bron
Jacob Campo Weyerman, Den echo des weerelds. Deel 2. Hendrik Bosch, Amsterdam 1727
Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/weye002echo02_01/colofon.php
Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd
zijn.
Aan de borger overhêden Van de Stad Abdera.
A CHTBAARE H EEREN .
IK heb drie minuyten tusschen het Ja en het Neen gehangen, gelyk als de yzere Doodkist van den Bedrieger Mahomet hangt tusschen het zeylsteene verwulft, en tusschen de marmere vloer, of ik deeze Blaaden zou opdraagen aan uwe
Achtbaarheden, dan of ik die zou dediceeren aan de viervoetige Inboorelingen van
*
Schaarbeek, die al ommers zo befaamt zyn door hunne uitgestrekte Ooren, als veele uwer Inboorelingen berucht zyn door hunne langetakte Hoorns, toen de balans der Overweeging natuurlyk overhelde na uwe Achtbaarheden.
Ik ben byzonderlyk geinklineert geworden, door een tweevoudige beweegreden, om deeze Blaaden te dediceeren aan uwe Achtbaarhêden; voor eerst, dewyl de Ervaarendheyt my heeft overtuygt dat uwe Achtbaarheden nooit leezen, en zelden denken, gevolglyk zullen myne Schriften la peine forte & dure van
* Een Dorp buyten Brussel, befaamt door deszelfs stoeteryen van Esels.
een gestreng Geloofsonderzoek niet behoeven te ondergaan, onder uwe altoos openstaande Achtbaarhedens handen. En ten tweede, zullen onderscheyde uwer Achtbaarhêden die byzondere Gevallen, in myne Jaarboeken aangehaalt, als
onbetwistelyke Waarhêden konnen verdêdigen, onder deeze mids, indien zich iemant gelieve aan te bieden, om die gratis voor te leezen aan Uwe onbegrypelyke
Achtbaarhêden, die, gelyk wy reeds hebben aangeraakt, Nooit leezen, en zelden denken.
Onder die voornaamste Byzonderhêden tellen wy het wonderlyk geval, gedoopt de Vrouwelyke Krygslist, zynde een ongeblanket Vertoog over een oud, loos, boos en geldeloos Wyf, dat de Raadhuys Gyzeling ontsnapte in een Wintersleedje, geduurende een felle vorst, en daarom by ons, die schilderachtige denkbeelden bezitten, getytelt het Winterstukje van Borago.
Noch vervatten myne Jaarboeken het wonderlyk Leevensbedryf van Jonker Krullip, die wel een Madame Bouch** in kompagnie kamerde, met den onvertzaagden manhaften Rechter met den zwaarde, by het Gemeen genaamt den Scherprechter;
welke Jonker Krullip naderhant een groot houte Paard beklom, en Roomtaartjes at, tot een bewys; Dat de opgeschoote Jongens vroeg ofte laat na de Lepelkost rekhalzen, en voor ofte na moeten mallen.
Ook geloof ik, met zeer veel schyn van waarheyt, dat ik myn gedachten heb laaten gaan over den Griffioenist Maagwater, die zo moedig zynde op zyn Eselsspeer, als den dollen Roelant trots was op zyn zwaard
Den echo des weerelds. Deel 2
Durendal, echter ten lange laatsten in het hartje van een Dommekrachts loop struykelde over een leelyk Mandje vol Timmermans krullen, en een zeker Katje op zyn Bed tilde, dat meenig eerlyk Man niet zou willen zien zitten in zyne Dakvensters.
Daar by heb ik meer dan eens gedacht aan een podagreuzen Wondarts, die in den beginne de Stads Kosterin uyt haare Dochter, en naderhant een Grieks Generaal uyt zyn tegenmodisch zilver Servies vryde. Die Kaerel kon zyn duym zo vlak achterover leggen, als Madame sans Conseil eertyds achterover buytelde voor de Strykstok eens langgeschenkelde Dansmeesters; en daar by wist hy dien Krygsoversten Misbedryven aan te brengen, die nooit waaren gedacht, en Woorden over te brieven, die nimmer waaren gesprooken.
Ook heb ik in myne Jaarschriften gedachtig geweest aan den Geneesheer
Noormontaan, een Praktizyn die het onderscheyt noch niet eens weet tusschen een Klissen wortel en tusschen Wilde porcelyn, en die echter alommers zo veele Lyders slacht, als zyne Medegeneesheeren. Doch thans betuyg ik daar over myn leedweezen, dewyl die waggelende Gans genoegzaam al zyn Gedult heeft verspilt, eerst op een boosaardig Wyf, en naderhant op het verhaast sterflot van alle zyne Patienten, die, zo lang niet willende wachten na de geneezing van die groote Geneesvrouw de Natuur, hun Dood onderschepten door het inneemen van zyne Ordonnantien.
Daarenboven staat my, doch niet al te duydelyk, voor, dat ik den Stadsvryer Snel
in 't zand heb bereykt
met de punt van myn Orakelpen, en dat dewyl hy alzo ervaaren is in de kennis van de stilstaande beekjes, en in de wetenschap der gevaarlyke Moergronden, als den grooten Pomponius Mela ervaaren was in zyn uytgestrekte Weereldkunde. Het is wel waar dat hy Vorsten kan vleyen, en boersse Meysjes kan vreyen; Doch bestaat daar in de Regeerkunde? vraagt Democritus Abderites.
En zo het ongemerkt is geschiet, dat ik eenmaal zey; Dat Madame Meugveel liever een jongen Kapellaan zag met een dubbelde kin, als een oud Officier met een halven arm, dan verzoek ik dat het mag ongemerkt doorgaan.
Maar boven al is myn demoedig Request, achtbaare Byldraagers myner
Landgenooten, van het Karakter te willen verdêdigen ten mynen voordeele, dat ik zo natuurlyk heb gekonterfyt na den Advokaat Cycnus, alzo berucht door zyn lekkere Tong, als door een volstrekte Wanbetaaling. Ik geloof dat ik ergens heb gezegt, ten minsten dat ik voorneemens was van te zeggen; Dat die gryze Wintervosch leefde by het verderf zyner Tydgenooten, gelyk als Jan Bart leefde by den ondergang zyner Landgenooten; en dat hy altoos gewoon was ter plaatze daar hy kwam eenig ongeluk te veroorzaaken, gelyk als de Ketellappers befaamt zyn van doorgaans regen en onweer met zich te brengen. Ik voeg 'er by tot een toemaatje; Dat hy een verderflyk Ondier is, opgevoed in de verdurvendheyt der Wetten, gekoestert in Oneenigheyt en in Twist, en dat hy nooit zyn mond heeft geopent, 't zedert zyn indiskreete
Manbaarheyt tot aan zyn vaalen
Den echo des weerelds. Deel 2
Ouderdom, dan om den Text een verkeerde draai te geeven, of om zyner Gebuuren spys en drank te verslinden. Het heugtme dat 'er eenmaal een Grieksche Schoolmeester by hem kwam adviseeren, op een tyd dat ik by hem eenige Konststukjes in een Zykamer beschouwde, welke Schooltieran zo dra zyne belangens niet had geuyt, of den looze Cycnus knikte met het hooft, stak de pen onder de muts, en gilde als een Orakelpaap van den Wyngod; Sakrem**t, Kaerel, uw zaak staat heerlyk, en 't proces is gewonnen! Doch na dat hy des Schoolmeestersbeurs zo droog had uytgepompt als de zandzee van het woest Arabie, raade hy hem van zich te verzoenen, van met zyn Party een Kruyk groen Huysbrouwersbier te drinken, de handen in malkander te slaan, en vrienden te zyn en te blyven.
Doch vooral, achtbaare Abderietsche Borgerplaagers, verdeedig het Karakter dat ik streep voor streep heb gemodelt na een
*Kurassous Advokaat, befaamt by den naam van Borrache, die de Kostuymen van Abdera zo heftiglyk quoteert, als of hy daar ontrent in een Externest was gewonnen en gebooren. Hy heeft dikmaals een Hapschaer op zy, zynde dat Gespuys zo noodig aan dien Advokaat, als een Vroedvrouw aan een Koppelaares, als een Zoetekoekskraam aan een
Brandewynschenker, en als een gebaart Geneesheer hoognoodig is aan een jong Apotheeker. Hy is noch grooter Vervolger der uytgeteerde Abderieten, als wel eer den Keyzer Decius een Vervolger was van de aloude Krist**n; doch met dit onderscheyt, Decius betaalde zyn Schulden, daar die van Borrache dagelyks
* In het Grieks staat Curacao.
meer en meerder groenen gelyk als de straaten en de gemeene wandelwêgen binnen de Stadswallen van Abdera.
Vaar wel, Achtbaarhêden om te lacghen, en zyt verzekert dat of schoon een dood Wysgeer uw deeze Opdragt schryft, 'er echter veele leevende Waarheden onder schuylen. Wy verhoopen dat wy uw Roede zyn ontwassen, door ons overlyden; ook is het een bekende Grondregel in rechten, dat de Dood een eynde maakt van alle Processen, en dat wanneer een Man gelyk als ik de groote schuld heeft betaalt aan de Natuur, de overige schulden insgelyks zyn vereffent, en in die grondbeginsels zal ik de eer hebben om my te noemen,
A CHTBAARE H EEREN ,
Uwe Achtbaarhêdens onvervalschten Waarzegger,
DEMOCRITUS ABDERITES.
Den 13. October 1727. gedateert uyt de Eliseesche Velden.
Den echo des weerelds. Deel 2
No. 1
Maandag, den 21. October, 1726.
Las d'esperer & de me plaindre Des Muses, des Grands, & du Sort, C'est ici que j'attends la Mort, Sans la desirer ni la craindre.
F. Mainard.
MArseille, wel eer een deftig en welstiert Gemeene Best, strafte gestrengelyk de Zelfsmoordenaaren. Echter bewaarde die Republiek in de Kanselerey het vergiftig Scheerlinkkruyd of de Dullekervel, als een souvereyn Hulpmiddel voor alderhande Kwaalen, mids dat men het kwam te gebruyken met des Overheyds Toestemming.
Als wanneer dat een Burger afgemat door een langwylige Ziekte, of niet al te veel
begonstigt door de Lukgodin, een Weerzin opvatte tegens het Leeven, dan vervoegde
hy zig aan de Overhe-
den, en hy verzogt ootmoediglyk om zyn Rampen te moogen eyndigen. Wanneer nu de Overheyt oordeelde dat het Request van den Suppliant ontfankelyk was, gaf men hem dien Slaapdrank van Sokrates, waar op hy dan order stelde op zyn huysselyke Zaaken, en dat verricht hebbende nam hy dat Hapje in, en hy ontsprong door die zachte Sluymerkoorts alle zyn Ongelukken en Wederwaardigheden.
Op die wyze ontspring ik met myn eygen Toestemming in een vergenoegde Eenzaamheyt de doodelyke Onrust der groote Steden, (zegt de Echo des Weerelds) en ik bevind meer en meer, dat een Steelsgewys Leeven al ommers zo delikaat is als oen Steelsgewyze Liefde.
Nu met de lieve Slaap, dan wederom met Wyn, Met Fillis, Amaril, en diergelyke Valken,
Poog ik des Weerelds Zorg en Onrust te verschalken;
Die zulkx bevat behoeft geen Pypkruyds loom Venyn.
Wat my aangaat, ik geloof dat het vermaakelykst gedeelte des Leevens bestaat in te leeven in Incognito. Ha wat heerlyk Voorrecht ist vry te zyn van alle Krakkeelen, van Anderen te benyden of van elk benyd te worden, van het ontfangen of van het betaalen van allerhande Ceremonien. Dat is in myn Zin een aangenaam Tydverdryf, voor een paar goede Vrienden te gaan wandelen op en neer in plaatsen alwaar zy onbekent zyn en niemant kennen. Dus was het gelegen met Eneas en met zyn Boezemvriend Achates, toen zy onzichtbaar gongen spansseeren langs de Velden en de Straaten van Karthago,
*Venus zelve.
Bedekt hem met een Nevel,
In 't midden van den Drang der Menschen, en 't is vreemt, Daar is geen Een die hem gewaar wort of verneemt.
Ik weet wel dat een Iegelyk dat Gevoelen niet omhelst, want ik ken 'er onder veel anderen een aan de Vecht, die zelfs een Ceel van zyn Weekelyksche Visites in zyn Zak draagt, en als wanneer hy hier of daar wort verzogt, (doch dat valt zelden voor zynde hy doorgaans den Man die zig zelve nood) dan bestudeert hy die Ceel aandachtiglyk, en na dat hy binnens monds de Naa-
* In het eerste Boek van Eneas.
Den echo des weerelds. Deel 2
men dier Heeren die hy in Schilderey moet bezoeken heeft uytgebromt, doet hy de Uytspraak, Ik zal komen, of ik zal niet komen. Ha wat een verwaande en lastige Dwaasheyt!
De Beleydenis van Demosthenes is al ommers zo belacghlyk, die opentlyk verklaarde, Dat hy beter voldaan was over een Metselaars Wyf, die hem met de voorste Vinger nawees, en zey, Dat is Demosthenes, als over de algemeene
Toejuycghingen des Volkx. Myn Landsman den Abderiet Demokritus was een ander slag van een Man, die zyn roem stelde dat hem geen een Mensch kon toen hy binnen Athene trat. Den befaamde Epikuur leefde aldaar mee niet op zyn Jan Laws, want die verburg zig in een Tuyn die naderhant zo berucht wiert door zyn Verblyf, als het Loo van Willem de derde, of het Huys te Voorst van den Graaf van Albemarle, en hy beroemde zig van zo veel Jaaren gewoont te hebben in de snapachtigste Stad des Weerelds, niet alleenlyk onberoemt, maar genoegzaam onbekent. Indien wy ons inlaaten in een groote Ommegang met Menschen, dan zetten wy onze Toegangen Wagenwyd open voor de Bespringers van onze Uuren; dan stellen wy ons Leeven bloot aan de dagelyksche Koortsen van yskoude Ongerymdheden, die een wys Man doen grillen als hy 'er maar aan komt te gedenken.
Maar eylieve, Heeren Schryvers, waar in verschuylt zig doch die Eer van
nageweezen te worden met de Vingers? Ik beken dat ik niet verlicht genoeg ben om die Zonnestraalen van Glorie te konnen zien; doch ik kan wel zien, dat een
Hoogduytsch Kwakzalver meer Bekykers heeft als den ervaarendste Geneesheer, en
dat men Meester Hans den Rechter met den Zwaarde met grooter Aandacht begluurt
als de Hoofdschoutens der groot; Steden. Yder Schepsel dat maar eenigsins ongemeen
is verkrygt die Eer, of door de Natuur of door de Konst. Hoe dikmaals plagt men te
zeggen van die twee vermaarde Paerden, dat is Bucephalus en dat is Incitatus, wanneer
zy steygerende langs de Straaten stapten, ja dikwylder, als dat is Alexander en dat is
Domitianus; en wat den Laatsten belangt, ik oordeel dat Incitatus een eerlyker Dier
geweest is als zyn Meester, en dat het Paerd meer het Consulschap, als hy het
Keyzerryk verdiende. Ik be-
min en ik pryze een goede Naam, dewyl een goede Naam een Schaduwe des Deugds is, niet dat hy eenig goed doet aan het Licghaam dat hy vergezelschapt, maar het is een krachtdaadige Schaduw, die gelyk als die van Sint Peter de Kwaalen van anderen geneest. De alderbeste Soort van Roem is ongetwyffelt dat Soort dat van de
Vroomheyt weeromstuyt, gelyk als den Roem van Kato en van Aristides, doch die Roem was hun beyden schadelyk, en is zeer zelden voor Iemant profytelyk by zyn Leeven. Wat Wonderwerk die goede Naam hier namaals zal uytvoeren, kan ik niet wel zeggen, ik ben enkelyk een Liefhebber van de Inbeeldelyke en niet van de gissende Wysbegeerte, en geen Mensch die die proef onderstond is zo vriendelyk geweest om weerom te keeren en ons dat te vertellen.
Zo dat Alles wel gewikt en gewoogen, ik onderstel, dat een Persoon van een maatig Verstand en van een maatige Fortuyn, die zig vergenoegt met de Verkeering van twee a drie aangenaame Vrienden, die niet veel Omslag heeft, die by de weynige Nabuuren die hem kennen, wel gezien, en waarlyk onbesprooken is by Yder een, veel stilder uyt de Weerelt sluypt, als hy 'er in buytelde. Die onschuldige Bedrieger des Weerelds, gelyk als Horatius hem doopt, die stomme Persoonagie op het Schouwburg des Weerelds, is vry gelukzaliger geweest in het speelen van zyn Rol dan die groote Tonneelspeelders, die het Theater met zo veel Praal, Geraas, Bloed, en Wonden hebben vervult, ja hy stapt 'er zelfs maklyker uyt als die roekelooze Waaghalzen, wiens Eynde doorgaans den Last draagt van hun voorgaande gevaarlyke Staatkundige Sprongen.
Dat die 't behaagt en lust verwaandlyk sta te pronken, Op 't slibb'rig Toppunt van Fortuyns verheven Rad,
Die gulde Tinne, ryk, maar glad, Die hem doet duyz'len als beschonken,
En zo lang schud tot hy gants zwymelachtig wort,
En eensklaps 't hoofd voor uyt in stukken neerwaards stort.
Ey wilt me, O dierb're Goon! niet hooger opwaards sleuren, Ey gun dat my geen Val op de Aarde mag gebeuren;
Voor al,
Den echo des weerelds. Deel 2
Laat ik ver af zyn van der Grooten Nederval.
Laat me in de Bouten van de zachte Rust verblyden, Die Medemaat der Duysternis;
En laat me doch stilzwygent glyden Tot daar geen Tyd meer is.
Ik wil en zal als een vergeeten Burger reyzen.
Doch die vergulde Tor, die 't Nootlot met afgreyzen Beschouwt, en als een Lucifer,
Blinkt van naby, en ver,
Die weet, wanneer de Dood hem aangrypt in de Lenden, Niet eens wie dat hy was, nog waar hy zal belenden.
Ha wat een merkelyk Onderscheyd is 'er tusschen het Buytenleeven, en het
Steedeleeven! Op het Land zien we de byster groote en adelyke Bedryven der Natuur;
in de Steden zit men te zuchten onder de erbarmlyke Vonden der Staatkunde. Een Veld-Filosoof vermeyd zig in de Glans en in de opene Wegen der hemelsche Goedheyt; en een Stedeling grobbelt in de duystere en in de verwarde Doolhoven van 's Menschen Kwaadaardigheyt. De Landlucht vergast onze Zinnen op de zuyvere en op de natuurlyke Smaak van hun Voorwerpen; en in de Steden is alles vervalscht en voor het grootste deel overstelpt met hun tegenstry-digheden. Het Landvermaak heeft al het Air van een stille, zeedige, en met de Blos van Zuyverheyt praalende Harderinne; en het Stadsplaisier heeft al de Mynen van een onbeschaamde,
ongestaadige, en geblankette Koordedanster. In het Groen speelen we onder de Roos, in een kost- en schadelooze Overvloed; en in een bemuurde Plaats zit men te feesteeren onder een aan een zyde Draad hangent Zwaerd, in een schuldige en kostelyke Wellust.
Doch dit Veld is al te uytgestrekt voor een Blad Papier, (zegt den Echo des
Weerelds) des zal hy 'er wat Eyeren in slaan, als die wel gewoon is het van Eyeren
te maaken, en hy zal dit Vertoog besluiten met de Fabel van de Landmuys, zynde
die Fabel een Uytbreyding over het sesde Schimpdicht van Horatius, het tweede
Boek.
De landmuys.
Wel eer logeerde 'er aan de voet van een oude Abeelboom een wakkere Landmuys, die op haar beurt een deftig traktant was, ofschoon hy op andere gelegendheden zeer naauw op het Hoen paste, en niet veel Hooi over den balk haalde. Die Veldmuys onthaalde eens een net opgepotste Steemuys, (diergelyke Onthaalen heeft den Echo wel eer gezien tusschen de Vlaamsche Veldmuyzen en de gegaloneerde
Officiermuyzen) welke Muys op een dartele wyze spansscerende van de rechte weg verdwaalde, en met een eenvoudige Beleefdheyt by de voornoemde Veldmuys gerecipieert en geregaleert wiert a la Campagnarde.
Die vroome Muys bragt alles voor den dag, Tot Pracht en Wellust van 't Gelag;
En om de lekk're Tong eens Steemuys te vermaaken, Vervulde zy den Bol eens oude Maayers hoed Met Wrongel, Brood en Spek, en met een Overvloed Van Sluysse nooten, die dat Paar mooi wist te kraaken;
En dan nog 't Stukje Kaes, dat Henke by de Sloot Liet vallen, hard en oud, en echter niet te groot.
't Dessert een Vuchtsche Raap, en vyf a ses Morellen, Waar mee een Epikuur, des noots, het konde stellen.
Eet als een Man, zey de Landmuys, ontslaa je thans van alle Steedsche kommer, als het Op is is het Kooken gedaan, laat Vioolen zorgen, myn Huys is tot je dienst, en myn Voorraad kan je voeden.
Maar de Steemuys had het niet al te breed op dat Overschot van de Wellust der Hannesmaayers en der inlandsche Dorschvlegels, die liet zyn Gedachten speelen op de Taarten en op de Pasteyen van de Pontak, op het Banket van den Keulsche Dom, en op de smaakelyke Druyven en Meloenen van de Noortwyksche Vloot; want een Lekkerbek kan zig zo schielyk niet gewennen aan de Zuynigheyt der Landbewoonders.
Echter kieskaauwde hy welstaans halve, doch met lange tanden, en na dat hy ten
Den echo des weerelds. Deel 2
deele had geproeft, en den Traktant ten heele was verzaadigt, begroete hy de Landmuys met deeze Woorden.
Het is me leet, Vriend van de Wouden, dat ik uw ontmoet in zo een geringe staat, waarlyk de Goden hebben uw een al te groote Ziel gegeeven in zo een geringen Omtrek. Laat de wilde Dieren zig vertrekken in het Duyster, en laat de Tygers huysvesten in onderaardsch Holen, een Persoon van uw Verdienste behoort zig op te voeren in groote Steden, die dient de grootmoedige Wellust van het Haagsche Hof te smaaken, dat dartel Luylekker land alwaar alle de Muyzen van Fatsoen na toe vloeyen; en alwaar duyzende schoone Zy-Muyzen op uw zullen lossnorren, die demoediglyk voor uw zullen achter over tuymelen op het boogste Bot.
Kom, Vriend, dewyl de Tyd loopt met ons uuren speelen, Laat ons het Overschot met Epikuur verdeelen
Kom, smaak de Wellust van Korinnas rype Schoot;
Die Wellust, die een Muys gelukkig maakt en groot.
Helaes! wat Deugd is bestendig tegens de Eer en tegens de Wellust? Wat Wysheyt kan die t'zamengespannen Toverey afkeeren? Die Beloften sleurden den Woudbroeder uyt zyn onderaardsche Cel, die hong de Kap op den Tuyn, en die verzaakte de groene Eenvoudigheyt, om het vergult Bedrog te volgen, dat hem op de Poot in de Stad, en toen regelrecht geleyde in het Huys van Madame Table Ouverte, een Paleis gewyd aan de drie Beschermgoden der Sardanapalisten, aan Ceres, aan Venus, en aan Bacchus. De Historie zegt, Dat 'er eenige Ceremonien voorvielen, wie dat eerst zou intreeden, van Nu, myn Heer, ik zal de Eer hebben om uw te volgen; O vergeef me, myn Heer, ik heb uw alle Onderdaanigheyt gezwooren; wel, myn Heer, ik staa onder uw Beveelen; doch het is beter bot als obstinaat, en alzulke Tydverleuteringen.
Madame gaf by geval Bal aan haar Hof, zo dat het was Hartje wat lustje, en Mondje
wat begeerje, waar op de Veldmuys op alle die Delikatessen toeschoot, gelyk als een
Spaanjaart op een vrye Maaltyd, of als een Gildeknaap toeschiet op de Ruynen van
een Gildefeest, smullende tot dat zyn Buykje zo strak stond als het groene Kleed
over een Coffihuys Truktafel, en hy sorteerde het
Banket, als of hy voorneemens was om een Leerjongen te worden by een Parysche Konfiturier.
Maar, Laes! hoe kort van duur, Is 's Weerelds Avontuur.
In het bloempje van die gestoolen Wellust kwaamen 'er een half Dozyn bassende Doggen, ontrent zo veel keffende Meysjes, en tweemaal zo veel gillende Laqueyen aan donderen, zodat die twee gewolde Vraaten naauwlykx wisten waar dat zy haar Bont zouden bergen; doch de Steemuys verschuylde zig achter een met goude Slooten, maar nooit geopent nog verplaatst Gebedeboek, onderwyl dat de Veldmuys zig verborg onder een Hoop nooit ingeziene Vleeschouwers, Wynkoopers, Bakkers, Brouwers, en Kleermaakers Rekeningen; zynde de eerste zyn Behoudenis aan het Verzuym des Gebeds, en de tweede Muys zyn Leeven verschuldigt aan de
Wanbetaaling der Schuldeysschers. O! op dat Ogenblik wenschte den Boer, dat hy zyn groene Kazemat a Commande had, om zyn Persoon te verzekeren; en op dat Ogenblik vervloekte hy in ernstige Termen die gevaarlyk Ruyling van zyn
Leevenswyze. Ha dit is gewis het alderslimste Leeven dat ooit is bekent! (schreeuwde hy uyt al vluchtende na de verlaatene Bosschen) foei van die Vermaaken die door de Vreeze worden verstoort!
Weg weg' met al die Pracht, ik geef dat Zoet den bof, En laat de slaafsche Vrees aan het gevaarlyk Hof.
Te Amsterdam, by H. en G. Bosch, zyn gedrukt alle de Gedichten van Jan Vos, 2 deelen, in Quarto; daar zyn 'er eenigen op Groot Papier Gedrukt, voor de Liefhebbers. By H. Bos, is ook te bekomen Rymgedachten over de voornaamste Stukken van het Lyden des Weerelds Heiland, Jezus Christus, door Jan Bent. Op heden word uytgegeven de t'Zamenspraak tussen Karel de tweede, en Hendrik den Achtste.
By den Drukker deezes zyn ook te bekomen by Inteekening, de Aanmerkenswaardigste, en Alomberoemde Zee- en Landreyzen der Portugeezen, Spanjaarden, Engelsen, en allerhande Natien, ondernomen tot Ontdekking van de Oost- en West Indien, verzameld door J.L. Gottfried, in 8 Deelen, in Folio. De Conditien zyn voor niet te bekomen. By den zelven wert uytgegeven, I Deel van de Zinnebeelden van H.K. Poot. Voor de zelven die by hem Ingetekent hebben.
Den echo des weerelds. Deel 2
No. 2
Maandag, den 28. October, 1726.
Vide quid haec Epistola narret.
A. Gell.
ZEer na was ik geavanceert tot aan de sesde Bladzy van myn Vertaaling des
Nachtegaals, (zegt den Echo des Weerelds) toen ik een ongewoon Gestommel kwam
te hooren aan de deur van myn Studeerkamer, en op het Geroep, Wie is daar? zag
ik Demon, die een Postillions Valies op den Nek had, binnen treeden. Wel Knaap
wat is 'er van je Gading? vroeg ik, en hy andwoorde, Niets van Belang, myn vroome
Meester, als dat ik dit Valies heb opgevischt, tusschen Dover en Calais, waar in
misschien een Missive van eenig Nut kan schylen,
die uw tot Profyt, en uw Leezers tot Vermaak zou konnen strekken. Dit gezegt hebbende trok hy af, en ik trat toe, en opende het Valies met al ommers zo veel Begeerte, als een universeel Erfgenaam de verzegelde Kisten en Kabinetten van een onvoorziens gestikten Oom, of van een schielyk verworgt Meutje opent, zynde de navolgende Geheymen de Schatten die ik daar in ontdekte.
Een Brief aan Mejuffrouw Masteluyn, thans gemainteneert by een Portugeesche Jood.
Mejuffrouw.
Zo dra was ik niet gelost uyt myn Oostersche Specerydoos, of ik stont te kyken als een Aap, over twee Nieuwstydingen. Primo, dat den befaamde Finantier Jan Law overleeden, en ten tweede, dat Mejuffrouw Masteluyn was gerevolteert tot het Jodendom; en dat in de lekkere Maand van October, waar in de jonge Heeren uw Geloofsgenooten meer als ooit verzot zyn op een verbooden Bout. Nooit had ik gedocht dat ghy een Mainteneur zoud hebben uytgekipt uyt die Natie, die de gangbaare Munt der Liefde besnoeyt, en die zo veel jaaren lang heeft geaast op Luchtschimmen, en op Schaduwen. Maar misschien zulje dat Volk beminnen ter liefde van een Sampson, en van deszelfs zenuwachtig Geheugen. Is het daarom geschiet, dan hebje mis getast, want je moogt als zo wel taalen na een Nazaat van den Steene Roeland, als na een Nakomeling van Sampson, in de Jodenhoek. Zommige beweeren tot uw Verdediging, dat die Keus op Eygenbaat is gefondeert, en zo dat waar is, zal ik je rechtvaardigen. De Staatkundigen, de Officieren, de Geneesheeren, de
Rechtsgeleerden, en de Koopluyden, negotieeren op dezelfde Beurs; en wie zou dan aan een zwakke Vrouw, dat Voorrecht willen betwisten? Houd maar voet by stek by het Geld, Madame, en stelt dat Grondbeginsel in 't werk, waar op de Voorzaaten van uw Mainteneur staroogden in de Woesteyne, dat is een Voetval voor het Gulde Kalf, een vergeeflyke Afgoderey, volgens de Rabbynen. Echter raade ik uw van ern-
Den echo des weerelds. Deel 2
stiglyk op dezelfde tyd te overweegen, hoe dat zyn Voorouders de Egyptenaaren bedienden, en laat uw Conscientie je doch voor al niet in de weg zyn om hem te berechten uyt die eige Doos; te meer daar alle de Kasuisten stemmen, Dat het al zo min Zonde is een Jood te verschalken, als het is een Ostendenaar een kans af te zien ter Zee, of een Chevalier d'Industrie te verstrikken, met valsche Teerlingen.
En nu zal ik je een groote Waarheyt zeggen, warme Vriendin, dat is, dat ik je meer als ooit bemin volgens deeze Grondstelling. Had je uw bepaalt binnen den Omtrek van je laaggekapte Vergadering, dan zou ik groot gevaar hebben geloopen, van op nieuws met je te vallen in de voorige Overtreedingen, daar ik thans een groote Lust gevoel om uw gekamert Kasteel te bestormen, om dien besneeden Lorrendraayer, dien Dome Banille, dien Signoor Cacao, dien Zoon der Omkooping, de Trappen ses aan ses te doen neerwaards springen, alleenlyk om myn alouden Yver te toonen voor de Leere van onzer beyder kortgehaairden Heer en Leeraar. Vaar kwaalyk, Madame, en zyt verzekert dat ik geen Yr zal zyn in het nakomen van myn Beloften.
Uw Oostindiesche Kennis.
Daniel Lange Peper.
Een vrolyke Missive van Robert Sans Foy, aan Mevrouw Ligt over der Heyde.
Heb je wel ooit met Aandacht den Almanak ingezien, Mevrouw? Dat is een simpele
Vraag, zul je zeggen. 't Is waar, maar laat me eens uytspreeken. Daar staat doorgaans
een zot Prentje in den Almanak, verbeeldende een naakt Kaerel met ons Heer weet
hoe veel Quctsuuren in 't Lyf. Wel en wat dan? kom je weer om te roepen. Wel die
Man ben ik, Mevrouw, die Kaerel is het Konterfytsel van uw Dienaar, die door dat
Hoerewicht Kupido met zo veel Schigten is geborduurt, dat hy 'er uyt ziet.... laat
eens kyken als wie.... gelyk als uw Speldekussen. Maar daar heb je nog de geheele
Laading
van myn Rampen niet, Mevrouw, want uw Oogen hebben my nog slimmer behandelt als Kupido, en dat zal ik goed maaken door myn jongste Avontuur. Gisteren nacht stont ik als den Gek te Starrekyken onder uw Vensters, zo heet en ze vol Vuur, gelyk wy altyds voorgeeven te zyn, en ik buytelde hals over hoofd in uw Vyver, waar in ik Siste, gelyk als den rooden yzeren Bout eens Soudeerders. Het was een
Bouloneesche Sausys gewaagt tegens een Deventer Koek, dat ik niet verdronk, want uw Volk dat me zou redden, liet me in de Pekel steeken, en viel aan 't grabbelen na allerley soort van gekookte Visch, die 'er zo abondant te grypen was, als
Diepwatersche Bokking in de Vasten. Kan uw deeze beweeglyke Omschryving niet verzagten, kan ik daar langs op zyn Saturnyns het Steen van uwen Boezem niet kneeden, dan ben ik onwaardig my te subscribeeren,
Mevrouw,
Uw gekookten Slaaf.
Hoe Ouder hoe Warmer.
Het Andwoord op een Brief, geschreeven uyt het Eyland Java, aan een Londens Filosoof, een Vraag vervattende, Waarom dat een bekende Plaats ontrent Greenwich, gedoopt is, Koekoekspunt.
Alhoewel het den Autheur van den Echo des Werelds beter zou passen, om uw Vraag te beandwoorden over het Koekoekspunt, als een Student in de Wiskunde, echter zal ik myn best doen, om dat Punt op te lossen.
Ten tyde of onder de Regeering van Jan, Koning van Engelant, woonde 'er een Molenaar buyten Londen, die met een Moolenaarinnetje zo blank als een Wit Hembd, en zo zacht als Tarwebloem, was betoovert. Den Koning Jan kwam dikmaals jaagen op de Greenwichsche Heyde, en zag die schoone Molenaarin gevalliglyk, die hy zo ras niet zag als beminde, konnende niets die Vlam blussen, als het Schaap te kussen.
Het schynt
Den echo des weerelds. Deel 2
ons toe dat die Vorst geen halve Eeuw zuchte, als die zyn Request snikkeet
overleverde in des Molenaars Absentie, en eer dat hy zyn Verzoek eens had verklaart ten deele, was de Molenaarin al gerepasseert ten heele. Dat Spel speelde den Koning Jan, zo nu als dan, tot dat den Molenaar de Wind in de neus kreeg, en naaukeuriglyk begon te ruyken, dat 'er een vreemde Pot over den den Huuwelyks haerd hong in de Molen. Kort om hy nam zyn slag zo wel waar dat hy den Koning betrapte in het hartje van zyn Inspanning; flukx greep hy hem in zyn ruuwe bouten, en hy dreygde hem het gezalfde Hoofd van den Nek te maalen, by aldien hy hem niet een Equivalent vereerde voor het overspeelig gebruyk van zyn Molen. Den Vorst ziende dat het Ernst was, beloofde den Molenaar van hem al het Land te schenken dat hy kon overzien, mids dat hy hem niet geliefde te stooren in zyn Devotie. Aanstonds ontsloeg den Man des Winds den Koning, en stoof na buyten om eens te zien wat dat de Klock sloeg op zyn Molenwieken, onderwyl dat de schoone Molenaares van meet af aan als een getrouwe Onderdaan haar onderwierp aan den gedugten Souvereyn. Zo dra was de bres niet verlaaten, of den Molenaar sommeerde den Koning Jan, die zyn bemeeld Voorhoofd zo heerlyk had bestooken met een britsche halve Maan, en die repliceerde zonder eenig nabedenken; Sa Zwager spar je Blikken nu zo wyd open als de ronde Vensters van je houte Wind Orgel, want al het Land dat je kond overkyken aan deeze kant van de Rivier zal uw geworden in Eygendom, voor uw en voor uw Nazaaten, mids betaalende de navolgende jaarlyke Erkentenis. Eens 's jaars op den Achttienden van de Maand October zulje gehouden zyn, van te Wandelen tot aan den uyterste Grenspaal van je Land, het Hoofd gekapert met een koppel Harthoorns en vergezelschapt met uw geheele Familie, zullende by verzuym van die Servituyt de Landereyen de Novo aan de Kroon vervallen.
Aldaar zweeg den royaale Koekoekmaaker, en den gevorkte Molenaar aanvaarde die Voorwaardens, dewelke hy ook stiptelyk uytvoerde na de Letter.
Uw ernsthaftige Wysgeer.
Nathaniel Starblits.
Een Brief van een Fransch Heer aan zyn Maitres te Parys, gedateert uyt Monnik**in het Noorden.
Stel uw gerust, Madame Schoonoog, nooit zal of kan ik uw verongelyken tot Monnik**, want ik vind 'er geen Mannen om mee te spreeken, nog ik ontdek 'er geen Vrouwen om die een Dosis Doodzonde in te preeken. Al de Wereelt ziet me al hier aan voor een Hottentot, ik verstaa hun Spraak, en zy verstaan myn Taal niet; en voor zo veel als ik weet wenschen zy my na den Duy**, op 't Moment dat ik denk dat ze my een Kompliment maaken. De Koks zyn 'er zo ermbarmlyk, dat ik Honger om te barsten, en de Wyn is 'er zo gezwavelt, dat ik Dorst ley om te stikken, doch hoe min ik 'er van drink, echter kan ik altyds met myn Adem een Nachtkaars aansteeken. In 't kort ik verroest by gebrek van Exercitee, ik sterf by Verzuym van een Handvol Tederheyt, en ik leef zo vrolyk als een gecondemneerde Turk 's nachts voor de Paalspeeting.
Maar ik zou me maklyk troosten over de Ongezelligheyt der Heeren, kon ik me maar herhaalen op de Buygzaamheyt der Juffers; doch die zyn wandelende Yskelders, en zo koel van Constitutie, dat nog de Wyn nog de Liefde die kan ontdooyen. De Liefde, lieve Schoonoog bezit een algemeene Taal, verstaanbaar van Aspunt tot Aspunt; de Liefde heeft een Beurs in alle de Gewesten des Werelds, alwaar de beyde Sexen haare en hunne waren tegens malkanderen komen verruylen; doch die lieve Ruylebuyt schynt alhier onbekent, of ten minsten een Contrabande Koopmanschap te weezen. Ik kan hun door Tekens doen begrypen wat ik wil Eeten of Drinken, doch met de Taal der Oogen, nog met de Handgreep der Vingers, kan ik aan de Juffers geen Denkbeelt van myn Behoeftens indrukken. Nog onlangs begluurde ik myn Hospitas Dochter, een Meyd zo blank als Zaan, en ik bekeek haar met dat quynent Air dat zo verstaanbaar is by de Parysche Sexe, en daar op verbeelde zy haar dat ik de Koorts kreeg, en zy zond flukx om een Barbier, die my met Duy**gewelt dreygde te laaten. Ik greep haar op een andere tyd by haar witte Poot, en een Glas Wyn in myn hand hebbende zey ik verstaanbaarlyk kromtongende, De Gezondheyt van uw Inklinatie, Saartje, en daar op knikte zy met haar blin-
Den echo des weerelds. Deel 2
kent Voorhoofd, en en sprak. Ik bedankje voor Vader en Moeder, en egter is dat Kind malsch, schoon, de Twintig gepasseert, en schynt opgelegt te zyn van de zelfde gevoegzaame Stoffe als onze Parysche Meysjes. De Reyzigers zeggen eenpaariglyk dat de Hottentotten geen Religie hebben, en ik zeg, dat de Noorder-Meysjes zo onverschillig staan te gaapen op een Pand der Minne, als een Lombardier onverschillig staat te grynzen op een Pand van een Daalder. Ik weet niet waar uyt dat die
Onverschilligheyt spruyt, doch dit heb ik ondervonden, dat 'er in die Natie resideert, Nu certain Usage de Pruderie, et une Vielle Tradition de Continence, qui passe de Mere en Filie comme une Espece de Religion.
Uw tegens Dank getrouwe Galant.
Franc Osier.
Een Missive over een Avontuur, voorgevallen in het Coffihuys der Bevalligheden, en overgebrieft aan den Krygs-Kommandant van het Eylant Marken.
Myn Heer,
Dewyl ik weet, datje alderhande nieuwe Krygs-Exercitien bemint, zal ik uw een nieuwe Oefening, uytgevonden en werkstellig gemaakt by een Man des Vreedes, overbrieven.
Een beruchte Tafelbeezem der superfyne Letterbekken, een Kaerel die glimd als een Stuk gegraasde Boter, viel door al zyn Gasten en Brassen in een Opkrimping van Zenuwen, en hy stont op het punt om 't hoofd voor uyt in den Koelbak der Onkuysheyt te storten, toen zyn goede Geest hem een Exercitie inspireerde, waar door hy dien Deystrik kwam te ontspringen. Hy had wel eer eens gehoort, gezien, of geleezen, Dat 'er Menschen waaren geweest, die zig moedernaakt in de Sneeuw omwentelden, om de brandende Wellust te contramineeren door derzelver
Dood-vyandin de Koude. Ook had hem zyn Barbier eenmaal onder het Scheeren
geleert, Dat de Hette moet overwonnen worden door yskoude Aphosematas, derhalve
vluchte hy in een brandent Acces
na een berucht Coffihuys, in welk Coffshuys de Meysjes wel gestelt zyn om haar Eerbaarheyt te bewaren, doch ook te zelver tyd uyt de Natuur geneygd zyn om de Heeren te verpligten. Hier Meysje lang me eens een Glas Mol, (riep hy tegens een lief Dier, dat zo rond van Tronie als een Katwyksche Vleet, en zeer na zo blank was als de Opperhuyd van een ongeschuurde Neger) en draag zorg om my dit Pand der Minne, dat ik in uw handen confieer, te restitueeren op de eerste Sommatie. Daar op vertrouwde hy een zeker Iets dat geen Naam Verdient aan die behulpzaame Kreeft, en dronk in dat onzeedig postuur staande, drie Glaazen Mol uyt, die dat zelve Effekt deeden op dien kuysschen Ja en Neen Broeder, dat een Smids Koeltrog doet op een gloeyent Hoefyzer. Zo dra als hy gevoelde dat de Buy was overgewaayt, beschonk hy het Meysje met een Koppel Schellingen Verkoeling-Geld, en verstoof ongemerkt doch niet ongezien by een tweede dienstbaare Coffischenkster.
Zo nu die Exercitie zo probatum is op alderhande Gesteltenissen, gelyk als zyn Tong proefvast is op allerley lekkere Gerechten, zal die Nymweegsche Wapenhandel niet voordeelig zyn aan de Religieuzen van Grootje des Verderfs, of aan de
Vestaalsche Nonnen van de Vrolyke Therese.
Uw Krygs Kommissaris.
Noli me Tangere.
Te Amsterdam, by H. en G. Bosch, zyn gedrukt alle de Gedichten van Jan Vos, 2 deelen, in Quarto; daar zyn 'er eenigen op Groot Papier Gedrukt, voor de Liefhebbers. By H. Bos, is ook te bekomen Rymgedachten over de voornaamste Stukken van het Lyden des Weerelds Heiland, Jezus Christus, door Jan Bent. Op heden word uytgegeven de t'Zamenspraak tussen Karel de tweede, en Hendrik den Achtste.
By den Drukker deezes zyn ook te bekomen by Inteekening, de Aanmerkenswaardigste, en Alomberoemde Zee- en Landreyzen der Portugeezen, Spanjaarden, Engelsen, en allerhande Natien, ondernomen tot Ontdekking van de Oost- en West Indien, verzameld door J.L. Gottfried, in 8 Deelen, in Folio. De Conditien zyn voor niet te bekomen. By den zelven wert uytgegeven, 1 Deel van de Zinnebeelden van H.K. Poot. Voor de zelven die by hem ingetekent hebben.
Den echo des weerelds. Deel 2
No. 3
Maandag, den 4. November 1726.
Militia est potior quid enim? Concurritur: horae Momento aut cita mors venit, aut victoria letae.
Horat. I. Serm.
HEt Nootlot van een verdiensting Man, en het goed Succes van een een deftig Boek, zyn beyde afhankelyk van de Fortuyn. Onze Eeuw heeft Boekverkoopers gezien, die zig hebben Verrykt door Vermaakelyke Avonturiers, op die zelve tyd dat 'er anderen aan de grond raakten door een cierlyke Uytgaave van het Oud en Nieuw Verbond;
en onderwyl dat den Tabakspapiere Boekdrukker van Jan van Gyzens Weevers
Merkuuren het eene Huys voor en het ander na overwon, in een doodelyke Onkunde,
wiert den Eygenaar van de Schoone Bal-
samina genootzaakt zig te gaan verschuylen in een duyster Steegje, met zyn
ongemeene Boekenkunde. En hoe komt dat by, Echo des Weerelds? Hoe dat by komt, Leezer, om dat een goed Boek doorgaans wort gecalculeert voor een Kleyn Getal verstandige Mannen, en een slegt Boek voor een groote Hoop onverstandige Weetnieten; zynde een goed Boek al te schraale Kost voor een groove Maag, gelyk als wy zien dat Lepelkost en Pannekoeken al te slap zyn voor de Struyksvogels Maagen der Munstersche Hannekesmaayers.
Die Wonderspreuk zal ik beweeren, zegt den Echo des Weerelds, door myn Leezers een Uyttreksel te geeven uyt de Historie van Timur-Bec, bekent onder den Naam van den grooten Tamerlan, Keyzer der Mogols en der Tartaaren; en dewyl
Overwinning die dien Vorst behaalde op Bajazeth taamelyk is bekent by veelen, als zynde een doorluchtig Tydmerk, ik zal daar mee een aanvang maaken.
*
Den grooten Timur-Bec, had zig neergeslaagen voor de Stad Ancora, als wanneer Bajazeth kwam aanmarcheeren, voorneemens, om op de Tartaarsche Armee aan te vallen van Achteren, en reeds was hy genadert tot op vier Mylen. Op die Tyding dee Timur de Belegering opbreeken, en de kampeerde aanstonds, doch hy trok op dien dag niet verder als de Loop van een Paard, en floeg zig toen neer, laatende de Rivier achter het Leger. Vervolgens groef men een Gragt om het Leger en men verschanste het met Schilden en met Pallissaden, Vuuren stookende den gantsche Nacht. Daar was een Kleyne Fonteyn aan de voet van den Berg op den Doortogt van het vyandlyk Leger, en alzo 'er geen ander Water te bekomen was als op die plaats, schikte Timur een Detachement Soldaaten daar na toe, met een Bevel om die Fonteyn te ruineeren, en derzelver Water te bederven door het in gooyen van alderhande Onreynigheden.
Den Nacht gekomen, zynde trat Timur in zyn Tent, om zig volgens Gewoonte te vernederen voor den Heere, en hem de Overwinning af te smeeken, in het volgende Gebed; O Heere, Schepper van het Heelal, (sprak hy) en myn byzonderen Weldoender, aan uw Genade alleen ben ik die Overwinningen die ik heb behaalt op myn Vyanden, en alle myne Ver-
* Historie de Timur-Bec, livre cinquiesme Chap. 47.
Den echo des weerelds. Deel 2
ôveringen, verschuldigt; want wat doch ben ik? is het 't Zamensteldzel van myn Ziel met myn Lighaam niet afhankelyk van uw Wil, en gevolglyk, Heere, keert dat Alles dat ghy doet voor my, weerom tot uw Glorie, en ghy zyt den Zegenpraaler en den Overwinnaar. Ik verwacht dan in deeze Geiegentheyt het Vervolg van uw Genade, nooit hebt ghy my die geweygert, waarom dan zou ik niet koopen?
Timur bragt den geheelen Nacht door in Gebeden, en liet des Morgens vroeg den Trommel roeren: hy beval dat een legelyk te paard zou steygen, en hy trok zyn Leger uyt de Beschanssingen om zig vaardig te maaken tot den Slag; toen stelde hy de Armee in Bataille; den linker Vleugel wiert gekommandeert door de Mirzas Charoc en Calit Sultan, hebbende tot hun Luytenant Generaal den Emir Soliman Chah. De Avantgarde van die linker Vleugel wiert toebetrouwt aan de Orders van den Mirza Sultan Hussein.
Den rechter Vleugel stelde Timur onder het bevel van den Mirza Miron Chah, hebbende tot zyn Luytenant den Emir Cheik Noureddyn; de Avantgarde van die rechter Vleugel wiert gegeeven aan Mirza Aboubecre, die tot Luytenant hadden Emir Gehan Chah.
Het Licghaam van den Stryd was 't zaamengestelt uyt een groot Getal der magtigste Heeren van Asien; aan de rechterhand waaren. Veertig Kolonels geposteert aan het Hoofd van hun Regimenten, en zo veel aan de linkerhand: al dien Hoop had tot hun Opperhoofd den Mirza Mehemmed Sultan, voor den welke men een lange Speer droeg, hebbende aan het Opperend een roode Paerdestaert, en onder die Staert een halve Maan; hy had tot zyn Luytenants Generaals de Mirzas Pir Mehemed, Omar, Cheik, Eskender, en andere Vorsten zyn Broeders, ondersteunt door de Emirs Chamseddin Abbas, Chamelic, Elias Coja, en meer andere Grooten. Timur
kommandeerde de Achterhoede bestaande uyt Veertig voltallige en welgewapende
Kompagnien, om zig daar van te bedienen in het te hulp komen van het Licghaam
des Legers, als wanneer de Noot zulks mogt komen te vereyschen. Hy posteerde in
het Front verscheyde Reyen Olifanten, zo zeer om den Vyand te verschrikken, als
om daar van een Zeegeteeken op te rechten van zyn Verôvering der Indien: die
Olifanten wierden opgepronkt met ryke Dekkleeders, en na ouder gewoonte gewapent
met Torens op den Rug, op die Torens wierden
Schutters, en Werpers van Konstvuuren geplaatst, om overal waar zy gongen of stonden Schrik en Wanorder te veroorzaaken.
Bajazet was niet min bezorgt om zyn Leger in Slagorde te stellen: den rechter Vleugel van zyn Armee stelde hy onder het Bevel van Pesir Laus Europeer, zyn Vrouws Broeder, met twintig Duyzent Ruyters alle Europeaansche Troepen, en van het hoofd tot aan de voeten bedekt met zwarte Wapens, zynde het hun gewoonte zig in den Oorlog in Staal en in Yzer te kleeden, zo dat men niet anders van hun Licghamen bloot zag als de Oogen; dat Kleed wiert onder aan den voet geslooten door een Slot, en ten zy dat dat Slot wiert ontslooten scheyde den helm nog het Kuras zig niet van hun Licghaamen.
De linker Vleugel was onder het Kommando van Musulman Chelebi een Zoon van Bajazet, zynde 't zamengestelt uyt Troepen van Natolien. Bajazet zelf voerde het Bevelover het Licghaam der Bataille, hebbende tot zyn Luytenants Generaals zyn drie Zoonen, Moussa, Aïsa, en Mustafa; den wyste van zyn vyf Zoonen, genaamd Mehemmed Chelebi, was aan het hoofd van de Achterhoede, en had tot zyn Luytenants Balfouh Pacha, Ali Pacha, Hasan Pacha, Mourad Pacha Aïdbee, en Pachadgic, benevens een groot Getal der stoutste Bevelhebbers.
Op die wyze avanceerde zig het Ottomannisch Heir in een goede Orde, en in een schoone Equipagie, vol vuurs om den Slag te beginnen en handgemeen te worden met de Tartaaren, die niet min belust waaren na het gevegt.
Ontrent ten tien Uuren 's Morgens posteerde zig het Voetvolk op de nabuurige Hoogtens, bedekt met hun Schilden. De Trommelslag van de Bataille wiert geslagen, en den groote Schreeuw Souroun uytgegilt, op het Geluyt van de groote Trompet Kerrenaï.
De twee Legers gerangeert in Bataille naaderden malkanderen, geresolveert te overwinnen of te sterven. Men sloeg de Trommels en de Tymbaalen, en Timur beval volgens den Raad van den Santon (een Veldpaap) Abdulla Ensari, om den Vyand te attacqueeren.
Den Mirza Aboubecre, aan het hoofd van de Avantgarde des rechter Vleugels begon den Stryd, door het schieten van Pylen
Den echo des weerelds. Deel 2
op den linker Vleugel van Musulman Chelebi, den oudsten Zoon van Bajazet: de Emirs Gehan Chah, en Cara Osma voerden wonderen uyt, en deeden die linker Vleugel buygen. Kirichtchi den dapperste van Bajazets Zoonen distingeerde zich door schoone Daaden; doch na dat hy de Kracht en de Onvertzaagd heyt der Tartaaren had beproeft, ondervond hy, dat het een onmoogelyke zaak was die te konnen wederstaan, en hy nam de vlugt met de onder zyn bevel staande Troepen. Den Sultan Hussein, die den Tartaarsche linker Vleugel kommandeerde, avanceerde dapperlyk met de Lans en met den Zabel, tegens des Vyands rechter Vleugel, onder dewelke hy geen geringe Slachting maakte. Den Mirza Mehemmed Sultan wierp zig op zyn Knien, om Timur te bidden, dat hy zig mogt begeeven in het Licghaam der Bataille, en die Monarch gewaar wordende, dat zyn linker Vleugel al te ver voor uyt was gevloogen, zond dien Mirza om die te ondersteunen; die stoof 'er op los, aan het hoofd van alle de Volontaires of verloore Kinders, die onder zyn bevel stonden, en rennende zo veel als de Paerden konnen loopen, viel hy in het midden van de Ottomannische Armee, verbrak de Geleeders en Reyen, en brogt die in een groote Wanorde. Aan den andere kant gaaven de Europeaanen die de Tartaaren
repousseerden, geen geringe Tekens van een uytneemende Dapperheyt, en van een onverwinnelyke Couragie; die twee Partyen vielen op malkanderen als twee Onweeren, doch ten laatsten bevogten de Tartaarsche Volontaires de Overwinning, door de Dood van den Prins Pesir Laus, die zy om hals brogten, gelyk als zy ook leefden met het meeste gedeelte van het Voetvolk des linker Vleugels, dat zy vertrapten met de Hoeven van hun Paerden. De Mirzas Pir Mehemmed, Omar Cheik, en Eskender, benevens eenige andere Emirs, verdreeven de Vyandelyke Infantery van de Hoogtens, waar op zig die had geposteert; en daar op beval Timur, ziende dat de Vyanden begonnen te wyken, aan de Mirzas en aan de groote Emirs, om met het gantsche Leger de Ottomannen op het lyf te vallen. Aanstonds stooven de
Bevelhebbers aan het hoofd van hun Troepen met de Zabel in de vuyst, en zo veel
als hun Paarden konden galoppeeren, 'er op los; en op dat ogenblik sprong de helft van het Ottomannisch Heir over de Kling, en de andere Helft zogt zyn Heyl in de Vlugt. Op die tyd dat den Mirza Mehemmed Sultan des Vyands rechter Vleugel verbrak, klommen ses Kompagnien van dien Mirza op een Heuvel, die eygentlyk hun Post was, waar op Bajazet hun kleynen hoop ziende, die attaqueerde aan het hoofd van zyn Corps de Bataille, en na dat hy ze verjaagt had van die post, stelde hy zig aldaar in hun plaats. Na dat zig de Tartaaren weder t' zamen vereenigt, en met verscheyde Regimenten versterkt hadden, zwenkten zy hun Troepen, met een voorneemen om het Licghaam van Bajazets Bataille te bestryden; doch na dat dien Ottomansche Keyzer zorgvuldiglyk de Gesteltenis zyns Legers op die hoogte geexamineert, en de Wanorde van zyn twee Vleugels, of liever hun gantsche Nederlaag, had overzien, bevong hem de Vrees, en op dat ogenblik dat hy een groote Meenigte Vlugtelingen, zo van de linker als van de rechter Vleugel verzamelde, kwam Timur met den Mirza Charoc op hem aanstooten. Den Mirza Mira Chah en de Emirs van den rechter Vleugel der Tartaaren, benevens Sultan Hussein en Soliman Chah, en de andere Troepen van de linker Vleugel kwamen ook aanvallen op Bajazet, en zy omcingelden zyn geheele Armee, gelyk als men op de Jagt de wilde Dieren inwikkelt in een Cirkel. Den Ottoman verdêdigde zig als een wakker Man, en als een ervaare Krygsman; hy bood hun het hoofd den gantsche dag lang, niet tegenstaan de den elendige staat waar toe hy was gebragt; en zo dra als den Nacht gekomen was daalde hy van die hoogte neerwaards in de vlakte, en hy koos de vlugt. De Tarters schooten een Hagelbuy van Pylen op hem los, en dooden een groote Meenigte van zyn Volk, maar hy ontsprong echter dien dans, onderwyl dat de Braafsten van zyn Vyanden hem met den Zabel in de vuyst vervolgden, en alles ter neer maakten wat zy konden achterhaalen, zynde de Zon in zyn sesde Graad van den Leeuw, en de hette zo onverdraaglyk, dat de meeste Vlugtelingen van Dorst kwamen versmagten, dewyl 'er geen Water te bekomen was op die plaatze daar zy halte hielden. Timur keerde weer na zyn
Den echo des weerelds. Deel 2
Legerplaats te rug, en hy dankte den Heere voor zyn Genade van dien Glorieryken Dag. De Mirzas en de Emirs vielen op hun knien voor dien grooten Vorst, om hem geluk te wenschen, en bestrooiden hem met Goud en met edele Gesteentens. Die Overwinning viel voor op een Vrydag, den negentiende van de
*Zilcade, acht hondert en vier, dat overeenkomt met het jaar des Paerds.
Bajazet nu kon zo veel wegs niet spoeden of hy wiert achterhaalt by de Tartaarsche Braaven, die hem achtervolgden, en het was den grooten Sultan Mamhoud Can, die den Keyzer der Ottomannen gevangen nam, hy bond hem de handen als aan een Krygsgevangen, en hy schikte hem onder een goede Escorte na de voeten van den glorieryken Timur. Die Vorst zag hem in die staat ontrent die uur dat hy zyn rust docht te neemen, en zyn groote Ziel viel in de Erbarming door dat Gezigt, zyn Hart wiert getroffen door Medeleyden, en het Ongeluk van dien grooten Prins
bejammerende, geboot hy, dat men zyn handen zou ontbinden, en hem met Achting voor hem brengen. Zo dra als den Ottoman den toegang was verleent tot de
Audientie-saal, gong Timur hem aan de Opening van de Tent ontfangen met groote Plegtigheden; hy dee hem nevens zyn Zy zitten, en hy sprak hem aan met deeze Woorden.
Alhoewel dat de Uytkomsten des Weerelds niet geschieden als volgens den Wil des Heeren, dat Niemant die Uytkomsten kan bestieren na zyn Neyging, hoe machtig hy ook zy; echter kan men met Waarheid en met Rechtvaardigheid zeggen, dat ghy de eenigste Oorzaak zyt van dat Ongeluk waar in ghy zyt vervallen; dit zyn de Doornen waar van ghy den Boom hebt geplant; dis is de Web die ghy hebt geweeven, ghy hebt den voet willen steeken buiten de Grenspaalen, en ghy hebt myn gedwongen om na uw te komen, om uw op te zoeken, en om uw te straffen over uw verwaande Belêdigingen. Ik kon 'er niet toe besluyten, dewyl ik wist dat uw Krygstroepen gestadiglyk oorloogden tegens de Ongeloovigen. Ik heb alle de moogelyke Wegen der Zachtmoedigheyt ingeslaagen, en myn Voor-
* Dat is op den eersten July des Jaars 1412.
neemen was, indien ghy had willen luysteren na myn Raad, en de Vreede met my had willen onderhouden, om uw door de krachtige Middelen van Geld en van Krygsluyden te hulp te komen, om met zo veel te grooter Macht den Oorlog des Godsdiensts te onderhouden, en de Vyanden van Mahomet uyt te roeyen. Om uw Vriendschap te beproeven, heb ik uw gebêden de Vesting van Kemac te willen wedergeeven, en de Familie en het Volk van den Vorst Taharten wederom te zenden, zo wel als Cara Ysouf den Turcoman uyt uw Gebied te verjaagen, en aan myn Hof een Man van Vertrouwendheyt te zenden, om het Traktaat der Vreede te bevestigen tusschen ons; doch ghy hebt verwaandelyk geweygert om my die geringe Voldoening te geeven, en ghy zyt hartnekkig geweest tot zo lang, dat de Zaaken gekomen zyn tot dit Uyterste. De geheele Weerelt is bewust op wat wyze ghy myn Persoon en myn Krygsmacht zoud hebben behandelt, by aldien de Zaaken een anderen keer hadden genomen, en den Hemel uw met die Overwinning, die ik thans heb verkreegen, had willen zêgenen.
Niet tegenstaande dat alles, om den Heere voor zyn Genade van die goede Fortuyn te danken, zal ik uw nog uw Volk niet mishandelen, en ghy kond uw van die kant gerust stellen.
Waarschouwing.
Toekomende Maandag het Vervolg en de Andwoord van Bajazet, benevens de Beschryving van een berucht Doods Banket ter Eere van den Overleeden Mirza Mehemmed Sultan, en nog eenige byzondere Gevallen van den grooten Tamerlan.
Op Heden word Uygegeven, by H. Bosch, de Samenspraken, tussen Barthold Swarts, Uytvinder van het Buskruyt, en Laurens Koster, den Uytvinrder van de Drukkonst; en Kristoffel Kolumbus, den eersten Wegwyzer de Spaansche Indiën.
Den echo des weerelds. Deel 2
No. 4
Maandag, den 11. November 1726.
Dicti autem sunt a veteribus Heroes viri nobiles et illustres, qui mortales quum essent, rerum tamen a se gestarum magnitudine, quam proxime ad Deos immortales accesserunt, &c.
Lucianus, in 3. Dialog.
MEn zou schier zweeren, (zegt den Echo des Weerelds) dat zommige Schryvers hun
Leerjaaren hadden gestaan by een Takkebosmaaker. Een dikke Stok twee a drie aan
de Buytekant, een veelbeloovende Tytel, een inschikkelyke Voorreden, en innerlyk
niets als Puyn en Lompen. Ik verzeker myn Leezers dat het dus niet is gestelt met
de Historie van
den groote Tamerlan, waar van ik thans het Vervolg des Uyttreksels zal geeven aan de Liefhebbers van myn weekelyks Papier, zynde die Historie niet alleenlyk een Atlas van de wyduytgestrekte Luchtstreeken van het byster groot Ryk van Tartaryen, maar desgelykx een Schatboek van honderde zo Staatals Oorlogkundige Bedryven, van byzondere Gevallen, en van Zeedekundige Opmerkingen.
*