• No results found

Den echo des weerelds. Deel 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Den echo des weerelds. Deel 2 · dbnl"

Copied!
428
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Jacob Campo Weyerman, Den echo des weerelds. Deel 2. Hendrik Bosch, Amsterdam 1727

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/weye002echo02_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Aan de borger overhêden Van de Stad Abdera.

A CHTBAARE H EEREN .

IK heb drie minuyten tusschen het Ja en het Neen gehangen, gelyk als de yzere Doodkist van den Bedrieger Mahomet hangt tusschen het zeylsteene verwulft, en tusschen de marmere vloer, of ik deeze Blaaden zou opdraagen aan uwe

Achtbaarheden, dan of ik die zou dediceeren aan de viervoetige Inboorelingen van

*

Schaarbeek, die al ommers zo befaamt zyn door hunne uitgestrekte Ooren, als veele uwer Inboorelingen berucht zyn door hunne langetakte Hoorns, toen de balans der Overweeging natuurlyk overhelde na uwe Achtbaarheden.

Ik ben byzonderlyk geinklineert geworden, door een tweevoudige beweegreden, om deeze Blaaden te dediceeren aan uwe Achtbaarhêden; voor eerst, dewyl de Ervaarendheyt my heeft overtuygt dat uwe Achtbaarheden nooit leezen, en zelden denken, gevolglyk zullen myne Schriften la peine forte & dure van

* Een Dorp buyten Brussel, befaamt door deszelfs stoeteryen van Esels.

(3)

een gestreng Geloofsonderzoek niet behoeven te ondergaan, onder uwe altoos openstaande Achtbaarhedens handen. En ten tweede, zullen onderscheyde uwer Achtbaarhêden die byzondere Gevallen, in myne Jaarboeken aangehaalt, als

onbetwistelyke Waarhêden konnen verdêdigen, onder deeze mids, indien zich iemant gelieve aan te bieden, om die gratis voor te leezen aan Uwe onbegrypelyke

Achtbaarhêden, die, gelyk wy reeds hebben aangeraakt, Nooit leezen, en zelden denken.

Onder die voornaamste Byzonderhêden tellen wy het wonderlyk geval, gedoopt de Vrouwelyke Krygslist, zynde een ongeblanket Vertoog over een oud, loos, boos en geldeloos Wyf, dat de Raadhuys Gyzeling ontsnapte in een Wintersleedje, geduurende een felle vorst, en daarom by ons, die schilderachtige denkbeelden bezitten, getytelt het Winterstukje van Borago.

Noch vervatten myne Jaarboeken het wonderlyk Leevensbedryf van Jonker Krullip, die wel een Madame Bouch** in kompagnie kamerde, met den onvertzaagden manhaften Rechter met den zwaarde, by het Gemeen genaamt den Scherprechter;

welke Jonker Krullip naderhant een groot houte Paard beklom, en Roomtaartjes at, tot een bewys; Dat de opgeschoote Jongens vroeg ofte laat na de Lepelkost rekhalzen, en voor ofte na moeten mallen.

Ook geloof ik, met zeer veel schyn van waarheyt, dat ik myn gedachten heb laaten gaan over den Griffioenist Maagwater, die zo moedig zynde op zyn Eselsspeer, als den dollen Roelant trots was op zyn zwaard

Den echo des weerelds. Deel 2

(4)

Durendal, echter ten lange laatsten in het hartje van een Dommekrachts loop struykelde over een leelyk Mandje vol Timmermans krullen, en een zeker Katje op zyn Bed tilde, dat meenig eerlyk Man niet zou willen zien zitten in zyne Dakvensters.

Daar by heb ik meer dan eens gedacht aan een podagreuzen Wondarts, die in den beginne de Stads Kosterin uyt haare Dochter, en naderhant een Grieks Generaal uyt zyn tegenmodisch zilver Servies vryde. Die Kaerel kon zyn duym zo vlak achterover leggen, als Madame sans Conseil eertyds achterover buytelde voor de Strykstok eens langgeschenkelde Dansmeesters; en daar by wist hy dien Krygsoversten Misbedryven aan te brengen, die nooit waaren gedacht, en Woorden over te brieven, die nimmer waaren gesprooken.

Ook heb ik in myne Jaarschriften gedachtig geweest aan den Geneesheer

Noormontaan, een Praktizyn die het onderscheyt noch niet eens weet tusschen een Klissen wortel en tusschen Wilde porcelyn, en die echter alommers zo veele Lyders slacht, als zyne Medegeneesheeren. Doch thans betuyg ik daar over myn leedweezen, dewyl die waggelende Gans genoegzaam al zyn Gedult heeft verspilt, eerst op een boosaardig Wyf, en naderhant op het verhaast sterflot van alle zyne Patienten, die, zo lang niet willende wachten na de geneezing van die groote Geneesvrouw de Natuur, hun Dood onderschepten door het inneemen van zyne Ordonnantien.

Daarenboven staat my, doch niet al te duydelyk, voor, dat ik den Stadsvryer Snel

in 't zand heb bereykt

(5)

met de punt van myn Orakelpen, en dat dewyl hy alzo ervaaren is in de kennis van de stilstaande beekjes, en in de wetenschap der gevaarlyke Moergronden, als den grooten Pomponius Mela ervaaren was in zyn uytgestrekte Weereldkunde. Het is wel waar dat hy Vorsten kan vleyen, en boersse Meysjes kan vreyen; Doch bestaat daar in de Regeerkunde? vraagt Democritus Abderites.

En zo het ongemerkt is geschiet, dat ik eenmaal zey; Dat Madame Meugveel liever een jongen Kapellaan zag met een dubbelde kin, als een oud Officier met een halven arm, dan verzoek ik dat het mag ongemerkt doorgaan.

Maar boven al is myn demoedig Request, achtbaare Byldraagers myner

Landgenooten, van het Karakter te willen verdêdigen ten mynen voordeele, dat ik zo natuurlyk heb gekonterfyt na den Advokaat Cycnus, alzo berucht door zyn lekkere Tong, als door een volstrekte Wanbetaaling. Ik geloof dat ik ergens heb gezegt, ten minsten dat ik voorneemens was van te zeggen; Dat die gryze Wintervosch leefde by het verderf zyner Tydgenooten, gelyk als Jan Bart leefde by den ondergang zyner Landgenooten; en dat hy altoos gewoon was ter plaatze daar hy kwam eenig ongeluk te veroorzaaken, gelyk als de Ketellappers befaamt zyn van doorgaans regen en onweer met zich te brengen. Ik voeg 'er by tot een toemaatje; Dat hy een verderflyk Ondier is, opgevoed in de verdurvendheyt der Wetten, gekoestert in Oneenigheyt en in Twist, en dat hy nooit zyn mond heeft geopent, 't zedert zyn indiskreete

Manbaarheyt tot aan zyn vaalen

Den echo des weerelds. Deel 2

(6)

Ouderdom, dan om den Text een verkeerde draai te geeven, of om zyner Gebuuren spys en drank te verslinden. Het heugtme dat 'er eenmaal een Grieksche Schoolmeester by hem kwam adviseeren, op een tyd dat ik by hem eenige Konststukjes in een Zykamer beschouwde, welke Schooltieran zo dra zyne belangens niet had geuyt, of den looze Cycnus knikte met het hooft, stak de pen onder de muts, en gilde als een Orakelpaap van den Wyngod; Sakrem**t, Kaerel, uw zaak staat heerlyk, en 't proces is gewonnen! Doch na dat hy des Schoolmeestersbeurs zo droog had uytgepompt als de zandzee van het woest Arabie, raade hy hem van zich te verzoenen, van met zyn Party een Kruyk groen Huysbrouwersbier te drinken, de handen in malkander te slaan, en vrienden te zyn en te blyven.

Doch vooral, achtbaare Abderietsche Borgerplaagers, verdeedig het Karakter dat ik streep voor streep heb gemodelt na een

*

Kurassous Advokaat, befaamt by den naam van Borrache, die de Kostuymen van Abdera zo heftiglyk quoteert, als of hy daar ontrent in een Externest was gewonnen en gebooren. Hy heeft dikmaals een Hapschaer op zy, zynde dat Gespuys zo noodig aan dien Advokaat, als een Vroedvrouw aan een Koppelaares, als een Zoetekoekskraam aan een

Brandewynschenker, en als een gebaart Geneesheer hoognoodig is aan een jong Apotheeker. Hy is noch grooter Vervolger der uytgeteerde Abderieten, als wel eer den Keyzer Decius een Vervolger was van de aloude Krist**n; doch met dit onderscheyt, Decius betaalde zyn Schulden, daar die van Borrache dagelyks

* In het Grieks staat Curacao.

(7)

meer en meerder groenen gelyk als de straaten en de gemeene wandelwêgen binnen de Stadswallen van Abdera.

Vaar wel, Achtbaarhêden om te lacghen, en zyt verzekert dat of schoon een dood Wysgeer uw deeze Opdragt schryft, 'er echter veele leevende Waarheden onder schuylen. Wy verhoopen dat wy uw Roede zyn ontwassen, door ons overlyden; ook is het een bekende Grondregel in rechten, dat de Dood een eynde maakt van alle Processen, en dat wanneer een Man gelyk als ik de groote schuld heeft betaalt aan de Natuur, de overige schulden insgelyks zyn vereffent, en in die grondbeginsels zal ik de eer hebben om my te noemen,

A CHTBAARE H EEREN ,

Uwe Achtbaarhêdens onvervalschten Waarzegger,

DEMOCRITUS ABDERITES.

Den 13. October 1727. gedateert uyt de Eliseesche Velden.

Den echo des weerelds. Deel 2

(8)

No. 1

Maandag, den 21. October, 1726.

Las d'esperer & de me plaindre Des Muses, des Grands, & du Sort, C'est ici que j'attends la Mort, Sans la desirer ni la craindre.

F. Mainard.

MArseille, wel eer een deftig en welstiert Gemeene Best, strafte gestrengelyk de Zelfsmoordenaaren. Echter bewaarde die Republiek in de Kanselerey het vergiftig Scheerlinkkruyd of de Dullekervel, als een souvereyn Hulpmiddel voor alderhande Kwaalen, mids dat men het kwam te gebruyken met des Overheyds Toestemming.

Als wanneer dat een Burger afgemat door een langwylige Ziekte, of niet al te veel

begonstigt door de Lukgodin, een Weerzin opvatte tegens het Leeven, dan vervoegde

hy zig aan de Overhe-

(9)

den, en hy verzogt ootmoediglyk om zyn Rampen te moogen eyndigen. Wanneer nu de Overheyt oordeelde dat het Request van den Suppliant ontfankelyk was, gaf men hem dien Slaapdrank van Sokrates, waar op hy dan order stelde op zyn huysselyke Zaaken, en dat verricht hebbende nam hy dat Hapje in, en hy ontsprong door die zachte Sluymerkoorts alle zyn Ongelukken en Wederwaardigheden.

Op die wyze ontspring ik met myn eygen Toestemming in een vergenoegde Eenzaamheyt de doodelyke Onrust der groote Steden, (zegt de Echo des Weerelds) en ik bevind meer en meer, dat een Steelsgewys Leeven al ommers zo delikaat is als oen Steelsgewyze Liefde.

Nu met de lieve Slaap, dan wederom met Wyn, Met Fillis, Amaril, en diergelyke Valken,

Poog ik des Weerelds Zorg en Onrust te verschalken;

Die zulkx bevat behoeft geen Pypkruyds loom Venyn.

Wat my aangaat, ik geloof dat het vermaakelykst gedeelte des Leevens bestaat in te leeven in Incognito. Ha wat heerlyk Voorrecht ist vry te zyn van alle Krakkeelen, van Anderen te benyden of van elk benyd te worden, van het ontfangen of van het betaalen van allerhande Ceremonien. Dat is in myn Zin een aangenaam Tydverdryf, voor een paar goede Vrienden te gaan wandelen op en neer in plaatsen alwaar zy onbekent zyn en niemant kennen. Dus was het gelegen met Eneas en met zyn Boezemvriend Achates, toen zy onzichtbaar gongen spansseeren langs de Velden en de Straaten van Karthago,

*

Venus zelve.

Bedekt hem met een Nevel,

In 't midden van den Drang der Menschen, en 't is vreemt, Daar is geen Een die hem gewaar wort of verneemt.

Ik weet wel dat een Iegelyk dat Gevoelen niet omhelst, want ik ken 'er onder veel anderen een aan de Vecht, die zelfs een Ceel van zyn Weekelyksche Visites in zyn Zak draagt, en als wanneer hy hier of daar wort verzogt, (doch dat valt zelden voor zynde hy doorgaans den Man die zig zelve nood) dan bestudeert hy die Ceel aandachtiglyk, en na dat hy binnens monds de Naa-

* In het eerste Boek van Eneas.

Den echo des weerelds. Deel 2

(10)

men dier Heeren die hy in Schilderey moet bezoeken heeft uytgebromt, doet hy de Uytspraak, Ik zal komen, of ik zal niet komen. Ha wat een verwaande en lastige Dwaasheyt!

De Beleydenis van Demosthenes is al ommers zo belacghlyk, die opentlyk verklaarde, Dat hy beter voldaan was over een Metselaars Wyf, die hem met de voorste Vinger nawees, en zey, Dat is Demosthenes, als over de algemeene

Toejuycghingen des Volkx. Myn Landsman den Abderiet Demokritus was een ander slag van een Man, die zyn roem stelde dat hem geen een Mensch kon toen hy binnen Athene trat. Den befaamde Epikuur leefde aldaar mee niet op zyn Jan Laws, want die verburg zig in een Tuyn die naderhant zo berucht wiert door zyn Verblyf, als het Loo van Willem de derde, of het Huys te Voorst van den Graaf van Albemarle, en hy beroemde zig van zo veel Jaaren gewoont te hebben in de snapachtigste Stad des Weerelds, niet alleenlyk onberoemt, maar genoegzaam onbekent. Indien wy ons inlaaten in een groote Ommegang met Menschen, dan zetten wy onze Toegangen Wagenwyd open voor de Bespringers van onze Uuren; dan stellen wy ons Leeven bloot aan de dagelyksche Koortsen van yskoude Ongerymdheden, die een wys Man doen grillen als hy 'er maar aan komt te gedenken.

Maar eylieve, Heeren Schryvers, waar in verschuylt zig doch die Eer van

nageweezen te worden met de Vingers? Ik beken dat ik niet verlicht genoeg ben om die Zonnestraalen van Glorie te konnen zien; doch ik kan wel zien, dat een

Hoogduytsch Kwakzalver meer Bekykers heeft als den ervaarendste Geneesheer, en

dat men Meester Hans den Rechter met den Zwaarde met grooter Aandacht begluurt

als de Hoofdschoutens der groot; Steden. Yder Schepsel dat maar eenigsins ongemeen

is verkrygt die Eer, of door de Natuur of door de Konst. Hoe dikmaals plagt men te

zeggen van die twee vermaarde Paerden, dat is Bucephalus en dat is Incitatus, wanneer

zy steygerende langs de Straaten stapten, ja dikwylder, als dat is Alexander en dat is

Domitianus; en wat den Laatsten belangt, ik oordeel dat Incitatus een eerlyker Dier

geweest is als zyn Meester, en dat het Paerd meer het Consulschap, als hy het

Keyzerryk verdiende. Ik be-

(11)

min en ik pryze een goede Naam, dewyl een goede Naam een Schaduwe des Deugds is, niet dat hy eenig goed doet aan het Licghaam dat hy vergezelschapt, maar het is een krachtdaadige Schaduw, die gelyk als die van Sint Peter de Kwaalen van anderen geneest. De alderbeste Soort van Roem is ongetwyffelt dat Soort dat van de

Vroomheyt weeromstuyt, gelyk als den Roem van Kato en van Aristides, doch die Roem was hun beyden schadelyk, en is zeer zelden voor Iemant profytelyk by zyn Leeven. Wat Wonderwerk die goede Naam hier namaals zal uytvoeren, kan ik niet wel zeggen, ik ben enkelyk een Liefhebber van de Inbeeldelyke en niet van de gissende Wysbegeerte, en geen Mensch die die proef onderstond is zo vriendelyk geweest om weerom te keeren en ons dat te vertellen.

Zo dat Alles wel gewikt en gewoogen, ik onderstel, dat een Persoon van een maatig Verstand en van een maatige Fortuyn, die zig vergenoegt met de Verkeering van twee a drie aangenaame Vrienden, die niet veel Omslag heeft, die by de weynige Nabuuren die hem kennen, wel gezien, en waarlyk onbesprooken is by Yder een, veel stilder uyt de Weerelt sluypt, als hy 'er in buytelde. Die onschuldige Bedrieger des Weerelds, gelyk als Horatius hem doopt, die stomme Persoonagie op het Schouwburg des Weerelds, is vry gelukzaliger geweest in het speelen van zyn Rol dan die groote Tonneelspeelders, die het Theater met zo veel Praal, Geraas, Bloed, en Wonden hebben vervult, ja hy stapt 'er zelfs maklyker uyt als die roekelooze Waaghalzen, wiens Eynde doorgaans den Last draagt van hun voorgaande gevaarlyke Staatkundige Sprongen.

Dat die 't behaagt en lust verwaandlyk sta te pronken, Op 't slibb'rig Toppunt van Fortuyns verheven Rad,

Die gulde Tinne, ryk, maar glad, Die hem doet duyz'len als beschonken,

En zo lang schud tot hy gants zwymelachtig wort,

En eensklaps 't hoofd voor uyt in stukken neerwaards stort.

Ey wilt me, O dierb're Goon! niet hooger opwaards sleuren, Ey gun dat my geen Val op de Aarde mag gebeuren;

Voor al,

Den echo des weerelds. Deel 2

(12)

Laat ik ver af zyn van der Grooten Nederval.

Laat me in de Bouten van de zachte Rust verblyden, Die Medemaat der Duysternis;

En laat me doch stilzwygent glyden Tot daar geen Tyd meer is.

Ik wil en zal als een vergeeten Burger reyzen.

Doch die vergulde Tor, die 't Nootlot met afgreyzen Beschouwt, en als een Lucifer,

Blinkt van naby, en ver,

Die weet, wanneer de Dood hem aangrypt in de Lenden, Niet eens wie dat hy was, nog waar hy zal belenden.

Ha wat een merkelyk Onderscheyd is 'er tusschen het Buytenleeven, en het

Steedeleeven! Op het Land zien we de byster groote en adelyke Bedryven der Natuur;

in de Steden zit men te zuchten onder de erbarmlyke Vonden der Staatkunde. Een Veld-Filosoof vermeyd zig in de Glans en in de opene Wegen der hemelsche Goedheyt; en een Stedeling grobbelt in de duystere en in de verwarde Doolhoven van 's Menschen Kwaadaardigheyt. De Landlucht vergast onze Zinnen op de zuyvere en op de natuurlyke Smaak van hun Voorwerpen; en in de Steden is alles vervalscht en voor het grootste deel overstelpt met hun tegenstry-digheden. Het Landvermaak heeft al het Air van een stille, zeedige, en met de Blos van Zuyverheyt praalende Harderinne; en het Stadsplaisier heeft al de Mynen van een onbeschaamde,

ongestaadige, en geblankette Koordedanster. In het Groen speelen we onder de Roos, in een kost- en schadelooze Overvloed; en in een bemuurde Plaats zit men te feesteeren onder een aan een zyde Draad hangent Zwaerd, in een schuldige en kostelyke Wellust.

Doch dit Veld is al te uytgestrekt voor een Blad Papier, (zegt den Echo des

Weerelds) des zal hy 'er wat Eyeren in slaan, als die wel gewoon is het van Eyeren

te maaken, en hy zal dit Vertoog besluiten met de Fabel van de Landmuys, zynde

die Fabel een Uytbreyding over het sesde Schimpdicht van Horatius, het tweede

Boek.

(13)

De landmuys.

Wel eer logeerde 'er aan de voet van een oude Abeelboom een wakkere Landmuys, die op haar beurt een deftig traktant was, ofschoon hy op andere gelegendheden zeer naauw op het Hoen paste, en niet veel Hooi over den balk haalde. Die Veldmuys onthaalde eens een net opgepotste Steemuys, (diergelyke Onthaalen heeft den Echo wel eer gezien tusschen de Vlaamsche Veldmuyzen en de gegaloneerde

Officiermuyzen) welke Muys op een dartele wyze spansscerende van de rechte weg verdwaalde, en met een eenvoudige Beleefdheyt by de voornoemde Veldmuys gerecipieert en geregaleert wiert a la Campagnarde.

Die vroome Muys bragt alles voor den dag, Tot Pracht en Wellust van 't Gelag;

En om de lekk're Tong eens Steemuys te vermaaken, Vervulde zy den Bol eens oude Maayers hoed Met Wrongel, Brood en Spek, en met een Overvloed Van Sluysse nooten, die dat Paar mooi wist te kraaken;

En dan nog 't Stukje Kaes, dat Henke by de Sloot Liet vallen, hard en oud, en echter niet te groot.

't Dessert een Vuchtsche Raap, en vyf a ses Morellen, Waar mee een Epikuur, des noots, het konde stellen.

Eet als een Man, zey de Landmuys, ontslaa je thans van alle Steedsche kommer, als het Op is is het Kooken gedaan, laat Vioolen zorgen, myn Huys is tot je dienst, en myn Voorraad kan je voeden.

Maar de Steemuys had het niet al te breed op dat Overschot van de Wellust der Hannesmaayers en der inlandsche Dorschvlegels, die liet zyn Gedachten speelen op de Taarten en op de Pasteyen van de Pontak, op het Banket van den Keulsche Dom, en op de smaakelyke Druyven en Meloenen van de Noortwyksche Vloot; want een Lekkerbek kan zig zo schielyk niet gewennen aan de Zuynigheyt der Landbewoonders.

Echter kieskaauwde hy welstaans halve, doch met lange tanden, en na dat hy ten

Den echo des weerelds. Deel 2

(14)

deele had geproeft, en den Traktant ten heele was verzaadigt, begroete hy de Landmuys met deeze Woorden.

Het is me leet, Vriend van de Wouden, dat ik uw ontmoet in zo een geringe staat, waarlyk de Goden hebben uw een al te groote Ziel gegeeven in zo een geringen Omtrek. Laat de wilde Dieren zig vertrekken in het Duyster, en laat de Tygers huysvesten in onderaardsch Holen, een Persoon van uw Verdienste behoort zig op te voeren in groote Steden, die dient de grootmoedige Wellust van het Haagsche Hof te smaaken, dat dartel Luylekker land alwaar alle de Muyzen van Fatsoen na toe vloeyen; en alwaar duyzende schoone Zy-Muyzen op uw zullen lossnorren, die demoediglyk voor uw zullen achter over tuymelen op het boogste Bot.

Kom, Vriend, dewyl de Tyd loopt met ons uuren speelen, Laat ons het Overschot met Epikuur verdeelen

Kom, smaak de Wellust van Korinnas rype Schoot;

Die Wellust, die een Muys gelukkig maakt en groot.

Helaes! wat Deugd is bestendig tegens de Eer en tegens de Wellust? Wat Wysheyt kan die t'zamengespannen Toverey afkeeren? Die Beloften sleurden den Woudbroeder uyt zyn onderaardsche Cel, die hong de Kap op den Tuyn, en die verzaakte de groene Eenvoudigheyt, om het vergult Bedrog te volgen, dat hem op de Poot in de Stad, en toen regelrecht geleyde in het Huys van Madame Table Ouverte, een Paleis gewyd aan de drie Beschermgoden der Sardanapalisten, aan Ceres, aan Venus, en aan Bacchus. De Historie zegt, Dat 'er eenige Ceremonien voorvielen, wie dat eerst zou intreeden, van Nu, myn Heer, ik zal de Eer hebben om uw te volgen; O vergeef me, myn Heer, ik heb uw alle Onderdaanigheyt gezwooren; wel, myn Heer, ik staa onder uw Beveelen; doch het is beter bot als obstinaat, en alzulke Tydverleuteringen.

Madame gaf by geval Bal aan haar Hof, zo dat het was Hartje wat lustje, en Mondje

wat begeerje, waar op de Veldmuys op alle die Delikatessen toeschoot, gelyk als een

Spaanjaart op een vrye Maaltyd, of als een Gildeknaap toeschiet op de Ruynen van

een Gildefeest, smullende tot dat zyn Buykje zo strak stond als het groene Kleed

over een Coffihuys Truktafel, en hy sorteerde het

(15)

Banket, als of hy voorneemens was om een Leerjongen te worden by een Parysche Konfiturier.

Maar, Laes! hoe kort van duur, Is 's Weerelds Avontuur.

In het bloempje van die gestoolen Wellust kwaamen 'er een half Dozyn bassende Doggen, ontrent zo veel keffende Meysjes, en tweemaal zo veel gillende Laqueyen aan donderen, zodat die twee gewolde Vraaten naauwlykx wisten waar dat zy haar Bont zouden bergen; doch de Steemuys verschuylde zig achter een met goude Slooten, maar nooit geopent nog verplaatst Gebedeboek, onderwyl dat de Veldmuys zig verborg onder een Hoop nooit ingeziene Vleeschouwers, Wynkoopers, Bakkers, Brouwers, en Kleermaakers Rekeningen; zynde de eerste zyn Behoudenis aan het Verzuym des Gebeds, en de tweede Muys zyn Leeven verschuldigt aan de

Wanbetaaling der Schuldeysschers. O! op dat Ogenblik wenschte den Boer, dat hy zyn groene Kazemat a Commande had, om zyn Persoon te verzekeren; en op dat Ogenblik vervloekte hy in ernstige Termen die gevaarlyk Ruyling van zyn

Leevenswyze. Ha dit is gewis het alderslimste Leeven dat ooit is bekent! (schreeuwde hy uyt al vluchtende na de verlaatene Bosschen) foei van die Vermaaken die door de Vreeze worden verstoort!

Weg weg' met al die Pracht, ik geef dat Zoet den bof, En laat de slaafsche Vrees aan het gevaarlyk Hof.

Te Amsterdam, by H. en G. Bosch, zyn gedrukt alle de Gedichten van Jan Vos, 2 deelen, in Quarto; daar zyn 'er eenigen op Groot Papier Gedrukt, voor de Liefhebbers. By H. Bos, is ook te bekomen Rymgedachten over de voornaamste Stukken van het Lyden des Weerelds Heiland, Jezus Christus, door Jan Bent. Op heden word uytgegeven de t'Zamenspraak tussen Karel de tweede, en Hendrik den Achtste.

By den Drukker deezes zyn ook te bekomen by Inteekening, de Aanmerkenswaardigste, en Alomberoemde Zee- en Landreyzen der Portugeezen, Spanjaarden, Engelsen, en allerhande Natien, ondernomen tot Ontdekking van de Oost- en West Indien, verzameld door J.L. Gottfried, in 8 Deelen, in Folio. De Conditien zyn voor niet te bekomen. By den zelven wert uytgegeven, I Deel van de Zinnebeelden van H.K. Poot. Voor de zelven die by hem Ingetekent hebben.

Den echo des weerelds. Deel 2

(16)

No. 2

Maandag, den 28. October, 1726.

Vide quid haec Epistola narret.

A. Gell.

ZEer na was ik geavanceert tot aan de sesde Bladzy van myn Vertaaling des

Nachtegaals, (zegt den Echo des Weerelds) toen ik een ongewoon Gestommel kwam

te hooren aan de deur van myn Studeerkamer, en op het Geroep, Wie is daar? zag

ik Demon, die een Postillions Valies op den Nek had, binnen treeden. Wel Knaap

wat is 'er van je Gading? vroeg ik, en hy andwoorde, Niets van Belang, myn vroome

Meester, als dat ik dit Valies heb opgevischt, tusschen Dover en Calais, waar in

misschien een Missive van eenig Nut kan schylen,

(17)

die uw tot Profyt, en uw Leezers tot Vermaak zou konnen strekken. Dit gezegt hebbende trok hy af, en ik trat toe, en opende het Valies met al ommers zo veel Begeerte, als een universeel Erfgenaam de verzegelde Kisten en Kabinetten van een onvoorziens gestikten Oom, of van een schielyk verworgt Meutje opent, zynde de navolgende Geheymen de Schatten die ik daar in ontdekte.

Een Brief aan Mejuffrouw Masteluyn, thans gemainteneert by een Portugeesche Jood.

Mejuffrouw.

Zo dra was ik niet gelost uyt myn Oostersche Specerydoos, of ik stont te kyken als een Aap, over twee Nieuwstydingen. Primo, dat den befaamde Finantier Jan Law overleeden, en ten tweede, dat Mejuffrouw Masteluyn was gerevolteert tot het Jodendom; en dat in de lekkere Maand van October, waar in de jonge Heeren uw Geloofsgenooten meer als ooit verzot zyn op een verbooden Bout. Nooit had ik gedocht dat ghy een Mainteneur zoud hebben uytgekipt uyt die Natie, die de gangbaare Munt der Liefde besnoeyt, en die zo veel jaaren lang heeft geaast op Luchtschimmen, en op Schaduwen. Maar misschien zulje dat Volk beminnen ter liefde van een Sampson, en van deszelfs zenuwachtig Geheugen. Is het daarom geschiet, dan hebje mis getast, want je moogt als zo wel taalen na een Nazaat van den Steene Roeland, als na een Nakomeling van Sampson, in de Jodenhoek. Zommige beweeren tot uw Verdediging, dat die Keus op Eygenbaat is gefondeert, en zo dat waar is, zal ik je rechtvaardigen. De Staatkundigen, de Officieren, de Geneesheeren, de

Rechtsgeleerden, en de Koopluyden, negotieeren op dezelfde Beurs; en wie zou dan aan een zwakke Vrouw, dat Voorrecht willen betwisten? Houd maar voet by stek by het Geld, Madame, en stelt dat Grondbeginsel in 't werk, waar op de Voorzaaten van uw Mainteneur staroogden in de Woesteyne, dat is een Voetval voor het Gulde Kalf, een vergeeflyke Afgoderey, volgens de Rabbynen. Echter raade ik uw van ern-

Den echo des weerelds. Deel 2

(18)

stiglyk op dezelfde tyd te overweegen, hoe dat zyn Voorouders de Egyptenaaren bedienden, en laat uw Conscientie je doch voor al niet in de weg zyn om hem te berechten uyt die eige Doos; te meer daar alle de Kasuisten stemmen, Dat het al zo min Zonde is een Jood te verschalken, als het is een Ostendenaar een kans af te zien ter Zee, of een Chevalier d'Industrie te verstrikken, met valsche Teerlingen.

En nu zal ik je een groote Waarheyt zeggen, warme Vriendin, dat is, dat ik je meer als ooit bemin volgens deeze Grondstelling. Had je uw bepaalt binnen den Omtrek van je laaggekapte Vergadering, dan zou ik groot gevaar hebben geloopen, van op nieuws met je te vallen in de voorige Overtreedingen, daar ik thans een groote Lust gevoel om uw gekamert Kasteel te bestormen, om dien besneeden Lorrendraayer, dien Dome Banille, dien Signoor Cacao, dien Zoon der Omkooping, de Trappen ses aan ses te doen neerwaards springen, alleenlyk om myn alouden Yver te toonen voor de Leere van onzer beyder kortgehaairden Heer en Leeraar. Vaar kwaalyk, Madame, en zyt verzekert dat ik geen Yr zal zyn in het nakomen van myn Beloften.

Uw Oostindiesche Kennis.

Daniel Lange Peper.

Een vrolyke Missive van Robert Sans Foy, aan Mevrouw Ligt over der Heyde.

Heb je wel ooit met Aandacht den Almanak ingezien, Mevrouw? Dat is een simpele

Vraag, zul je zeggen. 't Is waar, maar laat me eens uytspreeken. Daar staat doorgaans

een zot Prentje in den Almanak, verbeeldende een naakt Kaerel met ons Heer weet

hoe veel Quctsuuren in 't Lyf. Wel en wat dan? kom je weer om te roepen. Wel die

Man ben ik, Mevrouw, die Kaerel is het Konterfytsel van uw Dienaar, die door dat

Hoerewicht Kupido met zo veel Schigten is geborduurt, dat hy 'er uyt ziet.... laat

eens kyken als wie.... gelyk als uw Speldekussen. Maar daar heb je nog de geheele

Laading

(19)

van myn Rampen niet, Mevrouw, want uw Oogen hebben my nog slimmer behandelt als Kupido, en dat zal ik goed maaken door myn jongste Avontuur. Gisteren nacht stont ik als den Gek te Starrekyken onder uw Vensters, zo heet en ze vol Vuur, gelyk wy altyds voorgeeven te zyn, en ik buytelde hals over hoofd in uw Vyver, waar in ik Siste, gelyk als den rooden yzeren Bout eens Soudeerders. Het was een

Bouloneesche Sausys gewaagt tegens een Deventer Koek, dat ik niet verdronk, want uw Volk dat me zou redden, liet me in de Pekel steeken, en viel aan 't grabbelen na allerley soort van gekookte Visch, die 'er zo abondant te grypen was, als

Diepwatersche Bokking in de Vasten. Kan uw deeze beweeglyke Omschryving niet verzagten, kan ik daar langs op zyn Saturnyns het Steen van uwen Boezem niet kneeden, dan ben ik onwaardig my te subscribeeren,

Mevrouw,

Uw gekookten Slaaf.

Hoe Ouder hoe Warmer.

Het Andwoord op een Brief, geschreeven uyt het Eyland Java, aan een Londens Filosoof, een Vraag vervattende, Waarom dat een bekende Plaats ontrent Greenwich, gedoopt is, Koekoekspunt.

Alhoewel het den Autheur van den Echo des Werelds beter zou passen, om uw Vraag te beandwoorden over het Koekoekspunt, als een Student in de Wiskunde, echter zal ik myn best doen, om dat Punt op te lossen.

Ten tyde of onder de Regeering van Jan, Koning van Engelant, woonde 'er een Molenaar buyten Londen, die met een Moolenaarinnetje zo blank als een Wit Hembd, en zo zacht als Tarwebloem, was betoovert. Den Koning Jan kwam dikmaals jaagen op de Greenwichsche Heyde, en zag die schoone Molenaarin gevalliglyk, die hy zo ras niet zag als beminde, konnende niets die Vlam blussen, als het Schaap te kussen.

Het schynt

Den echo des weerelds. Deel 2

(20)

ons toe dat die Vorst geen halve Eeuw zuchte, als die zyn Request snikkeet

overleverde in des Molenaars Absentie, en eer dat hy zyn Verzoek eens had verklaart ten deele, was de Molenaarin al gerepasseert ten heele. Dat Spel speelde den Koning Jan, zo nu als dan, tot dat den Molenaar de Wind in de neus kreeg, en naaukeuriglyk begon te ruyken, dat 'er een vreemde Pot over den den Huuwelyks haerd hong in de Molen. Kort om hy nam zyn slag zo wel waar dat hy den Koning betrapte in het hartje van zyn Inspanning; flukx greep hy hem in zyn ruuwe bouten, en hy dreygde hem het gezalfde Hoofd van den Nek te maalen, by aldien hy hem niet een Equivalent vereerde voor het overspeelig gebruyk van zyn Molen. Den Vorst ziende dat het Ernst was, beloofde den Molenaar van hem al het Land te schenken dat hy kon overzien, mids dat hy hem niet geliefde te stooren in zyn Devotie. Aanstonds ontsloeg den Man des Winds den Koning, en stoof na buyten om eens te zien wat dat de Klock sloeg op zyn Molenwieken, onderwyl dat de schoone Molenaares van meet af aan als een getrouwe Onderdaan haar onderwierp aan den gedugten Souvereyn. Zo dra was de bres niet verlaaten, of den Molenaar sommeerde den Koning Jan, die zyn bemeeld Voorhoofd zo heerlyk had bestooken met een britsche halve Maan, en die repliceerde zonder eenig nabedenken; Sa Zwager spar je Blikken nu zo wyd open als de ronde Vensters van je houte Wind Orgel, want al het Land dat je kond overkyken aan deeze kant van de Rivier zal uw geworden in Eygendom, voor uw en voor uw Nazaaten, mids betaalende de navolgende jaarlyke Erkentenis. Eens 's jaars op den Achttienden van de Maand October zulje gehouden zyn, van te Wandelen tot aan den uyterste Grenspaal van je Land, het Hoofd gekapert met een koppel Harthoorns en vergezelschapt met uw geheele Familie, zullende by verzuym van die Servituyt de Landereyen de Novo aan de Kroon vervallen.

Aldaar zweeg den royaale Koekoekmaaker, en den gevorkte Molenaar aanvaarde die Voorwaardens, dewelke hy ook stiptelyk uytvoerde na de Letter.

Uw ernsthaftige Wysgeer.

Nathaniel Starblits.

(21)

Een Brief van een Fransch Heer aan zyn Maitres te Parys, gedateert uyt Monnik**in het Noorden.

Stel uw gerust, Madame Schoonoog, nooit zal of kan ik uw verongelyken tot Monnik**, want ik vind 'er geen Mannen om mee te spreeken, nog ik ontdek 'er geen Vrouwen om die een Dosis Doodzonde in te preeken. Al de Wereelt ziet me al hier aan voor een Hottentot, ik verstaa hun Spraak, en zy verstaan myn Taal niet; en voor zo veel als ik weet wenschen zy my na den Duy**, op 't Moment dat ik denk dat ze my een Kompliment maaken. De Koks zyn 'er zo ermbarmlyk, dat ik Honger om te barsten, en de Wyn is 'er zo gezwavelt, dat ik Dorst ley om te stikken, doch hoe min ik 'er van drink, echter kan ik altyds met myn Adem een Nachtkaars aansteeken. In 't kort ik verroest by gebrek van Exercitee, ik sterf by Verzuym van een Handvol Tederheyt, en ik leef zo vrolyk als een gecondemneerde Turk 's nachts voor de Paalspeeting.

Maar ik zou me maklyk troosten over de Ongezelligheyt der Heeren, kon ik me maar herhaalen op de Buygzaamheyt der Juffers; doch die zyn wandelende Yskelders, en zo koel van Constitutie, dat nog de Wyn nog de Liefde die kan ontdooyen. De Liefde, lieve Schoonoog bezit een algemeene Taal, verstaanbaar van Aspunt tot Aspunt; de Liefde heeft een Beurs in alle de Gewesten des Werelds, alwaar de beyde Sexen haare en hunne waren tegens malkanderen komen verruylen; doch die lieve Ruylebuyt schynt alhier onbekent, of ten minsten een Contrabande Koopmanschap te weezen. Ik kan hun door Tekens doen begrypen wat ik wil Eeten of Drinken, doch met de Taal der Oogen, nog met de Handgreep der Vingers, kan ik aan de Juffers geen Denkbeelt van myn Behoeftens indrukken. Nog onlangs begluurde ik myn Hospitas Dochter, een Meyd zo blank als Zaan, en ik bekeek haar met dat quynent Air dat zo verstaanbaar is by de Parysche Sexe, en daar op verbeelde zy haar dat ik de Koorts kreeg, en zy zond flukx om een Barbier, die my met Duy**gewelt dreygde te laaten. Ik greep haar op een andere tyd by haar witte Poot, en een Glas Wyn in myn hand hebbende zey ik verstaanbaarlyk kromtongende, De Gezondheyt van uw Inklinatie, Saartje, en daar op knikte zy met haar blin-

Den echo des weerelds. Deel 2

(22)

kent Voorhoofd, en en sprak. Ik bedankje voor Vader en Moeder, en egter is dat Kind malsch, schoon, de Twintig gepasseert, en schynt opgelegt te zyn van de zelfde gevoegzaame Stoffe als onze Parysche Meysjes. De Reyzigers zeggen eenpaariglyk dat de Hottentotten geen Religie hebben, en ik zeg, dat de Noorder-Meysjes zo onverschillig staan te gaapen op een Pand der Minne, als een Lombardier onverschillig staat te grynzen op een Pand van een Daalder. Ik weet niet waar uyt dat die

Onverschilligheyt spruyt, doch dit heb ik ondervonden, dat 'er in die Natie resideert, Nu certain Usage de Pruderie, et une Vielle Tradition de Continence, qui passe de Mere en Filie comme une Espece de Religion.

Uw tegens Dank getrouwe Galant.

Franc Osier.

Een Missive over een Avontuur, voorgevallen in het Coffihuys der Bevalligheden, en overgebrieft aan den Krygs-Kommandant van het Eylant Marken.

Myn Heer,

Dewyl ik weet, datje alderhande nieuwe Krygs-Exercitien bemint, zal ik uw een nieuwe Oefening, uytgevonden en werkstellig gemaakt by een Man des Vreedes, overbrieven.

Een beruchte Tafelbeezem der superfyne Letterbekken, een Kaerel die glimd als een Stuk gegraasde Boter, viel door al zyn Gasten en Brassen in een Opkrimping van Zenuwen, en hy stont op het punt om 't hoofd voor uyt in den Koelbak der Onkuysheyt te storten, toen zyn goede Geest hem een Exercitie inspireerde, waar door hy dien Deystrik kwam te ontspringen. Hy had wel eer eens gehoort, gezien, of geleezen, Dat 'er Menschen waaren geweest, die zig moedernaakt in de Sneeuw omwentelden, om de brandende Wellust te contramineeren door derzelver

Dood-vyandin de Koude. Ook had hem zyn Barbier eenmaal onder het Scheeren

geleert, Dat de Hette moet overwonnen worden door yskoude Aphosematas, derhalve

vluchte hy in een brandent Acces

(23)

na een berucht Coffihuys, in welk Coffshuys de Meysjes wel gestelt zyn om haar Eerbaarheyt te bewaren, doch ook te zelver tyd uyt de Natuur geneygd zyn om de Heeren te verpligten. Hier Meysje lang me eens een Glas Mol, (riep hy tegens een lief Dier, dat zo rond van Tronie als een Katwyksche Vleet, en zeer na zo blank was als de Opperhuyd van een ongeschuurde Neger) en draag zorg om my dit Pand der Minne, dat ik in uw handen confieer, te restitueeren op de eerste Sommatie. Daar op vertrouwde hy een zeker Iets dat geen Naam Verdient aan die behulpzaame Kreeft, en dronk in dat onzeedig postuur staande, drie Glaazen Mol uyt, die dat zelve Effekt deeden op dien kuysschen Ja en Neen Broeder, dat een Smids Koeltrog doet op een gloeyent Hoefyzer. Zo dra als hy gevoelde dat de Buy was overgewaayt, beschonk hy het Meysje met een Koppel Schellingen Verkoeling-Geld, en verstoof ongemerkt doch niet ongezien by een tweede dienstbaare Coffischenkster.

Zo nu die Exercitie zo probatum is op alderhande Gesteltenissen, gelyk als zyn Tong proefvast is op allerley lekkere Gerechten, zal die Nymweegsche Wapenhandel niet voordeelig zyn aan de Religieuzen van Grootje des Verderfs, of aan de

Vestaalsche Nonnen van de Vrolyke Therese.

Uw Krygs Kommissaris.

Noli me Tangere.

Te Amsterdam, by H. en G. Bosch, zyn gedrukt alle de Gedichten van Jan Vos, 2 deelen, in Quarto; daar zyn 'er eenigen op Groot Papier Gedrukt, voor de Liefhebbers. By H. Bos, is ook te bekomen Rymgedachten over de voornaamste Stukken van het Lyden des Weerelds Heiland, Jezus Christus, door Jan Bent. Op heden word uytgegeven de t'Zamenspraak tussen Karel de tweede, en Hendrik den Achtste.

By den Drukker deezes zyn ook te bekomen by Inteekening, de Aanmerkenswaardigste, en Alomberoemde Zee- en Landreyzen der Portugeezen, Spanjaarden, Engelsen, en allerhande Natien, ondernomen tot Ontdekking van de Oost- en West Indien, verzameld door J.L. Gottfried, in 8 Deelen, in Folio. De Conditien zyn voor niet te bekomen. By den zelven wert uytgegeven, 1 Deel van de Zinnebeelden van H.K. Poot. Voor de zelven die by hem ingetekent hebben.

Den echo des weerelds. Deel 2

(24)

No. 3

Maandag, den 4. November 1726.

Militia est potior quid enim? Concurritur: horae Momento aut cita mors venit, aut victoria letae.

Horat. I. Serm.

HEt Nootlot van een verdiensting Man, en het goed Succes van een een deftig Boek, zyn beyde afhankelyk van de Fortuyn. Onze Eeuw heeft Boekverkoopers gezien, die zig hebben Verrykt door Vermaakelyke Avonturiers, op die zelve tyd dat 'er anderen aan de grond raakten door een cierlyke Uytgaave van het Oud en Nieuw Verbond;

en onderwyl dat den Tabakspapiere Boekdrukker van Jan van Gyzens Weevers

Merkuuren het eene Huys voor en het ander na overwon, in een doodelyke Onkunde,

wiert den Eygenaar van de Schoone Bal-

(25)

samina genootzaakt zig te gaan verschuylen in een duyster Steegje, met zyn

ongemeene Boekenkunde. En hoe komt dat by, Echo des Weerelds? Hoe dat by komt, Leezer, om dat een goed Boek doorgaans wort gecalculeert voor een Kleyn Getal verstandige Mannen, en een slegt Boek voor een groote Hoop onverstandige Weetnieten; zynde een goed Boek al te schraale Kost voor een groove Maag, gelyk als wy zien dat Lepelkost en Pannekoeken al te slap zyn voor de Struyksvogels Maagen der Munstersche Hannekesmaayers.

Die Wonderspreuk zal ik beweeren, zegt den Echo des Weerelds, door myn Leezers een Uyttreksel te geeven uyt de Historie van Timur-Bec, bekent onder den Naam van den grooten Tamerlan, Keyzer der Mogols en der Tartaaren; en dewyl

Overwinning die dien Vorst behaalde op Bajazeth taamelyk is bekent by veelen, als zynde een doorluchtig Tydmerk, ik zal daar mee een aanvang maaken.

*

Den grooten Timur-Bec, had zig neergeslaagen voor de Stad Ancora, als wanneer Bajazeth kwam aanmarcheeren, voorneemens, om op de Tartaarsche Armee aan te vallen van Achteren, en reeds was hy genadert tot op vier Mylen. Op die Tyding dee Timur de Belegering opbreeken, en de kampeerde aanstonds, doch hy trok op dien dag niet verder als de Loop van een Paard, en floeg zig toen neer, laatende de Rivier achter het Leger. Vervolgens groef men een Gragt om het Leger en men verschanste het met Schilden en met Pallissaden, Vuuren stookende den gantsche Nacht. Daar was een Kleyne Fonteyn aan de voet van den Berg op den Doortogt van het vyandlyk Leger, en alzo 'er geen ander Water te bekomen was als op die plaats, schikte Timur een Detachement Soldaaten daar na toe, met een Bevel om die Fonteyn te ruineeren, en derzelver Water te bederven door het in gooyen van alderhande Onreynigheden.

Den Nacht gekomen, zynde trat Timur in zyn Tent, om zig volgens Gewoonte te vernederen voor den Heere, en hem de Overwinning af te smeeken, in het volgende Gebed; O Heere, Schepper van het Heelal, (sprak hy) en myn byzonderen Weldoender, aan uw Genade alleen ben ik die Overwinningen die ik heb behaalt op myn Vyanden, en alle myne Ver-

* Historie de Timur-Bec, livre cinquiesme Chap. 47.

Den echo des weerelds. Deel 2

(26)

ôveringen, verschuldigt; want wat doch ben ik? is het 't Zamensteldzel van myn Ziel met myn Lighaam niet afhankelyk van uw Wil, en gevolglyk, Heere, keert dat Alles dat ghy doet voor my, weerom tot uw Glorie, en ghy zyt den Zegenpraaler en den Overwinnaar. Ik verwacht dan in deeze Geiegentheyt het Vervolg van uw Genade, nooit hebt ghy my die geweygert, waarom dan zou ik niet koopen?

Timur bragt den geheelen Nacht door in Gebeden, en liet des Morgens vroeg den Trommel roeren: hy beval dat een legelyk te paard zou steygen, en hy trok zyn Leger uyt de Beschanssingen om zig vaardig te maaken tot den Slag; toen stelde hy de Armee in Bataille; den linker Vleugel wiert gekommandeert door de Mirzas Charoc en Calit Sultan, hebbende tot hun Luytenant Generaal den Emir Soliman Chah. De Avantgarde van die linker Vleugel wiert toebetrouwt aan de Orders van den Mirza Sultan Hussein.

Den rechter Vleugel stelde Timur onder het bevel van den Mirza Miron Chah, hebbende tot zyn Luytenant den Emir Cheik Noureddyn; de Avantgarde van die rechter Vleugel wiert gegeeven aan Mirza Aboubecre, die tot Luytenant hadden Emir Gehan Chah.

Het Licghaam van den Stryd was 't zaamengestelt uyt een groot Getal der magtigste Heeren van Asien; aan de rechterhand waaren. Veertig Kolonels geposteert aan het Hoofd van hun Regimenten, en zo veel aan de linkerhand: al dien Hoop had tot hun Opperhoofd den Mirza Mehemmed Sultan, voor den welke men een lange Speer droeg, hebbende aan het Opperend een roode Paerdestaert, en onder die Staert een halve Maan; hy had tot zyn Luytenants Generaals de Mirzas Pir Mehemed, Omar, Cheik, Eskender, en andere Vorsten zyn Broeders, ondersteunt door de Emirs Chamseddin Abbas, Chamelic, Elias Coja, en meer andere Grooten. Timur

kommandeerde de Achterhoede bestaande uyt Veertig voltallige en welgewapende

Kompagnien, om zig daar van te bedienen in het te hulp komen van het Licghaam

des Legers, als wanneer de Noot zulks mogt komen te vereyschen. Hy posteerde in

het Front verscheyde Reyen Olifanten, zo zeer om den Vyand te verschrikken, als

om daar van een Zeegeteeken op te rechten van zyn Verôvering der Indien: die

Olifanten wierden opgepronkt met ryke Dekkleeders, en na ouder gewoonte gewapent

met Torens op den Rug, op die Torens wierden

(27)

Schutters, en Werpers van Konstvuuren geplaatst, om overal waar zy gongen of stonden Schrik en Wanorder te veroorzaaken.

Bajazet was niet min bezorgt om zyn Leger in Slagorde te stellen: den rechter Vleugel van zyn Armee stelde hy onder het Bevel van Pesir Laus Europeer, zyn Vrouws Broeder, met twintig Duyzent Ruyters alle Europeaansche Troepen, en van het hoofd tot aan de voeten bedekt met zwarte Wapens, zynde het hun gewoonte zig in den Oorlog in Staal en in Yzer te kleeden, zo dat men niet anders van hun Licghamen bloot zag als de Oogen; dat Kleed wiert onder aan den voet geslooten door een Slot, en ten zy dat dat Slot wiert ontslooten scheyde den helm nog het Kuras zig niet van hun Licghaamen.

De linker Vleugel was onder het Kommando van Musulman Chelebi een Zoon van Bajazet, zynde 't zamengestelt uyt Troepen van Natolien. Bajazet zelf voerde het Bevelover het Licghaam der Bataille, hebbende tot zyn Luytenants Generaals zyn drie Zoonen, Moussa, Aïsa, en Mustafa; den wyste van zyn vyf Zoonen, genaamd Mehemmed Chelebi, was aan het hoofd van de Achterhoede, en had tot zyn Luytenants Balfouh Pacha, Ali Pacha, Hasan Pacha, Mourad Pacha Aïdbee, en Pachadgic, benevens een groot Getal der stoutste Bevelhebbers.

Op die wyze avanceerde zig het Ottomannisch Heir in een goede Orde, en in een schoone Equipagie, vol vuurs om den Slag te beginnen en handgemeen te worden met de Tartaaren, die niet min belust waaren na het gevegt.

Ontrent ten tien Uuren 's Morgens posteerde zig het Voetvolk op de nabuurige Hoogtens, bedekt met hun Schilden. De Trommelslag van de Bataille wiert geslagen, en den groote Schreeuw Souroun uytgegilt, op het Geluyt van de groote Trompet Kerrenaï.

De twee Legers gerangeert in Bataille naaderden malkanderen, geresolveert te overwinnen of te sterven. Men sloeg de Trommels en de Tymbaalen, en Timur beval volgens den Raad van den Santon (een Veldpaap) Abdulla Ensari, om den Vyand te attacqueeren.

Den Mirza Aboubecre, aan het hoofd van de Avantgarde des rechter Vleugels begon den Stryd, door het schieten van Pylen

Den echo des weerelds. Deel 2

(28)

op den linker Vleugel van Musulman Chelebi, den oudsten Zoon van Bajazet: de Emirs Gehan Chah, en Cara Osma voerden wonderen uyt, en deeden die linker Vleugel buygen. Kirichtchi den dapperste van Bajazets Zoonen distingeerde zich door schoone Daaden; doch na dat hy de Kracht en de Onvertzaagd heyt der Tartaaren had beproeft, ondervond hy, dat het een onmoogelyke zaak was die te konnen wederstaan, en hy nam de vlugt met de onder zyn bevel staande Troepen. Den Sultan Hussein, die den Tartaarsche linker Vleugel kommandeerde, avanceerde dapperlyk met de Lans en met den Zabel, tegens des Vyands rechter Vleugel, onder dewelke hy geen geringe Slachting maakte. Den Mirza Mehemmed Sultan wierp zig op zyn Knien, om Timur te bidden, dat hy zig mogt begeeven in het Licghaam der Bataille, en die Monarch gewaar wordende, dat zyn linker Vleugel al te ver voor uyt was gevloogen, zond dien Mirza om die te ondersteunen; die stoof 'er op los, aan het hoofd van alle de Volontaires of verloore Kinders, die onder zyn bevel stonden, en rennende zo veel als de Paerden konnen loopen, viel hy in het midden van de Ottomannische Armee, verbrak de Geleeders en Reyen, en brogt die in een groote Wanorde. Aan den andere kant gaaven de Europeaanen die de Tartaaren

repousseerden, geen geringe Tekens van een uytneemende Dapperheyt, en van een onverwinnelyke Couragie; die twee Partyen vielen op malkanderen als twee Onweeren, doch ten laatsten bevogten de Tartaarsche Volontaires de Overwinning, door de Dood van den Prins Pesir Laus, die zy om hals brogten, gelyk als zy ook leefden met het meeste gedeelte van het Voetvolk des linker Vleugels, dat zy vertrapten met de Hoeven van hun Paerden. De Mirzas Pir Mehemmed, Omar Cheik, en Eskender, benevens eenige andere Emirs, verdreeven de Vyandelyke Infantery van de Hoogtens, waar op zig die had geposteert; en daar op beval Timur, ziende dat de Vyanden begonnen te wyken, aan de Mirzas en aan de groote Emirs, om met het gantsche Leger de Ottomannen op het lyf te vallen. Aanstonds stooven de

Bevelhebbers aan het hoofd van hun Troepen met de Zabel in de vuyst, en zo veel

(29)

als hun Paarden konden galoppeeren, 'er op los; en op dat ogenblik sprong de helft van het Ottomannisch Heir over de Kling, en de andere Helft zogt zyn Heyl in de Vlugt. Op die tyd dat den Mirza Mehemmed Sultan des Vyands rechter Vleugel verbrak, klommen ses Kompagnien van dien Mirza op een Heuvel, die eygentlyk hun Post was, waar op Bajazet hun kleynen hoop ziende, die attaqueerde aan het hoofd van zyn Corps de Bataille, en na dat hy ze verjaagt had van die post, stelde hy zig aldaar in hun plaats. Na dat zig de Tartaaren weder t' zamen vereenigt, en met verscheyde Regimenten versterkt hadden, zwenkten zy hun Troepen, met een voorneemen om het Licghaam van Bajazets Bataille te bestryden; doch na dat dien Ottomansche Keyzer zorgvuldiglyk de Gesteltenis zyns Legers op die hoogte geexamineert, en de Wanorde van zyn twee Vleugels, of liever hun gantsche Nederlaag, had overzien, bevong hem de Vrees, en op dat ogenblik dat hy een groote Meenigte Vlugtelingen, zo van de linker als van de rechter Vleugel verzamelde, kwam Timur met den Mirza Charoc op hem aanstooten. Den Mirza Mira Chah en de Emirs van den rechter Vleugel der Tartaaren, benevens Sultan Hussein en Soliman Chah, en de andere Troepen van de linker Vleugel kwamen ook aanvallen op Bajazet, en zy omcingelden zyn geheele Armee, gelyk als men op de Jagt de wilde Dieren inwikkelt in een Cirkel. Den Ottoman verdêdigde zig als een wakker Man, en als een ervaare Krygsman; hy bood hun het hoofd den gantsche dag lang, niet tegenstaan de den elendige staat waar toe hy was gebragt; en zo dra als den Nacht gekomen was daalde hy van die hoogte neerwaards in de vlakte, en hy koos de vlugt. De Tarters schooten een Hagelbuy van Pylen op hem los, en dooden een groote Meenigte van zyn Volk, maar hy ontsprong echter dien dans, onderwyl dat de Braafsten van zyn Vyanden hem met den Zabel in de vuyst vervolgden, en alles ter neer maakten wat zy konden achterhaalen, zynde de Zon in zyn sesde Graad van den Leeuw, en de hette zo onverdraaglyk, dat de meeste Vlugtelingen van Dorst kwamen versmagten, dewyl 'er geen Water te bekomen was op die plaatze daar zy halte hielden. Timur keerde weer na zyn

Den echo des weerelds. Deel 2

(30)

Legerplaats te rug, en hy dankte den Heere voor zyn Genade van dien Glorieryken Dag. De Mirzas en de Emirs vielen op hun knien voor dien grooten Vorst, om hem geluk te wenschen, en bestrooiden hem met Goud en met edele Gesteentens. Die Overwinning viel voor op een Vrydag, den negentiende van de

*

Zilcade, acht hondert en vier, dat overeenkomt met het jaar des Paerds.

Bajazet nu kon zo veel wegs niet spoeden of hy wiert achterhaalt by de Tartaarsche Braaven, die hem achtervolgden, en het was den grooten Sultan Mamhoud Can, die den Keyzer der Ottomannen gevangen nam, hy bond hem de handen als aan een Krygsgevangen, en hy schikte hem onder een goede Escorte na de voeten van den glorieryken Timur. Die Vorst zag hem in die staat ontrent die uur dat hy zyn rust docht te neemen, en zyn groote Ziel viel in de Erbarming door dat Gezigt, zyn Hart wiert getroffen door Medeleyden, en het Ongeluk van dien grooten Prins

bejammerende, geboot hy, dat men zyn handen zou ontbinden, en hem met Achting voor hem brengen. Zo dra als den Ottoman den toegang was verleent tot de

Audientie-saal, gong Timur hem aan de Opening van de Tent ontfangen met groote Plegtigheden; hy dee hem nevens zyn Zy zitten, en hy sprak hem aan met deeze Woorden.

Alhoewel dat de Uytkomsten des Weerelds niet geschieden als volgens den Wil des Heeren, dat Niemant die Uytkomsten kan bestieren na zyn Neyging, hoe machtig hy ook zy; echter kan men met Waarheid en met Rechtvaardigheid zeggen, dat ghy de eenigste Oorzaak zyt van dat Ongeluk waar in ghy zyt vervallen; dit zyn de Doornen waar van ghy den Boom hebt geplant; dis is de Web die ghy hebt geweeven, ghy hebt den voet willen steeken buiten de Grenspaalen, en ghy hebt myn gedwongen om na uw te komen, om uw op te zoeken, en om uw te straffen over uw verwaande Belêdigingen. Ik kon 'er niet toe besluyten, dewyl ik wist dat uw Krygstroepen gestadiglyk oorloogden tegens de Ongeloovigen. Ik heb alle de moogelyke Wegen der Zachtmoedigheyt ingeslaagen, en myn Voor-

* Dat is op den eersten July des Jaars 1412.

(31)

neemen was, indien ghy had willen luysteren na myn Raad, en de Vreede met my had willen onderhouden, om uw door de krachtige Middelen van Geld en van Krygsluyden te hulp te komen, om met zo veel te grooter Macht den Oorlog des Godsdiensts te onderhouden, en de Vyanden van Mahomet uyt te roeyen. Om uw Vriendschap te beproeven, heb ik uw gebêden de Vesting van Kemac te willen wedergeeven, en de Familie en het Volk van den Vorst Taharten wederom te zenden, zo wel als Cara Ysouf den Turcoman uyt uw Gebied te verjaagen, en aan myn Hof een Man van Vertrouwendheyt te zenden, om het Traktaat der Vreede te bevestigen tusschen ons; doch ghy hebt verwaandelyk geweygert om my die geringe Voldoening te geeven, en ghy zyt hartnekkig geweest tot zo lang, dat de Zaaken gekomen zyn tot dit Uyterste. De geheele Weerelt is bewust op wat wyze ghy myn Persoon en myn Krygsmacht zoud hebben behandelt, by aldien de Zaaken een anderen keer hadden genomen, en den Hemel uw met die Overwinning, die ik thans heb verkreegen, had willen zêgenen.

Niet tegenstaande dat alles, om den Heere voor zyn Genade van die goede Fortuyn te danken, zal ik uw nog uw Volk niet mishandelen, en ghy kond uw van die kant gerust stellen.

Waarschouwing.

Toekomende Maandag het Vervolg en de Andwoord van Bajazet, benevens de Beschryving van een berucht Doods Banket ter Eere van den Overleeden Mirza Mehemmed Sultan, en nog eenige byzondere Gevallen van den grooten Tamerlan.

Op Heden word Uygegeven, by H. Bosch, de Samenspraken, tussen Barthold Swarts, Uytvinder van het Buskruyt, en Laurens Koster, den Uytvinrder van de Drukkonst; en Kristoffel Kolumbus, den eersten Wegwyzer de Spaansche Indiën.

Den echo des weerelds. Deel 2

(32)

No. 4

Maandag, den 11. November 1726.

Dicti autem sunt a veteribus Heroes viri nobiles et illustres, qui mortales quum essent, rerum tamen a se gestarum magnitudine, quam proxime ad Deos immortales accesserunt, &c.

Lucianus, in 3. Dialog.

MEn zou schier zweeren, (zegt den Echo des Weerelds) dat zommige Schryvers hun

Leerjaaren hadden gestaan by een Takkebosmaaker. Een dikke Stok twee a drie aan

de Buytekant, een veelbeloovende Tytel, een inschikkelyke Voorreden, en innerlyk

niets als Puyn en Lompen. Ik verzeker myn Leezers dat het dus niet is gestelt met

de Historie van

(33)

den groote Tamerlan, waar van ik thans het Vervolg des Uyttreksels zal geeven aan de Liefhebbers van myn weekelyks Papier, zynde die Historie niet alleenlyk een Atlas van de wyduytgestrekte Luchtstreeken van het byster groot Ryk van Tartaryen, maar desgelykx een Schatboek van honderde zo Staatals Oorlogkundige Bedryven, van byzondere Gevallen, en van Zeedekundige Opmerkingen.

*

Het Vervolg van Tamerlan en Bajazet.

Bajazet vol van Schaamte en Leedweezen bekende zyn Schuld in deeze Termen. Ik heb waarlyk misdaan in den Raad van zo een groot Keyzer gelyk als ghy zyt niet op te volgen, ook heb ik die Straffe die ik verdien 'er voor gelêden: indien Uw Hoogheyt myn Misslag gelieve te vergeeven, kan ik hem zweeren, dat ik nog myn Kinders ooit onzen voet zullen zetten buyten de Gehoorzaamheyt van uw Beveelen. Timur dee hem een prachtige Vest omhangen, en verzekerde hem door goede Woorden, en door een Behandelïng een Keizer waardig. Bajazet de Edelmoedigheyt ziende, waar mee hem Timur behandelde, zo gaf hy hem te kennen, dat zyn Kinders Moussa en Mustafa met hem in het Gevegt waaren geweest, dat zyn Hart hong over dezelven, en dat hy verzogt dat zyn Hoogheyt wilde beveelen om die op te zoeken, en zo die in 't leeven mogten zyn, die te laaten komen in zyn Tegenwoordigheyt; dat zulkx hem zou verstrekken tot een Vermeerdering van Verpligting dewelke hy zou erkennen zo lange als hy adem haalde. Timur beval aan de Tavachis om aanstonds die twee Zoonen op te zoeken, doch zy konden Moussa maar alleen vinden, die zy brogten in Timurs Tegenwoordigheyt. Die Vorst beschonk hem desgelykx met een West en zond hem na zyn Vader, want hy had ook een koninglyk Pavillioen doen opslaan voor Bajazet na by zyn Tent, en Hazan Berlas, en Bayaziet Tchempaï hadden order om deszelfs Voorpoort te bewaaren, en aan dien Vorst alles daar hy om benoodigt was te geeven, zo wel

* Zie den Echo van de voorgaande Week. Nommer, 3.

Den echo des weerelds. Deel 2

(34)

als aan den Keizer zelve. Met die edelmoedige Beleefdheyt behandelde Timur den overwonnen Bajazet, zynde die Vorst daar in een Navolger van den groote Profeet Mahomet, die na de Verrôvering van Mecca den Hemel dankte voor die Overwinning, en zig met deeze Woorden tot de Ingezetenen van die vermaarde Plaats vervoegde;

Op wat wyze (sprak hy) gelooven nu de Inboorelingen dat ik hun zal behandelen?

en die beandwoorden hem met een Spreekwoord; Ghy zyt een edelmoedigen. Broeder, en een Zoon van een edelmoedigen Broeder, en wie edelmoedig is vergeeft wanneer hy het Vermogen heeft. Den Profeet repliceerde, Ik zeg uw het zelfde dat Josef zey tegens zyn Broeders die hem hadden mishandelt: Ik zal, sprak dien Profeet, geen Verwytingen doen, dat den Heere die barmhartig is, uw vergeeve.

Na dat den Winter voorby was, kwam Malek Issa den Vorst van Merdin aan het Hof van Timur met een Meenigte Geschenken, en hy brogt de Princes zyn Dochter mee, die belooft en ondertrouwt was aan Mirza Aboubecre. Ook lande Malek Azeddin aan het Hof met een Geschenk van schoone Paerden die in Genade wierden

aangenomen; en op die tyd liet Timur een Bevel uytgaan aan alle de hooge en laage

Bevelhebbers van het Koningryk van Hulacou Can, die hun verblyf hebben in de

Gedeeltens van Azerbiane en van Irac-Arabi, dat Ieder een van die Bevelhebbers een

van hun Bloedvrienden, of van hun Broeders, zig onthoudende tot Samarcande,

zouden overschikken, en op dat 'er niets aan de Uytvoering van dat Ontwerp mogt

komen te ontbreeken, beval hy aan verscheide Amptenaaren om hun te vervoegen

na die Plaatsen, en die aanstonds over te voeren. Zo dra als de Maand Ramadan

verscheenen was, dee hy het Doodmaal ter eere van den Prins Mehemmed Sultan

vervaardigen; voornaamlyk wierden de Armen onthaalt op dat Doodbanket, en de

Cherifs en de Leeraaren, ook kwamen 'er al de Imans van alle kanten naar afzakken,

en naamen hun Zitplaats op dat Feest volgens hun Rang en Waardigheden; den

geheelen Alkoran wiert 'er geleezen, en na dat Doodmaaltyd geeyndigt was, besloot

men die Plegtigheyt met de Gebeden voor de Rust van des Prinsen Ziel. Vervolgens

vertrok de Princes Canzadê na Sultania,

(35)

en vervoerde van daar de Kist van dien Vorst, die in de Tombe van den Profeet Caïdar was gezet, na Samarcande. Daar op liet Timur een vermaarde Jaght aanstellen in de Vlaktens van Actam; nooit beschouwde de Zon een heerlyker Jaght, de Honden waaren met Satyne Dekkleeden geborduurt met Goud omhangen; en de Luypaards op het jaagen afgericht hadden Halsbanden om van goude Ketens, bezet met edele Gesteentens. Men zag 'er een groot Getal lange Honden uyt Griekenland, zeer vermaart wegens hun Snelheyt, als mede veele andere zeldzaame en uytmuntende Haazewinden, maar inzonderheyt stont men verbaast te kyken op de groote Europeaansche Doggen, kloek en sterk van lyf en leden gelyk als de Afrikaansche Leeuwen, verschrikkelyk gelyk als Tygers opgehitst tot een Gevegt, en zo gezwind als de Pylen der Tarters.

Na drie dagen Jaagens wiert den Cirkel geslooten, en daar geschiede tot verscheyde reyzen toe een groote Slachting onder een oneyndig Getal wilde Dieren, als Leeuwen, en onder andere Soorten van Gazelles, van Vlaktens- en van Berggeyten, en Herten.

Na dat de Jaght geeyndigt was keerde Timur weder na het Leger, en aldaar verdeelde hy onder de Cherifs, onder de Leeraaren, en onder de Imans van Samarcande een ontelbaare meenigte van zeldzaame Geschenken en kostelyke Juweelen die hy had doen komen uyt het Koningryk van Natolien; onder anderen beschonk hy die Heeren met veele keurlyke Stoffen, met goude Sluyers, met raare Paerden, met Muylesels, met jonge Slavinnen en met Slaaven, en dat gedaan hebbende liet hy ze vertrekken, het welk zy deeden zyn Hoogheyt overstroomende met Bedankingen en met

Loftuytingen.

De Dood van Tamerlan vertaalt uyt het zelfde Boek.

Den Alkoran stelt, dat God de Weerelt schiep ter Liefde des Menschs, doch hy heeft den Mensch tot zyn dienst geschapen. Daar uyt kan men zien dat de Waardigheyt des Ziel van een eerlyk Man al te verheven is om eeuwiglyk te berusten in het Stoffelyk Licghaam, en dat een zo zuyvere en zo uytmuntende Geest geen rust kan vinden als in het Genot van het Gezig van

Den echo des weerelds. Deel 2

(36)

dien Werkmeester, die hem na zyn Evenbeeld geschapen, en met de Onsterflykheyt heeft beschonken.

Na de Kampagne van zeven jaaren in dewelke Timur zeer na geheel Asie had verovert, boog hy al zyn Heerszucht om de Rechtvaardigheyt te doen heersschen op de Weerelt, en niets gong hem meer ter harte als zig te doen onderrichten van de Gelegendheyt der byzondere Persoonen, en van derzelver Kwaalen te verligten.

Indien zy door Dwingelanden wierden onderdrukt, dan deed hy hun Recht erlangen, en als zy arm waaren, verrykte hy hun door zyn Weldaaden, en door dat Middel dee hy de Weerelt bloeyen, en vervrolykte de Harten der Volken. Om boete te doen, en om van den Hemel vergiffenis te verwerven van zyn voorgaande Overtreedingen, beraamde hy een toeleg na dat hy vyf Maanden had uytgerust, om de Afgodendienaars van China te gaan beoorlogen, en zig op weg begeeven hebbende met dat

Voorneemen, verbleef hy te Otar, ses en zeventig Mylen van Samarcande. Op den tiende van de Maand Schaban, zynde een Woensdag wiert Timur onvoorziens overvallen door een heete Koorts, en hy verbeelde zig dat die altoos verblyvende

*

Maagden, die gedestineert zyn tot de Vermaaken der Mahometaanen in het Paradys, hem inluysterden, Dat hy boete moest doen om te verschynen voor den Heere, en op dat ogenblik gevoelde hy een oprecht Berouw en Leedweezen over zyn Misdaaden, en hy beloofde den Heere, daar voor Voldoening te geeven door goede Werken. Zyn Kwaal vermeerderde van moment tot ogenblik, en verzwakte zodanig deszelfs Krachten, dat hy nog Rust nog Gedult meer over hielt; de Droefheyt besloeg de Ziel van alle de Hovelingen, en straalde meer door na maate dat de Ziekte vermeerderde;

en helaes! toen kon hem nog het Keyzerryk, en toen konden hem nog de Heirlegers, nog de Rykdommen, nog de Schatten, nog de Kroon nog den Troon niet langer te stade komen.

Alhoewel nu den ervaarendste Geneesheer des Weerelds, de wydvermaarde Moulana Tebrizi die den Keyzer alom vergezelschapte, al zyn Konst en alle de uytgeleezendste Geneesmidde-

* Houris genaamt by de Mahometaanen.

(37)

len in 't werk stelde, echter wiert die Kwaal hêviger van dag tot dag, ook sloegen 'er nog nieuwe gevaarlyke Ziektens toe, zo dat de Geneezing van de eene het Kwaad van de andere Ongesteldheyt vermeerderde. De Hulpmiddelen zyn onnoodig als het Nootlot het Doodvonnis uytspreekt; daar was geen Hoop meer overig voor de Gezondheyt des Keyzers; en de Geneesheeren verklaarden, dat zy geen Artzeny kruyden ken den tegens het laatste Lot. Doch schoon dat zyn Licghaam verzwakte door de Ziekte, zyn Geest bleef echter in een volle kracht, en hy liet niet na zig te doen onderrechten van den staat van zyn Soldaaten, en van de Gesteltenis des Legers, in het hevigste van zyn Smarten. Eyndelyk zag dien Vorst door de Doordringendheyt zyns Oordeels, dat de Kwaal de Geneesmiddelen vertrotste, des besloot hy moediglyk te sterven, hy liet de Keyzerinnen en de voornaamste Emirs in zyn Tegenwoordigheyt komen, maakte zyn laatste Wil, en verklaarde zyn jongste Meening in deeze Termen.

Ik gevoel zekerlyk dat myn Ziel het Licghaam wil verlaaten, en dat den Troon des Heeren myn Toevlugt is, die na zyn Wil het Leeven geeft en neemt, derhalve bid ik uw allen niet te gillen nog te schreyen over myn aanstaande Dood, dewyl de Traanen nog de Zuchten niet baaten in deeze Gelegendheyt; want wie doch heeft ooit de minste Tegenstand konnen bieden aan het laatste Lot? In stê dan van uw Tabbaerden te scheuren, van herwaards en der waards te loopen als raazende Menschen, zo bid den Heere om Barmhartigheyt, en zegt,

*

Groot is den Heere, en leest het

eerste Kapittel van den Alkoran, om Vreugde te geeven aan myn Ziele. Dewyl den Heere my die Genade heeft gedaan van zulke billyke Wetten te geeven aan de Aarde, dat niemant der Grooten iets durft onderneemen tegens zyn Evennaasten in de

Koningryken van Iran of van Touran, en dat de Vermoogenden de Armen niet durven onderdrukken, daarom hoop ik dat dien zelven Heere my myn Zonden of nog zo meenigvuldig zal vergeeven, want ik getroost me dat ik nooit heb toegestaan dat den Machtige den Zwakken heeft beledigt, geduurende myn Regeering. Alhoewel ik weet dat 'er geen Bestendigheyt is op de Weerelt, en dat ze my niet getrouw geweest zynde, uw luyden niet beter zal behandelen,

* Allah Ecber.

† Fariha.

Den echo des weerelds. Deel 2

(38)

echter raade ik uw die zelve Weerelt niet te begeeven, dewyl zulkx een Wanorde zou veroorzaaken onder de Menschen, en de Veyligheyt der gemeene Wegen zou doen ophouden, en gevolglyk de Rust der Volken, zynde het zeker dat men daar over in den Dag des laatste Oordeels van die geenen zal rekenschap vorderen, aan dewelke dien Last is toevertrouwt geweest.

En thans verklaar ik, en ik wil, dat myn Zoon Pir Mehemmed Gianghir myn algemeenen Erfgenaam, en den wettigen. Opvolger myns Keyzerrykx zal zyn, en zal verblyven. Hy zal den Troon van Samarkande bezitten met alle deszelfs Oppermacht en Afhankelykheyt, en alle zyn zorg stellen in het bestieren van het Priesterschap en van het Keyzerryk, in het verzorgen van de Nootwendigheden des Legers, en in de Rust der Bewoonders van de Steden, en van de Onderdaanen onzes Rykx. Ik beveel uw allen van hem te gehoorzaamen, en te dienen, van uw Leevens op te offeren tot handhaaving van zyn Macht, op dat de Weerelt niet kome te vervallen in een Wanorde, en op dat mynen Arbeyd van zo veel jaaren niet mag verlooren gaan. Indien ghy uw vereenigt houd, zal zig niemant tegens uw kanten, of het alderminste belet durven doen aan de Uytvoering van myn laatste Wil.

Nu heb ik geen nader begeerte als om nog eenmaal myn Zoon Charoc te moogen zien, ik zou hem nog wel eens willen zien, doch dat is onmogelyk, den Heere heeft het zo niet beslooten.

Zo dra als de Dames en de Prinssen, die de Voorkamer besloegen om op den Staat des Keizers te letten, die Woorden hoorden, wierden zy ongeduldig, en vielen in een Vreeze en in een uyterste Onsteltenis, zy begonnen te schreyen, waar op Timur zig wende na de Prinssen zyn Zoonen, en hun aldus voor het laatst vermaande.

Gedenk aan dat alles dat ik uw heb voorgehouden aangaande de Rust der Volken,

zyt standvastig en moedig, houd den Zabel in de vuyst met dapperheyt, op dat ghy

gelyk als ik heb gedaan lang en gelukkig moogt heersschen. Ik heb de Landen van

Iran en van Touran van derzelver Vyanden en Verstoorders der algemeene Rust

gezuyvert, en ik heb die herstelt in een bloeyende staat door de Gerechtigheyt en

door de Weldaaden; indien ghy uw stiptelyk houd by myn laatste Wil, en indien ghy

de Gerechtigheyt en de Weldaaden tot een Richtsnoer neemt van uw Bedryven, zal

het Keyzerryk en de Kroon een lange tyd verblyven in uwe handen;

(39)

doch indien ghy de Oneenigheyt voet geeft, zal de Uytkomst kwaad zyn, de Vyanden zullen Oorloogen en Oproeren verwekken, ghy zult ze met moeite onderbrengen, en daar zullen Nadeelen, uyt spruyten, onherstelbaar voor den Staat en voor de

G**sdienst.

De Kwaal verdubbelde na dat Vertoog, en een zeer groote Hik bevong den Keyzer, en alhoewel veel Imans en Gebedendoenders buyten de Deur van de Slaapkamer den Alkoran van het begin tot aan het eynde laazen, echter beval Timur dat men den Leeraar Moullana zou doen binnen komen, die hy verzogt om zonder ophouden het Woord des Heeren te leezen aan het Hoofdenend van zyn Pavilloen, en liet hem dikmaals de Beleydenis des Geloofs van de Eenigheyt G**s herhaalen. Den Nacht tusschen het Gebed des Avonds en des Nachts gekomen zynde, sprak hy dikmaals deeze Woorden,

*

Daar is geen ander G**d als den Heere, volgens de Belofte van Mahomet, die verzekert dat die geen die die Woorden uytspreekt zal ingaan in het Paradys. Die groote Vorst gaf zyn Ziel over in de handen van den Engel Esrafiel, die hy aanriep met deeze woorden. O ziele die hoopt, keer weder tot uwen Heere.

Wy zyn des Heeren, en wy keeren weder tot hem.

Een zeker Schryver die Timurs Vriend niet is geweest, zegt in die zelve Historie, dat die Keyzer geduurende zyn Verblyf tot Alep verscheyde Leeraaren op ontbood, om die te verstrikken door Vraagen, en om dan daar uyt Voorwendsels te trekken om ze te doen sterven. Timur zey eenmaal tegens Ahmed Ben Arab; Onderdaagsch is 'er een van ons Volk door een van uw Volk gedood, wie van die bey den zyn Martelaars? Die Leeraar andwoorde; Die zelve Vraag wiert eertyds voorgestelt aan Mahomet door een Arabische Boer, en ik zal uw zyn Andwoord herhaalen. Apostel des Heeren, (sprak den Boer) de Zommigen stryden door Schaamte, een tweede Soort vegt door Dapperheyt, en Anderen oorloogen uyt een Yver voor de G**sdienst, wie nu is den Martelaar? Die geen alleen is een Martelaar (repliceerde den Keizer) die stryd voor de G**sdienst, voor de Eere, en voor het Voordeel van het Woord des Heeren.

Een heerlyke Zinspreuk, die alle Vorsten beley den!

Op Heden word Uygegeven, by H. Bosch, de Samenspraken, tussen Barthold Swarts. Uytvinder van het Buskruyt, en Laurens Koster, den Uytvinrder van de Drukkonst; en Kristoffel Kolumbus, den eersten Wegwyzer der Spaansche Indiën.

* Laïlahilallah.

Den echo des weerelds. Deel 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ende doe quam daer na achilles oec mit seuen dusent ridderen Ende daer na quam doe coninc santiphus mit iij dusent ridderen Ende aldaer nae quam coninc agamenon mit ontallike

Veel Juffers gaan naar het bad der boetveerdigheid, doch men vind 'er maar weinige, dewelke, daar in, haar lelieblank ligchaam willen wassen; (sprak hy) en schoon het Nylwater

De toehoorders weten dat zij niet meer te doen hebben met een << normale >> vorm van communicatie door middel van taal, maar dat zij in het lied geconfronteerd worden

BInnen Londen onthout sig dees tijt een PROPHEET, seydt sijn afkomste te zijn uyt Engelandt; Hy en weet van geen Ouders te seggen; Heeft noyt Moeders Borsten gesogen, sijn geslacht

Na zijn zware ziekte in 1621, legde Vondel zich weder met grooten ijver op de dichtkunst toe, zoo schrijft Brandt, en met zulk een gelukkig gevolg, ‘dat hy zich zelven in 't kort,

Geteisterd door een' nachtörkaan, Smacht mijn verlangen naar den

Men bracht de schoone slaapster, op bevel van de goede Fee, die ook dadelijk op het vernemen der treurige tijding toegesneld was, naar hare kamer, legde haar op een zijden bed in

Nu ging de prins het slot binnen en kwam in de groote zaal: op den troon sliepen de koning en de koningin, en ook de geheele hofhouding zat, lag of stond te slapen. De prins ging