• No results found

Den echo des weerelds. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Den echo des weerelds. Deel 1 · dbnl"

Copied!
429
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Jacob Campo Weyerman, Den echo des weerelds. Deel 1. Hendrik Bosch, Amsterdam 1726

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/weye002echo01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Opdragt

Aan de Nederlandsche dichters.

Daar is ergens een oud Nederlandsch Spreekwoord, waar over ik dat heerlyk, geleert, en Stoisch vervrolykent Tuynmans Spreekwoorden Schatboek nog eens moet nazien, het welk zegt, Dat de Hoeren eerlyk worden naar maate dat zy verouderen. Daar uyt verstaa ik op goed Nederduytsch, Dat genoegzaam alle de Menschen op hun laatste dagen in de Devotie vallen, en als vroome Normandyers hun eerste, tweede, en derde Stellingen verzaaken; ja veelstyds de Eer dier geener Verbeteren, die zy wel eer met gehuurde Nagels en met geborgde Tanden, plagten te byten en te krabben.

Le Sr. Boileau Despreaux heeft ons daar van een heerlyk Voorbeelt nagelaaten, of liever voorgeschreeven, in de Voorreden van zyn laatste Uytgaave. Die geduchte Dichter, die zig voor zyn Leeven lang had verhuurt, om een jongen Vorst te

verhelden, om een

*

oud Wyf te vergoden, en om zeer na alle de Poeeten te verscheuren,

* Madame de Maintenon.

Den echo des weerelds. Deel 1

(3)

valt in zyn hoogen Ouderdom in het Naberouw, en hy beschuldigt die Heeren Dichters van Verdiensten, dien hy wel eer plagt te pryzen van Gebreeken. Aldus luyden de Woorden van zyn Herroeping.

Het past my om den Leezer wegens een Zaak te verwittigen, hier in bestaande;

Dat het nooit myn Voorneemen is geweest, om de Verdiensten en om de goede Eygenschappen uyt de Schriften dier geener uyt te wisschen, wier Werken ik heb aangeranst. Ik heb niet willen ontkennen, Dat by voorbeelt Chapelain, schoon een hard Poeet, eertyds, doch ik weet niet op wat wyze, geen goed Gezang heeft gedicht;

en dat 'er niet veel Geest zou schuylen onder de Werken van Monsieur Quinaut,

schoon vry verwydert van de Volmaaktheyt van Maro. Ik zal 'er nog aangaande den

Laatsten byvoegen, dat wy beyden nog zeer jong waaren toen ik tegens hem schreef,

en dat hy op die tyd nog niet veel Boeken had opgestelt, welke Boeken hem in het

vervolg een rechtvaardige Achting hebben verworven. Ook wil ik wel toestemmen

dat 'er Geest steekt in de Geschriften van Sanit-Amand, van Brebeuf, van Scuderi,

ja zelve van Cotin, en van onderscheyden anderen die ik heb gehekelt. Met een

Woord, met die Oprechtheyt als ik het Berispelyk heb bestraft in hun Schriften, ben

ik bereyt om dat geene dat zy pryswaardig bezitten te looven. Zie daar, dat heet

Iemant te rechtvaardigen en hem te geeven dat hem behoort, en daar mee betoon

ik, Dat ik niet tegens hun heb ge-

(4)

schreeven door den Geest van Nyt of van Kwaadaardigheyt.

Dus ver Boileau Despreaux die daar zyn Pen liet steeken, Nu spreekt den Echo des Ontleeders der Gebreeken.

Ik beken, Heeren Poeeten, dat ik meer dan eens, eerst myn zelve, en naderhant myn Leezers heb vervrolykt door uw berymde Schriften, door uw groove Feylen en door uw ongerymde Hekelvaarzen, te hekelen. Ik beken dat het is geschiet om best wil, en ik heb gepoogt om uwluyden te geneezen, dewyl ik zelfs behebt was met die Kwaal; hier in gelyk aan de Indiaansche Paapen die men gebruykt om den Duy**

te beleezen, dewyl men onderstelt dat zy 'er het best mee bekent zyn.

Doch waarom heb ik dat gedaan? om de Liefhebbers af te leyden van de Dichtkunde? Geenszins, maar om die Liefhebbers af te leyden van hun Verderf, zynde de Poesy een Ziekte die meenige Huyshouding heeft geruineert; want de Poesy en den Rykdom zyn alzo onovereenkomende, als den Oorlog en de Rust;

en de Weelde en de Poesy konnen zo min 't zamen woonen onder een Dak, als een sneeuwitte Non zou konnen huysvesten by een Schoorsteenveeger. De Huyshouding doelt op de Klank van Goud, en de Dichtkunde oogt op de Klank van Loftuyting; dat scheelt

Den echo des weerelds. Deel 1

(5)

Hemelsbreedte! Als een Dichter zyn gantsche Leevensloop zal hebben verspilt in den Dienst van Apol, dan zal dien God den schraalen Poeet een Assignatie geeven op een zekere Bankierster, genaamt Juffrouw Praatjeby, anders de Faam, de grootste Snapster die 'er ooit te zien was op een fransch Kindermaal, en die kakelende Hen zal hem qnansuys een Briefje der Onsterflykheyt in de vuyst douwen, waar van den Poeet geen nut zal hebben voor dat hy te bed is gelegt op het Kerkhof, en dan zullen 'er zyn Erfgenaamen hun Vingers niet aan blaauw tellen.

Doch het geen nog slimmer is, de negen Zusters zullen niet alleenlyk uwen Arbeyd niet vergelden, maar zy zullen zelfs alle die Gonsten die zy uw bewyzen te boek stellen, en niet toestaan dat 'er eenige Medevrysters tusschen in moogen komen.

De Zanggodinnen slachten de Indiaansche Vrouwen, zy willen dat ghy haar gehouw en trouw zult zyn en blyven, en geen Tekens van Goedwilligheyt aan andere Juffers zult geeven, anderszins zullen zy toeleggen om uw te vergeeven, of zy zullen uw qualificeeren voor het Serail van den grooten Heer; en gelyk als de Heeren weeten, Niets is zo hevig als den Haat van een gediscarteerde Minnaares.

Indienje dan de Vrees van Eygenbelang voor Oogen hebt, Heeren Dichters, houwje dan by uw Broodwinning, en laat de Poesy na het Lazarushuys rennen.

Ovidius zal een eeuwigduurende Getuygen zyn van deeze Waarheyt aan alle de

Eeu-

(6)

wen des Weerelds. Zyn Vader als een oud wys Edelman had hem in de Wieg gelegt voor de Rechtbank, doch die verwaande Zot wees die Professie van de hand, en wierp zig op tot een Poeet. Maar ey lieve let eens wat hy by die Ruyling won. Hy haalde den Haat des Keyzers op zyn hals door zommige Schimpvaerzen, die hem na de Weyden van Pathmos schikte om beter Manieren te leeren, alwaar hy als een arm Vlugteling woonde in partibus Infidelium, en alwaar hy leeg tyd genoeg had om die Planeet te vervloeken, die hem verraade tot die Uyterstens. Een Kostwinning en de Poesy accordeeren alzo min als het Geloof en de Reden, en zeer zelden ziet men die by een en dezelve Stalmeester stallen.

Doch konje die Dolheyt niet misloopen, fiat, ter goeder uure, legt dan uw

Overtreedingen op de Schouders der voorgaande Poeeten, en tracht liever om uw Landsluyden te verryken door een delikaate Overzetting, dan die te verarmen door een rampzalige Uytvinding. Werp uw Visschers Zangen in Zee, gooy uw

Harderszangen achter een groene Haagh, beeldstorm uw Eere- Graf- en

Vreugdenzuylen, vereer uw Bruyloftslieders aan de Zangmeesters van de Osjessluys, geef uw Klinkdichten aan de Kinders, en uw Puntdichten aan de Speldemaakers, en ... en als je van die dolle Kalvers zult geneezen zyn, begin dan een nieuw Leeven met de Sprookjes van Monsieur de la Fontaine over te zetten uyt het Fransch, in het zuyver Nederduytsch; en die die Profecy

Den echo des weerelds. Deel 1

(7)

vervult, zal aan den Autheur des Echos verstrekken tot een spierwitte Meerl, zullende hy zig van dien Fenix noemen, den

Zeer gehoorzaamen en onderdaanigsten Dienaar,

J. CAMPO WEYERMAN.

(8)

No. 1

Maandag, den 29 October 1725.

- Vox tantum atque ossa supersunt.

Vox manet, ossa ferunt lapidis traxisse figuram.

Ovid. 3 Metam.

DAar is nooit een Nymf bekent geweest, die grooter Snapster was als den Echo de Dochter des Luchts, en daar by droeg dat Kind zo een warme Gesteltenis in haar fluweele Beugeltasje, dat het dag voor dag ruym een Once Komkommerzaad moest inneemen, om haar Constitutie te koelen, en dan was het nog luk raak of ze 'er min schade als baat by lee. Dat Meysje was de Courantierster van de groene Woudbuurt, alle Nieuwstydingen rolden over haar roode Laarylapje, ja het geen het droomde by nacht, moest waar zyn by dag. Die Nymf had altoos meer Sprookjes in voorraat als myn waarde Tydgenoot en Collega Pen en Inkt, Broeder Felix de Praater, daar viel geen Boerinnetje over een Strootje achter over, of zy vertelde het flukx aan Jan Alleman, en geen jonge Weduw dilateerde ooit haar Tederheyt voor een Schutter der Liefde, of die Voor-of Achterval liep 's ande-

Den echo des weerelds. Deel 1

(9)

rendaagsch door het Dorp als een loopent Vlammetje. Het is wel waar dat die vroolyke Snapster, met een ongemeene Bevalligheyt, haar Vertellingjes wist op te hullen, doch het is ook niet onwaar, dat 'er vry veel Kwaadaardigheyt onder schuylde, en inzonderheyt was haar Tongetje zo scherp als de punt van een Lancet, wanneer zy de Minnehandelingen van den Dondergod met de Grieksche Poppen liep uyttrompetten. Juno die als een verstandige Dame de overspeelige Avontuuren van haar Stalmeester poogde te verbergen, vatte een weerzin op tegens die snappende Dochter des Luchts, en dewyl die Godes altoos voorzien is met een Magazyn vol Kwaalen, waar in zy sterk negotieert met de ondermaansche Geneesheeren, zond zy een korte Adem toe aan den Echo; die toen zo min haar Sprookjes kon

voortvertellen, zonder te piepen en te hoesten, als een droezig Paard van den Amstel na de Maaliebaan kan rennen, zonder puffen of blaazen. In die Omstandigheyt was zy tot haar Ongeluk toen zy den Schoone Narcissus, die meer verlieft was op zyn Engelsch Spiegelglas, als op de Hemelsblaauwe Blikken der Woudnymfen, vlak in de Mond liep, en aanstonds vuur vatte op desselfs Bevalligheden.

De verliefde Echo vloog dien blonden Jongen na met een piepende Boezem, zy sprak hem aan met gemusqueerde woorden, zy herhaalde zyn fiere weygeringen, zy opende haar vroolyke Ziel aan die wufte Saletlooper, zy bad, zy smeekte, ja zy gaf hem meer goede Syllaben, als of zy binnen de zes weeken by hem kraamen moest; doch zy verspilde haar Traanpaarlen op een Sneeuwberg, en zy verquiste haar tedere Zuchten op een Ysschots. Die Schoone Zoon van Lyriope was zo veels te koel als de heigende Woudnymf veels te warm was, hy had zo veel weezen van Poes, als een versleeten Brak lucht heeft van een piepjonge Haas, en hy was te zeer geporteert voor zyn eyge Schoonheyt, om zig te laaten voorinneemen door de Bekoorlykheden van een piepende Nymf, zo dat het onnoozel Lam 't Spel opgaf, en zig retireerde na een steene Kluys.

De Yskoude Wanhoop maakt of Monnik of Soldaat, De droeve Nymf verlaat de Menschen,

Zy kiest een naare Kluys, en zal de Min verwenschen, Die Bronaar van het Goed, en insgelykx van 't Kwaat.

Zy wil in de' Eenzaamheyt die kille Ziel vervloeken,

(10)

Die zig nooit tot de Min des Echo's liet verkloeken;

Maar liever met een Valk, met de Omber-kaart, of 't Glas, Als met een Nymf onlêdig was

De bedroefde Woudnymf woonde aldaar als een tweede S

te

. Heremite, zy at en dronk nog min als den Slaaper van Stolwyk, zy bedekte haar vriendelyke Oogen met dorre blaaders, en zy heeft 't zedert die tyd geen andere Verblyfplaatsen gehad als Hoolen en Spelonken, rondom dewelke zy zonder ophouden haar beklaagt over de koele Gesteltenis van den Wildzanger Narcissus. Doch de Mingod verliet den Echo niet, en de Verwaandheyt van haar Minnaar ontstak zo een onuytblusschelyk vuur in haar Ingewanden, dat haar Licghaam allengs verdorde tot een Egyptische Mumie van Memphis, haar Beenders veranderden in Steenen, en zy behielt niets meer van alle haar voorgaande Bekoorlyk heden als haar Stem, met dewelke zy ongezien, de Accenten der wanhoopende Minnaars en doolende Minnaressen tot in alle Eeuwigheyt zal beandwoorden.

Doch hoe zeer dat die rampzaalige Echo verandert is van haar eerste Gedaante, echter herbergt zy een Vrouwelyke Ziel in het Licghaam van een versteende Rots;

en zy herhaalt naauwkeuriglyk alle de woorden die Narcissus spreekt in de onnatuurlyke Liefde voor zyn schoone Tronie. Zy is wel hervormt in een versteent Geraamte, of liever zy is een versteende Tombe van haar eerste Gestalte, maar zy is daarom niet t'eenemaal ongevoelig, en de kleyne Mingod die haar vergezelschapt in die Heremitagie, blaast haar die Gedachten in, die zy poogt uyt te drukken in eenlêdige Klanken.

Den Dichter Ausonius geeft ons een zeer aangenaame Omschryving van die Woudnymf Echo, en het lust ons van die Omschryving, als zynde aan een Schilder geadresseert, ter loops aan te haalen; en als dan aan myn Leezers het Raadsel van den Tytel deezer Bladen, den Echo des Weerelds, op te lossen.

Oroemzuchtig Schilder, waarom tracht gy om my een Aangezigt te geeven, en waarom poogt gy om aan ons een onbekende Godes te vertoonen? Ik ben een Dochter des Luchts, en de Moeder van het geen niet in weezen is; ik voer een Stem zonder Kennis, ik herhaal de laatste klanken der Toonen die te niet gaan, en ik volg onbescheydentlyk die woorden na die my bespotten. Ik ben die Echo die uw Gehoor doorboor ter plaatze daar ik my ophoude. In 't kort indien gy iets wilt Schilderen dat my gelykt, treft dan 't Geluyt want dat is den Echo.

Den echo des weerelds. Deel 1

(11)

Weeten de Leezers nu wie dat den eerste Echo is geweest? dat is Heerlyk! dan dienen zy insgelykx te weeten, wie dat deezen Echo zal zyn, die te voorschyn zal komen in stê van den geweezen Ontleeder der Gebreeken, dat Raadsel zal men uw zonder veel Omslags ontvouwen,

't Is Kort en Goed Dat ons voldoed.

Dat 'er niet Nieuws is onder de Zon, is een oud Spreekwoord, en dat 'er Niets gezegt kan worden, dat reeds niet gezegt is, is geen onbekende Zaak. Maar echter onderstel ik, Dat alles iet Nieuws is, dat is, dat men door een zekere aangenaame nieuwe Omschryving het Huys te Merwe kan hervormen in het Huys te Honslaardyk; en dat een verdienstig Autheur altoos in staat is om Diamanten op, te graaven uyt de Amersfoortsche Heyde, en om de Lapis Besoar te vinden in de Maag van een Roerdomp. Het is

*

de Stoffe niet die de Waarde van een Konststuk verheft, maar in tegendeel, het is de Behandeling, die de innerlyke Waarde van de Stoffe doet opryzen in Prys, of doet nederdaalen in Afslag. Op wat wyze dat den Amsterdamsche Hermes, en den Ontleeder der Gebreeken, de voorgaande Stoffen hebben bewerkt, zal ik, of schoon ik scheep, kom voor den Echo des Weerelds, niet herhaalen. Ik gedraag my als een onpartydig Man in dat delikaat Verschil, en ik zal my niet dieper in dat Onderzoek inlaaten, als 't betaamt; want gelyk als een ontvonkte Kool vuurs niet lang verborgen kan blyven onder de Assche, zonder eenige Geynsters te laaten doorschynen, op die voet kan een groots Gemoed zig niet lang verschuylen onder de Zedigheyt, zonder hier of daar eenige Heerschzugt te laaten doorstraalen, en het moet al een wakker Man zyn, die zyn eigen Schriften weet te pryzen of te laaken, van passe.

Ik zal dan alleenlyk in 't kort zeggen, dat ik den Tytel van den Echo des Weerelds heb uytgekipt, dewyl ik genoegzaam Alles denk te herhaalen wat 'er zal omgaan in den ruymen Omtrek van dat willig Rasphuys, waar in de Noot ons billetteert, en waar in de Naarstigheyt ons onderscheyt van de overige ge-

* Materiam Superabat opus.

(12)

dwongen Leegloopers. Want alhoewel de meeste Schryvers voorgeeven wanneer zy een Traktaat op het Weefgetouw der Drukpars zetten, dat het ter Liefde geschiet van hun Tydgenooten, en dat zy enkelt doelen om die te stichten, te onderwyzen, of te vermaaken, het is onwaar, en hun voorgeeven is valsch, zy pompen om het Hoofd boven het Water der Nootzaakelykheyt te houden, het Geld is de Leus, en Eygenbaat is het Wachtwoort aller Schryvers.

De Kerk en de Overigheyt zal ik behandelen met die Achting die ik tot nog toe betuygt heb voor die beyde Zuylen. De Blinden verschrikken voor geen Blixem, de Dooven hebben geen Vrees voor het Kanon, en de Onweetenden zyn gehart tegens de Gevaaren; maar een Autheur die goede Blikken, die een volmaakt Gehoor, en die Kennis genoeg heeft om de duystere wolken eens Onweers te zien naderen, zal zig niet ligtelyk waagen op een Sloep van graauw Papier, in een vliegende Storm;

ook zal hy zonder Zaal of Toom geen Pindarische Hartdraaver beklimmen, die zonder omzien met de Reden over Berg en Dal galoppeert, en ten laatsten den Ruyter zelfs van een Steylte stort en den hals laat breeken.

De G**sdienst zo der Roomschgezinden, Jooden, als Anderen, zal ik in 't geheel niet aanraaken, in myn toekoomende Papieren, als my dat gevergt wort, zal myn Echo des Weerelds het houden met de Schilderkonst, die stomme Poëzy; en die Grondregel ben ik verschuldigt aan de Ervaarendheyt, Hoe Ouder hoe Voorzichtiger.

Ik zal doen zien aan de Nederlandsche Ongeloovigen, dat ik niet alleenlyk in staat ben om dat Airtje uyt te houden zonder eenige valsche Nooten aan te raaken, maar dat ik my desgelyks sterk maak, van veel krachtiger, veel Aangenaamer, en veel klaarder my uyt te drukken in myn toekomende Aanmerkingen, Historien, Sprookjes, Liefdehandelingen, Zeedekunde, Staatkunde, Vertoogen over dé Taalen, Oudheden, Konsten, Wetenschappen, en et ceteras, als ik tot nog toe heb gedaan, of liever heb willen doen, om meer als om eene Reden. Myn Stelling is altoos geweest in myn voorige Papieren, dat de Menschen doorgaans veel meer Nieuwsgierigheyt hebben om de Zon te beschouwen in haar Taaning, dan in haar Zonneschyn; dat is op goed

Den echo des weerelds. Deel 1

(13)

Nederduytsch, dat een Iegelyk meer Ongedult heeft om de bedekte als om de moedernaakte Waarheyt na te gaan. Doch die Buy is over, ook is 't niet

onwaarschynlyk, dat een konstig Landschapschilder zo wel geen Zonneschyn zou konnen schilderen als een Maaneschyn, of als een Brand van Troyen.

De Courant stof zal ik meer de Penning gunnen als voor deezen, en inzonderheyt zal ik de Courant van den Hoveling, van Mochas Coffi-Kok, en van Delphos bestudeeren, verzekert zynde, dat ik Visch op Visch zal Vangen in die drie vischryke stilstaande Wateren; en schoon de Baars des Hovelings vry maager valt, dat de Winden van Broeder Felix vry haairig zyn, en dat de Zeelt van Delphos vry grondig smaakt, de Saus des Echos, Heeren Leezers, zal die bedroefde Eygenschappen verbêteren;, wat een zeker Filosoof die ontrent de Vegt woont, sustineert met zeer veel Schyn van Waarheyt; dat gelyk als het Staal vry gladder wort na maate den Smit het komt te polysten, dat het Verstant desgelykx vry klaarder doorstraalt na maate dat men 't komt te oeffenen.

Maar voor al zal myn Styl zo duydelyk zyn, als Iemant kan wachten van een Autheur die nu en dan maar taamelyk met het Hoofd is bewaart; want dat 'er niet een Handvol Glorie by een weekelyks Schryver logeert, en dat die Glorie niet zeer na vermaagschapt is aan de Zotheyt, zal ons Niemant ontpraaten. Ik zal de Maakers der Zee-en Landkaarten niet navolgen, die de Bergen door Molshoopen, de Bosschen door Bladeren, de Zeen door Streepen, en de Steden door Kerktorentjes verbeelden:

In tegendeel, zal ik aan Alles de vereyschte Cieraaden byzetten, want ik bevint hoe langs hoe meer, dat het Natuurlyk vry meer Voldoening geeft aan de Natuur als al dat uytheemsch Optooisel, dat uytgevonden is door de Weelde, en gehandhaaft wort door de Wellust.

Doch dat ik met alle die Beloften van Beterschap een Neutraliteyt zal onderhouden

met alle de belacghlyke Voorvallen, en dat ik die niet eens zal kittelen, na ouder

Gewoonte, is niet waarschynlyk; myn Echo des Weerelds zal gelyk zyn aan een

welgeordonneert Tapyt, den Inhoud der Historie zal naauwkeuriglyk waargenomen

worden, doch den Boord van dat Tapytwerk zal ik oppronken met de Kruydjes roer

me niet van Juvenaal, met de zilvere Distelen van Persius, en de veel kleurige

Vlindertjes van Pe-

(14)

tronius, die wy zo na als 't doenlyk is zullen nabootsen met ons Nederduytsch Pinseel, zullen doorgaans dien Tapytboord vervrolyken, niet bezwaaren. Het staat ons vry hier en daar eenige Zoutkorrelen te zaayen, mids dat die Korrelen komen uyt de Armuydensche Zoutkeet van Merkuur, en niet uyt die van Momus, ook mag 'er wel een Scheutje Guinees Limoensop onderloopen, om een zerpe Smaak te geeven aan onze Geest-Gerechten. Doch ik verzeker uw, als een oprechte Echo, dat die Zerpheyt en dat ziltig Vocht, zeer verscheyden zullen zyn van die onbeschofte Bitterheyt, die zo walcghlyk is aan de fyne Smaak der beschaafde Leezers; neen Leezers, wy zullen de betaamlyke Zedigheyt bewaaren in onze Papieren, en altoos gedenken dat wy in een vrolyk Gezelschap zitten, onder de Roos.

Echter zo het mogt komen te gebeuren, dat 'er hier of daar zig eenige Woudgoden opdeeden, ontrent de Kluys van myn Echo des Weerelds, laat uw daar door niet verschrikken. Ik verzeker uw, dat het geen droefgeestige of kwaadspreekende Kabouters zullen zyn die tot op het Been toe steeken, af de Menschen de Huyd over de Ooren zullen haalen, en zo voorts. Geenzins, waarde Leezers, het zal een Soort van die blonde Boschgoden zyn, zo onnoozel als de onbevlekte Bosch-Non Welda, en die zo min schadelyk zullen zyn aan de Menschen als het goedaardig Spook van de Witte Vrouw op het Slot van de Heeren van Roozenberg, of als eertyds het Gespens van de Schoone Melusine op den vervallen Toren van het kasteel van Luzignan, schaadelyk waaren aan de Toezienders.

Myn Echo des Weerelds zal in veele deelen gelyk zyn aan de Krekel van Anakreon, die bemint wiert dewyl zy Niemant benadeelde, en die door die wellustige Gryzaart aldus wort begroet

Het drie en veertigste Gezang van Anakreon.

Uw Lot, O Krekel trotst het Goudt, Ghy drinkt den Dauw der Roozeblaaden,

Ghy zingt als een Poëet die nooit de Druyf versmaaden, Schoon hy nog Munt nog Kruys na 't Toortslicht overhoudt.

Pomonas Fruythof is uw Erf;

Den echo des weerelds. Deel 1

(15)

Ghy zuygt het Lente-Vocht van Florâs Tuyn-Juweelen, Die Boer is als verrukt die uw een Deun hoort queelen, Hy luystert na dat Lied zelfs tot aan de Avonds Kerf.

Ghy zyt de Lente Boode', en 't Gros der Stervelingen Groet uw, die Floras komst, en 't eerste Groen komt zingen,

Ghy wort van 't Negental bezint, Ja zelfs van God Apol bemint, Die uw zyn Zang-Toon wilde schenken,

En uyt het klaar Kristal des Hippokreens liet drenken.

Nooit dreygt de Tyd uw met zyn Spa, Geen Grysheyt komt uw Grafwaards nooden;

Ghy smaakt nog Vleesch nog Bloed, hier in gelyk de Gooden, Ghy zyt een God, of lykt 'er na.

Waarschouwing.

Daar is een groote Tusschenwydte tusschen een Boufon en een aangenaam Railleur, den Eerste grobbelt in de Duysternis, en de Laatste wandelt in de Zonneschyn. Den Autheur van den Echo des Weerelds zal toekomende Week dat Punt behandelen op een vrolyke en stichtende wyze, om daar langs zyn Leezers op het Spoor van de vriendelyke Raillerie te brengen, en te doen bekennen, Dat de Geest een Soort van een Zaayland is, de Vrucht trekt altoos op het Graan dat 'er wort ingestrooit.

Vaar wel Leezers.

Gedrukt voor den Auteur, en wort uitgegeven te Amsterdam by Hendrik Bosch: Hage,

L

. Berkeskos: Dort, J. van Braam: Leiden, de Janssoons van der Aa: Delft, R. Boitet: Haarlem, M: van Lee: Gouda, J. van der Kloes: Alkmaar, J. van Beyeren: Hoorn, R. Beukelman: Middelburg, Schryver: Leeuwaarden, J. Tyssen: Groningen, Radys: Nimwegen, A.

van de Velouw: 's Hertogenbos, Voster: Deventer, J. van Wyk: Aernhem,

W. Voster: Uytregt, Besseling: En zyn ook te bekomen den Ontleeder der

Gebreeken, 1 en 2 deel. De Amsterdamsche Hermes, 1 en 2 deel, en

ook de deelen apart. Ook is noch te bekomen de Beschryving van

Amsterdam, en Cats Werken in Folio, als mede in Octavo.

(16)

No. 2

Maandag, den 5 November 1725.

Libidinosa enim et intemperans Adolescentia effoetum corpus tradit Senectuti.

Cicero de Senect.

HEt is waarlyk jammer, dat onze jonge Juffers en malsche Weduwen niet min of meer aarden na den Echo, want die verliefde Nymf zegt nooit Neen wanneer men haar verzoekt om Ja; ja het is een dubbelt jammer, dat die Echo nog niet Iets anders heeft als een heldere Stem, ik verzeker uw dat ik my dan plomp verlooren tusschen haar lieve Bouten zou storten, om haar myn Dankbaarheyt voor het volgent zeedelyk Sprookje te betuygen, door herhaalde Omhelzingen.

De Wellust ontmaskert

Ik sliep zo gerust en zo zorgeloos als een Lombaardier die van den Interest der Armen een Bever Hoofdpeuluw maakt, toen ik

Den echo des weerelds. Deel 1

(17)

ontwaakt wiert door een aangenaame Stem, die my in zeer beweeglyke Termen smeekte, om myn Deur te openen, ofschoon by ontyde. Ik stoof van het Dons als een Galant die de Stem van den Eygenaar der bekoorlyke Overspeelster hoort bulderen; Opent de Deur Anna! en ik vloog na de Voordeur, doch zo ras had ik die niet ontslooten, of ik zag myn verliefde Hoop verydelt, en ik die een Diaan meende te Huysvesten en te billetteeren op myn eenzaam Ledikant, ontmoete een Endimion, die my niet onbekent scheen te zyn aan zyn groote Blikken en Mannelyke

Gebaarden, maar die 'er op dezelve tyd zo droefgeestig uytzag, als of hy een jaar en ses weeken in garnisoen geleegen had op een Spaansche Ronduyt, alwaar de Armoede voor Hoofmeester en de Behoeftigheyt voor Voorsnyder Scheep komt.

Ach! myn waarde Tent-Kameraat, (riep die Jongeling uyt) geef my een Glas van uw beste Gravesche Wyn, om myn Geest die op het glippen staat in zyn Wedloop te stuyten; en ik zal uw als dan tot Erkentenis een Avontuur verhaalen, die aan uw en aan andere Jongelingen kan strekken tot een eeuwigduurent Exempel. Ik ontkurkte aanstonds een Drielings Fles, en hy verorberde die in drie teugen, (meer dan eens had ik hem die Konst zien doen in het Visschersdykx Collegie onder de Roos) en dat gedaan hebbende zette hy zig neder in een gemakkelyke Leuningstoel aan het Hoofdeynde van myn Pavillioen, en hy sprak aldus.

Het is ruym Drie jaar en Ses Maanden geleden, dat ik tegens het vallen van den Avond buyten de Poort van ... van een vermaarde Koopstad aan de Maas stapte, om een Luchtje te scheppen, door welk Luchtje ik by na geraakte om een Luchtje.

- Ik verdwaalde in de buytenregelige Laanen van een digt bewassen Woud, en hoe

dieper dat ik 'er inschoot, hoe meer dat ik 'er in verwarde, hier in gelyk aan een

Leeuw, die verstrikt zynde in 's Jaagers Netten, zig hoe langs hoe vaster knoopt,

door een onvermoeide Pooging om 'er zig uyt te ontwarren. Ik viel gestadig over de

bemoste wortelen der Mastboomen, myn voeten gleeden uyt over de gladde

Heybloemen, de gepunte Braamtakken verhinderden myn Stappen, ik stiet van

ogenblik tot ogenblik het hoofd tegens de Stammen der Eyken, de vaale Heyslangen

schuyfelden als Boschdieven, de Vossen blaften als waakzaame Honden, de Uylen

huylden Graflieders op den Echo, en het geen my het slimste en

(18)

het smartelykste voork wam, was, dat de Maan zyn Hoors inhaalde, dat de Lucht zo duyster wiert als een Rouwlaken, dat den Donder begon te kraaken als de Balken van een instortent Gebouw, en dat de Sluyzen des Luchts zig openden, en de Stortregens de Paden insnelvlietende Beeken, en de Heuvelen hervormden in schaateren de Watervallen.

In die naare Omstandigheden wiert ik eenig Licht gewaar over de Punt van een laage Rots, ik trat op dat Baken aan, en ik belande in een wanhoopende Staat aan de Kluys van een Waldbroeder of Heremyt, zynde die Kluys gesticht in 't hangen van een Berg, en inwendig verlicht door een steene Lamp van het zelve Fatzoen als de eeuwigduurende Graflampen, die de Romeinen mede op reys gaaven aan hun Dooden tot een laatste Uytzetting. Den Heremyt ontfong my met een uytwendige Schyn van Liefde, hy schonk my een Teug Palmwyn, hy gaderde eenige drooge Eyke bladers op, hy ontstak die door behulp van een uytgaande Lamp, en toen gaf hy my een oude Kluyzenaars Kap tot een Japon. Voorders droogde hy zo goed als 't doenlyk was myn doornatte Kleeders by dat niet duurzaam Vuur der aloude Voorouders, hy wees my een Rustbank aan die uyt buygzaame Toen gevlogten, en bedekt was met een Sprey geweeven uyt geele Waterbiesen, en ik die altoos met een gerust Gemoed na Bed gaa, viel zo vast in slaap, als of ik in een

Paarlemoere Schulp ge wiegt wiert door zeegroene Najaaden.

's Morgens vroeg wiert ik ontwaakt door den Heremyt, die den gantschen Nacht onlêdig geweest was met het droogen van myn Kleeders, en hy zey; dat het tyd was van te vertrekken, dewyl zyn Kluys nu en dan open stont voor Boschroovers, voor woeste Gerechtsdienaars, en voor andere onbarmhartige Menschdieren, die gewoon waaren de Zorgeloozen die aldaar een gat in den Dag sliepen, eerst moedernaakt te ontkleeden, en dan op te sluyten in een Kevi die veel Overeenkomst had met de Papegaays Kooi van

*

Ludgate, en met het Hof van

Treurenburg; ja dat zy die ook wel met een Veerschuyt in Ballingschap verzonden, na de beruchte Volkplantingen van Kuylenburg, Ysselstyn, of van Vianen. Ik sprong flukx op van myn teene koets na die Vermaaning, ik trok myn gedroogde Vacht aan in een halve Minuyt, en ik was van 't hoofd tot de voeten toe gekleet, eer dat den Heremyt een houte kroes had ge-

* Een Gevangenis voor insolvente Debiteurs te Londen.

† Een Gevangenis tot Brussel.

Den echo des weerelds. Deel 1

(19)

spoelt, om den Afscheyds beker te drinken met een teug Palmwyn; die dat verricht hebbende my wel een By weg wees om uyt dat Woud te geraaken, doch helaas!

het was een linksche Weg, die my uyt den Regen in de Sloot, en uyt het Vagevuur in de Hel geleyde.

Ik gong een tyd lang over een Weg die nu glad en dan weer hobbelig was, doch die my brogt in een Laan die met allerley fyne en welruykende Kruyden geplaveyt, en aan weerskanten bezet was met bloozende Provintie-roozen, gevlamde

Heulbloemen, Liefde- Mirtus, en met Konstantinopolens Krullelien. Aan het Eynde van die Laan stont een Paleys waar uyt een Dame voortkwam die al het Air had van een Serail Sultane, en die gevolgt door een troep Hofjuffers, my met zo veel Pracht ontfong als of ik een Jupyn was neerwaards gedaalt van den Hemelsche Olymp, om voor een korte stond te verkeeren met de Ondermaansche Stervelingen.

De Voortreffelykheyt van dat Paleys bestont zo zeer niet in deszelfs wel verdeelde Apartementen en Rykdommen, als wel in de bekoorlyke Dame die het bewoonde, en in deszelfs Juffers, de Schoonste en de vrolykste Persoonen des Aardbodems.

Doch de blonde Jovista, de Sultane van dat Paleys, munte uyt als een Zon onder die bezielde Landstarren, zynde alle de Deelen van haar Licghaam zo keurlyk geschapen, dat geen Konstpinseel machtig was, om die Volmaaktheden na te bootsen. Haar Hoofdhaairen waaren blond en golvende, ja vry helderder als Pilaaren van doorschynent Berg-Kristal, haar Kaaken waaren bestrooit met Sneeuwitte en met roode Lenteroozen, en haar Voorhoofd was als het half rond van een

gepolysteyvoore Hemelgloob. Zy voerde een paar tintelende blaauwe Blikken, wat

zeg ik Blikken, het waaren twee Zonnen, onder twee cierlyke Boogen, rondom

dewelke men duyzende kleyne Minnegoden zag dartelen; de Nyd zelfs vond niets

te berispen op een Romeynsche Neus; en tusschen twee met leevende Cinaber

bestrooide Heuvelen, zag men een Roozen-Mond opluyken, bezet met een

Balustrade van regelmaatige Paerlen. Uyt die lieve Mond kon men die zachte en

vriendelyke Woorden te voorschyn zien komen, die machtig waaren om het Ys van

den Kaukasus te ontdooyen, en om de porfierharde Zielen der Barbaaren tot

Maagdenwasch te kneeden, en op die Mond wiert een Lacgh gevormt, die ons een

Paradys doet zien

(20)

op der Aarde. Haar Hals was zo blank als de Sneeuw, en haar Boezem zo wit als versch gestolde Room, den Hals was breed en den Boezem verheeven, en ik zag een paar nog niet doorrype Liefde-appelen opdaagen op die Roomboezem, welke Appelen op en neder dobberden als de zilvere Baaren van een stille Zee, wanneer den Adem der Westewind die zagtjes komt te beweegen. Geen Oog doorboorde de overige Bekoorlykheden, doch men kan waarschynlyk gissen dat de Visch gelyk was aan de Schulp; ook behoort een Kabinet zo vol Minne-schatten niet blood gestelt te worden aan de Beschouwing, veel min aan de Toets der weereldsche Minnaars, en onbescheyde Stervelingen.

Ik wiert ontfangen met een uytsteekende Eerbewyzing van die Jovista, en aan het hooge end van een Tafel benevens haar zy geplaatst, welke Tafel met een grooter tal van Gerechten praalde als 'er ooit te zien waaren op de wellustige Weddingschaps Maaltyden tusschen Antonius en de Koninginne van Egypten. De Luyten, Harpen, Waldhoorns, Violons en andere Muziek-Instrumenten vervulden de ons omringende Lucht met een volmaakte Harmonie van Konstgalmen; veele keurlyke Stemmen drukten door Nachtegaals-nooten de Vermaaken en de

Hartstogten uyt der Liefde; en verscheyde naakte danssende Juffers toonden, dat'er zo veel konst stak in de Hielen als in de punten der Vingers, of in de behandeling der Konstpypen van Ste. Cecilias schatryke Muziekanten.

Maar na dat de Spyze en het Dessert waren afgenomen brogt Jovista een aardig Spel ter baan, bestaande hier in, dat het een iegelyk vrystont om een Gonst te verzoeken aan die Juffer, die hem het meeste beviel; en die gelegentheyt greep ik by 't haair, ik wierp my neder op myn knien voor Jovista, en ik verzogt haar die Gonst voor de volgende nacht, die men niet beter kanuytleggen als tusschen twee paar half gelooke Blikken. Die Gonst wiert my belooft, en men brogt my na een

geparfumeerde Koets, wiens Slaaplakens zo fyn waaren als of die waren gepasseert door de Handen van Arachne, en ik wierp my op dat Bruylofs bed, de Ziel vervult met de graag Verlangens eens Bruydegoms. Ha myn Vriend, hoe ongeduurig was myn verliefde Gesteltenis in die Verlangens! ik luysterde als een Vink op het minste gerissel, en ik riep, kom myn Jovista! doch wanneer ik haar niet hoorde naderen, bezuchte ik myn Dwaaling, en ik viel op nieuws te

Den echo des weerelds. Deel 1

(21)

luysteren. Dikmaals sprong ik van het Bed en ik opende de Deur, doch niemant ziende bejammerde ik myn Ongeluk, en ik vervloekte den traagen loop des Tyds.

Dan sprak ik wederom Jovista komt, en ik begon de Voetstappen te tellen die zy doen moest om uyt haar Slaapkamer te komen in myn Vertrek; in 't kort ik was in die staat waar in ghy uw zo dikmaals hebt bevonden, en ghy die jaar en dag ziek gelegen hebt in het Hospitaal der Schuymgodes, weet wel hoe dat de Kranken aldaar behandelt worden. Ten laatsten overwon het Ongedult myn Verlangen, en ik verzelde dit dichtkundig Request met heete Traanen; ik riep nogmaals kom!

Myn vruchtbaar Eylant, ik uw Zee Verwacht uw op dees scille Ree.

Uw blanke Krytberg zal in deeze bouten pronken, Ik als den Oceaan dien Roozenmond belonken,

Wiens vriendelyke Lach,

De' ontstelde Baaren stilt, en 't Licht schenkt aan den Dag.

Ik zal zo leenig als een Krans van groene Zoomen, Myn vlechten om het Vocht van uw kristalle Stroomen,

Geen forsse Dwaalstar roemde, dat Myn volle Zee ooit Ebbe vat;

Zo lang zal ik myn Bruyd Diones golven schenken, Als uw bemoste Bron myn Liefde-dorst zal drenken.

Ik zal uw Boezem, die door rype Muskus Druys, Liefkoozent zuygen, als een geyle Zaaityds Duyf.

Geen Grens nog Voorschrift zal ons Kampgevegt verveelen, Men kan op 't Minnedons niet te' Epikuurisch speelen.

Een Vrek besnoeit het Zoet dat aan Natuur beviel;

Ik ken geen Overvloed, myn diergeliefde Ziel!

Geen gryze Watergod verkoos ooit stiller wêgen, Om Arethusa tot zyn Bron-nymf te be weegen

Als ik; ey toon me' uw Naakt, myn Zuyglam! kom myn Kind!

De Nacht is stil, zo wel als blind;

Laat ik de Roozelaan der Toderheyt genaaken,

En op het Room-gerecht uw's Boezems my vermaaken.

(22)

Een Hy verzwygt 't Genot, uyt Wysheyt, ende Zy Rept van die Nachtdauw niet, uyt fiere Hovaardy;

Ik kan, myn laaauwe Nymf! doch nimmer na vertellen, Een Wellust, die nog Tong, nog Pen, nog Inkt kan spellen.

Op dat Ogenblik trat Jovista bewierookt met alle de Reukspeceryen van 't gelukkig Arabien in myn Slaapkamer, terwyl myn Aders kraakende door de Zwavel-geest van 't Verlangen zodanig opzwollen, dat ik my niet langer kon bepaalen in den omtrek myns Licghuams. Op dat ogenblijk zwommen myn Ogen in een Zee van Dartelheden, en myn Hoop verloor zig in de onmeetelyke diepte van 't aanstaande Genot. Ik vloog van 't Bed, ik omarmde Jovista, en ik gaf haar geen tyd om haar te ontkleeden, ook was het niet noodig, hebbende die Schoone alleenlyk een losse Japon geslingert over een Hembd van het alderfynste Kloosterdoek, welke Japon zy ongevoeliglyk laatende zakken, zag ik alle de Deelen van haar Licghaam zo klaar doorstralen door de fyne draaden van haar Hembd, gelyk als men de veel kleurige Pluymen der Paradysvogels ziet doorstraalen door een Vaas van waterig Bergkristal. De altoos groenende Veyl kleeft min in de gescheurde Muuren der Dichters Buytenplaatsen, als wy malkanderen aankleefden, en wy plukten in die verrukkende Vereeniging op de boorden van elkanders Lippen, vry lieffelyker bloemen, als de Oostersche Minnaares ooit uyt haar ververzengde Ryken aanbood aan den Wyste der Vorsten.

Slacht nu 't gemetste Kalf, verlooren Wicht is Ons!

(Riep myne Bed-Nymf onder 't speelen) Die fiere Nachtegaal zal in myn Bogaart kweelen,

Die zal myn Wekker zyn op 't zachte Zwaanen dons, Die zal myn graage lust door 't Duyven trekkebekken,

Eerst koelen, dan weer wekken.

Ha wellekom in dees liefde Kluys;

Hoe weynig docht ik ooit dat wuste Hoofd te' omhelsen, Dat al de Nymfen onder de Elsen

In 't hondert streelde, by de ruys:

Dat als een Lentebie nooit was in slaap te sussen, Geen Bloem voor by vloog zonder kussen.

Den echo des weerelds. Deel 1

(23)

Was Idas Boezem, die uw Minlust had getroont, Niet woest, en Klara's Ziel niet door een Dier bewoont?

Wat rust kond gy helaas! in Fillis keus ontmoeten?

Die alle oprechte Vlam en Trouwheyt trad met voeten.

De Lust, dat Hondsgestarnte op Ada's bedde sponde, Vloeide' als een Zwavelbeek van Etnas heet Gebergt;

Zy riep; Een Drietal, Koos, is pas de tong getergt, Een Droppel Olie heelt geen Wonde.

Uw Dina, weer zo koel als een Diaan uyt Ys

Gevormt, was Noorder Sneeuw, en Noorder Beeren spys.

De Blonde Aarim wist uw Arends blik te ontwyken, Die liet uw naauw haar Grensen kyken, Dat China gaf uw nooit den Ingang in haar Land, Gy sloeg uw Minne-tent pas op op 't blanke Strand;

En zaagt als Tantalus twee Hemel-app'len zwoegen, Doch 't Oog alleen moest uw genoegen.

Dus zong Jovista in het punt des tyds van onze Verrukkingen, doch ik zal aan uw die smeltende Nacht-geheymen niet naakter openleggen, te meer daar ik zie dat de Slaap bekranst met Heulbloemen, uw Oogleden begint te streelen met zyn loode Handen; maar ik zal tegens dat den Dageraat de groene Sprinkhaans Dyen van Titan onthuppelt uw het Vervolg van myn Zeedekundige Ontmoeting ontvouwen, en tot een Exempel aan de Naneeven mededeelen.

Waarschouwing.

Gelyk als de Boomen zig van Strengheyt des Winters bedienen om smaakelyke Vruchten voort te brengen, op die wyze zal den Echo des Weerelds zig van het keffen der Vitters bedienen, om zyn Schriften te verbeteren, te vervrolyken, en te borduuren met Zeedekundige Voorbeelden; en daar van zal hy een Schets doen zien in het Vervolg van deeze waare Zinnebeeldelyke Historie.

Valete.

P.S. Toekomende Donderdag, den achtsten November, zal den Echo

des Weerelds het Vervolg van Jovistas Vermomming, benevens de

Zeedekunde daar in vervat, herhaalen aan zyn Leezers. En op Maandag

den twaalfden dito zal hy met zyn Vertoog over de Aangenaame Raillerie,

die als Tockayer-wyn misbruykt wort door een onkundige Tong, op het

Y-Tonneel verschynen.

(24)

No. 3

Donderdag, den 8. November 1725.

Licet Avaros mihi, licet vel Iracundos enumeres; vel Odia exercentes injusta, vel Bella: omnes isti virilius peccant. In Venerem ac libidinem projectorum inhonesta labes est.

Seneca.

IK heb myn Vriends Verhaal afgebrooken daar hy zyn eerste Lyfgevegt beschreef met de schoone Jovista, (zegt den Echo des Weerelds,) en op dat Slakken spoor zal ik hem thans oploopen, om het Vervolg van deszelfs ongemeene Avontuur aan myn Leezers mede te deelen.

Het Vervolg van de ontmaskerde Wellust.

Het Leeven dat ik met Jovista leyde was in alle deelen overeenkomstig met de wellustige Leevenswyze van Dido en Uylisses, Reynout, en Armide, Rogier en Alcine, en van den Ontleeder

Den echo des weerelds. Deel 1

(25)

der Feylen met Iphis. Dikmaals nam myn Jovista my by de hand, en gong met my op den Boord van een groene Kom nederzitten, alwaar wy beurt om beurt elkanderen de tedere Liefde gevallen der voorige Eeuwen voorlaazen. Zomtyds bragt zy my door beschaduuwde Valleyen en langs zeegroene Beemden, die t'eenemaal geleeken na de Elizeesche Velden der gelukzalige Helden; en op andere dagen vervolgden wy met Brakken en met lange Honden, de Vreesachtige Haazen en de graauwe Duynkonynen. Huyden belaagden wy de Distel vinken en Leeuweriken met zyde Meerls Netten; Daagsch daar aan verschalkten wy de graage Baerzen en geele Posten, met Paerdehaaire Vischsnoeren; en op andere tyden verstrikten wy de Lysters en Meerls, met roode Bessen en met welrickende Kruiden. Op die wellustige wyze vermorste ik myn dierbaare Uuren, en ik versnipperde de kostelyke Ogenblikken des Leevens in onprofytelyke Bezigheden, middelerwyl dat myn Egyptis op haare eenzaame Koets de Vlugt van haar Minnaar bejammerde als een verlaatene

*

Olympe.

Het gebeurde op een zekere Morgenstond, dat ik Zachtjes oprees van de Zy van Jovista, om te wandelen langs een lieffelyke Stroom die van een groene Heuvel neerwaards daalde, en kwam te stuyten in een nabuurig vischryk Meer, rondom bezet met altoos groenende Pyn- en Mastboomen. Ik was opgeschikt in een wellustige Japonsche Tabbaert, door de Naelden van Jovistas Kamenieren Geborduurt met alle de geyle Beeldspraakelyke Zinnebeelden der Liefde, en die Japon was opgeschort met een bestikte Gordel, die alzo dartel van Ordonnantie scheen te zyn als de befaamde Sluyer van de Grieksche Mingodes. Vorders waaren alle myn Beweegingen zo onkuysch dat de Mossen van de takken voor myn voeten nedervielen uyt een geyle Eerbiedigheyt, my door hun Gesjirp hulde en manschap doende, als aan den Bescherm-Heylig der Wellusten.

In die verfoeielyke Opschik, myn waarde Echo des Weerelds was ik, toen ik myn Oog, min by Geval als door 's Hemels Voorzorg, liet vallen in de vloeibaare Spiegel van die Stroom,

* Birene verliet zyn Bruyd op een onbewoont Eylant, en onze Avonturier nam zyn Afscheyt zonder Adieu te zeggen van zyn Maitres op de Delfsche Vaart.

(26)

waar in ik met de uyterste verbaastheyt het Conterseytzel van een eerwaardig Oud Man, met een Sneeuwitte Baerd, leunende op een eyke Knots, en het Hoofd met een geele Leeuwshuyd bedekt, zag opdaagen. Die Gryzaert dreygde my met zyn zwaare Knots, en geboot my hem na te volgen, onder een Bedreyging, die het Bloed in myn Aders en het Marg in myn Beenders dee t' zamenstremmen; derhalven vroeg ik met besturve Lippen en met een zidderende Tong; Wie is myn Heer, die zig zo een volstrekte Heerschappy aanmatigt over een Vrygebooren Nederlander? Dat Spook knarste op zyn Tanden, verhief zyn Stem, en begraauwde my met deeze Woorden.

Ik ben de Deugd, die Alcides wel eer op de verlaate Loopbaan der Eer herstelde, en die op dit Moment het eygen Wonderwerk op Uw zal verrichten. Is dit de Vrucht van de Hoop die ik van Uw opgevat, en van de eerste Beginzelen des Deugds, waar mede ik uw gespeent heb, t' zedert dat gy de Jaaren der Bescheydenheyd begost te Bereyken? Heb ik Uw in Uw tedere jaaren geleert alle de Lichtvaardige

Gezelschappen, en inzonderheyt de lymachtige Societyten der Lichtvaardige Vrouwen te ontvluchten, om Uw, die reeds tien Starren nadert, te zien pronken als een gemusqueerde Atys van de Moeder Cybele, of als een verwyfde Adonis van de Bedriegelyke Jovista? Ha wat een Heerlyke Post voor een Man die de Weerelt dreygt te reformeeren! die de Wonden der Tydgenooten wil peylen met het Tentyzer van een welver sneede Schryfveer! en die zich beroemt van geen Leek te zyn in de Zeedekunde! Hoe past dat die Man van zig een Slaaf te zien van Jovista, met alle die beroemde Eygenschappen! van te gaan brallen met haar krachtelooze Ketens, en van zig te laaten omleyden, als een met Bloemen en met gewyde Snoeren vercierde Offerstier, na het Altaar van de doodelyke Godes der onzuivere Liefde.

Indien de Loftuytingen van 't Gemeen, en de Werken die gy verschuldigt zyt aan Uw Tydgenooten, Uw niet konnen beweegen om die onwaarde Boeyen te

verbreeken, laat ik Uw dan bezweeren by de laatste Woorden van die Persoon, die Uw in Eygendom overgaf aan de rampzaalige Egyptis. Wat Verdiensten bezit die Jovista boven andere Boelschappen, dat ghy die hebt uytgekipt tot Uw Koningin, dat ghy die karesseert als een Godes van de eeuwigduurende Jeugd, en dat ghy die tot aan den derde Hemel optilt door de Wierook van Uw dagelyksche Schriften?

maar ik zal u die Jovista ontmaskeren,

Den echo des weerelds. Deel 1

(27)

ik zal haar die Blanketzel Gryns afrukken, en dan zal ik Uw tot een Scheydsman stellen over die verrukkende Schoonheyt, en over Uwe Egyptis.

Dit gezegt hebbende gaf hy my een Vergrootglas dat door de Tyd gesleepen en

door de Ondervinding tot die Volmaaktheyt was gebragt, dat nog 't Blanketzel, nog

't Bedrog, nog de aldersubtielste Loosheyt der Vrouwen, min bestendig waaren

tegens deszelfs Doorzichtkunde, als de Kopere Wapens van Diomeed even gelyk

in Prys waaren met de Goude Toerusting van de Zoon van Bellerophon, Ach! myn

waarde en genoegzaam eenigste Vriend! hoe schielyk vervloog, die Liefde, voor

die Waarheyt die ik had opgevat door Tovery, alle Jovistas Bekoorlykheden waaren

ontleent uyt het groot Magazyn der Juffers, Konst en Schyn; de Natuur had zo min

deel in Jovista's Bevalligheden, als de Conscientie deel heeft in de Oefening der

Geneeskunde; en Jovista's Schoonheyt verschoot als een Star, doch haar

Mismaaktheyt kleefde haar aan als de Zonde. Gelyk als een Jong Kind eenige

schoone Vruchten hier of daar verbergt, en schielyk de Plaats vergeetende, 'er niet

eens meer om denkt; zo het Wicht nu een tyd lang daar na op die zelve Stê komt,

en dat Fruyt hervint, staat het te kyken, dat alles bedurven mismaakt, en geenzins

aan het voorgaande gelyk is, zo dat het in plaats van Graagte, die Fruyten versmaat,

vertrapt, en 'er voor ziddert als voor een dreygende Roede. Op die wyze ontmoete

Ik tegens myn Gedachten een zo mismaakte en leelyke Vrouw in die Jovista, die ik

nog onlangs zo schoon had gekeurt, dat ik vreesde te bezwyken, en op die plaats

te sterven. Het Aangezigt van Jovista was bleek en geel als het Tonneel-masker

van een vrouwelyke Gespens, haare Hoofdhaairen waaren sneeuwit door Grysheyt,

zy had een gestalte als een Sileen, een Hals als een Kajelot, twee Pooten als

Toskaansche Zuylen, en Voeten als Jaap Jaaps Palingduyf, of als een Turfnymf uyt

de Veenen. Zy was strammer als een Trekschuyts Hartdraaver, zy overtrof in Jaaren

die oude Wyven die Broeder Felix zo gelukkiglyk doet kraamen op de zeventig en

tachtig Wintermaanden, en zy had langer geleeft als de Cumeesche Sibille, en ook

vry slimmer; en echter scheen zy door de Tovery der Fransche Hofdames zo jeugdig

te zyn als de schoone Hebe.

(28)

Ha Juffers! ha gevaarlyke Juffers! (riep ik uyt in myn eerste Ontsteltenis) schikt en pronkt uw maar op als Lucifers Paauwen, vlegt en friseert uw Tuyten en bepoederde Lokken, beschildert uw Lippen en Wangen, besmeert Uw zachte Pooten met Amandelbrood, en geef alle Uw Bekoorlykheden over aan een Overspeelder, of aan een Hoereerder, en zo 'er Iemant is die Uw na de Oorzaak vraagt van dat Schouwburgs en Operâs Optooizel, of achter over hellende Conduites, beken dan;

Dat gy de Sireenen der Middelandsche Zeên, en de Zondaressen zyt zonder Boete.

Uyt alle die Persoonagien die iets bybrengen tot de welvoegendheyt kipt Uw Sexe inzonderheyt uyt de Kleermaaksters, Ryglyfmaakers, Koussenweevers,

Muyltjesflikkers, en Coiffuurmaaksters, en gy geeft aan een Doos met nieuw modische Mouches een tederder Aandacht, als aan de Gravinne van Mortons Gebeden. Gebeurt het dat Uw. Gebed verhoort, en Uw Keus in alle deelen door de Bezitting van een Galant Man voldaan wort, dan hersmeet ghy Uw Rust op het Aambeeld der ongeruste Jaloezyen, en ghy vergiftigt Uw Inbeelding door te gelooven, dat hy voor andere Juffers dat geene gevoelt, waar meede hy Uw overkropt, dat is, een onvermoeide Liefde. Dan verraart ghy uyt Minnaaressen in Turksche

Bespiedsters, ghy zyt de achterdochtige Medegezelinnen van zyn Visitens, de naauwkeurige Opziensters van zyn Oogen, de linksche Uytlegsters van zyn Gedachten, met een woord, zyn Dag en Nacht-Beulinnen.

Maar ik zie van de Juffers af, (vervolgde hy zuchtende) ik wil myn niet begeeven op dien Oceaan van een Vrouwe-Beschryving, neen myn Vriend, maar ik zal 'er maar byvoegen; Dat ik dien gryzen Leydsman, de arbeydzaame Deugd genoemt, na vloog, die my uyt Jovista's Doolhof uytleyde, doch niet langs die voorige Roozenlaan, maar langs akelige, ongebaande, en met Marias Melkdistels, en Barnetels begroeide Bypaden; en na by Breukelen komende wees hy met de voorste Vinger van zyn Rechterhant op uw Huys, met deeze Woorden; Op die Plaats getytelt VREEDE GROND woont een Mos die meer dan teens gearresteert geweest is door de Lymtak der Juffers, die Wysgeer der Minnaars en Minnaaressen zal uw leeren;

Dat een Geneesheer geen acht moet slaan op het schelden van een Lyder, dat een Bezweer-

Den echo des weerelds. Deel 1

(29)

der de Bespotting des Duyvels moet misachten, en dat een Galant Man de

buytenspoorige Verwytingen van een afgekeurde Maitres moet in de Wind strooyen.

Dit gezegt hebbende zweeg myn Vriend Stokstil, en keek my aan met een paar bedroefde Blikken, doch ik die aanstonds bemerkte, dar 'er een deftige Zeedeles schuylde onder die waare Historie, vertrooste hem met deeze vriendelyke

Vermaaning.

Uw Dooling in dat Woud, myn Vriend, doet ons zien, dat den Arbeyt en de Moeite doorgaans de Voorloopers zyn, zo van de Amourettes als van een oprechte Liefde;

en uyt al dat Gedruys der wilde Dieren, en uyt het kraaken des Donders, en uyt die Vreeslyke Stortregens trek ik dit Besluyt; Dat een Minnaar zig niet laat, ten minsten niet moet laaten afschrikken, door de Bedreygingen der geinteresseerde of

ongeinteresseerde Menschen, en dat hy pal moet staan als een Rots, tegens de onbesuysde Buyen der vier verbolge Hooftstoffen.

Die Kluys en dat Licht getuygen niet duysterlyk, dat de Verlossing en 't Gevaar veeltyds gesepareert zyn door een Post-papiere Deur; of schoon zommige natuurlyke Wysgeeren, door die Kluys gesticht aan het Hangen van een Berg, op een zeker Geheym doelen, dat al te langwerpig van Omtrek is voor den Echo om te herhaalen.

Die Palmwyn uw geschonken door den Heremyt, betékent, dat een Minnaar dikmaals Palm in 't Vuur moet leggen, zo hy zyn Oogmerk wil bereyken. En de Waarschouwing des Kluyzenaars, die zey, dat zyn Kluys open stont voor Boschroovers en

Gerechtsdienaars, &c. leert ons; Dat de Ledigheyt en de Zorgeloosheyt die Stervelingen, die een Gat in den Dag Slaapen, en hun Beroep verwaarloozen, veeltyds Post a Post wegpakken na de Vrysteden, of na de onderaardsche Stadhuys Apartementen.

Uw Avontuur met Jovista doet ons zien, dat de Nootzaakelykheyt zeer na

vermaagschapt is aan een geinteresseerde Liefde; dat het Goud de Blikken der

Minnaars doet schemeren; en dat de Schatten ons betoveren, en jeugdige

Bekoorlykheeden doen zien in Verouderde Voorwerpen. De Tyd en de Deugd

fnuyken de Vlerken des Mingods, den Eerste opent ons de Oogen, en de Tweede

geleyt ons als met de Hand op den arbeydzaamen Weg van Naberouw, (of schoon

wat laat) en op die Weg zal

(30)

ik Uw, benevens alle Boetvaardige Minnaars laaten berusten tot het Puntbestek van de laatste Rust, het Graf der ondermaansche Stervelingen.

Eynde.

Een ongemeene Avontuur.

Ik zat zo yverig te bikken op een Pyp Puykx Puyk Varinas Tabak, als eertyds Kurius stont te smullen op een houte Tafelbort met gebraade Raapen, toen ik een Stem aan de Overzy van de Vegt hoorde schreeuwen, Haal over Hey! Ik beval fluks aan een Domestiek die ontrent sestien Ampten in myn Huyshouding bedient, zonder schatryk te worden, dat hy die Persoon zou overhaalen in een geleent Schuytje, (men moet zig al dikmaals behelpen met zyn Buurmans Bootje) dat fluks geschiede.

Ha myn waarde Echo des Weerelds, (riep dat Heerschap dat zo vergult was als een Apotheekers Winkel) Ik kom zo haastig na je toe stappen, dat ik myn Broek vergeeten heb, zo dat uw Knegt gedult moet neemen wegens 't Veergelt; doch (vervolgde hy) ik zal 't vergoeden, want ik zal je Neus ververschen met een Prise van Monsieur Garans Snuyftabak, die me een halve Dukaat het Once kost. Ik repliceerde aan dat vryborstig Heerschap, dat men geen oude Vogels met Kaf kon verstikken, en dat ik een nader Boodschap verwachte. Ik zoek een Meester, (andwoorde hy) maar een Meester die als een Advokaat zig tegens de Nootzaakelykheyt verdeedigt met Pen en Inkt. Ik ben nog maar drie Dagen geleden Kok geweest by een Fransch Autheur, die zo ruym gehuyst was, dat ik meer dan eens beproeft heb om een Kat met de Staart rondom te draayen in de Eetzaal, maar te vergeefs. Nu heb ik gehoort dat je een Mondkok van myn Verstant en Bekwaamheyt noodig hebt, derhalven kom ik uw myn Dienst prezenteeren met deeze navolgende Qualiteyten.

Voor eerst ben ik die Poëet, die een Delikaat Klinkdicht gemaakt heeft op het Pannekoek bakken van Mevrouw Zonnebloem.

Ik kan my beneffens de Zy van een Jaagers-jongen op een Rustbed met

Boekweyte Zemelen gevult behelpen, en ik kan des noods zynde des Zomers zonder Lynwaat, en des Winters zonder Mantel loopen; dat 's een Kok voor een Autheur!

Ik heb een tyd lang de Korrespondent geweest van den Ant-

Den echo des weerelds. Deel 1

(31)

werpsche Courantier, en ben zo verhart geworden in 't Liegen, in die Dienst, dat ik myn Brood zou konnen winnen als valsche Getuygen voor alle de Rechtshoven van Normandyen.

Ik heb een Tonneelspel vertaalt, dat reeds Driemaal met Succes vertoont is op het Leydsche Schouwburg, door 't Gekuyp van goede Vrienden, (dus wort een uytgeteert Licghaam zomtyds over end gehouden door Hartsterkende Apotheekers Dranken) doch op de vierde Vertooning stikte het op 't tweede Bedryf door de verwaande Behandeling van een smoordronken Akteur.

Ik heb een Vertoog opgestelt over de inwendige Kwaalen der nieuwe Treurspeelen, en getrouwelyk alle de Toevallen opgetékent waar aan ieder Spel komt te stikken.

By Voorbeelt.

Indien de Poeet zyn Vinding al te hart parst, en dat zyn Dichtkunde by Druppelen voor den dag komt, dan Sterft dat Spel aan de koude Pis, zegt den Dichter.

Zo het onnoozel in 't Ontwerp en lam is in de Uytvoering, dan smoort het in de Wieg, zegt de Poeet.

Zo het Miskraamt by gebrek van fraaye Uytkomsten, en van een behoorlyke Vertooning, dan sterft het by fout van een Kraambewaarster, sustineert den Autheur;

zo het den Geest geeft op de eerste of op de tweede Vertooning, dan is het een Misval; en eyndelyk zo het veroordeelt wort door de Zwakheyt der Hekelvaarsen, dan stikt het aan de Kindertandpyn.

In 't kort, myn Heer den Echo, de Dichtkunde en de Wyn leggen beyde op 't gypen, en dewyl wy Poezy in Overvloet en Wyn hebben tot walgens toe, kan men een Besluyt opstellen; Dat wy nog Kommer nog Dorst leyden aan Gebreeken. Daar en boven sustineert die geleerde Weerelt die nog leezen nog schryven heeft geleert, dat Uw Onrym in 't kort zal Ebben als een Oud Huuwelyk, en dat Uw Geest reeds zo schaers is in aangenaame Vindingen, als het Munsterlant arm is in Ekels, zo dat ik kom om het eenigste Instrument te zyn, dat Uw Reputatie zal onderschraagen.

Ik vloog op om dat Heerschap te omhelzen, dat zig verraade door zyn Lacgh, zynde het myn Demon, die zig op Nieuws in myn Dienst engageerde op de voorige Voorwaarde, Vry Vuur en Licht, en 't Steelen apart. Den Ridder van St. Steven, en een ontelbaar Tal Germaansche Baronnen geeven geen zwaarder Loon.

Dixi.

Te Amsterdam, by H. Bosch, is Gedrukt, zevende Deel van de 1001

Arabische Nacht Vertellingen.

(32)

No. 4

Maandag, den 12. November 1725.

Psittacus a vobis aliorum nomina disco, Hoc per me didici dicere Cesar ave.

Mart. l. 14.

TUsschen Vrydag en Zaturdag wiert ik ontwaakt door een Gestommel dat min geleek na een Huisbraak als na een Glasbraak, en dewyl het na myn Gissing Middernacht moest zyn, vreesde ik, of de Vegtschuymers misschien niet wel een Opstel hadden gemaakt, om by het leven van den Autheur een Kindsgedeelte uyt de Historie des Pausdoms te komen vorderen; derhalven stoof ik uyt myn Pavilloen, en ik begon te schreeuwen, Wer da! sta! Burgerrecht! Help! en alzulke Termen, door de Vrees op Rym, en door de Schrik op Nooten gestelt; maar daar was geen Echo by of omtrent die myn Vraagpunten herkaatste. Ondertusschen kwam een Domestiek met een brandende Kaers in de Vuyst de trappen afrollen, en ik

Den echo des weerelds. Deel 1

(33)

zag door de Onderstant van die Kaerssenmaakers Zon, dat myn groene Papegaay de Deur van zyn Gevangenis geforceert, en reeds een Ruyt ten halve had

losgemaakt, om te gaan vagabondeeren in de ruyme lucht. Ik greep dien Oostersche Snapper by zyn Staart, die zyn Hoofd al lacghende omdraaide en riep, O Jongen benje daar? Ja hier ben ik, Deugeniet, (gaf ik tot and woort) die nu de voorgenoome vlugt zal betaalt zetten, want .... De Onschult vreest niet, (sprak hy, met prompte Woorden) ook ben ik verzekert datje van de Party zult willen zyn, wanneer je 't Geheym zult hebben gerooken. Weet dan myn goede Echo, (vervolgde hy) dat alle de Papegaayen, Oostindische Ravens, Loerys, Peroquieten, en diergelyke Vogels Oost- en Westindische Spooken zyn, die by Verkiezing gequalificeert, en ook wel tot een Straf gecondemneert worden, om vreemde Landen te gaan bezoeken, alwaar wy op alles naauwkeuriglyk acht slaan, de Woorden en Werken onzer Meesters en Meestressen bespieden, daar van eens 's Jaars Rekening doen, en dan een uyt het Midden van ons met dat Historiesch Verhaal na onze Opperspooken deputeeren, die daar mee de Oostersche en Westersche Gespenssen vervrolykt en zyn Fortuyn maakt. Geliefje nu een Oog- en Oorgetuygen van die Conversatie te zyn, ter goeder uure, dat gaaje voor Patroon; dit zeggende vloog hy door de Ruyt singende,

Hey Sa Sa Volg me na

Zingen al die Vogelen.

Ik stoofflukx buyten de Deur, en ik zag met Verwondering dat 'er een Voiture gereet stont, bestaande uyt een Postchaise gemaakt uyt het Borstbeen van den Vogel Rouk, en bespannen met twee Paar Struysvogels, die vry snelder met ons Beyden, de Papegaay en Ik, voortsnorden, als ik ooit van de snelste Rendieren gezien heb op myn nooit ondernoome Reys na Monsieur de Martinieres Lap- en Finlanden.

De Struysvogels hielden Halte voor een Slot, dat al het Air had dat 'er meer Spoken

als Dansmeesters in logeerden, doch myn groene Amasoon stak my een Hart onder

den Riem, en leyde my na de Poot in een spatieuse Saal, die de Vergaderplaats

geleek van alle de uy theemsche Vogelen des Aardbodems. Aan het Opperend van

een langwerpige Tafel zag ik een ouden Oostindische Raven zitten pry ken, die

over de gantsche Vergadering presideerde, aan

(34)

zyn rechter Poot stond een witte Kaketoe, en aan zyn linker zat een deftige Loery, die op 't Oog en op 't Gehoor sterk zweemde op le S

r.

la Lauze, want hy sprak als een Harlekyn, en hy was gekleet in zeven onderscheyde Koleuren. Maar ik zal alle de gevederde Heeren en Dames overslaan, en alleenlyk vertellen, dat die Tafel keurlyk gegarneert was met Kraakamandels, Makarons, Sluysche Nooten, Wynsopjes, en allerley drooge en natte Vruchten; dat die gepluymde Heeren en Juffers aaten, dronken, lacghten, zongen, en Nooten, kraakten dat men 't een half uur ver kon hooren; en dat 'er toen het alles OP op was 'er een algemeene

Stilzwygendheyt ontstont, die ik nooit beleeft heb op eenige Byeenkomst van gegageerde Praaters of van kakelende Klappeyen. Wie is den Oudste van onze Luchtvergadering? (vroeg de President met een Straf Accent) laat die op de Tafel vliegen en klappen. Aanstonds sprong 'er een blaauwe Oostindische Raven op de Tafel, die zo mak was dat hy (volgens 't Relaes van myn Papegaay) zyn Meesters oudste Zoon den voorsten Vinger had afgeknipt zonder eens te lacghen, die zig aldus liet hooren.

*

Ik heb (sprak hy) by een Snyder Drie maal Zeven jaaren gehuysvest die zo glorieus was, dat hy den Tytel van Hof-Snyder versmaade, en zig liet noemen, een Architekt van Merktekens. Een Dichter die zo diep in myn Meesters Gunst was ingesloopen, dat hy hem reeds zyn Rok Wammes en Broek vier maal had doen keeren in vier achter een volgende jaaren, en de Betaling daar van refereerde op de Oversetting van een Heldendicht op de Vriesche Turf, waar aan hy dag voor dag zeer na drie Minuyten arbeyde, vroeg eenmaal aan myn Baas, na de Reden van die Tytel? die hem aldus beandwoorde.

Een Snyder is een Architekt van Merktékens, want de Kleeders en diergelyke Cieraaden, zyn de Merktekens der Hoedaanigheden.

Draagt een Hofvleyer niet dikmaals het Merk van een Dwaalstar na by het Hart, en verciert hy zyn Beenen niet met glinsterende Rinkels? Loopen zyn luye Slaaven niet gemerkt in 't Groen of in 't Geel achter zyn Hielen, om aan de Weerelt te toonen wiens

* Den Autheur verzoekt dat de Leezers de navolgende Karakters met een vrolyke Aandacht gelieven te leezen.

Den echo des weerelds. Deel 1

(35)

Narren zy zyn? Vercieren de Krygsbevellers hun Lendenen niet met de Merktekens van witte of roode Veldsluyers, en besteeken zy hun Bevermutsen niet met

Struysveeders, om daar door den Vyant de Vrees op den Halste jaagen, gelyk als Wilden van Kanada? Ryd een Geneesheer niet in een Koets zo ruym als een Doodbaar, en is hy niet veelstyds gemerkt in 't Zwart als een Zinnebeelt van het duyster Graf? draaf zyn Paerd niet dikmaals zo fel, als of hy rende om den Patient uyt de Pikeurzaal des Leevens te tournooyen, niet om hem te herstellen? Binden de Hooghartige Wynkoopers niet dagelykx een groove Voorschoot voor hun dikke Buyken, om quansuys hun Kalanten by de Neus te vatten door die Nederigheyt?

Dekt een Overspeelder of Hoerejaager zyn Satyrs-leer niet met het Merk van gechamareerde Kleeders, en leydekt hy het Dak van zyn Harssens niet met flodderende Meysjes Haairen? Zyn de dartele Juffers niet getoornt als de Moeder Cybele, en zyn haar buygzaame Leeden niet gemerkt met de Ingewanden der Zywormen? Alles heeft en voert zyn Merk; Dronkaards zyn gemerkt door gevlakte Kleeders en gevlakte Neuzen, Guyten door Kuykediefs Blikken, Leugenaars door onbeschaamde Kaaken, ontgonne Meysjes door Schaatsryders Streeken,

Dansmeesters door Peperbaals Hembden met Zyde Koussen, Bloodaards door staale Tongen, en Wasche Klingen, en wy Snyders zyn gemerkt door Kalotmutsen van 't Kabasrecht, uyterlyk beslaagen met een onschuldige Onnoozelt, doch innerlyk gevoert met een gekwetst Gewisse.

Een kleyne Kaketoe de Griffier van die parlementaaire Vergadering teykende aanstonds dat Vertoog des blaauwe Ravens op, en dat gedaan zynde sprong 'er een Loery op 't Tafel, die 't Karakter van zyn Heer aldus afschetste.

Ik heb in den Hartog van Marlebor** by een Fransche Kok gewoont, die de

Approbatie had van alle die Landsluyden, die hun uytgehongerde Maagen met

Gaskoensche Gerechten profaneeren, Dat hy de delikaatste Fransche Kok was,

die ooit een blikke Schuymspaan behandelde. Dewyl hy zo scheel van Oogen was

als de Nyd, kon hy nooit merken, dat hy het Water in zyn Souppes verspilde als een

Quistpenning, doch het Vleesch 'er uyt bespaarde als een Gierigaart. Hy zwoer, dat

hy meer Geheymen wist in de Kookery, als 'er Sekreeten vervat zyn in Alexis

Piemontois, en dat was de Waarheyt;

(36)

want hy kon een Kabbeljaauwskop gaar braaden met druypent Spek, zonder Spit of Vuur, hy kon een Pond Boter opgevult met versche Ansjovis kooken, zonder het te smelten, hy had het konstje fix om een Snee gestolde Hartshoorn op een houte Rooster te grilleeren zonder die te ontbinden, hy wist het Opperleer van een paar Ruyters Stevels in de Pan te fruyten, en dat zo delikaat, dat de Fransche

Lekkerbekken, vloekten by Jerni D**! en by Sakre D**! dat zy nooit malsser Runtspens hadden geproeft, hy stoofde de gladde Keyzelsteentjes zo murw als Katharinas Pruymen, hy besloeg de smaakelykste Vischsaus die ooit een Gauloische Mond betoverde, uyt een aangezet Ey en groene Yrsche Boter, en daar by was hy zo zuynig op het Lynwaad en op de Servetten, dat hy op dezelve tyd met zyn Servetmuts de Waassem van een aan 't Spitrookent Speenverkentje, benevens zyn Zweet, en de Keuken-rechtbank, afdroogde.

Maar inzonderheyt loog hy zo vreeslyk op 't kapittel van vreemde Gerechten, dat de Schotels en Tafelborden stonden te lillen en beeven als het Scheepswant in een Travaat, wanneer hy begon tevertellen. Hy verhaalde eenmaal aan de Kok in de Marechal de Turenne, dat hy Onderkok geweest was by een Littauws Baron, die Ses Maanden in 't Jaar een Mensch, doch de overige Maanden een

*

Day** was, die zig dan dee trakteeren op de nevensgaande Gerechten.

Primo, het eerste Gerecht bestont uyt een gloeiende Schotel met Schorpioenen toebereyt als gestoofde Paling, een Fricassee van jorrge Salmanders, het gebraade Nierstuk eens Deurwaarders, een Haan Fenix gesmoort in zyn Veeders, en begooten met een Saus van gesmolten Loot en Rottekruyt.

Het tweede Gerecht was een vreeslyke Koelbak en daar in Ses Dozynen Zeeduyvels gestooft in hun eygen Schelpen, een Koppel gelardeerde vliegende Draaken, een Asjet met gefruyte Haaïen, en een Leviathan a la daube in 't midden, de Schotel rond bestrooit met Bloemen van dulle Kervel en met de Bladen van vaale Nachtschade.

Doch het derde Gerecht zynde het Dessert wiert opgebragt in een vry grooter Order, als de twee voorige, bestaande meestendeels uyt een Snikheete Schotel met Overnatuurkunde's Wron-

* Die Baronnen vallen 'er op meer Plaatsen als in Lithanwen, na 't zeggen der Boeren.

Den echo des weerelds. Deel 1

(37)

gel, zwemmende in een yskoude Room van Welspreekendheyt, welke Schotel wiert opgedraagen by een Student in een lange Tabbaert, en in een lange Paruyk. Een Spoelkom volgepekelde Geestdryving, wel bepepert met Hartnekkigheyt, en begooten met den Azyn der Verdeeldheyt, opgedischt door een kleyne maagere Laquey. Een Gerecht van Zottebollen vermengt met hikken en traanen, en rondom opgepronkt met Zinneloosheyt en Laster, aangebrogt door een zeedig Wyfje; met een

Dobbelsteene Schortekleed, en met een geboent Stoofje. Dat Moes wiert zo schoon opgelekt, dat men die kopere Schotel moest vertinnen om den derde Dag. De Tafel afgenomen zynde ververschte den Barron de Sterflykheyt met een Teug gezwavelde Mede, en dan vong hy een uyltje tot den Avond toe in een dobberende Leuningstoel.

Wat zegje, Heer President, kan een Fransche Keuken-Apotheeker de Ligtgeloovigheyt zo wel niet vergeeven met zyn Discoerssen, als met zyn

onmenschelyke Gerechten? en (vervolgde de Kaketoe) mag men niet volmondig uytschreeuwen, Dat een Nederlander, die zyn Gezondheyt te grabbel gooyt op de Smeerige Fransche Kokerelles, zyn Grafstee omspit met zyn eyge tanden?

Een kleyne Perroquiet was de derde Historieschryver van het Leeven en Bedryf zyns Meesters. Die Knaap was een Domestiek geweest by een Heer die Schoon onbewust van zyn eyge Lot, echter het Hemelteken der Geboortestonde uytley en opstelde van andere Menschen. Daar en boven was hy een Almanaks-Filosoof, en een Ontdekker van gestoole Goederen.

Myn Heer en Meester (sprak die kleyne Babbelaar) was eertyds een Bouwheer van Muyzevallen, en een Architekt van Nootekraakers geweest, in Duytsland; ook zegt de Faam die zo veel Snaps heeft als een Fransche Cossischenkster, dat hy eenmaal een Verkeerbort van zo een wonderbaare Uytvinding maakte, dat hy altoos verzekert was van 't Schut en 't Rest te winnen. Het is wel waar, dat men hem nagaf, dat hy de Dobbelsteenen een half Once Quik had ingegeeven tegens de

Lichtvaardigheyt van 't rollen, maar wat dan, is 'er nog niet een Soort van Chevaliers die daar in met myn Meester egaal zyn, en mag de Waarheyt altoos gezegt worden?

ook is 't geen Schande voor een Kwakzalver, dat hy in den Beginne voor een

Ambachtsman, en naderhant voor een wandelent Geneesheer Scheep komt. Parys

heeft een Almanakmaa-

(38)

ker gehad, die een Ketellapper was eer dat hy een Bewooner wiert der twaalf Zodiakx Herbergen; Londen is met een Mr. Patridge vereert geweest, die een Schoenlapper was, eer dat hy een Kamerdienaar wiert der Zeven Planeeten; en den Echo des Weerelds heeft gemeenzaamlyk omgegaan met een S

t

. Jutmis maaker in 's Hertogenbosch, die over dag in een Kelder zyn Brood won, met Mandemaaken, en 's nachts op de derde Vliering na de Starren zat te mikken, als of hy ze een voor een van boven neer wou doen tuymelen.

Dat Heerschap kreeg zo een drooge Long door dat nazien der tintelende Starren, en door een gestadige Huyshouding met de Zon en Maan Eclipsen, dat hy altoos Vonken in de Keel had, die hy ieder Minuyt poogde uyt te dooven. Het gebeurde eenmaal dat zyn onderscheydende Eygenschappen zo ver geëclipseert waaren door een Oppositie van Ses Flessen Moeselwyn, dat hy in ste van een Pint heete Rynsche wyn, die hy meende in te neemen om de Kracht van de Moesel te breeken, een Kandelaar greep, en de ontstooke Kaers in een drinkende Gestalte aan de Mond brogt, doch de onverdraaghlyke Hitte voelende, weg wierp, en als een Donder begon te baaren, schreeuwende; Kastelyn je Jongen is een Guyt! dat Duy** kind maakt de Wyn zo heet dat 'er een vertinde Smeltkroes van zou barsten.

Een blaauwe Papegaay nam op zyn Beurt den Vertoogstoel in der gevederde Orateuren, en na den President, benevens het respectief Gezelschap gegroet te hebben, Papegaayde hy een Sprookje van een Podagrist.

Ik heb by een Heerschap gewoont (zey die blaauwe Lievert) die zyn Harssens droeg in zyn Polleveyen, want hy had ontrent zo veel Breyn als 'er ver eyscht wort om een Slakhoorntje op te vullen, doch in tegendeel zo veel Zedigheyt in zyn Voeten, als of ze gevictalieert waaren met drie hondert ponden Loot. Ik docht zomtyds te splyten door 't lacghen, wanneer ik myn Heer zag komen aankruypen op de Oppervlakte des Aardbodems, leunende op een Paar zwakke Stutten, en op een.

Indiaansch Riet dat hem verstrekte tot een Kruk, het Hoofd neergeboogeen na de Moeder Aarde, grynzende op die Jongelingen en Juffers die als Schimmen

voortgleeden, in de eene Minuyt biddende en in het ander Ogenblik vloekende, als een welgemaniert Bootsman in een onophoudende Storm, en in geen Staat om een Wedloop uyt te harden tegens een half verkleumde Herft-Slak.

Een van zyn Flesbroeders, die zo veel Bolwormen in zyn Kruyn omvoerde, als 'er in de Hondsdâgen Vliegen nestelen in een Schaapshoofd, en die vaststelde, dat de Liefde-Oefening in een Podagrist, meer een Oester-Visschers Arbeyd, als een Zwemmers vermaak is, kwam myn Heer bezoeken, die op die tyd een Vogel zonder Vaak was, zynde zyn Pooten bezwachtelt als een Wicht in de Kinderpokjes, wiens teere Handjes geboeit worden in Flan-

Den echo des weerelds. Deel 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Betsy alleen was gewoonlijk geheel aandacht, maar in de laatste dagen speelden haar zooveel andere zaken door het hoofd, dat zij niet meer met hare gedachten zijn kon bij iets, wat

Maar datzelfde publiek kan na de bittere ontknoping van het verhaal op eigen kracht bedenken dat Nobel, Bruun en Ysingrijn solliciteren naar de rol van koning ooievaar, wanneer de

Waar meed' zy u nu heeft beloont; wel aan, myn kind, Verlaat haar ook, nadien zy u niet meêr bemint, En wilt het leven meêr als hare liefde achten, En nu zy u verlaat, wilt u voor

- Daarom begon ik reeds te Voorthuizen (mijn voorige standplaats,) bij tijd en wijle, de betnamlijke gedachten en gevoelens, welke den Land- en Akkerarbeid kunnen veraangenaamen,

BInnen Londen onthout sig dees tijt een PROPHEET, seydt sijn afkomste te zijn uyt Engelandt; Hy en weet van geen Ouders te seggen; Heeft noyt Moeders Borsten gesogen, sijn geslacht

Joost van den Vondel, Voor de Leydsche weezen, bij den aanvang van het jaar MDCCLXXXVIII.. Z.p.,

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Maar voor zoo verre KLUIT daar meê meent, dat de naderhand tot Leenen geworden goederen eertijds als bloote landgoederen door onderhoorigen als Rentmeesters geadministreerd zijn,