Een ijverige hand vindt werk door 't gansche land
Jan Schenkman
bron
Jan Schenkman, Prentenboek. Een ijverige hand vindt werk door 't gansche land. G. Theod. Bom, Amsterdam ca. 1850
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/sche039pren01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
Matroos.
Dit jeugdig matroosje, Zoo vlug en zoo reê, Gaat wis na een poosje
Op nieuw weer naar zee;
‘Want,’ zegt hij, ‘het varen
‘Is 't beste voor mij:
‘'k Word eerstdaags al stuurman,
‘En 't blijft er niet bij.
Jan Schenkman, Prentenboek
Botboer.
Kijkt, vrouwtjes! dit mandje Met botjes en schol Heb ik tot aan 't randje
Voor u hier nog vol, Komt spoedig dus koopen
Biedt vrij wat je wil, Nooit krijg je ze beter,
Het is in April.
Jan Schenkman, Prentenboek
Schoorsteenveger.
Zoo altijd te glimmen Van smeer en van roet, Bij 't klouteren en klimmen,
Valt zeker niet zoet;
Maar 'k win er mijn brood door, En kaas soms er bij,
En 'k zing dus mijn liedje Regt vrolijk en blij.
Jan Schenkman, Prentenboek
Kruijer.
‘Kijk! dat was een kuijer, En 't vrachtje was zwaar!’
Zegt Steven de kruijer,
Wien 't zweet druipt uit 't haar;
En toch - hij schijnt vrolijk!
Waarom? - wel, mijnheer Gaf hem voor zijn boodschap
Een dubbeltje meer.
Jan Schenkman, Prentenboek
Fruitvrouw.
'k Heb, Dames en Heeren De keurigste fruit, Mijn appels en peeren
Zien heerlijk er uit.
Koopt druiven, koopt pruimen, Beziet ze ter deeg;
Mijn manden zijn vol, Maar mijn zakken nog leêg.
Jan Schenkman, Prentenboek
Hondenkoopman.
Neen, Jan met de honden!
Dat kan er niet door:
Twee houdt gij gebonden, En één bij zijn oor.
Zij blaffen van honger, En als ik maar dorst, 'k Gaf spoedig aan ieder
Een daaldertje worst.
Jan Schenkman, Prentenboek
Vischvrouw.
'k Heb baars en garnalen En paling en bot, Komt spoedig wat halen,
Maar biedt me geen spot!
'k Geef half ze voor niet u, De visch is niet duur, Zet ras maar je pannen
Of potjes op 't vuur.
Jan Schenkman, Prentenboek
Meklboerin.
Hoe komt nu toch, Bregje!
Die melk weer zoo blaauw?
‘Wel Jufvrouw, wat zeg je!...
Je brengt mij in 't naauw!
De melk is, geloof me, Zoo wit nog als room.
Maar 't komt vast door 't water Daar ginds uit den stoom.’
Jan Schenkman, Prentenboek
Jager.
'k Ga vrolijk uit jagen Met hond en geweer, En loop alle dagen
Het veld op en neêr.
De haasjes verschrikken, Zoodra ze mij zien;
Ik borg in mijn weitasch Er gist'ren nog tien.
Jan Schenkman, Prentenboek
Eijerenboer.
Een korf en een mandje, Met eijeren belaân,
Bragt 't beurtschip: ‘Vrouw Santje’
Uit Gelderland aan;
't Zijn eijeren als vuisten, En Krelis - 't is raar - Vraagt toch voor de honderd
Een daaldertje maar.
Jan Schenkman, Prentenboek
Dienstmaagd.
Mevrouw is al wakker, En kleedt zich reeds aan;
'k Dien dus naar den bakker Om broodjes te gaan.
Zijn knecht past van morgen Weêr niet op zijn tijd, Hij kwam ook eergistren
Een uur na 't ontbijt.
Jan Schenkman, Prentenboek
Courantombrenger.
Jakobus! je klanten Zijn vast niet te vreên:
Kom, breng er je kranten Wat spoediger heen;
Want als je nog langer Een praatje hier houdt, Is 't nieuws, dat ze krijgen,
Voor velen reeds oud.
Jan Schenkman, Prentenboek
Invalide.
'k Heb moedig gestreden, En kreeg van den vorst, Al jaren geleden,
Dit kruis op mijn borst.
'k Ben thans invalide, En dwaal met mijn hond, Al gaat het niet vlug meer,
De straten nog rond.
Jan Schenkman, Prentenboek
Aanspreker.
Heer Schraap zag men sterven;
De man was zeer rijk, En 'k kreeg van zijne erven
Zoo even het lijk.
'k Ben daarom heel netjes, Gelijk men beseft, Gesteekt en gelamferd
Gerokt en gebeft.
Jan Schenkman, Prentenboek
Porder.
Wie lustig aan 't leeren Of werken wil gaan, Spring' vroeg uit de veêren,
Doe net als de haan.
Ik zal u wel porren, Dit is mijn bedrijf, Kling - ling! jonge lieden!
De klok slaat reeds vijf!
Jan Schenkman, Prentenboek
Lantaarnopsteker.
Het helderste walicht Of dat van een lamp Moet wijken voor 't gaslicht
Uit steenkolendamp.
Men bezigt dit dan ook In huis en op straat, En 'k ga het ontsteken Als 't avonduur slaat.
Jan Schenkman, Prentenboek
Oudskleer.
‘'k Draaf grachten en straten Vergeefs op en neêr, Maar 't schijnt niets te baten,
Al roep ik: “Ouds kleêr!”’
Zoo klaagt vader Levi, En waarlijk met regt, Want ach, zijn negotie
Liep heden zeer slecht.
Jan Schenkman, Prentenboek
Urkerboer.
Wie immer een toertje Naar Urk heeft gedaan, Kent zeker het boertje,
Dat gij hier ziet staan.
Hij was weer aan 't visschen, En bragt straks uit zee De heerlijkste ansjovis
Bij manden vol meê.
Jan Schenkman, Prentenboek
Turfdrager.
'k Ben moe van al 't dragen En 't loon is niet groot, Maar 't geeft me alle dagen
Toch kleeding en brood;
'k Breng daarom heel gaarne, Al valt het soms zuur, De turf op den zolder
Of wel in uw schuur.
Jan Schenkman, Prentenboek
Duivenkoopman.
Geen doffers of duiven Zoo fraai als bij mij;
Want 'k heb ze met kuiven, En tuimlaars er bij;
Of wilt gij soms kroppers, Welaan kiest maar uit, En 'k wed dat ge spoedig Den koop met mij sluit.
Jan Schenkman, Prentenboek
Wafelmeisje.
Dit aardig friesch meisje, Gekleed zoo vol zwier, Doet jaarlijks een reisje;
Maar niet voor pleizier;
o Neen, zij bakt wafels, En brengt ze u aan huis, Of wacht in haar kraam u,
Daar ginds aan de sluis.
Jan Schenkman, Prentenboek
Omroeper.
Op gistren verloren, Bij 't speertrein-vertrek, Een hond met twee ooren, Een staart en een bek.
Wie 't beestje terug brengt Bij d' omroeper Jan, Verkrijgt ter belooning Den halsband er van.
Jan Schenkman, Prentenboek