• No results found

Confrontatie met de resultaten van het bureauonderzoek

In document Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne (pagina 46-49)

3 Verslag van resultaten: landschappelijk bodemonderzoek (2019K94)

3.2.2 Confrontatie met de resultaten van het bureauonderzoek

De resultaten van het landschappelijke booronderzoek komen in grote lijnen overeen met de verwachtingen die werden geschept in het bureauonderzoek. Op de bodemkaart wordt er dicht bij de locatie van boring 5 een zone aangegeven met een begraven niveau, dat ook op het terrein zelf is aangetroffen op een diepte van 190 cm. Er werden bij alle boringen duinafzettingen teruggevonden.

Deze bevonden zich echter niet aan het oppervlak, maar waren over het volledige plangebied bedekt met een laag opgebrachte grond. Ook de aangetroffen ophogingen werden, zoals verwacht, teruggevonden in het westen en het zuiden van het plangebied.

3.2.3 Archeologisch verwachtingsmodel

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied zich in duinlandschap bevindt. Op basis van de aardkundige gegevens werden volgende bodemopbouw verondersteld: een holocene eolische afzetting op een getijdenafzettingen. Binnen deze eolische afzetting kan nog eens een onderscheid gemaakt worden tussen de oude duinen die overstoven zijn door jonge duinen. Archeologisch onderzoek toonde dan weer aan dat er zich in de top van de oude duinen mogelijks sporen vanaf de metaaltijden tot de Romeinse periode zouden kunnen bevinden.

Deze jonge duinen werden gedurende de middeleeuwen en de post-middeleeuwen ontgonnen en gebruikt als jachtgebied.

Op basis van het bureauonderzoek was het echter onmogelijk om de diepte ligging van deze historische niveaus te bepalen, het duinlandschap is namelijk nog steeds erg dynamisch.

Het landschappelijk bodemonderzoek diende met andere woorden om meer duidelijkheid te scheppen in de daadwerkelijke bodemopbouw en op welk diepte er eventuele oudere niveaus aanwezig zijn.

Binnen iedere boring werden er in eerste instantie een antropogeen ophogingsniveau waargenomen.

De ophoging werd gekenmerkt door fragmenten recent bouwmateriaal de dikte van de ophoging fluctueerde binnen iedere boring. Aan dit niveau wordt geen archeologische verwachting gekoppeld.

Onder het ophogingspakket werd vervolgens een A-C profiel waargenomen. Enkel ter hoogte van boring 5 werd er in het duinzand nog een oudere, afgedekte A-horizont vastgesteld, en dit op een diepte van ca. 190 cm. Het niveau werd niet gedateerd, maar toch kan er van uitgegaan worden dat

het een hoog archeologisch potentieel heeft voor sporen uit de middeleeuwse periode dan wel oudere historische perioden (metaaltijden – Romeins).

3.2.4 Beantwoorden van de onderzoeksvragen

I. Hoe is de aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied en komen er oude duinniveaus voor?

De aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied kan worden samengevat in 5 aardkundige eenheden: (heterogene) recent opgebrachte pakketten, een recent loopniveau, gekenmerkt door de ontwikkeling van een humeuze A-horizont met daaronder een duinafzettingen (C-horizont). Enkel in boring 5 werd er een ouder, dieper gelegen A-horizontwaargenomen en dit op een diepte van 190 cm. De aanwezigheid van voormalige loopniveaus en duinafzettingen vormen een aanwijzing dat de duinen in verschillende fasen ontwikkeld zijn en er een oud duinniveau terug te vinden is onder de opgebrachte pakketten.

II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

Aan de hand van de inclusies die werden aangetroffen in deze A-horizont onder het ophogingspakket, het gaat om baksteen spikkels en schelpfragmenten, kan gesteld worden dat het om een relatief jong loopniveau gaat. Daarnaast zijn er geen concrete indicaties voor bodemontwikkeling wat betekent dat de bodemvormendeprocessen niet lang op dit oppervlak hebben ingewerkt. Hierdoor is de archeologische relevantie van dit loop niveau eerder laag.

Het oudere begraven niveau dat in boring 5 (op 190 cm diepte) is vermoedelijk wél interessant, omdat het sporensites uit het neolithicum tot aan de Romeinse tijd kunnen herbergen.

III. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?

Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied? Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachtte) archeologie en (bodem)gaafheid?

Op basis van het landschappelijk onderzoek kan gesteld worden dat de duinengordel waarbinnen het plangebied zich bevindt erg dynamisch was en nog steeds is. Concreet kan er een onderscheid gemaakt worden tussen oude en jonge duinen. De oude duinen zouden zich gevormd hebben rond 8stev.Chr. waarna ze overstoven werden door de jonge paraboolduinen. Deze jonge duinen zouden zich aan het einde van de Romeinse periode ontwikkeld hebben.

Verder heeft het archeologisch onderzoek aangetoond dat dit duinen gebied gedurende de metaaltijden, de Romeinse periode en middeleeuwen bewoond is geweest. Bij opgravingen aan de Franse-Belgische grens werden immers nederzettingssporen uit deze perioden geattesteerd. Voor de late middeleeuwen is het landgebruik binnen de duinen niet gekend. Sporen uit deze perioden bevinden zich eerder in de polderlandschap net achter de duinengordel. Vanaf het begin van de 18de eeuw is er dan weer meer duidelijkheid over het landgebruik binnen de duinen. De verschillende historische kaarten toonden aan dat er bijzonder weinig activiteiten, binnen het plangebied hebben plaatsgevonden. Enkel de Ferraris-kaart (1771-1777) geeft aan dat het de zone van de duinen waarbinnen het plangebied gelegen is gebruikt werd als jachtgebied door de heren van Hondschote.

Uiteindelijk werd er in de loop van de 20ste eeuw een bezoekerscentrum opgericht. In de perioden 2000-2003 werd dit bezoekerscentrum vervangen door het huidige bezoekerscentrum.

Aan de hand van het booronderzoek werd er vastgesteld dat de omgeving rond het huidige bezoekerscentrum met minstens 45 cm werd opgehoogd. Er kan verondersteld worden dat men voorafgaand aan de ophoging de gronden eerst heeft gelijkgetrokken (genivelleerd). Er dus kan vanuit gegaan worden dat de omgeving rondom het bezoekerscentrum reeds geaccidenteerd is.

Onder het ophogingspakket bevindt zich een a-horizont. Deze kan aan de hand van fysieke kenmerken en het ontbreken van een duidelijke bodemvorming als recent bevonden worden.

Binnen boring 5 werd op 190 cm diepte een afgedekt niveau vastgesteld. Tot op heden is de precieze datering van dit niveau onbekend. Het is echter waarschijnlijk dat het om een oude cultuurlaag gaat waarin zich sporen vanaf de metaaltijden tot de volle middeleeuwen kunnen bevinden.

IV. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

De maximale bodem verstoring binnen het plangebied bedraagt -38 cm. Dit wil zeggen men in se binnen het ophogingsniveau zal blijven. Echter, er wordt steeds rekening gehouden met een buffer van ca. 30 cm. Hierdoor zou de bodemverstoring tot in de recente A-horizont reiken. Aangezien het booronderzoek heeft aangetoond dat het om een zeer recent niveau gaat waardoor de archeologische relevantie ervan als zeer laag wordt bevonden kan er als nog geconcludeerd worden dat de werken geen reëel bedreiging vormen.

V. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

Op basis van het bovenstaande vormen de bodemingrepen (incl. buffer) een geen reële bedreiging voor eventuele archeologische resten.

In document Bezoekerscentrum Duinpanne De Panne (pagina 46-49)