Sythoff's prentenboek. De boekenkast
bron
Sythoff's prentenboek. De boekenkast. A.W. Sythoff, Leiden 1855
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_syt001syth01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
3
[Sythoff's prentenboek.]
Een koeltje, wel watAL TEfrisch;
Een bodem, die vergaat.
Een boomstam met een hagedis. - Ziet gij op deze plaat. -
Wat zal ik hier van zeggen, wat? -
‘Dat 'k liever op een boomstam zat,’
Dan zóó te zwalken op het nat; - Zegt, kinderen, gelooft ge dat?
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
5
Een rijk onthaal, Vol pracht en praal;
Een slecht onthaal;
Een snip voor 't maal. -
Wis, dat die snip wel niet begeert, Dat men op hagel hem tracteert.
6
Een leelijke aap, Met een banaan,
Een herdersknaap, Met vellen aan,
Die 't vee weêr naar den stal doet gaan.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
7
Kooplui, die van winsten praten, Op het goed dat de ezel torscht;
't Ridderslot sints lang verlaten, Van een kleinen Duitschen vorst; -
Weet gij wel waar dit op wijst?
De adel daalt; de handel rijst. -
8
Aan een jongen vriend.
Beste jongen, kom eens hier!
'k Wacht al meer dan drie kwartier, Tot je moe' zoudt zijn van 't stoeijen
Met Kardoes, dat ruige dier, - Maar wat weet je van vermoeijen?
Beste jongen: kom eens hier.
Kijk, ik had een boek met prentjens, En daar schreef ik rijmpjens bij, - Niet voor schrale, bleeke ventjens -
Maar voor jongens zoo als jij.
Wild en dapper, vrij en blij'.
Jongens met gezonde konen, Hollandsch met hun hart en ziel, Jongens, die hun afkomst toonen
Tot in 't dragen van hun kiel.
Heb je 't boek eens ingekeken...
Beste vrind, je merkt het al:
Nergens dorre zedepreken:
Van geleerdheid - niemendal, Noch van drooge wetenschappen.
't Zijn maar versjens, losse grappen, Hier en daar een ernstig woord, Korte rijmen - en - zoo - voort.
't Wekke een glimlach onder 't lezen;
Jongen, op je vriendlijk wezen;
Met geen rimpels op 't gezigt, Heb ook ik dit werk verrigt.
Nu genoeg - niet waar, mijn jongen, Nu weêr rollen op den grond;
Met Kardoes, den ruigen hond, Ongedwongen, rond gesprongen;
't Houdt je spieren vlug en kloek.
Eerst een maatshand, ferme jongen, 'k Heb dat voor mijn loon bedongen....
Vrind, daar ligt je prentenboek.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
9
Verkeeren.
'k Geloof die Dame en deez' Heer
Vervoegen 't werkwoord: ‘IK VERKEER!’
Jongens, ben je moê van 't leeren, Ken jelui je lessen goed?
Wil je een spelletje verkeeren?
'k Mag wel lijden, dat je 't doet, Maar alleen om de eer van 't spel Nooit om geld, verstaat dat wel;
Wat je wint - toch nooit gedijt, Wat je kwijt raakt - ben je kwijt.
10
Men spreekt de bierkan duchtig aan Al is zij niet zoo fraai hesneden'.
Met tal van sieraad overlaân, Gelijk de bierkan hier beneden -
Maar in wat kan het nat ook is, Met wien te veel drinkt loopt het mis.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
11
Die Jufvrouw hier op deze plaat, Met schild en schaal en lans, Zag ik nog nimmer op de straat,
Of op een dameskrans.
Maar toch is zij bij brave liên, Om deugd en regt teregt gezien - En vraagt gij 't aan uw vader maar, Hij zegt u zeker meer van haar. -
12
Rijm-prent.
Een raar formaat.
Een zwarte maat. -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Een vrouw van staat.
13
Wie de uitleg wil van deze prent;
Hij ga naar moeder heen,
Die maakt hem daarmeê vast bekend En met Gods woord meteen, En dan verhaalt zij hem nog meer
VanJEZUS, onzen lieven Heer.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
14
Een historietje.
Hij zegt zijn meisje hier vaarwel, Met wie hij jaren vrijdt;
En op zijn krijgspaard, kloek van stel, Vertrekt hij naar den strijd,
Terwijl hij hier bij hevig spel Kasteel en land raakt kwijt;
Zoodat, hoe het hem ook herouwt, Zijn meisje een ander heeft getrouwd. - Nu, wie zal 't laken bij die vrouw,
Dat zij geen speler hebben woû? -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
15
Preekstoel en graf.
Die, wat hij van zoo'n stoel mag hooren, Met hart en zinnen trouw betracht,
Ziet, ná een sterfhed, kalm en zacht, Zich zoete hemelvreugd heschoren:
En zeker wordt er op het graf;
Dat men zijn koud gebeente gaf,
Nog menig warme traan geschreid, Nog menig bloemkrans neêr geleid, Als offer der erkentlijkheid. - Dat, kinders, ons zoo'n lot verbeid'! -
16
Door 't zwaard verrast;
Een hooge gast,
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Een groote kwast.
Wat last! -
17
Morgen - nacht.
Een jongling, die met blijden zin, Gaat vol van moed de wereld in -
Een grijze, die den doodsnik gaf, En die men draagt naar 't somber graf;
En toch wij sterven - jong en oud, Gods hand is 't die de weegschaal houdt;
En, wie Hem vreest gaat, blij van zin, Zijn grafkuil, als zijn leven in. -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
18
Allerlei.
Een omstreek wild,
Een dorre tuin, Het slot in puin.
Een oude abtdij, Wat leert het mij? -
‘Dat, wat verheven is in staat, en rijk, en groot, Dat het eenmaal tot stof vergaat, door tijd en dood.’
19
Te huis.
Voor huis en haard.
Dient niets gespaard!
Wees welkom, Janmaat, weêr te huis, Je brengt je moeder munt en kruis.
Wie ook zijn gage heeft verbrast, Jij hebt voor moeder opgepast!
Oost, West, T'huis best!
Die krijgsman, met zijn prachtig buis, Is in ons vaderland niet t'huis.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Een vrouw bemint, Een lieflijk kind, Een eigen haard, Is alles waard.
Als 't huiten woedt, Is 't binnen zoet! -
20
Een flink gezigt.
Een uitzigt, rond.
Een dronk, gezond.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Met de oogen digt.
Een open mond. -
Zit nooit te gapen, beste maat.
Hier zie je hoe infaam het staat!
21
Voorzigtig!
Langoor zag hoe kleine P h y l a x altijd sprong op Meesters schoot, Hoe hij dan vaak werd geliefkoosd, men hem lekkre kluifjes bood, Daarom woû hij 't ook eens probeeren. - Hoe is 't hem gegaan? - Ja.
Vraagt het vader, lieve jongens, of leestGELLERTer op ná! -
't Is stil op 't meer, De wind blaast zacht, 't Is heerlijk weêr,
En 't bootje wacht!
Wees toch voorzigtig, Jongenheer! -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
22
Een zangeres, alsJENNY LIND, Ziet gij op deze prent, mijn vrind!
Deez' vaas, zoo sierlijk, fijn en net.
Wacht zeker maar op een bouquet.
Ha, die komt uit een warmer land, Dat is een bloeijende waterplant.
De letter R', mijn kleine guit, Ik wed, dat die hier R u s t beduidt.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
23
Christus.
Laatst heeft mijn moeder ons verhaald, HoeJEZUSneder is gedaald,
Om Zondaars, kind'ren Gods te maken, En hoe Hij leed om ons genâ Te brengen en op Golgotha
Zijn laatste zucht aan 't kruis moest slaken.
‘Voorzeker,’ heeft zij me ook gezegd,
‘Heeft zulk een Heiland wel het regt, Te vordren gij Hem ná zult streven:
In 't Evangelie zijn Zijn wet, Zijn daden en Zijn woord gezet:
Wilt daar alleen naar leven!’ -
Dan komt ge eens in den Hemel, kind!
En zult den grooten kindervrind In al Zijn heerlijkheid aanschouwen,
Want, ná een korten strijd op aard, HeeftCHRISTUSeeuwig heil bewaard, Voor hen, die hier op Hem vertrouwen. -
24
De schermen.
ACHTER DE SCHERMEN.
Hoe onverschillig ziet die Heer, Dáár op die mooije Jufvrouw neêr!
BIJ DE SCHERMEN.
Deez' schilder maakt met groen en geel.
Hier tuin en bosschen op 't tooneel.
VOOR DE SCHERMEN.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Op hun dooije gemak, Zitten zij in de bak. -
ZONDER SCHERMEN.
Dit Heer, dat op vier beenen gaat, Neemt schermen, noch gordijn te baat, Maar kiest voor zijn tooneel de straat. - Wie graag a c h t e r de schermen ziet, Ik raad het u, mijn vrindjes, niet.
25
Wonderen.
Een wonder van kunst.
Een wonder der natuur. -
Al wat natuur en kunst ons biedt, Het komt van God, van menschen niet.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
26
Liefde en wijn, vaak zoet venijn!
Maar t hangt maar van o n s af, dat is gewis, Of de liefde en de wijn ons tot zegening is;
God gaf hen ons beide, wat God geeft is goed.
Zoo de mensch zich voor misbruik en overdaad hoedt.
27
Lente.
Wat geuren En kleuren Aan 't aardrijk bedeeld,
De lente komt nader 't Is God, aller Vader, Die 't aan haar beveelt.
Wat knoppen De toppen Versieren van 't bosch,
En hoe in de twijgen Geen vogel kan zwijgen!
Geen leeuwrik, geen mosch!
Ontwakend En slakend, Den winterschen boei,
Is hun weêr het leven, De vreugde hergeven, Nu de aard praalt in bloei!
Mijn makkers, Naar de akkers, Voor de veldbloem ontlook!
De vogeltjes springen De vogeltjes zingen, Komt, doen wij het ook! -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
28
Ziek.
Vader heeft een traan in de oogen:
Diep bewogen,
Is 't dat hij de hand hier kust Van haar, die voor hem blijft waken,
Bij zijn waken,
Die niet rust, wanneer hij rust, Die vaak met haar kind knielt neder,
't Liefst, dat zij nà hem bezit, En tot God, den Vader, bidt:
‘O herstel den dierb're weder, Heer, wij vragen niets dan dit!’
29
Hier ziet gij 't welig Oost, waar zooveel schatten groeijen, En dat aan 't Moederland brengt overrijke vrucht, Maar, waar nog de arme slaaf in martelende boeijen,
Ten spijt vanCHRISTUS' leer en ons geweten zucht.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
30
Deez' Turk maakt bitter weinig praat
Met deez' Mevrouw, die naast hem staat:
Dit glas,
Deez' schaal;
Zij waren goed op een partij,
Die flesch er bij;
En wij? -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
31
Mengelmoes.
Een ouderwetsche Samaar,
Een tas en sabel, zwaar.
Een rijk bewerkte schaar, Bij elkaâr,
Hoe raar! -
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
32
Deze moet de vlammen blusschen, Bij het ak'lig brandgeroep, Gene staat in 't vuur te zussen,
Voor het koken van zijn soep. -
'k Wensch u: ‘blijf bewaard voor brand’
En ook: ‘smaaklijk eten, klant!’ -
33
Met en zonder pruik.
And're landen, and're zeden, And're kapsels bovendien, Zoo als ge uit deez' plaat beneden,
Allerduidelijkst kunt zien,
Zoo'n hoofdtooi is in 't Oosten puik!
Een deftig, fraaije allonge pruik!
Een kapsel bij o n s in gebruik.
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Zoo je 't maar wilt zien, mijn vrind, Velen toch zijn ziende blind! -
35
?
Een schoone en fraaije bloemenmand, Zeer élegant,
En dan machinen,
Waarvan ik mij niet kan bedienen,
Sythoff's prentenboek. De boekenkast
Wordt jongens, gij zóó bij de hand! -