• No results found

Poelsestraat 1a 1b Winssen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Poelsestraat 1a 1b Winssen"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 6

1.1 Aanleiding 6

1.2 Ligging plangebied 6

1.3 Geldende plannen 6

1.4 Leeswijzer 7

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie 8

2.1 Bestaande situatie 8

2.2 Toekomstige situatie 10

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving 14

3.1 Inleiding 14

3.2 Opbouw van de regels 14

3.3 Bestemmingen 16

Hoofdstuk 4 Beleidskader 19

4.1 Nationaal beleid 19

4.2 Provinciaal & regionaal beleid 20

4.3 Gemeentelijk beleid 23

4.4 Conclusie 24

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten 25

5.1 Bodem 25

5.2 Wegverkeerslawaai 26

5.3 Luchtkwaliteit 26

5.4 Externe veiligheid 27

5.5 Milieuzonering 27

5.6 Waterhuishouding 28

5.7 Ecologie 30

5.8 Cultuurhistorie & archeologie 31

5.9 Verkeer en parkeren 32

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 33

6.1 Economische uitvoerbaarheid 33

6.2 Overleg 33

6.3 Zienswijzen 34

6.4 Handhaving 34

Regels 35

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 36

Artikel 1 Begrippen 36

Artikel 2 Wijze van meten 39

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 40

Hoofdstuk 3 Algemene regels 41

Artikel 3 Anti-dubbeltelregel 41

Artikel 4 Algemene bouwregels 42

Artikel 5 Algemene procedureregels 43

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 44

Artikel 6 Overgangsrecht 44

(3)

Artikel 7 Slotregel 45

Bijlagen bij de regels 47

(4)
(5)

Toelichting

(6)

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling (nut en noodzaak), de ligging van het plangebied, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers hebben het plan om een monumentale schuur welke behoort tot de voormalige boerderij 'Hoeve Bouwlust' aan de Poelsestraat in Winssen te verbouwen tot twee woningen. Het bouwplan past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is er sprake van een agrarische bestemming. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om de schuur te gebruiken als burgerwoning. Op basis van geldende beleidskaders is het mogelijk om de voormalige agrarische opstallen om te zetten naar een woonbestemming. Om dit mogelijk te maken dient voor het plangebied het geldende bestemmingsplan te worden herzien.

De gemeente heeft aangegeven dat zij in principe bereid is medewerking te verlenen aan het verzoek door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat alleen het terrein waarop de schuur staat. De boerderij waartoe de schuur in het verleden behoorde ligt aan de noordzijde van de Poelsestraat, de bedoelde schuur aan de zuidzijde. Het perceel met de schuur is gelegen tussen de percelen Poelsestraat 1 en 3 en krijgt na de toekomstige splitsing van het perceel naar verwachting de adressen Poelsestraat 1a en 1b. Het perceel waarop de schuur staat is kadastraal bekend als gemeente Ewijk, sectie F, nummer 564. De onder-staande luchtfoto geeft een beeld van de situatie. De schuur ligt in het groene vlak.

Luchtfoto locatie, plangebied in groene k leur

1.3 Geldende plannen

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Beuningen' met als vaststellingsdatum 14 juni 2011. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' en is tevens voorzien van een agrarisch bouwvlak. De Hoeve Bouwlust aan de andere kant van de straat heeft de bestemming 'Wonen'. Het plan is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan, omdat realisatie van twee woningen in strijd is met de agrarische bestemming. .

(7)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie beschreven. Achtereenvolgens komen de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied aan de orde.

In hoofdstuk 3 volgt de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling is vormgegeven;

In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk relevante beleidskader van de verschillende overheidslagen weergegeven dat op het plangebied van toepassing is;

In hoofdstuk 5 komen de uitkomsten van de onderzoeken met betrekking tot milieu- en

omgevingsaspecten als geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven (milieuzonering), waterhuishouding, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en leidingen;

In hoofdstuk 6 tenslotte komen de economische uitvoerbaarheid en de resultaten uit inspraak en overleg aan de orde.

(8)

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Poelsestraat in Winssen. De Poelsestraat markeert de zuidrand van het relatief dicht bebouwde oeverwal complex langs de zuidoever van de Waal. Hierop liggen van oudsher de meeste boerderijen, de dorpen, waaronder Winssen, Ewijk en Beuningen en de oost-west gerichte verbindingswegen tussen deze dorpen, waaronder de Van Heemstraweg die op korte afstand ten noorden van de locatie ligt.

De luchtfoto brengt de situering van de locatie ten opzichte van de van Heemstraweg, de A50 en de dorpen Winssen (links op de foto) en Ewijk (rechts op de foto) in beeld. Aan de bovenzijde van de foto is de bochtige Waalbandijk te zien. De foto laat duidelijk het contrast zien tussen het dicht bebouwde relatief besloten oeverwalgebied tussen de Van Heemstraweg en de Waalbandijk in het noorden en het open, van oudsher extensief bebouwde, komgebied ten zuiden van de van Heemstraweg.

Luchtfoto met de situering van het plangebied in de ruime omgeving

In het plangebied ligt een schuur die oorspronkelijk behoorde tot de aan de overzijde ven de Poelsestraat gelegen Hoeve 'Bouwlust'. Deze hoeve en de te verbouwen schuur hebben sinds 9 november 2001 de status van Rijksmonument. De onderstaande informatie is mede ontleend aan de bijbehorende beschrijving die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is opgesteld.

De hoeve, waaronder de schuur, wordt beschouwd als een van de meest indrukwekkende historische boerderijcomplexen in de gemeente Beuningen en in de regio Maas en Waal. Het complex heeft een belangrijke stedenbouwkundige waarde vanwege de fraaie ligging van het complex, gezien vanaf de van Heemstraweg. Verder heeft de ligging van het complex aan weerszijden van de smalle Poelsestraat een uniek karakter.

Het grootste deel van het complex, waaronder de te verbouwen schuur, is gebouwd in 1849. Een van de schuren aan de noordzijde van de Poelsestraat is gebouwd in 1866. De woning van de hoeve heeft door een verbouwing aan het eind van de 19de eeuw een bijzondere hoofdvorm gekregen.

Met betrekking tot de schuur is het volgende van belang. Deze is voorzien van een wolfdak en ligt met de nok van het dak evenwijdig aan de Poelsestraat. De schuur is weliswaar niet meer functioneel, maar maakt in visuele zin nog wel deel uit van de Hoeve Bouwlust. Dat komt omdat de Poelsestraat erg smal is waardoor het lijkt alsof de straat tussen de (grote) gebouwen van de oorspronkelijke boerderij

doorloopt.

(9)

Schuur, gezien vanuit het zuidwesten

Tek ening schuur (rechts) en Hoeve Bouwlust (link s) in vogelperspectief

(10)

De houten draagconstructie van de schuur is vanaf 1849 nagenoeg onveranderd gebleven. Ook het metselwerk is nog grotendeels intact. Hetzelfde geldt voor de vensteropeningen en de deuren in de kopse kanten van de schuur. Bijzonder is het feit dat de oorspronkelijke zuidgevel van de schuur (nu verborgen achter aanbouwen) een halfronde uitstulping bevat. Die uitbouw bood in het verleden plaats aan een tredmolen die gebruikt werd voor het dorsen van graan. Het dak van de schuur was

oorspronkelijk deels bedekt met pannen en deels met riet. Momenteel bestaat de dakbedekking alleen uit golfplaten.

De tekening geeft een indruk van de huidige ligging van de schuur ten opzichte van de overige bebouwing van de voormalige Hoeve Bouwlust. De onderzijde van de tekening geeft het zuidwesten weer. Aan de zuidzijde van de schuur zijn de latere aanbouwen te zien waarachter de uitstulping van de tredmolen verborgen zit. Op het perceel ten oosten van de te verbouwen schuur staan momenteel twee kleine schuurtjes. Deze is in sterk vervallen staat en hebben geen cultuurhistorische betekenis.

De schuur, exclusief de latere aanbouwen aan de zuidzijde, neemt een oppervlakte in van circa 330 m2.

De aanbouwen hebben een totale oppervlakte van circa 75 m2. De twee kleine vervallen schuurtjes hebben gezamenlijk een oppervlakte van circa 106 m2.

2.2 Toekomstige situatie

Het plan bestaat uit de verbouw van de bestaande monumentale schuur op zodanige wijze dat er twee zelfstandige woningen in de schuur gevestigd kunnen worden. Bij de verbouw wordt het metselwerk aan de buitenzijde van de schuur hersteld. De aanbouwen uit recente perioden worden afgebroken. De oorspronkelijke uitstulping van de tredmolen aan de zuidzijde zal daardoor weer zichtbaar worden.

De aanbouwen van de schuur hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 75 m2. De twee kleine vervallen schuurtjes ten oosten van de schuur hebben gezamenlijk een oppervlakte van circa 106 m2.

De aanbouwen en de schuurtjes worden afgebroken en vervangen door een groot nieuw bijgebouw met een oppervlakte van circa 98 m2 en een kleine schuur met een oppervlakte van circa 16 m2.

Het grote bijgebouw wordt aan de oostzijde van het perceel gebouwd op de locatie van de beide vervallen schuurtjes. Dit bijgebouw zal op termijn deels dienen als garage. Eerst wordt het ingericht als tijdelijke woning voor de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen. De kleine schuur zal aan de westzijde van de grote schuur wordt gebouwd. Deze schuur zal kunnen dienen als fietsenstalling.

De onderstaande situatieschets brengt de inrichting van het perceel na de functiewijziging in beeld. De totale oppervlakte van beide nieuwe bijgebouwen bedraagt circa 114 m2. Per saldo, na afbraak van de huidige aanbouwen en schuurtjes, neemt de gebouwde oppervlakte op het perceel na bouw van beide nieuwe bijgebouwen af met circa 67 m2.

(11)

Inrichtingsschets nieuwe situatie

De ontwerptekening op de volgende bladzijde geeft een beeld van de begane grondverdieping van de twee nieuwe woningen die in de oude schuur worden ingericht. De brede muur geeft de scheidingswand aan tussen de twee nieuwe woningen. De ingangen van beide woningen zijn gesitueerd aan de zijkant van de schuur, naast de grote voormalige schuurdeuren. Deze schuurdeuren krijgen de functie van tuindeuren. De ruimte van de voormalige tredmolen aan de zuidzijde van het pand wordt deel van één van de kamers van een van de woningen.

(12)

Plattegrond begane grond

Tek ening nieuwe situatie in vogelperspectief

De bovenstaande vogelvluchttekening geeft de nieuwe situatie in beeld. Deze tekening is gemaakt vanuit dezelfde invalshoek als de tekening van de bestaande situatie.

(13)

De beide nieuwe bijgebouwen zullen, voor wat betreft de gekozen massa, de vormgeving en het materiaalgebruik, zorgvuldig worden afgestemd op het bestaande historische boerderijcomplex.

2.2.1 Relatie landschap

De inrichtingsschets geeft een beeld van de wijze waarop de omgeving van de te verbouwen schuur wordt (her-)ingericht. De belangrijkste bestaande bomen blijven gehandhaafd. Indien de kap van bomen noodzakelijk is zullen deze worden gecompenseerd door de aanplant van jonge gebiedseigen bomen.

De percelen en de tuinen van de twee nieuwe woningen zullen worden afgebakend met haagbeplanting.

(14)

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.

Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.

Met ingang van 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van deze wet, is in het bestemmingsplan de benaming van enkele begrippen veranderd en geldt een aantal standaardbepalingen. In de regels zijn daarnaast wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelbepaling.

Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een

strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.

De verbeelding en de regels zijn voorts opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en de digitale eisen die vanaf 1 januari 2010 aan

bestemmingsplannen gesteld worden. In deze standaard is de opzet van de regels en de benaming en verbeelding van bestemmingen en diverse functieaanduidingen, bouwaanduidingen en

maatvoeringsaanduidingen bindend voorgeschreven.

In de regels is inhoudelijk zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

3.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Het betreft hier de volgende aspecten:

verantwoording;

planvorm;

systematiek;

bestemmingen;

specifieke elementen;

overig.

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.

(15)

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2008), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);

Bouwregels

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen;

Afwijk en van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels;

Specifiek e gebruik sregels

In de bestemmingsregelingen is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo;

Afwijk en van de gebruik sregels

Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van gebruiksregels;

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk , geen bouwwerk en zijnde, of van werk zaamheden

In deze bepaling is opgenomen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist is.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied.

Naast de anti-dubbeltelbepaling zijn de volgende bepalingen opgenomen:

Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die de bouwhoogte, danwel het bouw- of bestemmingsvlak overschrijden. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling

opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.

Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer losstaan van de

bestemmingsplanbepalingen, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:

Overgangsrecht:

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige

(16)

bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.

Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

Slotregel:

In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

3.3 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Wonen

De gronden binnen “wonen” zijn bestemd voor de 2 nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied.

Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:

Aantal woningen

In de regels is aangegeven dat binnen het bouwvlak maximaal 2 woningen zijn toegestaan.

Inhoud

De maximale inhoud van de woning (incl. aangebouwde bijgebouwen) is aangegeven in de regels.

Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak door middel van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”.

Situering gebouwen

Woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”. Vrijstaande bijgebouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan.

Bouwwerk en, geen gebouwen zijnde

(17)

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als uitgangspunt gehanteerd dat deze op het gehele bouwperceel zijn toegestaan. De toegestane maatvoering van verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is aangegeven in de regels.

Bedrijvigheid bij de woning

Als aanvulling op de woonfunctie kan kleinschalige bedrijvigheid worden toegestaan, mits dit plaatsvindt binnen bestaande bebouwing. De woonfunctie is en blijft de overheersende functie. Toegelaten zijn bedrijven uit bedrijfscategorieën 1, 2 en 3.1. Gedacht moet worden aan een ‘eenmans’ loodgietersbedrijf, schildersbedrijf, aannemersbedrijf enzovoorts. Door middel van het verlenen van een

omgevingsvergunning kunnen ook andere bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan, mits deze qua aard en omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk zijn te stellen met de toegestane bedrijfsmatige activiteiten.

Als randvoorwaarde geldt onder meer, dat het grondgebruik voor de bedrijfsmatige activiteit maximaal 80 m2 van het totale vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen mag bedragen. De bedrijfsactiviteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend. Buitenopslag en stalling, detailhandel en/of groothandel, horeca en autogerelateerde bedrijven zijn niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel in de vorm van een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en in verband met de bedrijfsactiviteit en

handelsactiviteiten via het internet.

Mantelzorg

Gebruik van een bijgebouw voor mantelzorg kan op basis van de regels worden toegestaan via een omgevingsvergunning. Onder mantelzorg wordt verstaan: het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak. Voorwaarde is onder andere dat het past binnen de geldende bouwregels en aantoonbaar kan worden gemaakt dat een dergelijke bewoning vanuit een oogpunt van mantelzorg nodig is.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010.

Het archeologisch beleid is voor de bestemmingsplannen vertaald in 3 dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3'. Binnen het plangebied komt enkel de dubbelbestemming 'Waarde -

Archeologie 2' voor.

De gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarde, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties evenals een zonering van 50 m rondom de monumenten zijn op de verbeelding opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2'. Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 30 cm beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen de

dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) wordt bij een

(18)

omvang van meer dan 120 m2 nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

De keuze voor 30 cm is gebaseerd op de gemiddelde verstoringsdiepte in Nederland, ook wel de bouwvoor genoemd. Deze keuze wordt onderbouwd door een uitspraak van de Raad van State van 23 mei 2007: 'Voorts is aannemelijk dat bij het vergraven en het afgraven van de bodem dieper dan 30 cm de in de bodem archeologische waarden onherstelbaar kunnen worden beschadigd'.

In sommige gevallen is het vanuit praktisch oogpunt niet gewenst om een archeologisch onderzoek te eisen. Dit levert slechts administratieve lasten voor zowel de verstoorder als het bevoegd gezag op, terwijl de archeologische winst minimaal is. Dit geldt in situaties waarvan het zeer aannemelijk is dat de bodem geroerd is en de kans op archeologische vondsten minimaal. Dit betreft:

voortzetting van normaal agrarisch gebruik zoals ploegen, zaai- en oogstklaar maken, vervangen van bestaande drainage, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen en vervangen van

boomgaarden;

omgevingsvergunningen voor het bouwen waarbij het nieuw te bouwen bouwwerk zich bevindt op de bestaande fundering of ten hoogste 2,5 m hierbuiten;

vervangen of beheren van riolering, kabels, leidingen of bestratingen.

Voor gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'

geldt in geval van bovenstaande situaties een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

(19)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de

besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

(20)

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

4.2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld.

Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wro.

De provincie beschrijft in het Streekplan Gelderland 2005 ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. De structuurvisie geeft – in provinciaal perspectief – op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol. Daarbij zijn kwetsbare kwaliteiten aan de orde, die bescherming behoeven of een specifieke ontwikkeling, maar het gaat ook om het geleiden van hoogdynamische ontwikkelingen om de kansen op maatschappelijke meerwaarde te vergroten en nieuwe kwaliteiten toe te voegen.

De provincie hanteert voor het ruimtelijke beleid in het Streekplan Gelderland 2005 de volgende uitgangspunten:

regionale inzet:

ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Het Regionaal Structuurplan vormt als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau;

versterking ruimtelijke kwaliteit:

ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

Multifunctioneel gebied

Het plangebied is op de beleidskaart 'ruimtelijke structuur' gelegen in het multifunctioneel gebied met de nadere aanduiding 'multifunctioneel platteland'. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing verricht. De vitaliteit van multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid te geven aan gemeenten onder andere wat betreft de regionale behoefte aan 'dorps' wonen te accommoderen.

Functieverandering naar wonen

In het streekplan is generiek beleid voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) gebouwen opgenomen. De provincie wil bevorderen dat gebouwen in het buitengebied die hun huidige functie verliezen of verloren hebben, op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Dit moet bijdragen aan

(21)

een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Bij functieverandering naar wonen geldt dat:

aanwezige gebouwen kunnen worden hergebruikt met meerdere wooneenheden in 1 of hoogstens 2 gebouwen die bij elkaar staan. Uitgangspunt is reductie van de bebouwing met tenminste 50 %;

als hergebruik van de bestaande bebouwing niet mogelijk is, dan kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden in 1 woongebouw met meerdere wooneenheden met een oppervlakte van maximaal 50 % van de gesloopte bebouwing.

Daarnaast dient kwalitatieve verevening plaats te vinden. Uitgangspunt daarbij is dat door de

initiatiefnemer wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar de functieverandering aan de orde is.

Inmiddels heeft de provincie de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld en is deze in werking getreden. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van het streekplan.

4.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op basis van de Wro kunnen door middel van een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Provinciale Staten van Gelderland hebben op 15 december 2010 de RVG vastgesteld. Op 27 juni 2012 is de RVG deels herzien. Deze herziening is per 5 juli 2012 in werking getreden en verwerkt in de geconsolideerde versie.

Functieverandering

In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan in het plangebied slechts is toegestaan:

binnen bestaand bebouwd gebied;

binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen;

binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen, mits 90 % van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/ of koopsector;

binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen;

Het plangebied is gelegen buiten deze gebieden.

In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt:

a. indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;

b. in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) de functieverandering in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten

(22)

geaccordeerd regionaal beleidskader; 2) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak; 3) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw gelegen; en 4) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;

c. bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits 1) sprake is van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving,en 2) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;

d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in

overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader;

In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering kan voor de maatvoering en specifieke voorwaarden ten aanzien van het bepaalde in artikel 2.3 onder b worden aangesloten bij het bepaalde in paragraaf 2.3 van het streekplan en de als uitwerking hiervan door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale beleidskaders.

Het door de Stadsregio Arnhem - Nijmegen vastgestelde beleidskader 'Notitie functieverandering buitengebied' is door Gedeputeerde Staten, voor zover dit het multifunctioneel gebied betreft, als streekplanuitwerking vastgesteld.

Aangezien het plangebied volgens de beleidskaart ruimtelijke structuur uit het Streekplan Gelderland 2005 is gelegen in het multifunctioneel gebied is het regionale beleidskader 'Notitie functieverandering buitengebied' voor functieverandering van toepassing.

Daarnaast dient bij functieverandering sprake te zijn van volledige omzetting van het (voormalige) (agrarische-) bedrijf. Dit wil zeggen dat de bestemming in zijn geheel wordt omgezet naar een

woonbestemming en dat ook alle opstanden gesloopt moeten worden. Omdat er op deze locatie sprake is van een bijgebouw dat oorspronkelijk behoorde bij de hoeve aan de overkant van de straat maar tijdelijk was gekoppeld aan het agrarische bedrijf verderop in de straat hoeft niet de gehele agrarische bestemming te worden omgezet. Het agrarische bedrijf wordt ook immers voortgezet. Slopen is ook niet van toepassing omdat er sprake is van monumentale bebouwing.

(23)

4.2.3 Regionale notitie functieverandering buitengebied

De 'notitie functieverandering buitengebied' van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen stelt de voorwaarden waaronder een functieverandering van een (agrarisch) bedrijf naar wonen, werken en

woon-werkcombinaties mogelijk is. Een belangrijk aspect bij functieverandering is het bewerkstelligen van kwaliteitsverbetering in het buitengebied.

Functieverandering naar wonen

Functieverandering naar wonen is mogelijk bij volledige beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten. Dit kan plaatsvinden door hergebruik van de bestaande woning of door nieuwbouw. De regeling schrijft voor dat karakteristieke of monumentale bebouwing in stand moet worden gehouden. Op de locatie worden 2 nieuwe wooneenheden gerealiseerd in een monumentale schuur, waarmee wordt voldaan aan de

beleidsuitgangspunten.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Nota 'Gemeentelijke uitwerking Notitie functieverandering Buitengebied'

De gemeente Beuningen heeft voor het gemeentelijk grondgebied het regionale beleid met betrekking tot functiewijziging uitgewerkt en verfijnd in de nota 'Gemeentelijke uitwerking Notitie functieverandering Buitengebied' (2010).

Voor het functiewijzigingsplan van de monumentale schuur is alleen de extra bepaling van belang dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

het verbouwingsplan van de schuur moet goedkeuren.

4.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Voor de beeldkwaliteit dient het onderhavige plan getoetst te worden aan de welstandsnota van de gemeente Beuningen (de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'). De welstandscommissie moet het bouwplan van een positief advies voorzien. Bij de toetsing gelden diverse criteria aangaande de omgeving en de architectuur van het gebouw.

Volgens de welstandsnota maakt de locatie van de woning deel uit van het oeverwallen- en stroom-ruggenlandschap. In dit gebied ligt veel bebouwing van een grote cultuurhistorische en

ruimtelijke kwaliteit op relatief korte afstand van elkaar. Deze bebouwing en de tussengelegen ruimten bepalen in sterke mate de identiteit van de verschillende dorpen en het tussengelegen gebied. De aanwezige erf- en wegbeplanting is mede bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden.

Voor de historische bebouwingslinten, waar de bebouwing van de Poelsestraat ook toe gerekend kan worden, is welstandsniveau 1 van toepassing. De linten en oude dorpskernen stralen namelijk een hoge ruimtelijke kwaliteit uit, er komen relatief veel monumenten voor en er wordt een hoog ambitieniveau nagestreefd.

Zoals aangegeven is de te verbouwen schuur een Rijksmonument. Bij de beoordeling van (ver)bouwaanvragen en ruimtelijke ingrepen bij, of in de omgeving van, Rijksmonumenten (en

gemeentelijke monumenten) wordt de monumentenbeschrijving gebruikt. Het schetsplan voor de nieuwe woning is op 5 oktober 2010 door de Welstandscommissie voorzien van een positief advies.

(24)

4.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de verschillende overheidslagen.

(25)

Hoofdstuk 5 M ilieu- & omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevante milieuaspecten hoeven beschreven te worden.

Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.

5.1 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde func-tie. Vóór het verlenen van de omgevingsvergunning dient in verband met de uitvoering een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodemkwaliteit van de gronden waarop gebouwd wordt.

In mei 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te wor-den volgens de strategie 'onverdacht' (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Op het terrein troffen de onderzoekers halfverharding met (oud) puin aan. Om die reden moest rekening worden gehouden met asbesthoudend puin. Verwacht werd dat er ter plaatse van de puinverharding wisselde gehalten aan verontreinigde stoffen zouden voorkomen. De verwachte verontreinigende stof is in dit geval niet-hechtgebondn asbest. Voor de onderhavige locatie is met betrekking tot het

ver-hardingsmateriaal uitgegaan van de onderzoeksstrategie 'halfverhardingslaag'.

De bovengrond ter plaatse van boring 01 is matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met cad-mium, koper, kwik, molybdeen, nikkel, lood, minerale olie en PCB's. In deze boring wordt tevens de lokale achtergrondwaarde voor zink, cadmium, koper, kwik, molybdeen, nikkel en lood

overschre-den. Deze verontreiniging is te relateren aan de ter plaatse aangetroffen puindelen, slakken en koolas.

De bovengrond ter plaatse van boringen 08 en 10 is licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink, minerale olie en PAK. In dit mengmonster wordt tevens de lokale achtergrondwaarde voor cadmium, kwik, lood, zink en PAK overschreden. Deze verontreiniging houdt mogelijk verband met de

aanwe-zigheid van baksteendelen en kolengruis in de bovengrond.

In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het puinmengmonster is geen asbest aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met ba-rium aangetroffen.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte en matige verontreinigingen, verworpen.

De aangetoonde matige verontreiniging met zink vormt op dit moment een belemmering voor het wijzigen van de huidige bestemming naar een gevoeliger gebruik.

De onderzoekers adviseren om een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met zink, ter plaatse van boring 01.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Naar aanleiding van de bovenstaande conclusies van het verkennend bodemonderzoek is in augustus 2012 een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 aan deze ruimte-lijke onderbouwing toegevoegd. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Het nader onderzoek heeft de volgende doelstellingen:

(26)

het vaststellen van de aard en de gehalten van verontreinigende stoffen en de omvang van het geval van bodemverontreiniging (vooralsnog tot maximaal aan de perceelsgrenzen);

het geven van uitsluitsel of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;

een inschatting maken van de milieuhygiënische risico's.

De matige verontreiniging met zink in de bodem ter plaatse van boring 01 is horizontaal afgeperkt tot de tussenwaarde en verticaal tot de streefwaarde. De omvang van de matige verontreiniging met zink wordt geschat op 25 m3 (oppervlakte 25 m2 en een diepte van 1 m-mv). De herkomst van de verontreiniging is waarschijnlijk een in het verleden toegepaste ophooglaag. Deze is met onderhavig onderzoek voldoende onderzocht.

Gezien de mate en omvang van de verontreiniging is er in het kader van de Wet Bodembescherming geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De op de locatie aanwezige matige zinkverontreiniging vormt volgens de onderzoekers met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor het voorgenomen gebruik van de locatie.

5.2 Wegverkeerslawaai

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden te worden met het aspect verkeerslawaai of industrielawaai.

In de omgeving van de locatie speelt alleen verkeerslawaai een rol. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30 km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Het plan voorziet in de verbouw van een schuur tot twee woningen. De beide woningen liggen in de wettelijke geluidszones van de van Heemstraweg en de Poelsestraat. Om deze redenen is een

akoestisch onderzoek noodzakelijk. Dit akoestische onderzoek is in april 2012 verricht en als bijlage 3 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De conclusies van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat.

De hoogste geluidbelasting op de nieuwe woningen ten gevolg van de Poelsestraat bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh ten hoogste 48 dB. De hoogste geluidbelasting op de nieuwe woningen ten gevolg van de Heemstraweg bedraagt 40 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh.

Hogere waarden

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de woningen niet overschreden. Voor de woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Geluidwerende voorzieningen

De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woningen bedraagt 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB, dit is de minimale waarde conform het

Bouwbe-sluit. Er zijn voor de gevels van de woningen geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

5.3 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;

mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal

(27)

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);

een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Het plan voorziet in de inrichting van twee woningen in een voormalige schuur. Het project draagt door zijn kleinschalige karakter 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet betrokken zijn bij risicovolle activiteiten, maar die als gevolg van die activiteiten wel risico lopen. Om deze reden dient er op de projectlocatie rekening gehouden te worden met het aspect externe veiligheid. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is een normering opgenomen voor de externe veiligheid voor bedrijven met gevaarlijke stoffen. Daarnaast bestaan er richtlijnen over het vervoer van gevaarlijke stoffen en aangaande de aanwezigheid van buisleidingen. Er dient voldoende veiligheidsafstand in acht genomen te worden tussen risicovolle bedrijven of routes voor gevaarlijke stoffen (via de weg/spoor of via buis-leidingen) én (beperkt) kwetsbare objecten.

In en om het plangebied bevinden zich volgens de Risicokaart van de provincie Gelderland geen

bedrij-ven die vallen onder het BEVI. De wegen rondom het plangebied worden niet gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die gevaarlijke stoffen transporteren. Een nader onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.

5.5 Milieuzonering

Een belangrijke factor voor het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving is een juiste afstemming tussen bedrijvigheid, wonen, recreëren en natuur. In de ruimtelijke ordening moet daarom rekening worden gehouden met eventuele hinder van bedrijven ter plaatse van hindergevoelige functies zoals woningen. Omgekeerd moet er op worden gelet dat nieuwe woningen en andere hindergevoelige functies geen belemmering opleveren voor reeds bestaande bedrijven in de omgeving.

In de omgeving van de te verbouwen schuur met de nieuwe woningen liggen voornamelijk andere woningen. Het enige bedrijf dat een mogelijke bron van hinder vormt voor de bewoners van de nieuwe woningen is het agrarische bedrijf Poelsestraat 3. Volgens het nieuwe bestemmingsplan buitengebied is het bedrijf Poelsestraat 3 een grondgebonden agrarisch bedrijf (dus geen intensief veehouderijbedrijf). De kortste afstand tussen de westelijke buitenmuur van de te verbouwen schuur en meest na-bijgelegen stal van het agrarische bedrijf woning bedraagt 110 meter.

Voor grondgebonden agrarische bedrijven is volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering een afstand van 100 meter tussen een dergelijk bedrijf en de meest nabijgelegen woningen van derden groot genoeg om eventuele hinder door het bedrijf ter hoogte van deze woningen te voorkomen. Als deze afstand gehaald kan worden hoeven de woningen ook geen belemmering te vormen voor de continuïteit van het bedrijf. Met een afstand van 110 meter tussen de nieuwe woningen en het betreffende agrarische bedrijf kan aan deze eis worden voldaan.

(28)

5.6 Waterhuishouding

5.6.1 Beleidskader

Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap

vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen het plangebied.

Het waterbeleid van het Rijk is verwoord in Nationaal Waterplan 2009-2015. Voor het plangebied geldt dat de nieuwbouw geen nadelige gevolgen mag hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater en dat het waterhuishoudkundige systeem niet aangetast mag worden. Het

hemelwater moet in zijn geheel worden afgekoppeld van de vuilwaterafvoer en moet zoveel mogelijk worden geïnfiltreerd op de locatie.

Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het wa-ter.

In aansluiting op landelijk beleid hanteert het waterschap Rivierenland conform de 'Richtlijn Hydrologisch neutraal ontwikkelen' het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met hemelwater.

Nieuwe bouw- en inrichtingsplannen moeten voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie (vóór de nieuwe ontwikkeling). Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet over-schreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd of verhoogd.

Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van een bouwplan minder dan 1500 m2 bedraagt, dan geldt een vrijstelling voor de aanleg van compenserende waterberging.

Bij alle bouwplannen dient verder gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Alleen afvalwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk riool of geloosd op een IBA.

Wanneer mogelijk moet het water ter plaatse worden geïnfiltreerd of, als dat vanwege de

bodemgesteldheid of de grondwaterstand niet gaat, worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Conform de kwaliteitstrits 'schoonhouden - scheiden - zuiveren' dient in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheid van bronmaatregelen (schoonhouden van het hemelwater) te worden onderzocht.

Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld: een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

5.6.2 Randvoorwaarden 5.6.2.1 Waterschap rivierenland

De algemene randvoorden van het waterschap zijn van toepassing.

Er is beleid ontwikkeld om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. Daarvoor is het van belang dat er voldoende waterberging wordt gecreëerd bij ruimtelijke plannen.

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename van verhard oppervlak tot 5 ha. kan de vuistregel van 436m³ waterberging per hectare verharding worden gebruikt, mits er geen complicerende zaken zoals kwel aan de orde zijn.

In het onderhavige plan vind geen toename van het verhard oppervlak plaats.

(29)

5.6.2.2 Gemeente Beuningen Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën.

1. Afkoppelen: het Afkoppelen van 25% van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010.

100% afkoppelen bij uitbreidingsplannen.

2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktekwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.

3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot

waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:

natuurlijk water belevingswater kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.

5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2008-2012

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2008-2012 (GRP) vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvloeiend hemelwater vastgelegd.

Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op één keer per twee jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar in eerste instantie zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder schoon regenwater in het riool terecht. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.6.3 Huidige situatie

Op en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie bevindt zich geen oppervlaktewater. De hui-dige schuur is niet aangesloten op de riolering.

De originele bodem bestaat volgens de wateratlas van de provincie Gelderland uit rivierklei. Volgens dezelfde atlas ligt het gemiddelde hoogste grondwaterniveau op circa 0,60 cm -mv. Er komt geen hinderlijke kwel voor. De locatie is volgens de waterkansenkaart blijvend geschikt voor woonbebouwing.

(30)

5.6.4 Toekomstige situatie

De twee nieuwe woningen zullen worden voorzien van aansluitingen op het bestaande afvalwaterriool langs de Poelsestraat.

Het hemelwater mag niet te worden geloosd op het riool. In de huidige situatie loopt het hemelwater van de schuur van het dak af en infiltreert het direct in de bodem.

Op de tekeningen die bij de bouwaanvraag zijn ingediend is aangegeven dat de hemelwaterafvoer van het hoofdgebouw en de bijgebouwen volgens de opgave van de installateur wordt aangesloten op infiltratie kratten.

5.7 Ecologie

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Natuurbeschermingswet, tevens speciale beschermingsgebieden aan-gewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de wettelijk

beschermde dieren niet worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat de wettelijk beschermde planten niet worden verwijderd en dat de groei-plaatsen behouden blijven.

Het perceel valt niet in de Ecologische Hoofdstructuur en maakt geen deel uit van een wettelijk be-schermd natuurgebied of Natura 2000 gebied. Wel is er een kans dat bij de verbouw van de monumentale schuur tot 2 woningen en de afbraak van de twee kleine schuurtjes op het perceel verblijfplaatsen of foerageergelegenheden van wettelijk beschermde soorten worden aangetast. Daarom is in september 2012 een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De conclusies van het rapport kunnen als volgt worden samengevat.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is verkort weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Voor de onderzoekslocatie geldt dat overtredingen van de Flora- en Faunawet zijn te voorkomen door kap- en sloopwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen en maatregelen te treffen die het met name voor de gewone grootoorvleermuis mogelijk maakt om de zolder van de te verbouwen schuur te blijven gebruiken als verblijfplaats. Er zijn namelijk tijdens de quick scan

op de zolder van de schuur sporen van deze vleermuissoort ontdekt. Om overtredingen van de Flora- en Faunawet te voorkomen, dienen mitigerende maatregelen genomen worden.

(31)

De mitigerende maatregelen zijn op de bladzijden 9 en 10 van het onderzoeksrapport opgesomd. De bouwkundige maatregelen zijn verwerkt op de bouwtekeningen van de omgevingsvergunnings- aan-vraag, welke bij deze ruimtelijke onderbouwing hoort. Naast de bouwkundige maatregelen zullen er vier

vleermuiskasten op voorstel van het onderzoekrapport op het erf worden opgehangen.

5.8 Cultuurhistorie & archeologie

Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische 'bodemarchief'.

De gemeente Beuningen heeft een archeologisch beleid. Dit beleid is onder andere vastgelegd op een archeologische beleidskaart. Het perceel ligt volgens deze kaart in een gebied met een hoge

archeo-logische verwachtingswaarde. Voor gebieden buiten de bebouwde kom die deze

verwachtingswaarde hebben is het nodig om een archeologisch vooronderzoek te doen als bij het bouwplan grondwerk-zaamheden die zich uitstrekken over een gebied met een totale oppervlakte van 120 m2 die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld.

Het bouwplan voorziet in de verbouw van een grote schuur tot woningen en de bouw van twee

bijge-bouwen. Bij de verbouw van de schuur is het misschien noodzakelijk om grondwerkzaamheden te verrichten ten behoeve van de aanleg van een aantal leidingen. Het grote bijgebouw ten oosten van de schuur wordt grotendeels opgetrokken op de locatie van twee schuren die ten behoeve van dat bijge-bouw zullen worden afgebroken. Bij de bouw van deze schuren is de onderliggende bodem in het verle-den geroerd. Hierdoor is de kans groot dat eventueel ter plaatse aanwezige archeologische indicatoren zijn verdwenen.

Als het kleine bijgebouw aan de westkant van de schuur wordt opgericht, dan gebeurt dat op een stuk grond dat in het verleden niet bebouwd is geweest. De gezamenlijke oppervlakte van alle

grond-werkzaamheden tezamen welke zullen plaatsvinden op voorheen niet geroerde grond zal beduidend minder zijn dan 120 m2. Dit maakt een archeologisch vooronderzoek ten behoeve van dit project niet noodzakelijk.

De te verbouwen schuur heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde en heeft de status van Rijksmonument. De verbouw vindt plaats met inachtneming van de monumentenbeschrijving welke is opgesteld gebruikt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

(32)

5.9 Verkeer en parkeren

Het verkeer naar en van beide nieuwe woningen vindt plaats via de Poelsestraat. De nieuwe woningen leiden tot een zeer geringe toename van het autoverkeer. Deze (geringe) verkeerstoename kan gemakkelijk door deze weg verwerkt worden.

De woningen dienen volgens het gemeentelijk beleid te beschikken over 'maximaal één uitweg per perceel'. Deze 'uitweg mag een maximale breedte hebben van 5 meter, inclusief schuine zijden'.

De inrichtingsschets laat zien dat de woningen over een eigen inrit zullen beschikken. Op de percelen aan weerszijden van beide nieuwe woningen (zie de inrichtingsschets) is voldoende ruimte voor het parkeren van de auto's van de bewoners (en bezoekers). Voor het parkeren bij de rechterwoning kan de verharding van de voormalige mestplaat als parkeerplaats worden gebruikt.

(33)

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van dit bouwplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen namelijk worden gedragen door de initiatiefnemer.

De kans dat planschade optreed is uiterst klein. Hiervoor kan worden aangevoerd dat op het perceel nu een agrarische bestemming rust en de te verbouwen schuur nog in agrarisch gebruik is. Het perceel is voorzien van een agrarisch bouwvlak. In principe is het mogelijk op het perceel een volledig agrarisch bedrijf te vestigen. Het volledig benutten van die agrarische bestemming zou voor de bewoners van de woning aan de overzijde van de Poelsestraat kunnen leiden tot geuroverlast en geluidhinder van tractoren en landbouwwerktuigen.

De schuur voldoet echter niet meer aan de hedendaagse eisen welke aan agrarische bedrijfsgebouwen gesteld worden en past niet meer in de bedrijfsvoering van de eigenaar. Hierdoor verkeren de schuur en het erf momenteel in verwaarloosde staat. De bijgebouwen staan op instorten. De ruimtelijke kwaliteit van het geheel in de huidige situatie is daardoor vrij gering. Afbraak en nieuwbouw zijn echter ongewenst omdat de schuur een Rijksmonument is.

Een functiewijziging van de schuur naar een woonbestemming biedt de kans om de monumentale schuur te behouden, de vervallen bijgebouwen te vervangen door nieuwe bijgebouwen die goed bij de stijl van het hoofdgebouw passen en de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en de bebouwing in zijn

algemeenheid sterk te vergroten.

De nieuwe woonbestemming leidt tot een aanmerkelijk beter woon- en leefmilieu voor de bewoners van de meest nabijgelegen woning aan de overzijde van de Poelsestraat dan een voortzetting (en het volledig benutten) van de huidige agrarische bestemming. De nieuwe woonbestemming leidt niet of nauwelijks tot extra hinder. Het enige wat kan worden verwacht zijn een paar extra dagelijkse verkeersbewegingen door personenauto's, dit brengt nauwelijks geluid voort.

Verder leiden de nieuwe woonbestemming niet tot een aantasting van de privacy of licht toetreding voor de bewoners van Hoeve Bouwlust. De bestaande bebouwing, en daarmee de bestaande massa en bouwhoogte van de bebouwing blijft dezelfde.

Zoals is aangetoond in paragraaf 5.5 brengt de functie- en bestemmingswijziging van de schuur en het bijbehorende perceel ook geen belemmeringen met zich mee voor het agrarische bedrijf Poelsestraat 3.

Dit bedrijf toebehoort aan de eigenaar van de te verbouwen schuur en is zich bewust van de consequenties.

De eindconclusie is dat de functiewijziging van de voormalige agrarische schuur in een

woonbestemming geen negatieve invloed zal hebben op de waarde van de omliggende opstallen en dat de agrarische bedrijvigheid van de nieuwe woonbestemming geen belemmeringen zal ondervinden.

Deze conclusies maken een verder onderzoek naar mogelijke planschade volgens de initiatiefnemer overbodig. Voor de zekerheid zal de initiatiefnemer met de gemeente een planschadeovereenkomst sluiten zodat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding kan komen.

6.2 Overleg

Er heeft op ambtelijk niveau al vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland. Conclusie was dat het plan past binnen de provinciale beleidskaders, mede gezien de kleinschaligheid.

(34)

6.3 Zienswijzen

Samenvatting en beantwoording van binnengekomen reacties. Wanneer dit te omvangrijk is kan er eventueel verwezen worden naar een bijlage.

6.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft weinig waarde, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen toezicht en, indien nodig, handhaving plaatsvindt.

Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Voor een goed handhavingsbeleid zijn 4 factoren van wezenlijk belang:

a. Voldoende k enbaarheid van het plan.

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan.

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

c. Realistische en inzichtelijk e regeling.

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De voorschriften moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

d. Actief handhavingsbeleid.

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De gemeente voert een actief handhavingsbeleid. De toezichthouders van het team Vergunningen en Handhaving (afdeling VROM) voeren het toezicht uit op de naleving van de Wabo, de Woningwet en de Wro. Daartoe is de gemeente verdeeld in 21 rayons die periodiek worden bezocht, met als hoofddoel de controle van de naleving van de bestemmingsplanregels, de verleende vergunningen en het opsporen van illegale bouw. Ook wordt door de gemeentelijke afdeling Openbare werken mogelijk illegale bouw en gebruik in kaart gebracht en gemeld aan het team Vergunningen en Handhaving. Tevens is een nota integraal handhavingsbeleid opgesteld. De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 de nota vastgesteld. In de nota staat beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de toezicht- en handhavingstaken.

(35)

Regels

(36)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Poelsestraat 1a 1b Winssen' van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0209.BPpoelsestraat1ab-0001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen*);

* afhankelijk van plan.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun

cultuurhistorische waarde;

1.5 autogerelateerd bedrijf

een bedrijf dat is gericht op de fabricatie, reparatie en/of handel in auto's;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van

tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.9 bestaand

t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

In de regels met betrekking tot de omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (artikel 3.4.2 onder e) is opgenomen dat

Kleedgebouw Hockey Hondsrug overdracht gepland in 2022; hockey neemt kantine korfbal over in 2022 Kleedgebouw Hockey HCE Eelde voor de herindeling in 1998 overgedragen. Kleedgebouw

Om te regelen dat het kunstwerk bestaat uit een samenstel van meerdere bouwwerken of andere constructies (de afzonderlijke objecten die gezamenlijk Anima Mundi vormen), is bepaald

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen en er zijn geen zienswijzen ingediend.. Voorgesteld wordt om het bestemmingsplan ongewijzigd vast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder a, voor het toestaan van bedrijven die niet zijn opgenomen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder b teneinde het oprichten van teeltondersteunende kassen, met een oppervlakte

Hoeveel huur betalen verenigingen voor hun faciliteiten en/of het onderhoud dat de gemeente voor hen uitvoertd. Wat hoe hebben zich deze huren de afgelopen tien