoekerscentrum. Deze zone heeft een oppervlakte van ca. 5000m². De parking is voorzien van een verharding in klinkers. Rond de parking bevindt zich momenteel een groenzone. Aan de overzijde van de Olmendreef staat een fietsenstalling, enkel parkeerplaatsen voor wagens en een elektriciteitscabine (ca. 300m²).

Vanuit de parking, in het verlengde van de Olmendeef, loopt een verharde toegangsweg naar het bezoekerscentrum. Deze toegangsweg heeft een oppervlakte van ca. 800m² en bestaat eveneens uit klinkers.

Figuur 4: Luchtfoto uit 2017 met daarop het plangebied geprojecteerd (bron: AGIV, 2017)

(9)

Figuur 5: (links boven) uitzicht op huidige parking , (rechts boven) uitzicht op zuidelijk terras, (centraal links) uitzicht op toegangsweg naar bezoekerscentrum, (centraal rechts) uitzicht op de huidige fietsenstalling, (links onder) uitzicht op de parkeerplaatsen aan de overzijde van de parking.

1.2.4 Juridische context

Het archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd door RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154) en voor aktename voorgelegd aan het agentschap Onroerend Erfgoed.

Het plangebied ligt niet in een gebied zonder archeologisch erfgoed zoals deze zijn vastgesteld in het besluit van de administrateur-generaal van 27 februari 2019.1

De geplande bodemingrepen zijn mogelijk bedreigend voor eventuele archeologische resten. De archeologienota waarvan akte is genomen dient bij de aanvraag van de vergunning te worden toegevoegd krachtens het Onroerend Erfgoeddecreet van 12 juli 2013. De aanvraag van vergunning betreft immers een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor een oppervlak van 30277 m² van de betrokken percelen en met een voorziene bodemingreep op 5422 m². Hierdoor worden de gestelde oppervlaktegrenzen overschreden, waardoor het opstellen van een archeologienota noodzakelijk is.

De criteria wanneer een archeologienota verplicht is, worden hieronder aangeduid op de beslissingsboom van het agentschap Onroerend Erfgoed.

1 https://besluiten.onroerenderfgoed.be/besluiten/14765/bestanden/23890

(10)

Figuur 6: Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 1. (bron:

Agentschap Onroerend Erfgoed)

Figuur 7: Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 2, uitzonderingen. (bron: Agentschap Onroerend Erfgoed)

(11)

1.2.5 Geplande werken

De geplande werken omvatten enerzijds de herinrichting van de parking ten noorden en ten zuiden van de Olmendreef en anderzijds de heraanleg van de toegang naar en de omgeving rond het bezoekerscentrum. Bij de herinrichting van de parking zal ook het rioleringsnet aangepast worden.

De nieuwe riolering zal aangelegd worden in dezelfde sleuf als de oude, op een diepte van ca. 1.50 m Op de locatie van de huidige parking zal er een nieuwe toegangen voorzien worden en er worden drie toegangen voorzien waarlangs de parkeerplaatsen gelegen zijn. Deze toegangen zullen aangelegd worden in betonklinkers en een verstoring van -36cm over een oppervlakte ven 950m² met zich meebrengen. De parkeerplaatsen op zich zullen bestaan uit grasdallen en schelpenzand.

Ook hier wordt een verstoring van ca. 36 cm voorzien.

Aan de overzijde van de Olmendreef zullen de huidige parkeerplaatsen vervangen worden door strook voor bussen (kiss and ride). Deze strook zal aangelegd worden in uitgewassenbeton en een verstoringsdiepte van ca. 38 cm met zich mee brengen. Ten zuiden van de bussenstrook zal er een picknickzone met grasdallen en schelpenzand voorzien worden. Hier is de bodemingreep ca. 35 tot 37 cm diep.

Verder worden er in de zuidoostelijke hoek van de parking twee ondergrondse afvalcontainers voorzien. Hier is de precieze verstoringsdiepte nog niet gekend.

De heraanleg van de toegangsweg brengt tevens een reliëfwijziging met zich mee. Concreet zal de huidige toegang naar het bezoekerscentrum opengebroken worden en plaats maken voor een zone met duinen en een picknick gelegenheid. De maximale afgravingsdiepte binnen deze reliëfwijziging bedraagt ca. 44 cm. Ook ter hoogte van de nieuwe toegangsweg (uitgewassen beton) zal de grond afgegraven worden. Hier zal de bodem verstoring eveneens ca. 44 cm bedragen omdat deze aangelegd zal worden op wat thans een talud is.

Naast de bijbouw ten noorden van het bezoekerscentrum zal er een parkeerzone voorzien worden voor de onderhoudsvoertuigen. Deze zal net als de overige parkeerplaatsen aangelegd worden in grasdallen en schelpenzand. Voor de parkeerplaatsen wordt er ook een zone voorzien in betonklinkers. In deze zone zal er een bodemingreep van ca. 36 tot 38 cm plaatsvinden.

Tot slot wordt het terras aan de zuidelijke zijde van het bezoekerscentrum heraangelegd. Dit betreft een structuur in opbouw en zal dus geen relevante bodemverstoring met zich meebrengen.

In onderstaande tabel worden de geplande ingrepen nog eens samengevat, inclusief de verstoringsdiepten

Bestaande toestand Nieuwe toestand:

Bodemingreep

Verstoringsdiepte Oppervlakte

Huidige parking Wegenis 36-38 cm Ca. 950m²

Parkeerplaatsen 36-38 cm Ca. 1000m²

Parkeerplaatsen overzijde

Olmendreef Kiss and ride bussen 36-38 cm Ca. 1200 m²

fietsenstalling

Toegangsweg Nieuw toegangspad 36-38 cm Ca. 1061 m²

Reliëfwijziging voor groenzone Max 44cm Ca. 1700 m² Zone naast

bijgebouw Parkeerruimte 36-38 cm Ca. 100 m²

(12)

Figuur 8: ontwerpplannen voor de herinrichting van het bezoekerscentrum De Duinpanne.

(13)

Figuur 9: Doorsnede AA met links de parking en rechts de reliëfwijziging aan de inkom van het bezoekerscentrum.

Figuur 10: Doorsnede BB met links een doorsnede van de parking en rechts een doorsnede van de nieuwe Kiss and Ride voor bussen.

(14)

1.3 Opzet en onderzoeksopdracht

1.3.1 Opdracht

Het archeologisch vooronderzoek heeft als opdracht het inventariseren, waarderen en veiligstellen van eventueel aanwezig waardevol archeologisch erfgoed binnen de grenzen van het plangebied:

1. inventariseren: zijn er archeologische sites te lokaliseren en welke zijn hun karakteristieken (types, datering, begrenzing, bewaringstoestand en relatie met het landschap)?

2. waarderen: wat is de kenniswaarde van eventuele aanwezige archeologische sites?

3. veiligstellen: hoe moet met eventuele waardevolle archeologische sites worden omgegaan in het kader van de geplande bodemingrepen (in situ, ex situ)?

1.3.2 Randvoorwaarden

Het archeologisch vooronderzoek beoogt steeds een minimum aan destructie van het archeologisch erfgoed. Vooraleer de opportuniteit van vooronderzoek met ingreep in de bodem af te wegen, is aldus eerst de opportuniteit van de diverse (combinaties van) methoden voor vooronderzoek zonder ingreep in de bodem afgewogen.

De keuze van de (combinaties van) methoden is steeds gebaseerd op volgende vier criteria:

1. mogelijkheid: is het mogelijk om de methode toe te passen binnen het plangebied?

2. nut: kan een bruikbaar resultaat verwacht worden met de toepassing van de methode?

3. schadelijkheid: kan toepassing van de methode het te verwachten bodemarchief overdreven beschadigen?

4. noodzaak: rechtvaardigt de kost van de methode het te verwachten resultaat?

Vooronderzoek zonder ingreep in de bodem Vooronderzoek met ingreep in de bodem a. bureauonderzoek

b. landschappelijk bodemonderzoek c. geofysisch onderzoek

d. veldkartering

e. verkennend archeologisch booronderzoek

f. waarderend archeologisch booronderzoek

g. proefsleuven en proefputten

(15)

2 Verslag van resultaten: bureauonderzoek (2019J299) 2.1 Beschrijvend gedeelte

2.1.1 Administratieve gegevens

Onderstaande gegevens zijn aanvullend op de administratieve gegevens zoals in het inleidend deel weergegeven en zijn specifiek van toepassing op de bureaustudie.

Projectcode agentschap Onroerend Erfgoed: 2019J299

2.1.2 Archeologische voorkennis

- eerder archeologisch uitgevoerd onderzoek: zie 2.2.2 - gekende verstoorde zones: zie 2.2.4

2.1.3 Onderzoeksopdracht

Doelstelling 2.1.3.1

Het bureauonderzoek vormt de eerste stap van archeologisch vooronderzoek. Het vooronderzoek heeft als opdracht het inventariseren, waarderen en veiligstellen van eventueel aanwezig waardevol archeologisch erfgoed binnen een projectgebied. Tijdens het bureauonderzoek wordt getracht deze doelstelling te realiseren door raadpleging van gekende en ontsloten informatiebronnen.

Uit de bureaustudie dient de nood tot verder onderzoek of behoud in situ te worden ingeschat.

Indien de resultaten voldoende informatie opleveren, of er geen vervolgtraject kan worden uitgevoerd voorafgaand het bekomen van de vergunning, zal een programma van maatregelen worden uitgeschreven met aanbevelen.

Wetenschappelijke 2.1.3.2

In het kader van dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd. Ze zijn onderverdeeld in drie categorieën die elk een onderdeel van de doelstelling weerspiegelen:

Ondergrond en landschapsgeschiedenis, archeologische resten en impact van de geplande bodemingrepen.

Ondergrond en landschapsgeschiedenis:

I. Hoe is de aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied?

a. Welke processen van bodemvorming zijn bekend?

b. Welke geomorfologische processen zijn bekend?

II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

Archeologische resten:

(16)

III. Zijn er reeds gekende archeologische gegevens binnen en in de omgeving van het plangebied?

a. Wat is de aard en ouderdom van bekende archeologische resten?

b. Wat is de conserveringsgraad en gaafheid van bekende archeologische resten?

IV. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?

a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied?

b. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachte) archeologie en (bodem)gaafheid?

Impact van geplande bodemingrepen:

V. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

VI. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

Randvoorwaarden 2.1.3.3

Het onderzoek is uitgevoerd door een erkend archeoloog volgens de normen van de Code van Goede Praktijk.

De percelen waarbinnen de werken zullen plaatsvinden zijn in eigendom van de gemeente De panne en het agentschap Natuur en Bos en zijn in erfpacht gegeven aan de Provincie West-Vlaanderen.

2.1.4 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het bureauonderzoek

Op basis van verschillende bronnen werd getracht inzicht te verkrijgen in de genese van het landschap, de bodemopbouw en het gebruik van het projectgebied en zijn omgeving in de loop van de tijd. Daaraan gekoppeld wordt de archeologisch verwachting bepaald.

Het gebied bevindt zich in een zone die zich kenmerkt door een lage densiteit aan bebouwing waardoor bij de bureaustudie er extra aandacht gaat naar de landschappelijk opbouw en het landgebruik. Daarvoor wordt bijzondere aandacht besteed aan relevante aardkundige gegevens.

Het bureauonderzoek kent de volgende onderdelen:

- Aardkundige gegevens - Archeologische gegevens - Historische gegevens

- Bepalen van de archeologische verwachting

- Synthese en beantwoorden van de onderzoeksvragen

Hiervoor is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van verschillende bronnen:

Voor de technische aspecten en de gegevens omtrent de werkzaamheden zijn de plannen en gegevens gehanteerd zoals ze zijn verkregen en toegelicht werden door de initiatiefnemer.

(17)

De aardkundige gegevens ( geologie, topografie, landschap en bodemkunde) werden bestudeerd aan de hand van kaarten. Het betreft meer in het bijzonder de topografische kaart, Tertiair- en Quartairgeologische kaarten, de bodemkaart, de potentiële bodemerosiekaart en het digitale terreinmodel Vlaanderen. De bodemkundige gegevens werden aangevuld met de informatie van reeds uitgezette boringen die beschikbaar gesteld wordt via de website Databank Ondergrond Vlaanderen.2 Het geologisch kader wordt weergegeven in bijlage 3.

Voor het archeologisch kader wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘harde data’ afkomstig van archeologisch onderzoek, en ‘indicatoren’3 die wijzen op een aanwezig archeologisch bodemarchief.

De Centrale Archeologische Inventaris (CAI)4 is hierbij een belangrijke bron. Ook de

‘gebeurtenissenkaart’ werd geraadpleegd. Er kon geen bijkomende informatie gevonden worden over recenter archeologisch onderzoek in de nabijheid van het plangebied dat nog niet in de CAI werd opgenomen. Het archeologisch kader in relatie tot de geologische periodes wordt weergegeven in bijlage 3.

Voor het onderzoek naar de algemene geschiedenis van de gemeente De panne is gebruik gemaakt van uitgegeven en onuitgegeven bronnen. Deze zijn terug te vinden in de literatuurlijst. Daarnaast is ook beroep gedaan op de Inventaris Onroerend Erfgoed.5

De historiek van het plangebied wordt meer in detail onderzocht op basis van historische kaarten en luchtfoto’s, geconsulteerd via zowel Geopunt als Cartesius.6 Cartesius is een online databank die kaartmateriaal en luchtfoto’s van het NGI (Nationaal Geografisch Instituut), de KBR (Koninklijke Bibliotheek van België) en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bundelt. Ook voor het historisch onderzoek vormt de CAI een bron voor informatie inzake harde historische data.

Voor een groot aandeel van het kaartmateriaal werd de website Geopunt7 geraadpleegd. Geopunt is een centrale website die vrijwel alle bestaande geografische overheidsinformatie ontsluit. Zo werd voor het bekomen van de kadasterinformatie gebruik gemaakt van het Grootschalig Referentiebestand Vlaanderen dat via deze weg door AGIV aangeboden wordt.

Voor het aanmaken van het kaartmateriaal werd het programma QGis gebruikt, een geografisch informatiesysteem. In de mate van het mogelijke werd zoveel mogelijk van het relevante cartografische materiaal ingeladen in het programma om op deze manier zoveel mogelijk van het kaartmateriaal te genereren dat in deze bureaustudie gebruikt wordt. Hierbij werd telkens het projectgebied geprojecteerd of aangeduid op de onderliggende kaarten.

De studie van de hierboven vermelde bronnen gaf geen aanleiding tot een verder archiefonderzoek of het inwinnen van aanvullend wetenschappelijk advies.

2 DOV, 2018a

3 hierbij worden terreininspecties, luchtfotografie en bureaustudies bedoeld

4 ONROEREND ERFGOED, 2018a

5 ONROEREND ERFGOED, 2018b

6 NGI, 2018

7 GEOPUNT, 2018

(18)

2.2 Resultaten

2.2.1 Aardkundige gegevens

Onderstaande geologische, fysisch geografische en bodemkundige data informeren over de genese van het landschap in het plangebied, de bodemopbouw en de ligging en de stratigrafische positie van sedimenten waarin archeologische fenomenen kunnen voorkomen. Een aantal (prehistorische) vindplaatstypen kunnen bovendien uitgesproken gekoppeld worden aan specifiek aanwijsbare landschapsvormen. De aardkundige data laten ook toe om een verwachting te formuleren ten aanzien van de verschijningsvorm, d.i. de conserveringsgraad en gaafheid van het archeologische erfgoed.

De Tertiairgeologische bodem 2.2.1.1

De locatie van het plangebied bevindt zich binnen het Lid van Moen (deel van de Formatie Kortrijk) Het Tertiaire niveau wordt op de locatie afgedekt met een 30 m dik Quartair dek, en is dus minder relevant voor deze studie.8

Figuur 11: Tertiair geologische kaart met aanduiding van het plangebied en de Quartair isopachen (bron: DOV, 2002)

8 JACOBS ., 2004

(19)

De Quartairgeologische bodem 2.2.1.2

Het Tertiair (of liever het Neogeen) wordt gevolgd door de jongste periode in de aardgeschiedenis:

het Quartair. Deze periode vangt dus 2.58 miljoen jaar geleden aan en is onderverdeeld in twee tijdvakken: het Pleistoceen en het Holoceen.

Het Pleistoceen (2.58Ma- 11.7ka) wordt gekenmerkt door grote schommelingen in het klimaat. De (vaak relatief lange) tijden waarin een koud klimaat bestond worden ijstijden (glacialen) genoemd.

Tijden waarin het klimaat meer op dat van nu leek worden aangeduid met de term tussenijstijden (interglacialen) aangeduid. Deze grote klimaatschommelingen hadden grote gevolgen en de resultaten daarvan zijn vandaag de dag nog op veel plekken in het landschap te herkennen.

Het jongste tijdvak is (vooralsnog) het Holoceen (11.7ka – heden). Dit tijdvak is gekenmerkt door een redelijk warm klimaat en is daarom ook geclassificeerd als een interglaciaal. Met name in het laatste deel van dit tijdvak is de invloed van de mens op de aarde sterk toegenomen, wat voor de geologie grote gevolgen heeft.9

De sedimenten van Quartaire ouderdom worden op grote schaal aan het oppervlak aangetroffen en zijn weergegeven op de Quartairgeologische kaart volgens het principe van profieltypekartering.

Daarbij worden lithologie, genese en (chrono-) stratigrafie aangehouden als de belangrijkste kenmerken waar gronden op worden ingedeeld. De dikte van de Quartaire afzettingen varieert sterk in Vlaanderen, van minder dan een meter tot circa 30 meter.10

Binnen het plangebied komt profieltype 11d voor. Het betreft een Holocene en/of Tardiglaciale eolische afzetting op een getijdenafzetting (d), bovenop een Pleistocene sequentie (11).

De top van het quartairdek bestaat met andere woorden uit duinen die het resultaat zijn van een transport en accumulatie van zand langsheen de kustlijn die onder invloed ligt van sterke golftractie.

De vorming van deze duinen wordt versterkt door de aanwezigheid van een hellend kustprofiel en een overvloedige zandaanvoer. De oudste duinsedimenten dateren van de 8ste eeuw voor Chr. tot de 11de eeuw na. Chr. De jongere duinen zijn gevormd vanaf de 11de eeuw na Chr.

De oudste duinafzettingen zijn nagenoeg volledig afgedekt door de jongere en dit in twee sequenties.

De eerste fase dateert vòòr de 14de eeuw. Op dat moment ontstond er een zandvlakte van ca. 6 à 7 m TAW. Gedurende de 13de tot de 15de eeuw ontstonden er grote paraboolduinen en sindsdien is de beweging van de duinen nooit volledig gestopt. Dit laatste is voornamelijk het gevolg van menselijke invloeden.11

Zoals hierboven vermeld bevinden er zich onder de eolische afzettingen getijdenafzettingen. Het lithoprofiel van deze afzettingen stemt overeen met deze van een zandwad of een opvulling een zeegat, getijdengeul, priel of kreek. De klastische sequentie is bovenaan meestal erg kleiig.12

Onder de getijdenafzetting bevinden zich vervolgens maritieme afzettingen uit het Eemiaan. Hierin kunnen er twee verschillende afzettingsmilieus onderscheiden worden. Enerzijds de buitengaatse afzetting op de locatie van de toenmalige kustlijn en anderzijds de wadafzetting achter de kustbarrière. Tijdens het Eemiaan bevond de kustlijn zich ongeveer op de plaats van de huidige

9 http://www.stratigraphy.org/index.php/ics-chart-timescale ICS, 2017

10 https://www.dov.vlaanderen.be/page/quartairgeologische-kaart-150000 DOV, 2019

11 JACOBS ET AL., 2004, p. 26

12 JACOBS ET AL., 2004, p. 27

(20)

poldergrens wat betekend dat er ter hoogte van het plangebied buitengaatse sedimenten werden afgezet. Deze sedimenten bestaan uit middelmatige tot grove zanden op energieke plaatsen zeewaarts en middelmatig zand tot lemig zand op de toenmalige Eemiaankustlijn.13

Figuur 12: Quartair geologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: DOV, 2019).

Tot slot werd er gekeken naar reeds uitgevoerde bodemonderzoeken in de omgeving van het plangebied. In een straal van 500m zijn er 6 reeds uitgevoerde boringen gekarteerd. Vier van deze boringen zijn gedetailleerd beschreven. Boring kb11d35w_B24 bevindt ten noordoosten van het plangebied. In deze boring werd er op een diepte van 6.40 m kleiig sediment vastgesteld.

Vermoedelijk gaat het om getijdenafzetting. Ook in Boring kb11d35w_B171, ten westen van het plangebied, werd er kleiig sediment aangeboord op een diepte van ca. 4.20 m.

In boring kb11d35w-B22, ten zuiden van het plangebied, is er sprake van een polderafzetting op een diepte van 2.50 m. Verder werd er melding gemaakt van kleiig zand in boring B/N/10/2 op een diepte van 1.70m. Deze laatste boring bevindt ten zuidoosten van het plangebied.

In geen van de hierboven vermelde boringen werden Tertiaire lagen aangeboord.

De volledige boorrapporten zijn terug te vinden in de bijlagen (pdf).

13 V R &S , 2000, p. 33; JACOBS ., 2004, p. 17

(21)

Figuur 13: overzicht van geraadpleegde boringen uit de Databank ondergrond Vlaanderen. (bron: DOV, 2018a, 2019)

Bodemkundige gegevens 2.2.1.3

Binnen het plangebied kunnen er twee bodemprofielen onderscheiden worden. Het eerste bodemprofiel is d.B1. Dit zijn grote duinpannen met lage kleine duinen met een hoogteverschil van 1 tot 2.5 m op geringe afstand. De B1 gronden vertonen quasi dezelfde opbouw als deze van de hoge duinen, enkel is de humushoudende bovengrond dikker. Roestvlekken bevinden zich op ca. 90cm. De duingronden zijn grotendeels begroeid door houtgewassen.14

In het westen van het plangebied bevinden zich gronden met de code d.C2. Het grote verschil met de duingronden type d.B1 is dat deze werden geëffend. De gronden vertonen net als de B1 gronden roestverschijnselen maar hier op een niveau tussen 30 cm en 90 cm. Deze gronden hebben eveneens een humushoudende bovengrond. 15

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevinden zich gronden met code d.A0. Het betreft (hoge) jonge duinen. In het bodemprofiel kunnen soms dunne humeuze horizonten aangetroffen worden. Dit zijn overstoven oude begroeiingsoppervlakken.16

14 VAN RANST &SYS, 2000, p. 33

15 VAN RANST &SYS, 2000, pp. 32–33

16 VAN RANST &SYS, 2000, pp. 32–33

(22)

Figuur 14: Bodemkaart met projectie van het plangebied (bron: DOV, 2018b)

Topografie 2.2.1.4

Op het Digitaal hoogtemodel is de duinengordel waarbinnen het plangebied zich bevindt duidelijk af te lezen. In het noordoosten en het zuiden van het plangebied tekenen zich de hoge duinen af die de duinpan omringen (Figuur 15). Het laagste punt van deze pan bevindt zich binnen de contouren van het plangebied. Het betreft de vijver die zich achter het bezoekerscentrum bevindt.

Binnen het plangebied zelf is het westelijke deel beduidend hoger. Hier situeren zich de parking, de fietsenstallingen en de toegangsweg van het bezoekerscentrum. Net ten noorden van de vijver tekent zich een kleine duin af (Figuur 16).

Gezien het de directe omgeving van het plangebied een kunstmatige inrichting kent is het niet duidelijk of deze duin natuurlijk of antropogeen is.

Vermoedelijk liep de hoge duin in het noorden van het plangebied door in westelijke richting maar werd deze in het verleden afgetopt. Deze theorie wordt bevestigd door de bodemkaart die spreekt over kunstmatig vereffende bodem in het westen van de betrokken percelen.

(23)

Figuur 15: situering van het plangebied op het DTM (ruim). (bron: AGIV, 2015a)

Figuur 16: Situering van het plangebied pop het DTM en de orthofoto. (bron: AGIV, 2015a, 2018)

(24)

Hydrografie 2.2.1.5

Binnen de duinengordel op zich zijn er geen waterlopen aanwezig. Deze bevinden zich achter de kustbarrière, in de kustpolders.

Geomorfologie en Kusterosie 2.2.1.6

Ondanks het feit dat de Belgische kust slechts 67 km lang is, is er een zeer groot verschil tussen het westen (locatie van het plangebied) en het oosten van de kust. In het westen is de kustlijn over een afstand van 2 km bedekt met kustduinen terwijl deze niet aanwezig zijn in het oosten van de kust. De verklaring hiervan is te vinden in de verschillende geologische evolutie. De belangrijke Quartaire- geologische verschillen zijn:

1) De morfologie van de top van de pleistocene sedimenten dat in het westen afhelt van o tot - 15 m

2) De Pleistocene afzetting i n het oosten bestaat uit een 3 m dik pakket dat rust op een pakket van Weichseliaan dekzand, rustend op getijden- en open mariene afzettingen. In het westen is er geen dekzand aanwezig en rust de Holocene sequentie direct op open mariene afzettingen van het laatste Interglaciaal.

3) De Holocene sequentie langs de kustlijn is erg verschillend. In het westen bestaat de volledige Holocene sequentie uit kustbarrière afzettingen. In het oosten zijn de kustbarrière afzettingen helemaal afwezig. De sequentie bestaat er uit “back-Barrier” afzetting. Dit is een inter- en supratidale afzetting rustend op basisveen. Deze afzettingen werden geërodeerd door talrijke kreken en geulen.

(25)

Concreet betekent dit dat de oostelijke kustlijn erg onderhevig is geweest aan de sterke vooroever erosie en landwaartse verschuiving van de kustlijn waarbij de toenmalige kustbarrière en een deel van de Back-barrier sequentie geërodeerd werd. Dit gebeurde in het laat-holoceen (ca. 4000 V.Chr.), bij het terugdringen van het getijdensysteem. Er wordt verondersteld dat de pleistocene ondergrond de initiële oorzaak is van deze verschillende situaties.

Deze pleistocene ondergrond wordt gekenmerkt door twee paleovalleien: de Ijzer in het westen en de Oosterschelde in het oosten. Tussen deze twee bevonden zich dekzanden die zich uitstrekten zeewaarts van de huidige kustlijn. Deze dekzanden vormden een kaap bij de stijging van het zeeniveau gedurende het Holoceen. Deze situatie blijft zo tot ca. 5000 a 6000 jaar geleden wanneer de zeespiegel hoog genoeg komt om ook dit gebied te beïnvloeden, waardoor de kaap volledig weg geërodeerd wordt. De paleovalleien werden daarentegen reeds vanaf 10.000 jaar geleden opgevuld.

Na de eerste vertraging van de zeespiegelstijging werd er een brede strook van kustbarrière gevormd ter hoogte van deze paleovalleien (Figuur 17). De vorming van de kustbarrière duurt voort tot 5500 tot 5000 v.Chr. omdat de stijging van de zeespiegel gedurende deze periode nogmaals verminderde en gaat zich landinwaarts verschuiving van de kustlijn door het terug binnendringen van het getijdensysteem. Dit laatste gebeurden vanaf de 1ste eeuw n.Chr tot aan de middeleeuwse periode.

Wanneer men besloot om de kustlijn recht te trekken door middel van het aanleggen van dijken resulteerde dit uiteindelijk in het volledig weg eroderen van de kustbarrière en een deel van de back- barrier in het oosten van de kust maar in het westen bleef deze onaangeroerd.

Figuur 17 voorstelling van het historische kustlandschap (BAETEMAN, 2008, pp. 32–33)

(26)

2.2.2 Archeologische gegevens

De belangrijkste bron voor de archeologische gegevens werd bekomen via de CAI. In onderstaande lijst worden de CAI-items opgesomd, gelegen in een straal van 2 km. Voor de interpretatie en met het oog op het formuleren van een goede archeologische verwachting van het plangebied wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘harde data’ en ‘indicatoren’. De historisch relevante data wordt in een volgend hoofdstuk besproken.

ID tijdsperiode Data/indicatoren

ID70086 Ijzertijd/Romeins/Middeleeuwen Harde Data (opgraving)

ID152519 Romeins Indicator

ID151193 Middeleeuwen Indicator

ID73121 Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID75479 Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID754663; Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID73119; Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID73120 Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID75484 Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID 75502 Middeleeuwen/Post middeleeuwen Indicator ID70103 Vroege middeleeuwen Indicator

Harde data 2.2.2.1

Een kleine twee kilometer ten westen van het plangebied werden er bij archeologisch onderzoek middeleeuwse bewoningssporen waargenomen. Het oude bewoningsniveau manifesteerde zich als een zwarte humeuze laag met fragmenten van hutteleem en aardewerk. Deze sporen bevonden zich in de top van de oude duinen en werd afgedekt door jonge duinen. Volgens het rapport zou het gaan om een tijdelijke nederzetting van vissers of jagers. De nederzetting zou verlaten zijn ten gevolge van de vernatting of het overstuiven van de gronden.17

Op ongeveer 3 kilometer ten westen van de site bevindt zich de site De Rietpanne. Tijdens de opgravingen werden er sporen vrijgelegd uit meerdere perioden. Op Belgisch grondgebied betreft het in hoofdzaak Romeinse sporen. Meer bepaald sporen van een Romeins kamp. De site loopt verder door in Frankrijk waar er archeologische sporen uit de ijzertijd, de Romeinse periode en de Merovingische periode werden aangetroffen.

Indicatoren 2.2.2.2

Net buiten de radius van 2 kilometer, ten westen van het plangebied, wordt er melding gemaakt van 5 vindplaatsen met Romeinse sporen. Er wordt verder niet gespecificeerd om welke sporen het precies gaat.18

De overige indicatoren situeren zich ten zuiden van het plangebied. Ze bevinden zich achter de duinengordel, in het gebeid van de kustpolders. Een eerste melding betreft twee middeleeuwse munten die aan het licht kwam bij een onderzoek door middel van metaaldetector19.

17 ONROEREND ERFGOED, 2018a: ID70086

18 ONROEREND ERFGOED, 2018a: ID152519

19 O E , 2018a: ID151193 en 151193

(27)

Verder naar het zuiden wordt er melding gemaakt van een bronzen fibula, versierd met 5 overdwarse ribben. Er wordt niet gespecificeerd hoe de fibula aan het licht is gekomen.20

Verder zijn er cartografische aanwijzingen voor enkele sites met walgracht: ID73121, ID75479, ID754663; ID73119; ID73120; ID75484 en een Redoute: ID 75502. Allen bevinden ze zich ten zuiden van het plangebied.

Op basis van bovenstaande archeologische data kan er vanuit gegaan worden dat er zich in de duinen sporen vanaf de ijzertijd en (vroeg) middeleeuwse periode kunnen bevinden. Er kan met andere woorden gesteld worden dat dit duinengebied een belangrijke archeologische waarde heeft.

De relicten die toegeschreven kunnen worden aan eerder vermelde perioden bevinden zich in de top van de oude duinen die overstoven werden door de jongere paraboolduinen. De Westhoekduinen - waarvan het plangebied deel uit maakt – is de enige overgebleven restant van de 13de-eeuwse paraboolduinfase.

In dit secundaire duinen landschap (de jonge duinen) kunnen sporen bewaard zijn van agropastoraal gebruik. Het gaat dan om geëgaliseerde akkertjes. 21

2.2.3 Historische gegevens

Algemene geschiedenis en ontwikkeling van De panne en de Westhoekduinen 2.2.3.1

Zoals hierboven aangegeven zijn de gronden in het duingebied reeds vanaf de ijzertijd bewoond. De eerste vermelding van De panne dateert echter van 1785. Toen heette de gemeente nog De Kerkpanne. De betekenis van deze naam is een panvormige diepte (een dal in de duinen) waar een kerk staat. De plaats werd vermeld door Jozef II die er een vissersdorp wilde vestigen en dit naar zichzelf vernoemen (Jozefdorp). In 1789 was het gehucht Kerkepanne een deel van Adinkerke, het werd pas een onafhankelijke gemeente in 1911.22

Voor er sprake was van De panne of Adinkerke werd het gebied benoemd met het toponiem Garzebekeveld. Het omvatte de oude duinen tussen Ghyvelde en Adinkerke dat volgens een 12de- eeuwse grafelijke akte dienst deed als jachtgebied. In de 12de eeuw kwam het duinengebied via een grafelijke schenking in de handen van de heren van Hondschote en hun erfgenamen en dit tot in de 17de eeuw. De Cisterciënzerabdij Ter Duinen verwierf aan het begin van de 12de eeuw het westelijke deel van de Cabourduinen (ten zuiden van het plangebied). Het zou gebruikt zijn als wei- en hooiland en als jachtgebied.

Masse-kaart (1729-1730) 2.2.3.2

De Masse-kaart is de oudst (digitaal) beschikbare kaart van Vlaanderen die voor het plangebied beschikbaar is. Ze dateert uit van 1729-1730 en op deze kaart worden wegen en bewoning in kaart gebracht.

20 ONROEREND ERFGOED, 2018a: ID70103

21 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten/10587

22 DE BRABANDERE ET AL., 2010, p. 200

(28)

Op de locatie van het plangebied toont deze kaart een duinenlandschap met enkele paden in het zuiden ervan. Ten oosten van de het plangebied bevindt zich een beige vlek, vermoedelijk de locatie van een duinpan. Ten noorden van het plangebied wordt de toenmalige kustlijn weergegeven. op de kaart zijn er twee kustlijnen aangeduid. De eerste meest noordelijke kustlijn is de waterlijn bij laagwater. De tweede meest zuidelijke lijn is de waterlijn bij hoogwater. Enkele meters ten zuiden van het plangebied wordt de overgang naar de kustpolders weergegeven.

Figuur 18: projectie van het plangebied op de Masse-kaart. (bron: Masse & Masse, 1729)

Frinckx-kaart (1744) 2.2.3.3

Ook de Frinckx-kaart is een van de oudst beschikbare (digitale) kaarten van Vlaanderen. Deze kaart geeft op de locatie van het plangebied een bos. Dit bos is naar alle waarschijnlijkheid het resultaat van de herbebossing in de duinen gedurende de 18de en 19de eeuw. Net ten zuiden van het plangebied wordt er een gebouw weergegeven met het toponiem Ten Bogaerde. Vermoedelijk gaat het om een abdijhoeven.

De duinengorgel bevindt zich eerder te noorden van het plangebied. Verder lopen er ook enkele wegen/paden ten zuiden en ten westen van het plangebied. De weg ten westen van het plangebied is vermoedelijk de voorloper van de huidige Kerkstraat.

(29)

Figuur 19: projectie van het plangebied op de Frickx-kaart. (bron: “Frinckx-kaart”, 1744). Omwille van de onnauwkeurigheid van de kaart is deze projectie slechts bij benadering.

Kaart van Ferraris (1771-1777) 2.2.3.4

De kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik werd opgesteld tussen 1771 en 1777 door de graaf de Ferraris. Het is een interessant document, omdat alle gebouwen ingemeten werden en ook de omgeving werd vrij waarheidsgetrouw opgetekend (rivieren, grachten, poelen, bossen, hagen, etc.). Er dient wel de kanttekening gemaakt te worden dat deze kaart vooral vanuit en militair standpunt opgetekend werd. De gebieden die in dat kader minder interessant waren, werden minder nauwkeurig ingemeten.

Volgens de Ferraris kaart valt het plangebied binnen de duinen. Op merkelijk is dat het bos dat weergegeven werd op de Frinckx hier niet meer weergegeven wordt. Wel zou er zich ten noordoosten van het plangebied een turf(ven), bevinden. ook ten noorden en ten zuiden van het plangebied worden er dergelijke zones weergegeven.

Verder wordt het deel van de duinen waarbinnen het plangebied valt omsloten door een geel-zwarte stippellijn. Een dergelijke lijn wordt gebruikt voor het aanduiden van vorstelijke domeinen. Vanuit de historische bronnen weten we dat de duingronden in de omgeving van Andinkerke in handen waren van de heren van Hondschote en dat deze gronden gebruikt werden als jachtgebied.

In tegenstelling tot de Frickx-kaart worden er geen wegen weergegeven. De afwezigheid van wegen is vreemd aangezien de Ferraris-kaart voor militaire doeleinden opgesteld en het wegennet over het algemeen vrij gedetailleerd gekarteerd wordt. Ander zijdes is het ook mogelijk dat de wegen op de Frinkx kaart incorrect zijn. het plangebied is op deze kaart immers bij benadering aangeduid.

(30)

Figuur 20: Kaart van Ferraris (1771-1777) met projectie van het projectgebied (bron: KBR&AGIV, 2010).

Atlas der Buurtwegen (1843-1845) 2.2.3.5

De kadastrale kaarten die tot de Atlas der Buurtwegen behoren, werden opgemaakt tussen 1843 en 1845 naar aanleiding van de uitvoering van een wet uit 1841. De bedoeling was een inventaris te maken van alle kleine wegen met openbaar karakter.

De grootste waarneembare verandering op deze kaart de gronden net ten noorden van het plangebied, die voorheen werden aangeduid als duingronden, nu opgedeeld zijn in verschillende percelen en dat enkele van deze percelen bebouwd zijn.

Ten westen van het plangebied bevindt zich opnieuw een weg. Net als bij de Frickx-kaart komt de locatie ervan overeen met de huidige Kerkstraat.

(31)

Figuur 21: Atlas der Buurtwegen (1841) met projectie van het plangebied (bron: AGIV&PROVINCIE WEST-VLAANDEREN, 2014).

Kaart van Vandermaelen (1846-1854) 2.2.3.6

De topografische kaart van Philippe Vandermaelen werd opgemaakt tussen 1846 en 1854. Hierop staat ook het reliëf aangeduid.

Volgens de Atlas der buurtwegen werden de gronden er ten noorden van het plangebied opgedeeld in percelen maar op de kaart van Vandermalen worden deze niet weergegeven. Dit zou op twee manieren geïnterpreteerd kunnen worden. Een eerst optie is dat de percelering op de Atlas der buurtwegen een geplande percelering is die op het moment van het opmaken van deze kaart nog niet is uitgevoerd. Anderzijds is het mogelijk dat men de percelering met haar gebouwen niet worden weergegeven omdat deze kaart veeleer focust op het reliëf van het landschap. De weg ten westen van het plangebied wordt wel weergegeven.

Wat dit reliëf betreft zien we dat er zich hoge duinen bevinden in het westen en het zuiden van het plangebied.

(32)

Figuur 22: Kaart van Vandermaelen (1846-1854) met projectie van het plangebied (bron: KBR&AGIV, 2018).

Popp-kaart (1842-1879) 2.2.3.7

De kaart van Philippe-Christian Popp was een kadasterkaart die werd opgesteld tussen 1842 en 1879.

Op deze kaart wordt de percelering ten noorden van het plangebied op nieuw weergegeven. Ook de Kerkstraat wordt op de Popp-kaart weergegeven.

Luchtfoto’s 20ste eeuw 2.2.3.8

Op Cartesius, zijn er enkele foto’s uit de jaren 40 beschikbaar. De resolutie van deze foto’s is danig slecht dat ze geen meerwaarde vormen voor dit onderzoek. De eerste bruikbare luchtfoto dateert uit 1971. Op deze foto kan de vijver, centraal in het plangebied duidelijk onderscheiden worden, alsook een klein gebouw net ten zuiden van deze vijver. Dit gebouw is de voorloper van het huidige bezoekerscentrum. De vijver op zich heeft een heel andere vorm in vergelijking met de huidige vijver.

De rechthoekige contouren van de vijver doen bovendien vermoeden dat het om een artificiële vijver gaat. Of deze vijver in oorsprong een ven was, is niet duidelijk. In het westen van het plangebied, thans de parking, bevindt zich in 1970 nog bos.

(33)

Figuur 23: Projectie van het plangebied (rode lijn) en de situering van de huidige bebouwing en de vijver (blauw) op de luchtfoto van 1971. (AGIV, 2015b)

Op de orthofoto van 1979-1990 is er quasi niets veranderd binnen het plangebied.

Gedurende de periode tussen 2000 en 2003 kunnen er wel enkele veranderingen waargenomen worden. Het voormalige bezoekerscentrum wordt naar het zuiden toe uitgebreid. In het noorden wordt het onderhoudsgebouw gebouwd en de vijver lijkt (tijdelijk) gedempt. Op deze luchtfoto is te zien hoe deze bouwwerkzaamheden een impact hebben gehad op de bodem binnen het plangebied.

Overal werd de begroeiing verwijderd waardoor de zandige ondergrond bloot kwam te liggen. Verder zijn er ook sporen van (werf)verkeer zichtbaar. Ter hoogte van de huidige parking is op het moment van de opname nog steeds bos aanwezig maar dit bos zal in deze bouwfase gedeeltelijk gekapt worden om ruimte te maken voor de parking (Figuur 24 en Figuur 25).

Op de foto van 2008 is de omgeving rond het bezoekerscentrum aangelegd. De vijver is op deze foto heraangelegd in haar huidige vorm. Ten westen van het bezoekerscentrum is er verharding aangebracht en de parking in het uiterste westen van het plangebied is aangelegd.

(34)

Figuur 24: Projectie van het plangebied op de orthofoto van 2000-2003. (bron: AGIV, 2015c)

Figuur 25: projectie van het plangebied op de orthofoto van 2008. (bron: AGIV, 2015d)

(35)

2.2.4 Verstoringshistoriek

Volgens de bodemkaart zouden de duinen in het noorden en het westen van het plangebied zijn afgegraven. Het is echter onduidelijk of deze vergravingen in een recent verleden hebben plaats gevonden of dat deze het resultaat zijn van landbouwactiviteiten gedurende de late middeleeuwen en/of post-middeleeuwse perioden.

Daarnaast heeft de studie van de luchtfoto’s aangetoond dat de bodem binnen het plangebied bij de bouw van het nieuwe bezoekerscentrum verstoord werd. Tijdens de werken werd de bodem ontdaan van vegetatie waardoor de top van de duinen vrij kwam te liggen en naar alle waarschijnlijkheid verstoord werd door werfverkeer. De concrete impact van de werken is echter onduidelijk. Daarnaast werd het bos in het westen van het plangebied gerooid. Afhankelijk van hoe deze bomen gerooid zijn, is op zijn minst de top van de duinen hier verstoord.

2.3 Archeologisch verwachtingsmodel

Op basis van het bureauonderzoek kan niet uitgesloten worden dat er artefactensites aanwezig zijn binnen het plangebied. De aardkundige gegevens hebben echter aangetoond dat de lagen die hiervoor potentieel bevatten zich ca. 9 m onder het huidige oppervlak bevinden. Gezien maximale bodemverstoring slechts 44 cm bedraagt (exl. Buffers) worden deze sites niet bedreigd.

Sporensites zouden zich dan weer bevinden in de top van de oude duinen. Ten westen van het plangebied werden op dit niveau sporen waargenomen uit de ijzertijd tot en de Romeinse periode.

Het betrof hoofdzakelijk nederzettingssporen. Maar gezien de dynamiek van het landschap is het moeilijk te bepalen op welke diepte de top van de oude duinen aangetroffen kunnen worden.

Vanaf de 11de eeuw werden de oude duinen overstoven door jonge (parabool) duinen. In de top van deze jonge duinen zouden in se sporen uit de volle-, de late- en de postmiddeleeuwse periode kunnen bevatten. Het zou voornamelijk om sporen gaan die verband houden met landbouwactiviteiten.

Echter, luchtfoto’s uit het begin van deze eeuw hebben aangetoond dat de bodem bij de uitbreiding/renovatie van het bezoekerscentrum werd verstoord. Door het verwijderen van de vegetatie, het zware werfverkeer, de heraanleg van de vijver, de ontbossing in het westen van het plangebied en de aanleg van de parking en de huidige toegang naar het bezoekerscentrum. De precieze verstoringsdiepte van deze ingrepen is niet duidelijk.

(36)

2.4 Beantwoorden van de onderzoeksvragen

I. Hoe is de aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied?

a. Welke processen van bodemvorming zijn bekend en welke geomorfologische processen zijn bekend?

Binnen het plangebied wordt het Tertiair niveau afgedekt door een Quartair dek van ca. 30 m dik. Dit Quartair dek bestaat uit een eolische afzetting daterend uit het Holoceen en/of het Tardiglaciaal. De eolische afzetting dekt een getijdeafzetting af die op haar beurt een pleistocene sequentie afdekt De ouderdom van de oude duinen (de eolische afzetting) zou vermoedelijk dateren vanaf de 8ste eeuw v. Chr. Deze oude duinen werden vanaf de 11de eeuw overstoven door jonge duinen. Deze jonge duinen hebben zich gevormd in twee sequenties. De eerste dateert vermoedelijk vanaf de 11 de eeuw tot de 14de eeuw, de tweede sequentie dateert vanaf de 14de eeuw. Deze laatste zijn grote paraboolduinen die sinds hun ontstaan niet echt meer geconsolideerd zijn.

Volgens de bodemkaart werden deze op diverse locaties in en in de omgeving van het plangebied afgetopt. Het is momenteel niet duidelijke wanneer de duinen precies geëgaliseerd werden.

II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

Er kunnen drie eenheden onderscheiden worden die een archeologisch potentieel bevatten. Het eerste niveau is de pleistocene sequentie onder de getijdeafzetting. Hier zouden zich mogelijk sporen van jager-verzamelaars kunnen bevinden.

Een tweede niveau bevindt zich in de top van de oude duinen. Dit niveau bevat een potentieel op sporen vanaf de metaaltijden. Een derde niveau, dat wellicht in grote mate verstoord is, betreft de jongere duinen waarin sporen vanaf de middeleeuwen kunnen voorkomen.

III. Zijn er reeds gekende archeologische gegevens binnen en in de omgeving van het plangebied?

c. Wat is de aard en ouderdom van bekende archeologische resten?

d. Wat is de conserveringsgraad en gaafheid van bekende archeologische resten?

Voor het plangebied zijn er geen archeologische gegevens gekend.

Ten westen van het plangebied, tevens binnen de duinengrondel, situeren zich twee archeologische vindplaatsen. Beide opgravingen vonden plaats in de eerste helft van vorige eeuw een brachten sporen van een Romeinse en een middeleeuwse nederzetting aan het licht. Daarnaast werden er ook sporen daterend uit de ijzertijd aangetroffen. De sporen werden weergenomen in de top van de oude duinen.

Verder zijn er nog verschillende meldingen/indicatoren voor sites met walgracht. Deze bevinden zich echter achter de duinengordel, in de kustpolders en zijn dus minder relevant voor het onderzoeksgebied.

IV. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?

a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied?

b. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachte) archeologie en (bodem)gaafheid?

(37)

De archeologische resten die binnen het plangebied aangetroffen kunnen worden zouden zich manifesteren als grondsporen en dit zoals gezegd in de top van de oude duinen. Deze oude duinen werden vanaf de 11de eeuw overstoven door jonge duinen. De vorming van deze jonge duinen is nooit echt gestopt. Gezien de dynamiek van dit duinlandschap is het niet mogelijke om de diepte van het archeologisch niveau te bepalen zonder bijkomend landschappelijk onderzoek. Temeer omdat de duinen in de recentere historische perioden werden afgetopt.

Zeker de bouw van en de omgevingsaanleg van het bestaande bezoekerscentrum hebben een invloed gehad op de nivellering van de duinen binnen het plangebied.

Impact van geplande bodemingrepen:

V. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

Volgens de geplande ingrepen bedraagt de maximale verstoringsdiepte van de werken ca. 38 cm ter hoogte van de parking en de nieuwe toegangsweg en 44 cm ter hoogte van de nieuwe groenzone voor het bezoekerscentrum.

Aangezien het in deze fase van het onderzoek niet mogelijk is om de diepte ligging van eventuele archeologische sporen te bepalen is het niet duidelijk welke invloed de geplande werken zullen hebben op de het archeologisch bodemarchief.

VI. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

Om na te gaan of de werken überhaupt een bedreiging vormen voor eventuele archeologische resten is een landschappelijk booronderzoek noodzakelijk. Op die manier kan er een vaststelling gedaan worden van de huidige verstoringsgraad binnen het plangebied en indien mogelijk vastgesteld worden op welk niveau zich de top van de oude duinen bevindt.

(38)

2.5 Assessment

Het plangebied bevindt zich ten zuiden van het centrum van de panne. Op deze locatie bevindt zich momenteel het bezoekerscentrum De Duinpanne. Via dit bezoekerscentrum wordt het duinen gebied rond De panne ontsloten. Deze duinen ten zuiden van De Panne maken deel uit van een duinen gordel zie zich zowel naar het oosten als naar het westen en voorbij de Frans-Belgische grens uitstrekt. Dat de duinen en het kustgebied in het algemeen, een erg dynamisch en complexlandschap is dat bewijst de Quartair geologische kaart. Volgens deze kaart bestaat het quartair dek uit een eolische afzetting uit het holoceen en/of het Tardiglaciaal. Hieronder bevindt zich een getijdeafzetting die vervolgens een Pleistocene sequentie afdekt.

De holocene en/of Tardiglaciale eolische afzetting, zijnde de duinen, kennen op hun beurt een zeer dynamische geschiedenis. In eerste instantie zijn er de oude duinen die hun ontstaan kennen rond de 8ste eeuw v. Chr. en blijven tot aan de 11de eeuw onderhevig aan de invloed van de zee. Vanaf de 11de eeuw ontstaan er nieuwe duinen. Binnen deze jonge duinen kunnen er twee sequenties weergenomen worden. De eerste dateert van vóór de 14de eeuw. De tweede sequentie dateert vanaf de 14de eeuw. Deze laatste zijn de grote (parabool)duinen.

Concreet wil dit zeggen dat er binnen deze duinengordel drie niveaus met archeologische potentieel onderscheiden kunnen worden. De eerste bevindt zich onder de getijdenafzetting. Het betreft dan vindplaatsen van jager-verzamelaars die zich manifesteren als vondstenconcentraties in de Pleistocene sequenties. Een tweede niveau bevindt zich in de top van de oude duinen. Ten westen van het plangebied ter hoogte van de Frans-Belgische grens werden op dit niveau sporen uit de ijzertijd, de Romeinse periode en de middeleeuwen aangetroffen maar gezien de ouderdom van deze duinen zijn sporen uit oudere perioden zeker niet uitgesloten. Het laatste niveau bevindt zich in de top van de jonge duinen en het betreft dan sporen vanaf de 11de eeuw tot nu.

Volgens historische bronnen zouden de duinen gedurende deze jongere historische perioden voornamelijk gebruikt zijn als jachtgebied en werden er kleine akkertjes in aangelegd.

Gezien de dynamiek van het duinenlandschap is het in deze fase van het onderzoek niet mogelijke om de precieze diepte ligging van deze verschillende archeologische niveaus te bepalen en dus is het niet mogelijk om te besluiten of de geplande ingrepen een bedreiging vormen voor het eventuele archeologische bodemarchief.

Voor de jongste historische perioden is de kans op het aantreffen van sporen waarschijnlijk eerder klein aangezien het terrein in een recent verleden onderhevig is geweest aan verstoringen ten gevolge van de uitbreiding van het voormalige bezoekerscentrum en de omgevingsaanleg die hier met gepaard ging. Bij deze werken werd de bodem immers ontdaan van enige begroeiing en werden de gronden vermoedelijk (deels) genivelleerd. Toch is het niet geheel duidelijk wat de precieze impact van deze werken is geweest op de ondergrond.

Omdat er geen sluitende uitspraken gedaan kunnen worden omtrent de invloed van de geplande werken is verder onderzoek in de vorm van een landschappelijk booronderzoek aangewezen. Dit onderzoek dient antwoorden te bieden op de huidige verstoringsgraad binnen het plangebied en op welke diepte er archeologische sporen aangetroffen kunnen worden.

(39)

3 Verslag van resultaten: landschappelijk bodemonderzoek (2019K94)

3.1 Beschrijvend gedeelte

3.1.1 Administratieve gegevens

- Projectcode Agentschap Onroerend Erfgoed: 2019K94

Type onderzoek: landschappelijk booronderzoek

Onderzoekskader: opstellen van een archeologienota voor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag

Erkend archeoloog:

Andere betrokken actoren: n.v.t.

Wetenschappelijke begeleiding: n.v.t.

(Deel)Onderzoeksgebied landschappelijk bodemonderzoek

Kadastrale gegevens: DE PANNE – Afd.1 – Sectie C- perceel 384E, 386A

Oppervlakte betrokken percelen: 30277 m²

Oppervlakte onderzoeksgebied: ca. 14000 m2

Oppervlakte geplande bodemingrepen: 5422 m²

Bounding box in lambertcoördinaten (X/Y):

noordoost: X 26030,2 Y 199375,48 zuidwest: X 25798,9 Y 199470,53

3.1.2 Onderzoeksopdracht

Zoals uit de bovenstaande gegevens blijkt werd er slechts dat deel waar bodemingrepen zullen plaatsvinden door middel van landschappelijke boringen onderzocht.

De methoden en resultaten van deze onderzoeksfase, alsmede de implicaties aangaande archeologie zijn in onderstaande paragrafen beschreven.

(40)

Figuur 26: Situering van de boringen binnen het plangebied. (AGIV, 2019)

Doelstelling 3.1.2.1

Het doel van het landschappelijke booronderzoek is het vaststellen van de opbouw van de bodem van het plangebied, waarbij er vastgesteld dient te worden of deze bodem lagen of niveaus bevat met potentieel voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten. Daarmee wordt bedoeld dat er zal worden onderzocht of er lagen aanwezig zijn die onderdeel uit hebben gemaakt van een voormalig oppervlak van een landschap waarin mensen kunnen hebben gewoond en geleefd. Indicatoren voor het bestaan van dergelijke lagen zijn in een natuurlijke omgeving vaak te herkennen als bodemhorizonten: lagen in de ondergrond die zijn ontstaan ten gevolge van blootstelling van het oppervlak aan de elementen. Sinds de introductie van de landbouw is de rol die de mens is gaan spelen bij de vorming van de bodem echter groter en kunnen er lagen worden aangetroffen waarvan de oorsprong gedeeltelijk of geheel is ontstaan door het bewerken of verplaatsen van grond.

Anderzijds zijn erosiehorizonten en eventuele sporen van afgravingen indicatoren die er mogelijk op kunnen wijzen dat afzettingen en mogelijk de hierin ingesloten archeologische resten zijn verdwenen uit het bodemarchief. Ondanks het potentieel om delen van het bodemarchief uit te wissen kunnen dergelijke sporen van erosie en afgravingen echter wel informatie leveren over landgebruik en activiteiten die later plaatsvonden op een bepaalde plaats. Bij het aantreffen van dergelijke indicatoren dient er daarom een inschatting te worden gemaakt van de oorzaak (of reden), datering en impact op oudere afzettingen van dergelijke erosie of afgravingen.

(41)

Wetenschappelijke vraagstelling 3.1.2.2

In het landschappelijke onderzoek staan een aantal vragen centraal die nauw samenhangen met de doelstellingen. Daarnaast worden er een aantal vragen die in de bureaustudie niet of niet geheel konden worden beantwoord of waarvoor het landschappelijke booronderzoek impact heeft op het antwoord nogmaals naar voren gebracht.

Ondergrond en landschapsgeschiedenis:

I. Hoe is de aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied en komen er oude duinniveaus voor?

II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

Archeologische resten:

III. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?

a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied?

b. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachtte) archeologie en (bodem)gaafheid?

Impact van geplande bodemingrepen:

IV. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

V. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

Randvoorwaarden 3.1.2.3

Het onderzoek is uitgevoerd door een erkend archeoloog volgens de normen van de Code van Goede Praktijk.

3.1.3 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het landschappelijke booronderzoek

De werkwijze van het landschappelijke booronderzoek reflecteert nauwgezet de doelstellingen en de algemene opbouw en ontwikkeling van het plangebied staan dus centraal. De verspreide, kleinere geplande bodemingrepen en het gegeven dat een deel van het te onderzoeken terrein verhard of opgehoogd is heeft er toe geleid dat 6 boringen werden gezet zonder samenhang van een boorgrid.

Dit zou resulteren in de meest efficiënte werkwijze, waarbij niet bestaande infrastructuur en landschapselementen konden worden vermeden bij het boren, maar waarbij de doestellingen van het onderzoek konden worden behaald en de onderzoeksvragen in voldoende detail konden worden beantwoord.

De uitgevoerde boringen werden gezet met behulp van een edelmanboor (ø 7 cm). De edelmanboor is geschikt voor het boren in de meeste droge en matig natte sedimenten, maar levert een wat geroerd staal op waardoor de structuurkenmerken en eventuele fijne gelaagdheid verloren kunnen gaan.

Tijdens de boorwerkzaamheden werd elke boring vastgelegd in de vorm van een bodemkundige en lithostratigrafische beschrijving en middels één of meerdere digitale foto’s. Deze foto’s werden gemaakt met zo min mogelijk schaduwcontrasten en met een zo goed mogelijke weergave van alle

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze studie is onderzocht wat de mogelijke effecten zijn van aanwijzing en inzet als noodoverloopgebied voor de aspecten natuur, landschap, recreatie en landbouw en welke van

De plaatsing van bedrijfsvreemde mest is de optelsom van plaatsing van bedrijfsvreemde mest op bedrijven met landbouwgrond, export naar het buitenland (export), afzet buiten

Conclusies van het sedimentatie-onderzoek In deze studie zijn twee methoden toegepast om de recente sedimentatie in drie uiterwaarden langs Waal en IJssel te beschrijven: 1 metingen

Simulatiemodellen zijn het meest voor de hand liggende middel om het gevolg van een actie onder specifieke omstandigheden te bepalen, maar door de hier gegeven analyse kan men wel

Aanbevelingen Ten aanzien van het voortzetten van de Krekenproef en het stimuleren van de natuurlijkheid in de kwelderwerken worden de volgende aanbevelingen gedaan: Ø Omdat de duur

Met het invoeren van de Kaderrichtlijn Water en daarmee mogelijk gedifferentieerde normstelling voor verschillende functionele watergroepen, kunnen situaties voor- komen, waarin

Het verschil in Nmin 0-90 cm tussen de beide objecten op 6 november bedroeg 11 kg N/ha, wat volgens de regressiebenadering van Sturen op Nitraat een verlaging van het nitraatgehalte

The rapid onset of irreversible arterial insufficiency and gangrene of the hand and distal forearm within days of the injection necessitated amputation after an upper and