• No results found

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 · dbnl"

Copied!
688
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

bron

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928. Van Ommeren, Paramaribo 1927

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_sur001192801_01/colofon.php

© 2013 dbnl

(2)

Voorwoord.

Heil den Lezer!

Wij hebben wederom het genoegen ‘De Vraagbaak’ het publiek aan te bieden.

Na de bekendheid, die dit boek in Suriname zoowel als in het buitenland verworven heeft, lijkt ons een woord van aanbeveling overbodig.

Onze dank aan allen voor de in zoo ruime mate ondervonden medewerking bij het samenstellen daarvan; in het bijzonder aan de heeren Hoofdambtenaren, Hoofden van Kerkgenootschappen en Directeuren van particuliere instellingen.

Dank die welwillendheid kon deze uitgave verrijkt worden met tal van nuttige gegevens die in vorige niet voorkwamen.

Het een en ander is, als in ‘De Vraagbaak’ niet op zijn plaats, in deze uitgave weggelaten.

Vele omstandigheden onafhankelijk van onzen wil waren oorzaak van de zoo late verschijning van het boek. Waar echter De Vraagbaak meer als een handboek voor Suriname dan als Almanak moet worden beschouwd, vertrouwen wij erop, dat het geacht publiek ons deze late verschijning niet te zeer zal aanrekenen.

De Uitgevers.

ERVEN H. VAN OMMEREN.

Paramaribo, Mei 1928.

(3)

t.o. IV

ISAAC DA COSTA 1847-1925

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(4)

Isaac da Costa.

(1847-1925.)

‘Consciense et devoir’ - in deze woorden kan volgens een zijner biografen het leven van Raymond Poincaré worden samengevat. ‘Consciense et devoir’ kan ook de conclusie zijn van hem, die in 't kort het leven vanIsaac da Costa wil karakteriseeren.

Tientallen jaren heeft deze groote Surinamer zijn ongemeene gaven dienstbaar gesteld aan zijn land en zijn beeld in brons ter plaatse, waar hij als ‘vroede vader’, in den hoogsten zin van het woord, zoo nuttigen arbeid heeft verricht, in de

vergaderzaal der Koloniale Staten, was een welverdiende hulde, hem nog bij zijn leven gebracht.

Hem thans te dezer plaatste te doen herdenken, is een gelukkige gedachte van de uitgevers van dit jaarboek; hoe gaarne hadden wij, van wie deze taak wordt gevraagd, die aan bekwamer handen overgelaten, aan de handen van een zijner tijdgenooten, dieda Costa in zijn werken en streven meer van nabij heeft kunnen gadeslaan. -

***

Op 19 Februari 1847 werdIsaac da Costa, Jacques da Costa, zooals hij meestal werd genoemd, als twaalfde uit een gezin van dertien kinderen geboren. Na de school van Meester Brouwer te hebben bezocht, die ook Dr. Benjamins onder zijn leerlingen telde, werd hij door zijn broer Aron Jedidja da Costa en den heer A. de Granada voor praktizijn opgeleid. In 1873 slaagde hij voor het examen.

In 1876 werd hij benoemd tot Commies bij de Koloniale Staten, in 1879 tot Kantonrechter van Coronie, in 1884 tot Ommegaanden Rechter van Paramaribo, in 1903 tot Rechter in het Oostelijk Ommegaand Gerecht, op 1 Mei 1909 tot lid van het Hof van Justitie, van welk College hij van 1 Juli 1911 - 1 September 1920 president is geweest.

Deze staat van dienst verdient eene toelichting, waaruit blijkt, hoe groot en hoe gewaardeerd de capaciteiten van da Costa zijn geweest.

Tot 1909 konden alleen zij tot lid van het Hof van Justitie worden benoemd, die, zooals art. 7 van onze Regterlijke inrigting luidde, sedert ten minste drie jaar aan eene Nederlandsche universiteit den graad van doctor in de rechtswetenschappen hadden behaald.

(5)

VI

Bij Koninklijk besluit van 19 Februari van dat jaar werd aan dit artikel een nieuwe alinea toegevoegd, vaststellende, dat in bijzondere gevallen van de daarin genoemde eischen kan worden afgeweken.

Deze aanvulling geschiedde om da Costa een plaats te kunnen inruimen in ons hoogste rechtscollege. Nog voor dit K.B. hier was afgekondigd (1 April 1909) werd op 12 Maart door den Gouverneur telegraphisch bericht ontvangen, dat op 10 Maart da Costa tot lid van het Hof was benoemd. Op 15 Maart begaf zich naar Gouverneur Fock een deputatie uit de bevolking, bestaande uit de heeren F.C. Curiel, J. Heilbron, Ulrich, Kaersenhout en Van Ommeren om Zijne Exc. te verzoeken aan H.M. de Koningin den dank van Suriname over te brengen voor den nieuwen maatregel en de benoeming van da Costa.

Maar een woord van hulde past ook aan Gouverneur Fock en den toenmaligen Minister van Koloniën, Idenburg - die te voren als Gouverneur da Costa had gekend - de bewindslieden, op wier advies de nieuwe regeling zal zijn tot stand gekomen.

De overweging in het K B. waren, ‘dat de bijzondere bekwaamheid en de langdurige ervaring op het gebied der rechtspleging van den heer I. da Costa een bijzonder geval opleveren als in art. 7 bedoeld’.

Al zal 't zich niet spoedig herhalen, dat een Surinaamsch praktizijn de aan da Costa te beurt gevallen eer deelachtig wordt, dan mag toch met dankbaarheid worden vastgesteld, dat het zijne kunde en zijne verdiensten zijn geweest, die een onoverkomelijke barrière hebben doen wegvallen.

Twee jaren later werd door het aangevraagde ontslag van den President van het Hof, Mr. Heylidy, diens zetel vacant; da Costa was 't ‘jongste lid’, de laatst benoemde, maar dit belette niet, dat zijn kennis en ervaring hem toen brachten op de plaats, waarop hij par droit de mérite aanspraak maakte.

Behalve als rechter maakte da Costa zich in de hoogste mate verdienstelijk als lid en voorzitter der Koloniale Staten. De tijd, dat hij als zoodanig zitting nam, wordt hieronder vermeld.

Ook in ons vertegenwoordigend College was hij door zijn kennis en hooge karakter-eigenschappen van erkend gezag. -

De geschiedenis van 1890 gedurende het Gouverneurschap van Jhr. de Savornin Lohman is bekend.

In verband met de ‘Para-kwestie’ hadden de Koloniale Staten op voorstel van Julius Muller om inlichtingen

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(6)

gevraagd, die Lohman weigerde te geven. En de Gouverneur ontbood toen de vier ambtenaren, ‘gouvernementsleden’ (vier leden werden toenmaals door den Gouverneur benoemd), de heeren da Costa, Cateau van Roosevelt, Mr. Barnet Lijon en Dr. Salomons en verweet hun heftig, dat zij aan het interpellatie-voorstel hun stem hadden gegeven. Het eenige antwoord, dat volgen kon, werd gegeven;

de heeren namen hun ontslag als lid van het College. Want hoe verzoenend en bemiddelend van aanleg - aan karakter ontbrak het da Costa niet.

Wij zullen geen opsomming geven van de vele commissies, waar van da Costa lid is geweest, maar dit staat wel vast, dat als er een werd samengesteld van eenig belang, de naam van da Costa onder de leden niet werd gemist.

En ook toen hij zich uit het openbare leven had teruggetrokken, bleef hij de vaak geraadpleegde adviseur van opeenvolgende Gouverneurs - het contact met da Costa werd niet verbroken.

Behalve door zijn hiervoren genoemde ambtelijke promotie werden zijne verdiensten erkend door zijne benoeming tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, ridder van de Nederlandsche Leeuw, Commandeur van eerstgenoemde orde.

Drie maal ging da Costa met verlof naar Nederland in 1881, 1904 en 1913.

De laatste maal om gezondheidsredenen, waarbij een ernstige operatie - het verlies van een been - noodzakelijk was.

Hoe noode men hem in de Koloniale Staten missen zou, bleek uit het voorstel van het College om een lift te doen aanbrengen van de beneden verdieping naar de zittingszaal; da Costa weigerde dit.

Toen bij zijn aftreden als President van het Hof, Gouverneur Staal hem te zijnen huize in kleinen kring het Commandeurs kruis uitreikte met een schoone rede, deelde Z. Exc. mede, hoe hij, gedurende diens ziekte da Costa bezoekende, van een der geneesheeren vernam: ‘Deze man is een held’. Dit om de wijze, waarop hij zich voor en gedurende de operatie, die zonder narcose plaats vond, gedragen had.

***

De zitting van 13 Mei 1924, waarin ZExc. de Gouverneur, baron van Heemstra, het nieuwe zittingsjaar van de Koloniale Staten opende, was zeer gedenkwaardig en indrukwekkend.

De Gouverneur stond op het punt met verlof naar Nederland te vertrekken, welk feit in de openingsrede werd gememoreerd.

De Landvoogd verliet daarop niet, als gebruikelijk is,

(7)

VIII

onmiddellijk de vergaderzaal, doch de Voorzitter, Mr. S.D. de Vries, nam het woord om baron van Heemstra een goede reis te wenschen en vast te stellen, ‘dat het goed zou zijn, ook opdat men het ginds in het Moederland wete, in deze vergaderzaal met klem te verklaren, dat Uwe Excellentie in wat ik zou willen noemen Hare zending van en voor Suriname, zedelijk geschraagd wordt door het gansche volk van Suriname, dat in Uwe handen zijne zaak veilig weet’.

Daarop volgde de mededeeling, dat de Kol. Staten in Comité eenparig een motie hadden aangenomen, waarin na de overweging de Staten besloten ‘Zijne Excellentie te verzoeken zich in zijn hooger bedoeld streven verzekerd te houden van den onverdeelden zedelijken steun der gansche bevolking van Suriname.’

Een bijzonder moment in de Surinaamsche geschiedenis. Maar ook daarmede was deze zitting niet beëindigd.

Nadat baron van Heemstra de rede van den voorzitter beantwoord had, volgde de onthulling van een bronzen plaquette met de voortreffelijk gelijkende beeltenis van I. da Costa en dit opschrift:

Hulde der Bevolking van Suriname aan

I. da Costa voor de vele gewichtige diensten als lid 1888-1890, 1892-1904 en als voorzitter der Koloniale Staten 1904-1915 aan de Kolonie Suriname bewezen.

De Handelingen van de Kol. Staten, die wij hier in extenso weergeven, luiden als volgt:

De heer M a y verkrijgt het woord en houdt de volgende rede:

‘Mijnheer de Voorzitter, Excellentie, hooggeachte vergadering.

Elk volk eert zijn groote mannen en tracht de waardeering, die het koestert voor wat zij tot stand hebben gebracht vast te leggen voor de nakomelingen.

En het is de plicht van hen, die zich geroepen gevoelen het volk voor te gaan, ook in dit opzicht den weg aan te geven.

Deze gedachte bezielde onze onvergetelijke, te vroeg heengegane, vriend Harry van Ommeren, in wiens plaats ik thans hier optreed, toen hij het initiatief nam een beroep te doen op de Surinaamsche Burgerij, om een blijk van hare hoogachting en dankbaarheid te geven, toen Isaac da Costa in December 1914 aftrad als lid en voorzitter van dit College.

Immers meer dan 26 jaren had Da Costa zijn helder

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(8)

verstand, zijne grondige kennis, zijne rijke ervaring, zijne stoere werkkracht belangeloos ten dienste gesteld van zijn land en volk om diens belangen te

behartigen in dit vertegenwoordigend lichaam op eene wijze boven alle lof verheven en waarvoor alleen het gevoel van eerbied en dank past.

Wie Da Costa is en wat hij in deze Maatschappij heeft gedaan, hebt gij heden uit de courant kunnen lezen en zal ik mij dus bepalen tot hetgeen hij hier als lid van dit College is geweest.

Als gewoon lid van dit College van 1888 tot 1890 trad hij bij de behandeling van alle ontwerpen steeds op den voorgrond.

Zijn gezag werd algemeen erkend, zijn ijver alom bewonderd.

Als Voorzitter had hij de buitengewone verdienste alle onaangename wrijvingen tusschen Bestuur en Staten te voorkomen en de zoo noodige samenwerking te bevorderen.

Hij was ‘de bemiddelaar’ tusschen Bestuur en Staten, zeide Gouverneur Baron Van Asbeck bij de opening van de zitting der Koloniale Staten in 1913, zijnde ook de dag waarop Da Costa zijn 25 jarig jubilé vierde als lid van dit College.

Ook als Voorzitter leidde Da Costa het vooronderzoek van alle wetsontwerpen en vele voorloopige verslagen waren van zijn hand alleen, zoodat hij bij die gelegenheden was Voorzitter en Griffier tegelijk.

Algemeen en zeer betreurd werd het dan ook, toen hij om gezondheidsredenen gedwongen werd te bedanken als lid en Voorzitter van dit College.

Men wist, dat heenging een man, die niet te vervangen was en die zelf noode de gewichtige taak aan een ander overdroeg.

Suriname is aan deze groote man zeer verplicht. Was Da Costa geboren in een der cultuurlanden van Europa of Amerika, zijn naam en roem zouden gaan ver over de landsgrenzen.

Bescheiden als hij is, was hij echter tevreden met de plaats, hem geschonken, en dankbaar te kunnen arbeiden tot heil van allen.

De verdiensten van Da Costa zijn erkend door de Koningin, door de Nederlandsche Regeering, zouden wij, zijne landgenooten, kunnen achterblijven?

Neen, dat kan en zou niet.

Van Ommeren's oproep vond weerklank in alle lagen van deze kleine maatschappij en niet in wat gegeven werd, maar inde wijze hoe allen aankwamen om te geven,

(9)

X

manifesteerde zich de dankbare liefde voor deze man, onze eerste burger.

Van de verzamelde gelden werden betaald de kosten van het vervaardigen van deze plaquette, die in naam en in de geest van Van Ommeren thans wordt

overgedragen aan onze kinderen en kleinkinderen als een blijvend aandenken aan de groote voorganger Da Costa, die in waarheid van zich zelve kan zeggen:

‘Ik ben niet geboren en ik heb niet geleefd voor mij zelve, maar voor mijn land en mijn volk.’

De heer M a y begeeft zich na het uitspreken dezer woord naar de plaats waar de bronzen gedenkplaat, weergevende de beeltenis van den heerda Costa, is aangebracht en wordt deze door hem onthuld.

De heer M a y vervolgt:

‘Met da Costa's beeld blijve ook zijn geest in deze vergaderzaal en zij een richtsnoer voor hen, die geroepen zijn of zullen worden de belangen van dit land en van zijne inwoners voor te staan en te behartigen.

Excellentie, namens de bevolking bedank ik U, dat U aan haar wensch heeft willen gevolg geven, de beeltenis van deze man te laten prijken, daar waar hij het beste gaf, wat hij bezat.

Aan U, Mijnheer de Voorzitter, aan U, leden van de Koloniale Staten, aan U, Excellentie en aan allen, die na U zullen komen, op deze plaats, draag ik dit blijk van waardeering en erkentelijkheid van Suriname's bevolking op.’

De vergadering geeft blijken van instemming.

De G o u v e r n e u r zegt hierop het volgende:

‘Mijnheer de Voorzitter,

Het zij mij vergund nog enkele woorden te spreken naar aanleiding van deze huldiging van den zeer verdienstelijken ex-Voorzitter van Uw College, den heer da Costa.

Ik heb, toen het verzoek der Koloniale Staten mij bereikte om deze gedenkplaat in Uwe vergaderzaal te mogen aanbrengen, daarop geantwoord, dat ik zulks zou toejuichen en zulks in het bijzonder wegens de objectiviteit en de piëteit, welke aan dit verzoek ten grondslag liggen.

Objectiviteit zag ik in het navolgende:

Iedere man van beteekenis, die arbeidt voor eene openbare zaak, ontmoet daarbij tegenstanders. Door dezen tegenstand nu treedt hetgeen hij verricht duidelijker op den voorgrond.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(10)

Zoo is het ook den heer Da Costa gegaan en ik acht het een blijk van objectiviteit, dat, terwijl er zich in Uw College tegenstanders hebben bevonden en wellicht nog bevinden, men die gevoelens ter zijde heeft gesteld en slechts heeft gelet op de waarlijke verdiensten van dezen grooten Surinamer.

Het is eene daad van piëteit, wanneer men zijne groote mannen eert en het is gelukkig, dat de Volksvertegenwoordiging van dit Land uiting heeft gegeven aan hare gevoelens van erkentelijkheid jegens eene zoo bijzondere persoonlijkheid, die gedurende eene lange reeks van jaren heeft gegeven het beste van hart en hoofd, wat hij bezat.

Om de verdiensten van den heer Da Costa naar waarde te schetsen, wil ik aanhalen hetgeen door den oud-Gouverneur Van Asbeck is gezegd ter gelegenheid van het 25-jarig Statenlidmaatschap van den heer Da Costa.

Gouverneur Van Asbeck, van wien nog algemeen wordt getuigd, dat hij in volstrekte oprechtheid handelde en sprak, zeide toen:

‘Mijnheer de Voorzitter,

Het is heden 25 jaren - 25 zittingsjaren - geleden, dat U in dit College Uwe intrede deed. Ik gevoel mij verplicht U te danken voor den arbeid gedurende dien tijd in het belang der kolonie, eerst als Lid, later als Voorzitter, verricht. Wat dezen laatsten betreft, dank ik U ook namens mijne Voorgangers. Beter dan het publiek, beter misschien dan de Leden van dit College weten zij en ik, hoe door U steeds de onmisbare samenwerking tusschen Bestuur en Staten werd bevorderd.

Mijnheer de Voorzitter! Ik voor mij hoop U nog lang op deze plaats te zien; ik ben echter overtuigd daarmede tevens het gevoelen te vertolken van de kolonie en van het Opperbestuur.’

Het spijt mij den heer Da Costa in zijn werken niet te hebben mogen kennen en mij dus te moeten bepalen tot hetgeen de gedrukte stukken ons uit die ambtelijke loopbaan hebben nagelaten, maar volgaarne sluit ik mij aan bij die woorden zooeven aangehaald en deel dus van harte in de hier gebrachte hulde.

Indien wij met onze gedachten uitgaan tot den scherpzinnigen grijsaard, die helaas, wegens lichaamsomstandigheden verhinderd is op dit oogenblik hier aanwezig te zijn, dan gedenken wij hoe hij nog steeds meeleeft met de bevolking en zich met zijn helder verstand steeds op de hoogte blijft houden van al hetgeen Suriname betreft en spreken wij den wensch uit, dat hij nog meerdere

(11)

XII

jaren zal mogen genieten van de voldoening op deze wijze terecht te zijn geëerd.

En in dien wensch betrekken wij uiteraard evenzeer zijn hooggeachte gade benevens zijne kinderen en kleinkinderen, die hem allen zoo innig liefhebben.

Ik heb gezegd!’

Zooals uit de rede van den Gouverneur blijkt, was de heer da Costa verhinderd deze plechtigheid bij te wonen, doch na afloop daarvan gingen alle aanwezige leden naar zijne woning, waar door de heeren May en O'Ferrall het woord werd gevoerd, waarna de heer da Costa vol eenvoud dank zeide voor de eer hem bewezen.

De heer O'Ferrall herinnerde toen aan een gedicht, dat hij in vroegere jaren in het nieuwsblad Suriname had geplaatst, een naamvers, dat wij curiositeitshalve hier doen volgen:

‘Aan den HoogEdelGestrengen Heer I s a a c d a C o s t a bij zijn aftreden als President van het Hof van Justitie 31 Augustus 1920.’

Innig met ons saamgeweven:

Schering - Recht en inslag - Recht;

Aan het eind van 't gulden leven Aarzelt geen U na te geven:

Contra onrecht, bleek hij steeds hecht.

Der besten duizelt menigeen

Aan 't eind, waar gij stond vast als steen.

Christen, Jood en Islams kind'ren Ontvingen uit Uw hand hun deel.

Steeds gelaten. Zelfs nog mindren Trokken weg: het kon niet hind'ren Als hun appèl ontbrak geheel.1)

Nu wij dit gedicht hebben weergegeven, is het wel aardig aan een ander versje te herinneren.

Het Weekblad ‘Op den Uitkijk’ had eens een prijs uitgeloofd voor het aardigste vierregelig versje, dat een actueel onderwerp of een gebeurtenis uit de geschiedenis van Suriname zou behandelen.

Een der inzenders prees den dag van het jaar, waarop

1) De laatste regel doelt op het feit, dat van de vonnissen van het Hof van Justitie in strafzaken geen appèl bestaat. Menigmaal en telkens weer is er op aangedrongen, zij het in bepaalde zaken, nog hooger beroep bij den Hoogen Raad der Nederlanden mogelijk te maken.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(12)

Koning Willem III en da Costa geboren waren en kwam tot het volgende in het Neger-Engelsch:

19 Februari

Negentien Februari Bigi dei vo wi da Costa now verjari Fostem na Willem III.

(19 Februari, een groote dag voor ons, 't is nu da Costa's verjaardag, vroeger van Willem III).

Toen één jaar later Gouverneur van Heemstra de Koloniale Staten opende, op 12 Mei 1925, werd wederom, nu in de openingsrede zelf, da Costa herdacht. Toen was het helaas een ‘in memoriam’ aan hem, die op 28 Maart t.v. overleden was.

De Gouverneur ving aldus aan:

‘Nu ik wederom van het voorrecht gebruik maak om enkele oogenblikken in Uw midden te verwijlen, is het droef te gedenken, dat in het thans afgesloten zittingsjaar twee trouwe dienaren van de Kroon, twee arbeidzame Nederlanders, twee Mannen van beteekenis aan onze kleine gemeenschap zijn ontvallen.’

Na Mr. L.J. Rietberg, die gedurende zijn interimaat als Gouverneur op 18 September 1924 is overleden, te hebben herdacht, vervolgde baron van Heemstra:

‘De Heer Isaac da Costa, oud-lid en oud-Voorzitter van de Koloniale Staten en van het Hof van Justitie, een in zijnen tijd ongeëvenaard auto-didact en scherpzinnig jurist, bij wien een schat van kennis en ervaring onder een bekoorlijken eenvoud verborgen lag, had reeds in 1920 zijn welbesteed ambtelijk leven afgesloten.

Toen hij onlangs op 29 Maart*)uit den kring zijner geliefden werd uitgedragen, drong zich, met een blik naar het verleden, het duidelijk besef naar voren, dat een der grootste zonen van Suriname uit ons midden was heengegaan, en het is zeker niet ten onrechte, dat zijn beeltenis in deze vergaderzaal een gewijde eereplaats heeft verkregen.’

Da Costa was heengegaan: diepe rouw in den lande. Een van de ‘oude garde’, een der allerbesten was niet meer. Een ieder gevoelde, wat men derven moest. Dit te analyseeren, is na al wat voorafging thans niet meer noodig.

(13)

XIV

Wij willen besluiten met hetgeen wij na zijn dood schreven in het blad ‘De Periscoop’

van 4 April 1925:

I. da Costa. †

Isaac da Costa, Jacques da Costa, zooals hij algemeen genoemd werd, is niet meer.

Het zal velen moeite kosten zich dat in te denken.

Uit de Surinaamsche maatschappij ging een man heen die - die een Màn was!

Tientallen van jaren is de geschiedenis van dit land met zijn naam samengeweven en door zijn naam gesierd. Alle ambten, die da Costa vervuld heeft, 't zij als landsdienaar, 't zij honorifiek, heeft hij vervuld op onverbeterlijke wijs, zich gevend gehéél, met al de gaven van hoofd en hart.

De later in Suriname gekomenen en de jongeren onder ons kunnen niet volkomen beseffen, wat da Costa geweest is, maar men spreke hen, die in staat mogen worden geacht zijn werk te beoordeelen: 't is àl lof, bewondering zelfs voor zijn gedegen arbeid op velerlei gebied.

Aan hooge onderscheidingen heeft het hem niet ontbroken en telkens - verleden jaar nog bij de onthulling van de plaquette met zijn borstbeeld in 's Lands

vergaderzaal - is van zijne verdiensten gewaagd. Maar daarnaast, daarbóven stond de algemeene waardeering, die da Costa bij allen genoot. Want niemand naderde hem tevergeefs om hulp en raad. En hij was voor iedereen te naderen, omdat hij de eenvoud bezat, die eenvoud, die het kenmerk is van den Wijze.

‘Veelheid van weten is nog Wijsheid niet’, zegt Van Eeden. Da Costa nu bezat naast de veelwetendheid, die hij zich door aanleg en arbeid had weten te verwerven, dat hoogere, de Wijsheid, die aan niet velen gegeven is. Véél heeft hij gedaan, méér misschien heeft hij weten te voorkomen.

Door als daar twijfel was of hartstocht, zijn bezonken woord te spreken en zijn vermaan te doen hooren, waarnaar bijna altijd geluisterd werd.

En menige beslissing in het groote huis op het Plein is ten goede beïnvloed van uit het daartegenover gelegene.

Eenvoudig als zijn leven, is zijn uitvaart geweest. Van 's Lands gebouwen woeien de vlaggen in het teeken van rouw, de Landvoogd was op het kerkhof persoonlijk aanwezig. Een Groote uit den Lande werd ter laatste rustplaats geleid.

Maar de kist was naar den ritus van zijn Geloof ruw

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(14)

en zonder eenige sier en naar den wensch van den overledene werd bij zijn graf niet gesproken. Wat daar te zeggen ware, zou niet, als maar al te vaak, ijdele hulde wezen.

Bij dit graf past naast smart dankbaarheid, dankbaarheid, dat wij zoo er Een hebben bezeten en dien hebben mogen behouden zoo lang. In de laatste maanden was da Costa voortdurend sukkelend, lijdend op 't eind. De verlossing is gekomen.

En hier kunnen daarom de woorden herhaald worden, die eenmaal bij het lijk van keizer Titus op het Romeinsche forum gesproken zijn: ‘Hij was een genot voor ons volk, wij treuren niet om hem, maar om onszelf. Hij verloor niets, wij zijn het die verlies leden.’

Da Costa heeft zijn land gediend met eere, ten volle. Hóóger lof kan geen burger zich wenschen.

Moge de wijze, waarop hij geleefd heeft en gearbeid, zijn familie strekken tot vertroosting, tot navolging òns!

R.D.S.

(15)

1

Overzichtskalender 1928.

Januari.

29 22

15 8

1 Zo.

30 23

16 9

2 Ma.

31 24

17 10

3 Di.

- 25

18 11

4 Wo.

- 26

19 12

5 Do.

- 27

20 13

6 Vr.

- 28

21 14

7 Za.

Februari.

26 19

12 5

Zo.

27 20

13 6

Ma.

28 21

14 7

Di.

29 22

15 8

1 Wo.

- 23

16 9

2 Do.

- 24

17 10

3 Vr.

- 25

18 11

4 Za.

Maart.

25 18

11 4

Zo.

26 19

12 5

Ma.

27 20

13 6

Di.

28 21

14 7

Wo.

29 22

15 8

1 Do.

30 23

16 9

2 Vr.

31 24

17 10

3 Za.

April.

29 22

15 8

1 Zo.

30 23

16 9

2 Ma.

- 24

17 10

3 Di.

- 25

18 11

4 Wo.

- 26

19 12

5 Do.

- 27

20 13

6 Vr.

- 28

21 14

7 Za.

Mei.

27 20

13 6

Zo.

28 21

14 7

Ma.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(16)

31 24

17 10

3 Do.

- 25

18 11

4 Vr.

- 26

19 12

5 Za.

Juni.

24 17

10 3

Zo.

25 18

11 4

Ma.

26 19

12 5

Di.

27 20

13 6

Wo.

28 21

14 7

Do.

29 22

15 8

1 Vr.

30 23

16 9

2 Za.

Juli.

29 22

15 8

1 Zo.

30 23

16 9

2 Ma.

31 24

17 10

3 Di.

- 25

18 11

4 Wo.

- 26

19 12

5 Do.

- 27

20 13

6 Vr.

- 28

21 14

7 Za.

Augustus.

26 19

12 5

Zo.

27 20

13 6

Ma.

28 21

14 7

Di.

29 22

15 8

1 Wo.

30 23

16 9

2 Do.

31 24

17 10

3 Vr.

- 25

18 11

4 Za.

September.

30 23

16 9

2 Zo.

- 24

17 10

3 Ma.

- 25

18 11

4 Di.

- 26

19 12

5 Wo.

- 27

20 13

6 Do.

- 28

21 14

7 Vr.

- 29

22 15

8 1

Za.

October.

(17)

28 21

14 7

Zo.

29 22

15 8

1 Ma.

30 23

16 9

2 Di.

31 24

17 10

3 Wo.

- 25

18 11

4 Do.

- 26

19 12

5 Vr.

- 27

20 13

6 Za.

November.

25 18

11 4

Zo.

26 19

12 5

Ma.

27 20

13 6

Di.

28 21

14 7

Wo.

29 22

15 8

1 Do.

30 23

16 9

2 Vr.

- 24

17 10

3 Za.

December.

30 23

16 9

2 Zo.

31 24

17 10

3 Ma.

- 25

18 11

4 Di.

- 26

19 12

5 Wo.

- 27

20 13

6 Do.

- 28

21 14

7 Vr.

- 29

22 15

8 1

Za.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(18)

Overzichtskalender 1929.

Januari.

27 20

13 6

Zo

28 21

14 7

Ma.

29 22

15 8

1 Di.

30 23

16 9

2 Wo.

31 24

17 10

3 Do.

- 25

18 11

4 Vr.

- 26

19 12

5 Za.

Februari.

24 17

10 3

Zo

25 18

11 4

Ma.

26 19

12 5

Di.

27 20

13 6

Wo.

28 21

14 7

Do.

- 22

15 8

1 Vr.

- 23

16 9

2 Za.

Maart.

31 24

17 10

3 Zo

- 25

18 11

4 Ma.

- 26

19 12

5 Di.

- 27

20 13

6 Wo.

- 28

21 14

7 Do.

- 29

22 15

8 1

Vr.

- 30

23 16

9 2

Za.

April.

28 21

14 7

Zo.

29 22

15 8

1 Ma.

30 23

16 9

2 Di.

- 24

17 10

3 Wo.

- 25

18 11

4 Do.

- 26

19 12

5 Vr.

- 27

20 13

6 Za.

Mei.

26 19

12 5

Zo

27 20

13 6

Ma.

(19)

28 21

14 7

Di.

29 22

15 8

1 Wo.

30 23

16 9

2 Do.

31 24

17 10

3 Vr.

- 25

18 11

4 Za.

Juni.

30 23

16 9

2 Zo

- 24

17 10

3 Ma.

- 25

18 11

4 Di.

- 26

19 12

5 Wo.

- 27

20 13

6 Do.

- 28

21 14

7 Vr.

- 29

22 15

8 1

Za.

Juli.

28 21

14 7

Zo

29 22

15 8

1 Ma.

30 23

16 9

2 Di.

31 24

17 10

3 Wo.

- 25

18 11

4 Do.

- 26

19 12

5 Vr.

- 27

20 13

6 Za.

Augustus.

25 18

11 4

Zo

26 19

12 5

Ma.

27 20

13 6

Di.

28 21

14 7

Wo.

29 22

15 8

1 Do.

30 23

16 9

2 Vr.

31 24

17 10

3 Za.

September.

29 22

15 8

1 Zo

30 23

16 9

2 Ma.

- 24

17 10

3 Di.

- 25

18 11

4 Wo.

- 26

19 12

5 Do.

- 27

20 13

6 Vr.

- 28

21 14

7 Za.

October.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(20)

29 22

15 8

1 Di.

30 23

16 9

2 Wo.

31 24

17 10

3 Do.

- 25

18 11

4 Vr.

- 26

19 12

5 Za.

November.

- 24

17 10

3 Zo

- 25

18 11

4 Ma.

- 26

19 12

5 Di.

- 27

20 13

6 Wo.

- 28

21 14

7 Do.

- 29

22 15

8 1

Vr.

- 30

23 16

9 2

Za.

December.

29 22

15 8

1 Zo

30 23

16 9

2 Ma.

31 24

17 10

3 Di.

- 25

18 11

4 Wo.

- 26

19 12

5 Do.

- 27

20 13

6 Vr.

- 28

21 14

7 Za.

(21)

3

Verklaringen betreffende den Kalender.

Kalender (naar het Latijnsche Calendae) is de verdeeling van den tijd in jaren, maanden en dagen, ten behoeve van het burgerlijke leven.

In de oudste tijden werd de tijd voornamelijk naar de schijngestalten van de maan verdeeld. Tengevolge van het verschil met het zonnejaar ontstond op den duur verwarring en voerde Julius Caesar in 46 v.C. een nieuwen kalender in, waarvan het jaar naar hem het Juliaansche jaar geheeten werd.

Dit jaar bleef tot 4 Octr. 1582 algemeen in gebruik en wordt daarmee thans nog gerekend in Grieksch-Katholieke landen als Rusland, Griekenland, enz.

Het telde 365¼ dag. Daar evenwel niet met ¼ dag gerekend kan worden bij de jaarverdeeling, werden drie achtereenvolgende jaren berekend op 365 dagen en het vierde op 366 - het schrikkeljaar.

Het Juliaansche jaar was evenwel 11 min. 14 sec, of ongeveer 1/129 dag langer dan het tropische jaar.

Daardoor was het niet in overeenstemming met de zon en moest elk sterrekundig verschijnsel, dat steeds op denzelfden tijd terugkeert, b v. de dag- en nachtevening, na 129 jaar één dag te vroeg vallen. In 1582 bedroeg het verschil tusschen het Juliaansche en het tropische jaar al 13 dagen.

De lente-nachtevening, die bij de invoering van den Juliaanschen kalender op 24 Maart viel, stond nu op 11 Maart. Daar evenwel het concilie van Nicea in 325, - in welk jaar de nachtevening al 3 dagen verschilde en op 21 Maart gevallen was - bepaald had dat voortaan ook op dezen datum de lente-nachtevening zou plaats hebben, behoefde men in 1582 de kalender slechts 10 dagen te verplaatsen om weer gelijk te komen.

Paus Gregorius XIII stelde toen, op grond van berekeningen door deskundigen, het jaar op 365 dagen 5 uren, 49 minuten, 16 seconden, wat overeenkomt met het tropische jaar.

Bij Bul van 25 Februari 1582 voerde de Paus den nieuwen kalender in, die naar hem deGregoriaansche genoemd wordt.

Tevens bepaalde hij dat na den 4n October van dat jaar dadelijk de 15[e] zou volgen, zoodat 5 t/m 14 October uit den Almanak wegvielen.

De berekening was echter niet geheel zuiver. Om de 400 jaren zouden er toch 3 dagen te veel zijn. Daarom

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(22)

werd bepaald dat in het algemeen, evenals tot dusverre, ieder jaar, waarvan de laatste twee cijfers deelbaar door 4 zijn, een schrikkeljaar van 366 dagen zou zijn, maar dat van de eeuwjaren, (1600, 1700, 1800, 1900, enz) alleen die, welke door 400 deelbaar zijn, als schrikkeljaar, doch de overige als gewone jaren zouden aangemerkt worden. 1600 bleef dus een schrikkeljaar; 1700, 1800 en 1900 waren er geen; 2000 zal er weer een zijn.

Doch ook deze regeling is nog niet geheel nauwkeurig, aangezien ook volgens deze om de 3320 jaar er een dag te veel zou zijn. Gezien echter den langen duur van deze periode, heeft men tot nu een regeling, b.v. door om de 3320 jaar een schrikkeljaar te laten uitvallen, niet noodig geacht.

De Gregoriaansche kalender wordt deNieuwe Stijl genoemd, in tegenstelling van den Juliaanschen, welke als deOude Stijl wordt aangeduid.

Het Geestelijk Comput.

Het woord comput (latijnschcomputare = berekenen) wordt gebezigd door berekeningen welke dienen om den geestelijken kalender te regelen. Het comput heeft ten doel denPaaschdatum vast te stellen.

Volgens het eerste concilie van Nicea (325) moet het Paaschfeest, ingesteld ter herdenking van de opstanding van Christus, gevierd worden op den 1en Zondag na de volle maan volgende op den lente-evenacht (de nacht van 20 op 21 Maart).

Het Paaschfeest kan op zijn vroegst op 22 Maart vallen en op zijn laatst op 25 April. Deze bepaling is een overeenkomst, vastgesteld buiten betrekking tot sterrekundige verschijnselen.

De voornaamste elementen van het geestelijk comput zijn: het Gulden Getal, de Epacta, de Zonnecirkel, de Zondagsletter en de Romeinsche indictie.

Al deze elementen zijn tijdkringen waarin dezelfde gegevens terugkeeren. Dit verklaart den naam van altijd durende, gegeven aan de oude kalenders.

Het G u l d e n G e t a l bestaat uit een kring van 19 jaren na verloop van welken het maanjaar (354 dagen lang) op denzelfden dag aanvangt als het zonnejaar. De maanfazen - nieuwe en volle maan, eerste en laatste kwartier - vallen dan weder op dezelfde datums van het jaar als 19 jaar te voren.

(23)

5

Eigenlijk was het Gulden Getal het getal dat juist aangaf op welken datum van de zonnemaand het nieuwe maan was.

Deze periode van 19 jaar was al 3000 jaar geleden aan de Chineezen bekend; later werd zij ook ontdekt door den Atheenschen astronoom, Méthon (432 v. Chr.) Volgens de denkbeelden der Ouden moest deze sterrekundige periode overeenstemmen met gelijksoortige moreele tijdkringen, en de medeburgers van Méthon, in geestdrift over deze ontdekking, lieten haar in gouden letters op het marmer hunner tempels griffen - van daar de naamGulden Getal.

Dit getal dient om de nieuwe maan te berekenen, en vooral die welke het Paaschfeest bepaalt.

De E p a c t a (van het GriekscheEpagein = bijvoegen) wijst den ouderdom van de maan aan bij den aanvang van het jaar; zij hangt af van de plaats in den maancirkel (19 jaren), na welken volle en nieuwe maan weder op denzelfden tijd vallen.

De Epacta verspringt telkens met elf dagen, doordien het Zonnejaar (365 d.) elf dagen verschilt met het Maanjaar (354 dagen). Doch zoodra zij meer dan 30 zou beloopen, wordt 30 van het getal afgetrokken en is de rest dan de Epacta.

Zoo is zij geweest in 1923 13.

in 1924 13 + 11 = 24 in 1925 24 + 11 = 30 = 5 in 1926 5 + 11 = 16 in 1927 16 + 11 = 27

in 1928 zal zij zijn 27 + 11 - 30 = 8

Door middel van de Epacta kan men den dag der Nieuwe Maan en den ouderdom der maan op een bepaalden dag berekenen.

Zoo wijst het getal 8 voor 1928 aan dat de maan op 1 Januari 1928 8 dagen oud zal zijn en zij dus nieuw was op 24 December 1927 en weer nieuw zal zijn op 22 Januari 1928.

De Z o n n e c i r k e l is een tijdkring van 28 jaren, na verloop van welken de dagen van de week weder op denzelfden dag van de maand vallen als 28 jaar te voren.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(24)

Hij werd uitgevonden om den loop van de Zondags letter te bepalen.

De Z o n d a g s l e t t e r is een der eerste zeven letters van het alphabet, waarmede de dagen van het jaar, van den 1sten Januari af, aangeduid worden. De letter welke de Zondagen van het jaar aanwijst, wordt Zondagsletter geheeten.

A is altijd de letter van den 1n Januari, B van den 2n, C van den 3n Jan. enz. tot G, waarna men weer tot A terugkeert. Als dan 4 Januari Zondag is, dan is de Zondagsletter van het jaar D. Dezelfde letters keeren om de 7 dagen terug, zoodat de Zondagen van hetzelfde jaar steeds dezelfde letter hebben. Zij volgen elkaar jaarlijks in omgekeerde volgorde op, d.w.z, als F de Zondags letter van een bepaald jaar is, dan is de Zondagsletter van het volgend jaarE, die van het daaropvolgend jaarD, enz. tot weer naar A.

De schrikkeljaren brengen echter wijziging in deze volgorde.

Na 23 Februari wordt een andere Zondagsletter (de voorgaande) gebruikt, om de Zondagen tot aan het eind van het jaar aan te duiden.

Bijgevolg hebben de schrikkeljaren 2 Zondagsletters.

Er bestaat een vernuftige formule om de Zondagsletter van welk gegeven jaar ook te berekenen. Kent men de Zondagsletter van een jaar dan kan men met behulp daarvan vinden op welken dag van de week een gegeven datum in dat jaar gevallen is.

De Zondagsletter van 1900-1925 zijn resp.: G, F, E, D, C en B, A, G, F, E en D, C, B, A, G en F, E, D, C, B en A, G, F, E, D en C, B, A, G, F en E, D.

De R o m e i n s c h e I n d i c t i e is een tijdkring van 15 Juliaansche jaren, begonnen 1 September 312 na C. en toen in verband staande met de inning van belastingen.

Zij is niet meer in gebruik dan om de datums van de Pauselijke bullen te regelen.

De J u l i a a n s c h e p e r i o d e is een tijdkring van 7980 (28 × 19 × 15) jaren, na welken zonne-, maan- en indictiecirkel alle weder met 1 beginnen. Het jaar 1 n.C.

is berekend te zijn 4714.

Voor 1928.

10 Gulden Getal

2 Zonnecirkel

8 Epacta

A G Zondagsletter

6641.

Juliaansche periode

10.

Romeinsche indictie

(25)

7

Berekening van den Paaschdatum voor de jaren 1900-1999.

Men deele het jaartal achtereenvolgens door 19, door 5 en door 7 en noeme de resten respectievelijk a, b en c.

Nu vermenigvuldigt men a met 19, telt 24 op bij het produkt en deelt de verkregen som door 30. De rest van deze deeling stelle men = d. Men deelt 2 × b, 4 × c, 6 × d en het getal 5 De geheele som door 7 gedeeld zijnde, wordt de rest bij d gevoegd en deze som wijst aan hoeveel dagen na 22 Maart 't Paaschfeest in het betreffende jaar valt.

Tot voorbeeld bepalen wij den Paaschdag voor 1929:

19 rest 10 (= a) 1929:

4 rest 1 (= b) 1929:

7 rest 4 (= c) 1929:

19 × a + 24 = 214. Dit gedeeld door 30 geeft tot rest 4 (= d).

2b + 4c + 6d + 5 = 47. Gedeeld door 7 rest 5.

Deze rest 5 gevoegd bij d = 4 geeft 9. Dus in 1929 zal het 9 dagen na 22 Maart, dat is 31 Maart, Paschen zijn.

Verklaring van eenige feestdagen.

Advent. (lat, adventus - aangekomen). Vroeger vastte men in den Advent tijd om zich voor te bereiden op de komst van den Christus, (den Kerstdag); later alleen des Maandags, Woensdags en Vrijdags van elke week in dien tijd. Heden zijn er slechts 4 adventen waarvan de eerste valt op Zondag tusschen 27 November en 3 December en de overige op de 3 volgende Zondagen.

Septuagesima is de 7e Zondag voor Passie zondag (2 weken voor Paaschzondag) Sexagesima, de 6e Zondag enz.

Aschwoensdag. is de eerste vastendag voor Paschen. Wordt aldus geheeten omdat de eerste Christenen op dien dag publieke boetedoening hielden en zich dan met asch bestrooiden.

Hemelvaart. (van Christus) 40 dagen na Paschen,

Pinksteren, herdenking van de nederdaling van den Heiligen Geest op de Apostelen, 10 dagen na hemelvaart.

Trinitatis, de Zondag na Pinksteren; herdenking van de Heilige Drievuldigheid.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(26)

Quatertempers, zijn herdenkingsdagen bij het begin van elk seizoen en vallen op een Woensdag, Vrijdag en Zaterdag, onmiddellijk volgende op: Aschwoensdag, Pinksteren, Kruisverheffing (14 Sept.) en den 3en Zondag van den Advent.

Tijdkringen.

Het jaar 1928 komt overeen met het jaar van de 6641 Juliaansche periode

4564-65 Chineesche tijdrekening bij cirkels

1858-59 Javaansche telling

1346-47 Arabische of Mahomedaansche telling*]

5688-89 Hebreeuwsche**]

Zons-en Maansverduisteringen in 1928.

In het jaar 1928 hebben plaats 3Zons- en 2 Maansverduisteringen.

DeZonsverduisteringen - onderscheidenlijk op 19 Mei, 17 Juni en 12 November;

deMaansverduisteringen op 3 Juni en 27 November.

Hiervan is geen te Paramaribo zichtbaar.

Algemeene Christelijke Feestdagen.

1 Januari Nieuwjaar

6 April Goede Vrijdag

8 April Paschen

17 Mei Hemelvaartsdag

27 Mei Pinksteren

25 December.

Kerstmis

Eenige Bizondere Roomsch Katholieke Feestdagen.

6 Januari H. Driekoningen

2 Februari Maria Lichtmis

22 Februari Asch Woensdag

25 Maart Maria Boodschap

25 Maart Passie Zondag

(27)

9

1 April Palm Zondag

5 April Witte Donderdag

6 April Goede Vrijdag

3 Juni H. Drievuldigheid

7 Juni H. Sacramentsdag

15 Juni H. Hart

29 Juni H.H. Petrus & Paulus

15 Augustus Maria Hemelvaart

8 September Maria Geboorte

28 October Christus-Koning

1 November Allerheiligen

2 November Allerzielen

8 December.

Maria Onbevlekte Ontvangenis

Israëlitische Feest- en Vastendagen.

6 en 7 Maart Purim- of Lotenfeest

5 t/m 12 April Paschen

25 en 26 Mei Pinksteren (Wekenfeest)

26 Juli Verwoesting van Jeruzalem

15 en 16 Sept.

Nieuwjaar (5689)

24 September Groot Verzoendag

29 en 30 Sept.

Loofhuttenfeest

6 October Slotfeest

7 October Vreugde der wet

8 t/m 15 December, Inwijdingsfeest

Verjaardagen Koninklijk Huis.

1901 Huwelijk van H.M. de

Koningin 7 Feb.

1876 Z.K.M. HENDRIKWLADIMIR

ALBRECHTERNEST, Prins 19 Apr.

der Nederl., Hertog van Mecklenburg.

1909 H.K.H. JULIANALOUISE

EMMAMARIAWILHELMINA, 30 Apr.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(28)

Mecklenburg.

1858 H M. ADELHEIDEMMA

WILHELMINATHERESIA VAN

2 Aug.

WALDECKPYRMONT, Koningin-Moeder

1880 H.M. WILHELMINAHELENA

PAULINAMARIAKoningin der Nederlanden

31 Aug.

1898 Troonsbestijging

23 Nov.

1898 Inhuldiging van Koningin

Wilhelmina 6 Sept.

(29)

10

Republikeinsche Kalender.

(22 Sept. 1792 - 31 Dec. 1805).

Het jaar ving aan op den dag waarop de zon zich in de Weegschaal bevond.

Iedere maand had drie Decades van 10 d. of 30 d.: de overblijvende 5 dagen werden toegevoegd aan September en Sans-Cullotines genoemd. De dagen ontvingen namen, als: Asperge, Wortel, Radijs, Komkommer enz.

Namen der maanden:

Wijnmaand Vendémiaire

Nevelmaand Brumaire

Vorstmaand Frimaire

Sneeuwmaand Nivose

Regenmaand Pluviose

Windmaand Ventose

Kiemmaand Germinal

Bloemmaand Floreal

Grasmaand Prairial

Oogstmaand Messidor

Hittemaand Thermidor

Vruchtmaand.

Fructidor

Daar het eerste Republikeinsche jaar (l Vendémiaire van het jaar 1) op 22 September 1792 begonnen is, moet men ter herleiding van een datum van den Republikeinschen kalender tot een datum van onze jaartelling, zooveel jaren en dagen bij 22 Septr. 1792 optellen, als er sedert den 1n Vendémiaire van het jaar 1 tot den gegeven datum verloopen zijn.

De 18e Brumaire van het jaar 8 (Staatsgreep van Napoleon) viel dus op 9 November 1799.

Seizoenen van Suriname.

15 Februari tot 15 April - Kleine Droge Tijd.

15 April tot 15 Augustus - Groote Regen Tijd.

15 Augustus tot 15 November - Groote Droge Tijd.

15 November tot 15 Februari - Kleine Regen Tijd.

Havengetal.*)

Rijzing v/h water.

bij doodtij bij springtij

*) Havengetal beteekent het uur van opkomst van de Maan bij Nieuwe en Volle Maan.

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928

(30)

26 28 dM.

5,- Marowijne

29 31 dM.

4,16 Cayenne

18 28 dM.

4,30 Demerara

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1916.. Almanak voor Suriname 1916.. Almanak voor Suriname 1916.. Almanak voor Suriname 1916.. bij het vorige jaar, dus voor een datum in die

werd bepaald dat in het algemeen, evenals tot dusverre, ieder jaar, waarvan de laatste twee cijfers deelbaar door 4 zijn, een schrikkeljaar van 366 dagen zou zijn, maar dat van

In alle andere gevallen heeft de arbeider bij beëindiging der dienstbetrekking recht op een schadeloosstelling gelijk aan het loon voor de verlofdagen waarop hij, berekend per

Zout, ruw of geraffineerd, voor het loeien van leder of het zouten van huiden. Voor het eventueel verschuldigde invoerrecht meet zekerheid worden gesteld, welke eerst opgeheven

Om dit doel te bereiken, tracht ze zich zooveel mogelijk in verbinding te stellen met de moeders, door huisbezoek en vergaderingen voor moeders1. De arbeid is in handen van een

1) Alcoholhoudende reukwaren kunnen slechts onder dezen post gerangschikt worden, voor zoover zij worden ingevoerd in de verpakking voor verkoop in het klein of waarin zij voor

N.B. Voor het eventueel verschuldigde invoerrecht moet zekerheid worden gesteld, welke eerst wordt opgeheven nadat het zout volgens bepaalde voorschriften onder toezicht van

N.B. Voor het eventueel verschuldigde invoerrecht moet zekerheid worden gesteld, welke eerst opgeheven wordt nadat het zout volgens bepaalde voorschriften onder toezicht van