• No results found

Aardkundige gegevens

In document Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne (pagina 18-26)

2 Verslag van resultaten: bureauonderzoek (019J99)

2.2 Resultaten

2.2.1 Aardkundige gegevens

Onderstaande geologische, fysisch geografische en bodemkundige data informeren over de genese van het landschap in het plangebied, de bodemopbouw en de ligging en de stratigrafische positie van sedimenten waarin archeologische fenomenen kunnen voorkomen. Een aantal (prehistorische) vindplaatstypen kunnen bovendien uitgesproken gekoppeld worden aan specifiek aanwijsbare landschapsvormen. De aardkundige data laten ook toe om een verwachting te formuleren ten aanzien van de verschijningsvorm, d.i. de conserveringsgraad en gaafheid van het archeologische erfgoed.

De Tertiairgeologische bodem 2.2.1.1

De locatie van het plangebied bevindt zich binnen het Lid van Moen (deel van de Formatie Kortrijk) Het Tertiaire niveau wordt op de locatie afgedekt met een 30 m dik Quartair dek, en is dus minder relevant voor deze studie.8

Figuur 11: Tertiair geologische kaart met aanduiding van het plangebied en de Quartair isopachen (bron: DOV, 2002)

8 JACOBS ., 2004

De Quartairgeologische bodem 2.2.1.2

Het Tertiair (of liever het Neogeen) wordt gevolgd door de jongste periode in de aardgeschiedenis:

het Quartair. Deze periode vangt dus 2.58 miljoen jaar geleden aan en is onderverdeeld in twee tijdvakken: het Pleistoceen en het Holoceen.

Het Pleistoceen (2.58Ma- 11.7ka) wordt gekenmerkt door grote schommelingen in het klimaat. De (vaak relatief lange) tijden waarin een koud klimaat bestond worden ijstijden (glacialen) genoemd.

Tijden waarin het klimaat meer op dat van nu leek worden aangeduid met de term tussenijstijden (interglacialen) aangeduid. Deze grote klimaatschommelingen hadden grote gevolgen en de resultaten daarvan zijn vandaag de dag nog op veel plekken in het landschap te herkennen.

Het jongste tijdvak is (vooralsnog) het Holoceen (11.7ka – heden). Dit tijdvak is gekenmerkt door een redelijk warm klimaat en is daarom ook geclassificeerd als een interglaciaal. Met name in het laatste deel van dit tijdvak is de invloed van de mens op de aarde sterk toegenomen, wat voor de geologie grote gevolgen heeft.9

De sedimenten van Quartaire ouderdom worden op grote schaal aan het oppervlak aangetroffen en zijn weergegeven op de Quartairgeologische kaart volgens het principe van profieltypekartering.

Daarbij worden lithologie, genese en (chrono-) stratigrafie aangehouden als de belangrijkste kenmerken waar gronden op worden ingedeeld. De dikte van de Quartaire afzettingen varieert sterk in Vlaanderen, van minder dan een meter tot circa 30 meter.10

Binnen het plangebied komt profieltype 11d voor. Het betreft een Holocene en/of Tardiglaciale eolische afzetting op een getijdenafzetting (d), bovenop een Pleistocene sequentie (11).

De top van het quartairdek bestaat met andere woorden uit duinen die het resultaat zijn van een transport en accumulatie van zand langsheen de kustlijn die onder invloed ligt van sterke golftractie.

De vorming van deze duinen wordt versterkt door de aanwezigheid van een hellend kustprofiel en een overvloedige zandaanvoer. De oudste duinsedimenten dateren van de 8ste eeuw voor Chr. tot de 11de eeuw na. Chr. De jongere duinen zijn gevormd vanaf de 11de eeuw na Chr.

De oudste duinafzettingen zijn nagenoeg volledig afgedekt door de jongere en dit in twee sequenties.

De eerste fase dateert vòòr de 14de eeuw. Op dat moment ontstond er een zandvlakte van ca. 6 à 7 m TAW. Gedurende de 13de tot de 15de eeuw ontstonden er grote paraboolduinen en sindsdien is de beweging van de duinen nooit volledig gestopt. Dit laatste is voornamelijk het gevolg van menselijke invloeden.11

Zoals hierboven vermeld bevinden er zich onder de eolische afzettingen getijdenafzettingen. Het lithoprofiel van deze afzettingen stemt overeen met deze van een zandwad of een opvulling een zeegat, getijdengeul, priel of kreek. De klastische sequentie is bovenaan meestal erg kleiig.12

Onder de getijdenafzetting bevinden zich vervolgens maritieme afzettingen uit het Eemiaan. Hierin kunnen er twee verschillende afzettingsmilieus onderscheiden worden. Enerzijds de buitengaatse afzetting op de locatie van de toenmalige kustlijn en anderzijds de wadafzetting achter de

poldergrens wat betekend dat er ter hoogte van het plangebied buitengaatse sedimenten werden afgezet. Deze sedimenten bestaan uit middelmatige tot grove zanden op energieke plaatsen zeewaarts en middelmatig zand tot lemig zand op de toenmalige Eemiaankustlijn.13

Figuur 12: Quartair geologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: DOV, 2019).

Tot slot werd er gekeken naar reeds uitgevoerde bodemonderzoeken in de omgeving van het plangebied. In een straal van 500m zijn er 6 reeds uitgevoerde boringen gekarteerd. Vier van deze boringen zijn gedetailleerd beschreven. Boring kb11d35w_B24 bevindt ten noordoosten van het plangebied. In deze boring werd er op een diepte van 6.40 m kleiig sediment vastgesteld.

Vermoedelijk gaat het om getijdenafzetting. Ook in Boring kb11d35w_B171, ten westen van het plangebied, werd er kleiig sediment aangeboord op een diepte van ca. 4.20 m.

In boring kb11d35w-B22, ten zuiden van het plangebied, is er sprake van een polderafzetting op een diepte van 2.50 m. Verder werd er melding gemaakt van kleiig zand in boring B/N/10/2 op een diepte van 1.70m. Deze laatste boring bevindt ten zuidoosten van het plangebied.

In geen van de hierboven vermelde boringen werden Tertiaire lagen aangeboord.

De volledige boorrapporten zijn terug te vinden in de bijlagen (pdf).

13 V R &S , 2000, p. 33; JACOBS ., 2004, p. 17

Figuur 13: overzicht van geraadpleegde boringen uit de Databank ondergrond Vlaanderen. (bron: DOV, 2018a, 2019)

Bodemkundige gegevens 2.2.1.3

Binnen het plangebied kunnen er twee bodemprofielen onderscheiden worden. Het eerste bodemprofiel is d.B1. Dit zijn grote duinpannen met lage kleine duinen met een hoogteverschil van 1 tot 2.5 m op geringe afstand. De B1 gronden vertonen quasi dezelfde opbouw als deze van de hoge duinen, enkel is de humushoudende bovengrond dikker. Roestvlekken bevinden zich op ca. 90cm. De duingronden zijn grotendeels begroeid door houtgewassen.14

In het westen van het plangebied bevinden zich gronden met de code d.C2. Het grote verschil met de duingronden type d.B1 is dat deze werden geëffend. De gronden vertonen net als de B1 gronden roestverschijnselen maar hier op een niveau tussen 30 cm en 90 cm. Deze gronden hebben eveneens een humushoudende bovengrond. 15

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevinden zich gronden met code d.A0. Het betreft (hoge) jonge duinen. In het bodemprofiel kunnen soms dunne humeuze horizonten aangetroffen worden. Dit zijn overstoven oude begroeiingsoppervlakken.16

14 VAN RANST &SYS, 2000, p. 33

15 VAN RANST &SYS, 2000, pp. 32–33

16 VAN RANST &SYS, 2000, pp. 32–33

Figuur 14: Bodemkaart met projectie van het plangebied (bron: DOV, 2018b)

Topografie 2.2.1.4

Op het Digitaal hoogtemodel is de duinengordel waarbinnen het plangebied zich bevindt duidelijk af te lezen. In het noordoosten en het zuiden van het plangebied tekenen zich de hoge duinen af die de duinpan omringen (Figuur 15). Het laagste punt van deze pan bevindt zich binnen de contouren van het plangebied. Het betreft de vijver die zich achter het bezoekerscentrum bevindt.

Binnen het plangebied zelf is het westelijke deel beduidend hoger. Hier situeren zich de parking, de fietsenstallingen en de toegangsweg van het bezoekerscentrum. Net ten noorden van de vijver tekent zich een kleine duin af (Figuur 16).

Gezien het de directe omgeving van het plangebied een kunstmatige inrichting kent is het niet duidelijk of deze duin natuurlijk of antropogeen is.

Vermoedelijk liep de hoge duin in het noorden van het plangebied door in westelijke richting maar werd deze in het verleden afgetopt. Deze theorie wordt bevestigd door de bodemkaart die spreekt over kunstmatig vereffende bodem in het westen van de betrokken percelen.

Figuur 15: situering van het plangebied op het DTM (ruim). (bron: AGIV, 2015a)

Figuur 16: Situering van het plangebied pop het DTM en de orthofoto. (bron: AGIV, 2015a, 2018)

Hydrografie 2.2.1.5

Binnen de duinengordel op zich zijn er geen waterlopen aanwezig. Deze bevinden zich achter de kustbarrière, in de kustpolders.

Geomorfologie en Kusterosie 2.2.1.6

Ondanks het feit dat de Belgische kust slechts 67 km lang is, is er een zeer groot verschil tussen het westen (locatie van het plangebied) en het oosten van de kust. In het westen is de kustlijn over een afstand van 2 km bedekt met kustduinen terwijl deze niet aanwezig zijn in het oosten van de kust. De verklaring hiervan is te vinden in de verschillende geologische evolutie. De belangrijke Quartaire-geologische verschillen zijn:

1) De morfologie van de top van de pleistocene sedimenten dat in het westen afhelt van o tot -15 m

2) De Pleistocene afzetting i n het oosten bestaat uit een 3 m dik pakket dat rust op een pakket van Weichseliaan dekzand, rustend op getijden- en open mariene afzettingen. In het westen is er geen dekzand aanwezig en rust de Holocene sequentie direct op open mariene afzettingen van het laatste Interglaciaal.

3) De Holocene sequentie langs de kustlijn is erg verschillend. In het westen bestaat de volledige Holocene sequentie uit kustbarrière afzettingen. In het oosten zijn de kustbarrière afzettingen helemaal afwezig. De sequentie bestaat er uit “back-Barrier” afzetting. Dit is een inter- en supratidale afzetting rustend op basisveen. Deze afzettingen werden geërodeerd door talrijke kreken en geulen.

Concreet betekent dit dat de oostelijke kustlijn erg onderhevig is geweest aan de sterke vooroever erosie en landwaartse verschuiving van de kustlijn waarbij de toenmalige kustbarrière en een deel van de Back-barrier sequentie geërodeerd werd. Dit gebeurde in het laat-holoceen (ca. 4000 V.Chr.), bij het terugdringen van het getijdensysteem. Er wordt verondersteld dat de pleistocene ondergrond de initiële oorzaak is van deze verschillende situaties.

Deze pleistocene ondergrond wordt gekenmerkt door twee paleovalleien: de Ijzer in het westen en de Oosterschelde in het oosten. Tussen deze twee bevonden zich dekzanden die zich uitstrekten zeewaarts van de huidige kustlijn. Deze dekzanden vormden een kaap bij de stijging van het zeeniveau gedurende het Holoceen. Deze situatie blijft zo tot ca. 5000 a 6000 jaar geleden wanneer de zeespiegel hoog genoeg komt om ook dit gebied te beïnvloeden, waardoor de kaap volledig weg geërodeerd wordt. De paleovalleien werden daarentegen reeds vanaf 10.000 jaar geleden opgevuld.

Na de eerste vertraging van de zeespiegelstijging werd er een brede strook van kustbarrière gevormd ter hoogte van deze paleovalleien (Figuur 17). De vorming van de kustbarrière duurt voort tot 5500 tot 5000 v.Chr. omdat de stijging van de zeespiegel gedurende deze periode nogmaals verminderde en gaat zich landinwaarts verschuiving van de kustlijn door het terug binnendringen van het getijdensysteem. Dit laatste gebeurden vanaf de 1ste eeuw n.Chr tot aan de middeleeuwse periode.

Wanneer men besloot om de kustlijn recht te trekken door middel van het aanleggen van dijken resulteerde dit uiteindelijk in het volledig weg eroderen van de kustbarrière en een deel van de back-barrier in het oosten van de kust maar in het westen bleef deze onaangeroerd.

Figuur 17 voorstelling van het historische kustlandschap (BAETEMAN, 2008, pp. 32–33)

In document Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne (pagina 18-26)