• No results found

Hoe bereik je licht verstandelijk gehandicapten jongeren?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hoe bereik je licht verstandelijk gehandicapten jongeren?"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wouter Brus Suzan Slegers

Studentnummer: 2017861 Studentnummer: 2018435

Afstudeerrichting: MWD Afstudeerrichting: MWD

Academie van Sociale Studies Academie van Sociale Studies Avans Hogeschool ’s Hertogenbosch Avans Hogeschool ‘s Hertogenbosch

Docentbegeleider: Jorg de Vlam Praktijkbegeleider: Yvonne van Wanrooij

Datum: 31 mei 2012

Hoe bereik je licht verstandelijk gehandicapten jongeren?

(2)

Voorwoord

Voor u ligt het eindverslag van het afstudeeronderzoek dat verricht is door Wouter Brus en Suzan Slegers. Het afstudeeronderzoek is tot stand gekomen tijdens het vierde jaar van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan Avans Hogeschool te ’s Hertogenbosch. Dit

afstudeeronderzoek geeft antwoord op de vraag hoe licht verstandelijk gehandicapte jongeren in de regio Noord-Oost Brabant gerichter bereikt kunnen worden door stichting Soulmates te Veghel.

Het doel van dit onderzoek is het aanreiken van een aanpak voor stichting Soulmates die zij in de praktijk in kunnen zetten om licht verstandelijk gehandicapte jongeren te bereiken.

Bij deze willen wij de gelegenheid nemen om een aantal mensen te bedanken die ons geholpen hebben bij het tot stand komen van ons onderzoek en het onderzoeksverslag. Allereerst Ruben Wolterbeek, bedankt voor de gelegenheid die je ons hebt gegeven om onderzoek te verrichten binnen jouw instelling en het vertrouwen dat je gedurende die tijd gehad hebt. Bedankt voor de vrijheid die we hebben gekregen tijdens het uitvoeren van ons onderzoek. Ook willen wij Yvonne van Wanrooij bedanken voor haar bijdrage aan de begeleiding. Daarnaast gaat er een woord van dank uit naar onze docentbegeleider vanuit Avans Hogeschool, Jorg de Vlam. Bedankt voor de inzichtgevende gesprekken en voor de duidelijkheid die je telkens wist te creëren voor ons.

Natuurlijk willen wij iedereen ontzettend bedanken die zich ter beschikking heeft gesteld voor de medewerking aan het onderzoek.

Tot slot wensen wij iedereen veel leesplezier.

Wouter Brus en Suzan Slegers Veghel, mei 2012

(3)

Samenvatting

Voor de uitwerking van het eindverslag is gebruik gemaakt van de onderzoeksliteratuur van van den Donk en Lanen (2011). Het verslag is aan de hand van deze literatuur onderverdeeld in acht hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk zal inzage geven in de het praktijkprobleem waar het

onderzoek op gericht is en het doel van het onderzoek. Deelvragen die beantwoord zullen worden in het onderzoek worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. De begripsafbakening die gehanteerd is tijdens het onderzoek is tevens terug te vinden in het eerste hoofdstuk. Het tweede hoofdstuk biedt de gelegenheid om inzicht te krijgen in de aanpak die gehanteerd is tijdens de uitvoering van het onderzoek. De methode van dataverzameling en de data-analysetechnieken, beide gebaseerd op de bovengenoemde literatuur, zullen beschreven worden in dit hoofdstuk. Binnen dit hoofdstuk wordt een steekproefomschrijving gegeven, evenals een beschrijving van het meetinstrument dat is gehanteerd tijdens de data-analyse. Het derde hoofdstuk zal inzicht bieden in de resultaten die voortkomen uit de verzamelde data vanuit het literatuuronderzoek. In het vierde hoofdstuk is er aandacht voor de resultaten vanuit de interviews. De belangrijkste analyseresultaten zullen gepresenteerd worden per topic, de verschillende deelvragen van het onderzoek zijn namelijk in het hoofdstuk onderverdeeld over een aantal thema’s. In dit hoofdstuk zullen nog geen conclusies worden getrokken. Deze zijn terug te vinden in het volgende hoofdstuk, hoofdstuk vijf. Aan de hand van de analyseresultaten zullen de verschillende deelvragen beantwoord worden. Normaliter wordt in dit hoofdstuk ook de onderzoeksvraag beantwoord. Echter is er voor gekozen om in dit verslag eerst de discussie aan bod te laten komen in een volgend hoofdstuk. Reden hiervoor is dat door ons de discussie een belangrijk punt in het onderzoek is. Er wordt vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar het praktijkprobleem. Het trekken van een conclusie en het geven van aanbevelingen kan naar onze mening pas goed gebeuren nadat de discussie omtrent het

praktijkprobleem aan de orde is gekomen. In hoofdstuk zes zal daarom eerst in een discussie de onderlinge uitkomsten vergeleken worden. Na deze discussie zal in een volgend hoofdstuk een eindconclusie getrokken worden waarop de aanbevelingen gebaseerd zijn. Tot slot zal er

teruggekeken worden op het gehele onderzoek aan de hand van een evaluatie. Het verslag bevat ook een aantal bijlagen die van belang zijn geweest voor het onderzoek.

(4)

Inhoudsopgave

1. PROBLEEMSTELLING... 5

1.1. PROBLEEMANALYSE EINDVERSLAG ... 5

1.2. PROBLEEMSTELLING EN DOELSTELLING ... 7

1.3. DEELVRAGEN ... 7

1.4. BEGRIPSAFBAKENING ... 7

2. AANPAK ... 8

2.1. ONDERZOEKSVRAGEN ... 8

2.2. METHODEN VAN ONDERZOEK ... 8

2.3. STEEKPROEF ... 9

2.4. MEETINSTRUMENT ... 11

3. RESULTATEN VANUIT LITERATUUR ... 12

3.1. LVG-PROBLEMATIEK ... 12

4. RESULTATEN VANUIT INTERVIEWS ... 18

4.1. DOELGROEPBESCHRIJVING ... 18

4.2. BEOOGDE DOELGROEPBESCHRIJVING ... 19

4.3. BENADERING EN BEREIK... 20

5. DEELCONCLUSIES ... 23

6. VOORUITBLIK ... 30

7. EINDCONCLUSIE... 32

8. AANBEVELINGEN ... 34

8.1. AANBEVELINGEN VOOR DE PRAKTIJK ... 34

8.2. AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK ... 34

9. EVALUATIE ... 36

10. LITERATUURLIJST ... 38

11. BIJLAGEN ... 40

11.1. BIJLAGE 1: INTERVIEWVRAGEN ... 40

11.2. BIJLAGE 2: RISICOFACTOREN LVG-JONGEREN EN NIET LVG-JONGEREN ... 44

(5)

1. Probleemstelling

1.1. Probleemanalyse eindverslag

Om een gedegen probleemanalyse op te stellen is er gebruikt gemaakt van de 5xW + H-methode.

((van den Donk, C., Lanen, B., 2011)) 1. Wat is het probleem?

‘Vooral jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (LVG) kunnen problemen hebben in hun leven. Dit komt ook doordat de hulpverlening niet altijd toereikend is geweest. De plaatsing van lvg-jeugdigen binnen hulpverleningsinstellingen geeft al lange tijd aanleiding tot veel zorgen. Veel jeugdzorgvoorzieningen, die zich richten op jongeren met problemen of delinquent gedrag, hanteren een verstandelijke handicap als contra-indicatie voor opname. De voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten beschouwen deze groep juist weer vaak als ‘te licht’ om te plaatsen.

Het resultaat is dat lvg-jeugdigen tussen wal en schip vallen.’ (Nijgh, L. ea. 2011)

Stichting Soulmates wil op dit verschijnsel inspelen. Zij zijn er van overtuigd een goede plek binnen de hulpverlening te kunnen bieden aan deze jongeren. Het probleem is dat zij op dit moment nog niet goed in kaart hebben op welke manier zij deze LVG jongeren het meest gericht kunnen bereiken.

2. Wie heeft het probleem?

Stichting Soulmates, zij willen op het bovenstaande probleem inspelen maar weten niet hoe zij de LVG jongeren gericht kunnen bereiken. Er wordt weinig sturing gegevens aan het bereiken van jongeren voor hun organisatie. Op deze manier kunnen zij de zorg gericht op LVG jongeren niet altijd aan hen aanbieden.

3. Wanneer is het probleem ontstaan?

‘In 1998 meldden zich bijna 7.000 nieuwkomers in de zorg voor verstandelijk gehandicapten, in 2001 waren dat er bijna 9.000 en in 2003 liep dit aantal verder op tot ongeveer 15.000. Voor deze sterke groei zijn verschillende oorzaken aan te voeren. Vanwege de beschikbaarheid van middelen (wachtlijstgelden) en het mede daardoor brede en aantrekkelijke zorgaanbod in de verstandelijk gehandicaptenzorg trok deze sector ook cliënten aan uit de jeugdzorg (veelal jongeren met gedragsproblemen)en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ).’ (www.scp.nl, bekeken op 25-04- 2012)

(Woittiez, I., Ras, M., Oudijk, D., 2012)

(6)

De bovenstaande gegevens geven aan dat in 1998 ongeveer 81.000 mensen een uitstaande vraag naar verstandelijk gehandicapten zorg hadden. In de periode tot 2002 is het aantal vragers gestegen naar 106.000. Deze stijging komt vooral door de stijging bij licht verstandelijk gehandicapten en zwakbegaafden. In de periode 2006-2009 is er nog steeds veel groei bij licht verstandelijk gehandicapten.

Stichting Soulmates bestaat vanaf 2010. Zij hebben dan niet zozeer te maken met het probleem sinds de stijging van het aantal personen met een uitstaande vraag naar vg-zorg. Zij hebben dan ook pas vanaf 2010 te maken met het probleem. Vanaf het moment dat zij bestaan hebben zij weinig aandacht besteed aan het gericht bereiken van de jongeren die zij bij de stichting binnen halen. Er is dus volgens de cijfers veel vraag naar vg-zorg, maar Soulmates speelt hier niet gericht op in.

4. Waarom is het een probleem?

Stichting Soulmates is ontstaan uit de visie om LVG jongeren te ondersteunen. De onderstaande tabel geeft aan hoe hard de doelgroep van de stichting ondersteuning nodig heeft in de vg-zorg.

Stichting Soulmates zou vg-zorg aan kunnen bieden aan een deel van deze groep. Zij kunnen echter deze groep niet gericht bereiken, waardoor zij minder LVG jongeren van dienst zijn dan zij in werkelijkheid zouden kunnen. Het onderzoek is gericht op jongeren tussen de 12 en 23 jaar oud, dit is tevens de groep die piekt in de onderstaande tabel.

(Woittiez, I., Ras, M., Oudijk, D., 2012) 5. Waar doet het probleem zich voor?

Het overkoepelend probleem doet zich landelijk voor. Het probleem wat in het onderzoek centraal staat doet zich voor bij Stichting Soulmates en hiermee ook in hun werkgebied: Veghel, Uden, Oss e.o. 's-Hertogenbosch, Schijndel, Rosmalen e.o. Helmond, Eindhoven, Geldrop, Lieshout, Boekel, Gemert e.o. Zeeland Schaijk, Grave, Ravenstein e.o.

6. Wat is de aanleiding?

Bij de start van de stichting heeft de focus niet gelegen op het bereiken van een breed publiek LVG jongeren. Ze zijn gestart als stichting zonder hier echt specifieke aandacht aan te besteden. Dit maakte dat er steeds LVG jongeren met eenzelfde problematiek met de stichting in aanraking worden gebracht. Daarmee blijft er een groot deel van de doelgroep liggen, waar Soulmates wél begeleiding aan kan bieden.

(7)

1.2. Probleemstelling en doelstelling

Voor ons onderzoek gaan wij aan de slag met de volgende probleemstelling:

o Hoe kan Stichting Soulmates gerichter licht verstandelijk gehandicapte jongeren in de regio Noord- Oost Brabant bereiken?

Onze doelstelling hierbij luidt als volgt:

o Een aanpak voor Stichting Soulmates beschrijven die weergeeft hoe zij gerichter licht verstandelijk gehandicapte jongeren kunnen bereiken in de Regio Noord- Oost Brabant.

Vanwege de overlap in de deel- en onderzoeksvragen zijn deze in het plan van aanpak

samengevoegd. Voor het gemak wat betreft de uiteindelijke verslaglegging zijn deze vragen uit elkaar gehaald.

1.3. Deelvragen

o Welke doelgroep komt er momenteel voornamelijk bij Stichting Soulmates binnen?

o Via welke wegen komt de huidige doelgroep van Stichting Soulmates binnen?

o Op welke manier bereiken ze hun huidige doelgroep momenteel?

o Hoe bereiken andere instellingen die met LVG werken de doelgroep?

o Welke doelgroepen wil Stichting Soulmates bereiken?

o Is de benadering die Stichting Soulmates momenteel hanteert gericht op of passend voor een doelgroep met een bepaalde problematiek?

o Op welke manier kan Stichting Soulmates aansluiten bij een benadering die past bij de beoogde nieuwe doelgroep?

1.4. Begripsafbakening Gerichter

Gerichter wil voor ons tijdens dit onderzoek zeggen dat stichting Soulmates invloed uitoefent over hun eigen reikwijdte. De stichting dient sturend te zijn in dat betreft de doelgroep die zij bereiken, hiervoor dienen zij bewust een bepaalde richting of aanpak te hanteren.

Licht verstandelijk gehandicapt

Er is sprake van een intelligentie IQ tussen 50-85 (DSM IV). Daarnaast is er sprake van een beperkte sociaal emotionele ontwikkeling die vaak psychiatrische en gedragsproblematiek vertonen.

Jongeren

Wanneer wij tijdens het onderzoek spreken van jongeren bedoelen wij hiermee personen tussen de twaalf en drieëntwintig jaar oud.

Regio Noord-Oost Brabant

Binnen ons onderzoek zullen we ons richten op het werkgebied van de stichting wanneer we spreken over Regio Noord-Oost Brabant. Dit zijn de volgende gemeenten: Veghel, Uden, Oss e.o.

's-Hertogenbosch, Schijndel, Rosmalen e.o. Helmond, Eindhoven, Geldrop, Lieshout, Boekel, Gemert e.o. Zeeland Schaijk, Grave, Ravenstein e.o.

Bereiken

Wanneer er gesproken wordt van bereiken tijdens het onderzoek gaat het om de volgende twee aspecten:

o Hoe kan er contact gemaakt worden?

o Wat moet er gebeuren wanneer er contact is?

(8)

2. Aanpak

2.1. Onderzoeksvragen

o Met welke bijkomende problematieken wordt LVG gecombineerd?

o Welke van deze combinaties komen het meeste voor?

o Welke benadering past bij de beoogde nieuwe doelgroep?

2.2. Methoden van onderzoek

‘Bij praktijkonderzoek in zorg en welzijn gaat het om betekenisgeving. Je maakt hierbij gebruikt van beelden en opvattingen van collega’s, cliënten en externe deskundigen die direct of indirect betrokken zijn bij de organisatie. Om herkenbare en bruikbare conclusies te trekken over een werksituatie doe je er goed aan gebruik te maken van meerdere databronnen en methoden van dataverzameling.’ (van den Donk, C., Lanen, B., 2011)

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende methoden voor onderzoek. De

beschrijving van de ingezette vormen van data- en kennisgenerering is gebaseerd op de methoden zoals die beschreven zijn in ‘praktijkonderzoek in zorg en welzijn’ (van den Donk, C., Lanen, B., 2011)

Tekstbronnen bestuderen

Er is gekozen voor het bestuderen van tekstbronnen om data te verzamelen die de

onderzoeksvraag beantwoord. Het thema wordt vanuit meerdere perspectieven bekeken door het gebruik van verschillende tekstbronnen. ‘Bestudering van de theoretische of praktische inzichten die over onze vraag bestaan en van het onderzoek waarop die inzichten zijn gebaseerd, is

noodzakelijk opdat we inzicht krijgen in de praktische mogelijkheden een antwoord op die vraag te krijgen.’ (Maso, I., Smaling, A., 2004) In het kader van het onderzoek kunnen we door

literatuurstudie inzicht krijgen hetgeen wat er komt kijken bij het onderwerp van het betreffende onderzoek en welke elementen betrokken dienen te worden bij dit onderzoek. Het bestuderen van tekstbronnen is dus ingezet in een vroeg stadium van het onderzoek om kennis te vergaren over het thema. Daarnaast is het bestuderen van tekstbronnen ook in een gevorderd stadium van het onderzoek, om de gestelde hypothesen te toetsen. ‘Het bestuderen van literatuur geeft namelijk niet alleen een rijkdom aan relevante informatie, waardoor we weten waar we ons tijdens het empirisch onderzoek op moeten richten, maar ook zijn veel van die gegevens tegenstrijdig of anderszins niet met elkaar in overeenstemming te brengen. Het gevolg is dat onderzoekers zich niet alleen bewust kunnen worden van hun eigen, min of meer onbewuste veronderstellingen en hypothesen (omdat ze die in de literatuur meestal tegen zullen komen), maar ook geconfronteerd worden met ontkenningen daarvan of met inzichten waar ze nooit aan zouden hebben gedacht.’

(Maso, I., Smaling, A., 2004) De bestudeerde tekstbronnen ondersteunen of weerleggen de gestelde hypothesen. De bestudeerde tekstbronnen hebben dus grote invloed wat betreft de uiteindelijke conclusies die voortvloeien uit het onderzoek.

Bevragen

Een groot deel van het onderzoek is gebaseerd op het afnemen van halfgestructureerde interviews.

Het doel van de afgenomen interviews was informatie te vergaren van professionals over hoe zij naar de stichting kijken. Door middel van de interviews diende er ontdekt te worden hoe de stichting bekend staat. Waarom stuurt de ene organisatie jongeren wel door en waarom doet een andere organisatie dit niet? Wat maakt dat professionals jongeren doorsturen naar de stichting en wat maakt dat andere jongeren niet doorgestuurd worden? Wat voor invloed heeft dit op de gestelde probleemstelling en wat kan hieraan gedaan worden volgens andere professionals? ‘Een interview gebruik je om erachter te komen wat mensen weten, denken, voelen en willen

betreffende bepaalde onderwerpen, personen of gebeurtenissen. Wat mensen denken, weten, voelen of willen kun je niet direct zien aan hun gedrag. Als het gaat om de psychologische

fenomenen en processen, die dus in de psyche van een persoon zijn te lokaliseren, kun je daar het beste rechtstreeks naar vragen’ (Baarda, D.B, Goede, M.P.M de, Teunissen, J., 2009)

(9)

Zoals ook door Baarda (2009) beschreven wordt, kan het ook gaan om verschillende databronnen.

Zo stelt hij dat er in het onderzoek naar de communicatie tussen politie en burgers, het belangrijk is om niet alleen een interview te hebben met de politiefunctionarissen maar ook met burgers en mogelijk deskundigen die te maken hebben met het thema.

Het voorgaande sluit goed aan bij het uitgangspunt van dit onderzoek. Er is aandacht besteed aan verschillende partijen, te weten medewerkers van Stichting Soulmates, samenwerkingspartners van stichting Soulmates en organisaties met eenzelfde doelgroep als stichting Soulmates zonder samenwerking. Door verschillende partijen ondervraagd te hebben gedurende één onderzoek en hiermee dus vanuit verschillende invalshoeken gegevens verzamelt, wordt er een vollediger beeld van de situatie verkregen. (Baarda, D.B, Goede, M.P.M de, Teunissen, J., 2009)

2.3. Steekproef

Zoals in ons plan van aanpak beschreven dient de steekproeftrekking te voldoen aan drie voorwaarden:

o Willekeurige steekproef o Generaliseerbaarheid o Steekproefomvang Willekeurige steekproef

In het plan van aanpak is een steekproef beschreven gebaseerd op informatie verkregen van de opdrachtgever. Tijdens het onderzoek is er afgeweken van de opgestelde steekproef. De steekproef zoals die beschreven staat in het plan van aanpak bleek niet kloppend. Uit interviews met de medewerkers van stichting Soulmates bleek dat de informatie van de opdrachtgever niet

overeenkwam met hetgeen wat medewerkers van de stichting aangaven wanneer er gekeken werd naar waar de samenwerking met organisaties miste en waar deze wel bestond. Door deze

verschillen is ervoor gekozen om uit te gaan van de informatie uit de interviews met de

medewerkers van stichting Soulmates en om hiermee dus de steekproef aan te passen. In deze verslaglegging zullen de wijzigingen kenbaar gemaakt worden.

De start van de interviews heeft plaats gevonden bij de stichting zelf. Er zijn van de eigen organisatie vijf medewerkers geïnterviewd van verschillende functies.

• Eva Machielse, stagiaire

• Frank Machielse, begeleider

• Ruben van Wolterbeek, algemeen directeur en begeleider

• Susan Meijer, commercieel directeur

• Ad van den Broek, behandelaar eerstelijns psycholoog

Hiermee zijn ongeveer de helft van de medewerkers van de stichting geïnterviewd.

Voor het onderzoek zijn er professionals geïnterviewd werkzaam bij organisaties waarmee geen samenwerking bestaat en professionals die werkzaam zijn bij samenwerkingspartners van de stichting. ‘Soms worden interviews met deskundige of betrokkenen bij een onderwerp

georganiseerd. Zo’n groep is altijd select. Het doel is dan ook niet om conclusies te generaliseren naar de populatie, maar bijvoorbeeld om de resultaten binnen een organisatie te gebruiken.’

(Verhoeven, N., 2011)

Tijdens het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen samenwerkingspartners van Soulmates en organisaties waarmee geen samenwerking bestaat. Er zijn voorafgaand aan de start van het onderzoek eisen gesteld aan de personen die geïnterviewd zijn. Deze personen dienen tijdens hun werk in direct contact te staan met LVG jongeren. Ze dienen hen te begeleiden bij de problemen die zij ervaren. Een sociaal agogische opleiding, ongeacht welk niveau, is gewenst. Daarnaast achten wij het van belang dat de persoon die geïnterviewd wordt bevoegd is om een LVG jongere door te sturen naar de stichting. Reden hiervoor is dat er tijdens de interviews aandacht besteed zal worden aan redenen om een jongere wel of niet door te sturen, daarvoor is het van belang dat de geïnterviewde dit in de praktijk ook daadwerkelijk zou kunnen doen. Voor de personen die samenwerken met stichting Soulmates is het een voorwaarde dat zij dit ook daadwerkelijk minimaal een maal gedaan hebben. Aan de meeste bovenstaande eisen, zoals die ook gesteld staan in het plan van aanpak, is voldaan. Echter bleek tijdens ons onderzoek dat een aantal uitvoerende krachten in het werkveld geen sociaal agogische opleiding afgerond hebben. In ons plan van aanpak is aangegeven dat dit gewenst was voor degene die we hebben geïnterviewd maar aangezien dit punt niet als vereiste gesteld is, is dit niet hinderlijk voor het onderzoek.

(10)

De steekproef zoals die beschreven staat in het plan van aanpak wat betreft de samenwerkingspartners is als volgt:

Organisaties die uit de sociale kaart van stichting Soulmates komen, waarvan we agogen willen interviewen die de bevoegdheid hebben jongeren door te sturen naar de stichting:

o Stichting MEE o La Salle o GGZ

o Oosterpoort o Mooiland Maasland o Aanzet

De uiteindelijke steekproef onder de samenwerkingspartners van de stichting luidt als volgt:

• Stichting MEE: Susan Mulders – Consulent

• De la Salle, Toon van Lamoen – Visor woonbegeleiding

• Vivaan: Cees Faber, Mieke Pepers en Perry van der Wal – Jongerenwerkers 16+ en 16-

• Zelfstandig projectbemiddelaar en arbeidscoördinator: Marcel Gordijn - Jobcoach De steekproef zoals deze beschreven is in het plan van aanpak wat betreft de organisaties waarmee geen samenwerking is luidde als volgt:

o Brownies en downies o Dichterbij

o Cello

o Bestek (Reinier van Arkel)

In het daadwerkelijke onderzoek is de steekproef van de organisaties waarmee geen samenwerking bestaat als volgt:

• Brownies en Downies: Thijs Swinkels – Eigenaar en begeleider

• Dichterbij: Jules Hoeben – Woonbegeleider

• Reinier van Arkel: Reinie Laan – Afdelingsmanager Steekproefomvang

Het minimaal interviews van twaalf stuks, zoals gesteld in het plan van aanpak is behaald. Voor het onderzoek hebben er veertien interviews plaats gevonden, hiermee is de steekproefomvang

voldoende groot. De steekproefomvang wordt voldoende groot geacht aangezien er na deze interviews sprake was van inhoudelijke verzadiging. Naar mate de laatste interviews afgenomen werden, was er de indruk dat er geen nieuwe informatie meer verkregen werd. De theorie die telkens geformuleerd werd, veranderde nauwelijks meer. (Baarda, D.B, Goede, M.P.M de, Teunissen, J., 2009)

Generaliseerbaarheid

Niet alleen de steekproef op zich is veranderd gedurende het onderzoek, ook het streven om twee personen per instantie te interviewen is veranderd. Dit streven bleek moeilijk na te leven.

Medewerking werd gegeven maar veelal voor één persoon per organisatie vanwege de werkdruk binnen de organisaties. In overleg met de opdrachtgever en de docentbegeleider is er besloten dat het onderzoek generaliseerbaar blijft met de steekproef die gehanteerd is. Er wordt een geldige weergave van het bestudeerde probleem weergeven. Door middel van de triangulatie-benadering die gehanteerd is tijdens het onderzoek kan nagegaan worden in hoeverre de onderzoeksgegevens valide zijn. De gegevens vanuit de interviews en de informatie vanuit de literatuur wijzen in eenzelfde richting. ‘Als de resultaten convergeren is dat een sterke indicatie voor de validiteit van de dataverzameling.’ (Baarda, D.B, Goede, M.P.M de, Teunissen, J., 2009) Dit geeft weer dat de conclusie uit de onderzoeksgegevens tevens toepasbaar zijn op andere vergelijkbare situaties. De betrouwbaarheid van het onderzoek zit hem met name in de manier waarop de gegevens

verzameld zijn. Bij kwalitatief onderzoek is de onderzoeker zelf het belangrijkste instrument.

Tijdens de interviews is sprake geweest van één persoon die het woord voerde tijdens de interviews, op die manier is gewaarborgd dat de onderzoeksinstrumenten op eenzelfde manier gehanteerd werden. (van den Donk, C., Lanen, B., 2011) Daarnaast is de manier van bevragen hierdoor steeds hetzelfde geweest, wat de toevallig verstorende omstandigheden zo klein mogelijk houdt. Tijdens de interviews is telkens de andere onderzoeker aanwezig geweest om het interview te volgen. Daarnaast is er gebruik gemaakt van registratieapparatuur tijdens de interviews.

(Baarda, D.B, Goede, M.P.M de, Teunissen, J., 2009)

(11)

2.4. Meetinstrument

Voor de inzet van een meetinstrument is gebruik gemaakt van onderzoeksliteratuur. Er is gebruik gemaakt van het boek praktijkonderzoek in de zorg en welzijn, geschreven door Cyrilla van der Donk en Bas van Lanen (2011). Er is gebruik gemaakt van analysemethode 9, zoals beschreven in de eerdergenoemde literatuur. Verzamelde data is geanalyseerd aan de hand van categorieën. Na het verzamelen van de data door middel van interviews en deze verbatim uitgewerkt te hebben is er gebruik gemaakt van kleurcoderingen per deelvraag. Om te zorgen voor extra overzicht is de belangrijkste informatie van dezelfde kleur kernachtig in een tabel geplaatst onder een aantal labels. ‘Vaak bestaan de instrumenten waarmee je de data hebt verzameld al uit bruikbare

categorieën.’ (van den Donk, C., Lanen, B., 2011) In het betreffende onderzoek is hier ook sprake van. Vanuit de deelvragen van het onderzoek zijn de interviewvragen geleid en hieruit zijn de categorieën ontstaan. Er zijn ook categorieën toegevoegd, zoals beschreven staat in de genoemde literatuur. Met behulp van dit meetinstrument zijn de deelvragen van dit onderzoek beantwoord.

(12)

3. Resultaten vanuit literatuur

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek weergeven worden. In dit hoofdstuk komen de resultaten vanuit het literatuuronderzoek aan bod, deze geven antwoord op de eerste twee deelvragen van het onderzoek. Er zal op basis van de bevindingen in de literatuur aandacht besteedt worden aan de LVG-problematiek. Er zal hierbij ook onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende bijkomende problematieken. Het literatuuronderzoek is gericht op hoe de LVG- problematiek in elkaar steekt. Willen we weten hoe we deze jongeren het beste kunnen benaderen en wat zij nodig hebben, dan moeten we eerst inzicht hebben in de problematiek waarmee zij kampen.

3.1. LVG-problematiek

In de hedendaagse samenleving kampt een grote groep jongeren met ernstige problemen vanwege hun lager intellectueel functioneren en hun beperkte sociale zelfredzaamheid. Het zou in Nederland jaarlijks gaan om 11.000 kinderen en jongeren. Zij kampen met een meervoudige problematiek.

Zij hebben naast hun lager intellectueel functioneren en beperkte sociale zelfredzaamheid ook te maken met bijkomende problematieken. Deze jongeren worden veelal aangeduid als licht verstandelijk gehandicapt of licht verstandelijk beperkt.

Van een licht verstandelijke handicap wordt gesproken wanneer er sprake is van specifieke LVG- kenmerken. Er is een IQ tussen de 50-85 en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Naast deze specifieke LVG-kenmerken zijn er de volgende bijkomende problematieken die gecombineerd worden met LVG:

 Leerproblemen

 Psychiatrische stoornis

 Medisch-organische problemen

 Problemen in het gezin en sociale context

De combinatie van LVG en deze bijkomende problematiek komen tot uiting in ernstige gedragsproblemen en leiden tot langdurige behoefte aan ondersteuning in hun leven.

LVG-specifieke kenmerken: en bijkomende

kenmerken/problematiek: komen tot uiting in:

INTELLIGENTIE

IQ 50-85 LEERPROBLEMEN ERNSTIGE

GEDRAGSPROBLEMEN BEPERKT SOCIAAL

AANPASSINGSVERMOGEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS MEDISCH- ORGANISCHE PROBLEMEN

PROBLEMEN IN GEZIN EN SOCIALE CONTEXT

en leiden tot:

CHRONICITEIT / LANGDURIGE BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING Aard van de LVG-problematiek (Ponsioen, A., 2010)

Dit onderzoek dient antwoorden te geven op de vraag hoe stichting Soulmates licht verstandelijk gehandicapten jongeren in de regio Noord-Oost Brabant gerichter kan bereiken. De eerste stap die gezet wordt om deze vraag te beantwoorden is het in kaart brengen van de doelgroep LVG-

jongeren. Het bovenstaande schema is een veelvuldig gebruikt schema om helderheid wat betreft de aard van de LVG-problematiek te creëren. Binnen het onderzoek zal hier regelmatig op terug gegrepen worden. Ten eerste zal het ingezet worden om een doelgroepbeschrijving te geven van LVG-jongeren. Er zal met name in gegaan worden op de bijkomende kenmerken en problematiek van deze jongeren. Centraal hierbij staat wat er bekend is over deze bijkomende problematieken.

Er zal ook aandacht besteedt worden aan de prevalentie hiervan, zover deze bekend is.

‘Om de integrale zorg te verbeteren, is het van belang dat de kennis van professionals over kenmerken van jongeren met LVG en bijkomende problematiek wordt vergroot.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010)

(13)

3.1.1. Leerproblemen

De eerste bijkomende problematiek waarmee LVG gecombineerd kan worden zijn leerproblemen.

‘Kinderen met LVG hebben een vertraagde cognitieve ontwikkeling, een beperkte capaciteit van het korte termijn geheugen, een beperking van het werkgeheugen en een vertraagde informatie verwerking. Bovendien is gebleken dat kinderen met LVG selectieve aandachtsproblemen hebben bij de uitvoering van ingewikkelde taken en veel taken tegelijk en bij het ontwikkelen van

leerstrategieën. Daarnaast is de taalontwikkeling van kinderen met LVG vertraagd. Ze verwerken taal langzamer, hun vocabulaire is beperkt en ze hebben minder variatie in zinsconstructies dan andere kinderen zonder verstandelijke beperking.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010)

De bovenstaande beschrijving die betrekking heeft op de cognitieve ontwikkeling van LVG-jongeren geeft een goed inzicht in hoe leerproblematiek voorkomt.

Opvallend is dat in de literatuur veel geschreven wordt over de cognitieve ontwikkeling van LVG- jongeren en de (leer)problemen die zij hierdoor ondervinden. Er kan dus gesteld worden dat er goed zicht is op wat deze problematiek inhoud. Echter, in prevalentiestudies die betrekking hebben op LVG-jongeren wordt nauwelijks gekeken naar het aantal LVG-jongeren die leerproblemen ondervinden. In de vele bronnen die bekeken zijn wordt er gesproken over ‘kinderen en jongeren met LVG die leerproblemen ondervinden’. Er worden geen cijfers kenbaar gemaakt binnen de groep LVG-jongeren wat betreft jongeren met en zonder leerproblemen. Hierdoor is het lastig te

benoemen wat de prevalentie van jongeren met LVG in combinatie met leerproblemen is.

Het verloop van de schoolcarrière van deze jongeren is daarentegen wel in kaart gebracht, wat enigszins meer inzicht geeft in het voorkomen van de problematiek. Er wordt gesteld dat mensen met een licht verstandelijke beperking vaak moeite hebben met leren en dat dit aan het licht komt wanneer zij hun eerste jaren in het basisonderwijs doorlopen. Er is moeite met het reguliere schoolprogramma en rond die tijd wordt vastgesteld dat zij een cognitieve beperking hebben.

Volgens Ponsioen (2010) zijn kinderen met LVG zijn in Nederland vaak te vinden in het Speciaal Basis Onderwijs en het Speciaal Onderwijs cluster 3 en cluster 4. Toch bevinden veel van deze kinderen en jongeren zich binnen het regulier onderwijs.

Percentagekinderen met een IQ < 85, percentage kinderen in het speciaal onderwijs en het percentage kinderen dat in de LVG zorg behandeld worden

Over de combinatie LVG en leerproblemen kan geconcludeerd worden dat er veel kennis is over hetgeen wat de problematiek inhoud en wat voor invloed dit heeft op bijvoorbeeld de

schoolcarrière van deze jongeren. Daarentegen zijn er weinig tot geen gegevens zijn over het aantal LVG jongeren dat wel of niet te maken heeft met deze leerproblemen.

Driekwart van de kinderen met een ondergemiddeld IQ redt het blijkbaar in

het regulier onderwijs.’

Albert Ponsioen, 2010

(14)

3.1.2. Psychiatrische stoornis

Volgens het landelijk kenniscentrum LVG komt uit onderzoeken komt naar voren dat 80% van de LVG-jeugdigen met een psychiatrische stoornis kampt. Er dan dus wel gesteld worden dat de combinatie van LVG met een psychiatrische stoornis een veelvoorkomende bijkomende

problematiek is. Echter, het begrip psychiatrische stoornis is erg breed en de stoornissen opzich kunnen erg verschillen. In dit onderzoek wordt er van een psychiatrische stoornis gesproken wanneer er voldaan wordt aan de criteria zoals die beschreven staan in de DSM-IV. Om inzicht te krijgen in de prevalentie van de verschillende stoornissen is er een onderzoek naar prevalentie van psychiatrische stoornissen bij licht verstandelijk gehandicapten geraadpleegd van Dekker en Koot.

Het onderstaande schema geeft inzicht in het voorkomen van de stoornissen bij Nederlandse LVG- jongeren. Er is onderscheid gemaakt tussen jongeren die beperkingen ervaren in het dagelijks functioneren en jongeren die niet zozeer belemmeringen ervaren in hun dagelijks functioneren. De gegevens bieden daarnaast ook inzicht in het percentage jongeren uit de verschillende groepen wat hulp heeft gezocht en ontvangen voor hun beperking in combinatie met een psychiatrische

stoornis.

In het onderzoek is gebruik gemaakt van drie hoofdcatagoriën met betrekking tot psychiatrische stoornissen:

 Angststoornissen (10.5%)

 Stemmingsstoornissen (2.3%)

 Gedragsstoornissen (14.8%)

Van deze drie hoofdcategorieën blijkt dat gedragsstoornissen het meest voorkomend zijn, tevens is hiervoor met 40.0% van de groep de meeste hulp ontvangen. Stemmingsstoornissen scoren qua voorkomen aanzienlijk lager dan de andere categorieën maar hiervoor wordt procentueel wel meer hulp ontvangen dan voor gedragsstoornissen. Van de mensen met een stemmingsstoornis heeft namelijk 36.4% hulp ontvangen en van de mensen met een gedragsstoornis heeft 28.0% hulp ontvangen.

Figuur 1: DSM-IV Disorders in Children With Borderline to Moderate Intellectual Disability. I: Prevalence and Impact, Dekker en Koot, 2003

(15)

In de categorie gedragsstoornissen blijkt dat ADHD (6.8%), ADHD gecombineerd (3.0%), ADHD onoplettend type (3.2) en ODD (9.7%) het meest voorkomen. Bij de categorie angststoornissen valt op dat de specifieke fobie veelvoorkomend is (6.8%). Onderstaand is schematisch

weergegeven voor welke stoornis de meeste hulp is ontvangen. Het gaat hierbij om de prevalentie van kinderen met een DSM-IV criterium met een beperking in het dagelijks functioneren.

DSM-IV criteria Stoornis % DSM-IV criteria met

beperking in het dagelijks leven

% ontvangen hulp

ADHD 6.8% 43.8%

ODD 9.7% 34.8%

Specifieke fobie 6.8% 6.3%

ADHD

gecombineerd 3.0% 50%

Onoplettend type 3.2% 33.3%

DSM-IV Disorders in Children With Borderline to Moderate Intellectual Disability. I: Prevalence and Impact, Dekker en Koot, 2003

(16)

3.1.3. Medisch-organische problemen

Medisch-organische problemen zijn de derde bijkomende problematiek die voorkomt in combinatie met een licht verstandelijke beperking. Met medisch-organische problemen worden problemen bedoeld die een verklaarbare medische oorzaak hebben of die in aanleg aanwezig zijn in de jongere. Het gaat dus om de persoon eigen factoren en factoren die al voor de geboorte bepaald zijn.

Volgens De Beer (2011) kan een licht verstandelijke beperking ontstaan door verschillende biologische factoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen oorzaken voor, tijdens en na de geboorte. Voor de geboorte kan er bijvoorbeeld sprake geweest zijn van een genetische afwijking of de moeder kan tijdens zwangerschap drugs of alcohol genuttigd hebben, wat het risico op een beperking bij het kind vergroot. Tijdens de geboorte kan door zuurstofgebrek hersenbeschadiging optreden, wat leidt tot een licht verstandelijke beperking. De beperking kan ook op latere leeftijd ontstaan, door bijvoorbeeld hersenbeschadiging door een ongeluk.

De oorzaak van een verstandelijke beperking blijkt moeilijk aantoonbaar. Het wordt gekenmerkt door grote variabiliteit in oorzaken. Onder licht verstandelijk gehandicapten is bij ongeveer 50% de oorzaak van deze beperking aantoonbaar: 50-70% is gerelateerd aan de zwangerschap of geboorte en 10-20% is gerelateerd aan een afwijking in het DNA. (www.karakter.com, bekeken op 07-05- 2012)

‘In het LVG-veld wordt slechts zelden aandacht besteed aan de onderliggende hersenstoornis en ligt de nadruk - terecht - op de (sociale) zelfredzaamheid. Dat neemt niet weg dat inzicht in de onderliggende oorzaken van de verstandelijke beperking (VB) van nut kan zijn voor de wijze waarop we in de zorg met deze groep omgaan.’ (Ramakers, G., 2006)

Een kanttekening bij verschillende gegevens is wel dat er geen gericht onderzoek is verricht naar de hersenafwijkingen bij de LVG doelgroep. Dit maakt ook dat in 30% tot 50% van de gevallen de oorzaak van de beperking onbekend is. Naar mate de verstandelijke beperking minder ernstig is, neemt het percentage bekende oorzaken af. (Ramakers, G., Ponsioen, A., 2007) Dit gegeven maakt het voor dit onderzoek lastig de prevalentie van medisch-organische problemen vast te stellen. Echter zijn er volgens Ramakers en Ponsioen wel sterke aanwijzingen dat de verstandelijke beperking het gevolg is van afwijkingen tussen de zenuwcellen in de gebieden van de hersenen die betrokken zijn bij het verstandelijk functioneren. ‘Vooral bij kinderen en jongeren met een lichte verstandelijke beperking wordt aangenomen dat de oorzaak vaak een combinatie is van polygene predispositie (een ongunstige combinatie van afwijkingen in meerdere genen die elk op zich weinig effect hebben) en ongunstige omgevingsfactoren of prenatale omstandigheden.’ (Ramakers, G., Ponsioen, A., 2007)

Op basis van de geraadpleegde literatuur en de bovenstaande gegevens kan gesteld worden dat er nog geen algemeen geaccepteerd theoretisch model ontworpen is dat de oorzakelijke verbanden van een lichte verstandelijke handicap verklaart. In het kader van het onderzoek is het lastig om de prevalentie van medisch-organische problemen in combinatie met LVG vast te stellen. Echter geeft het wel inzicht in hoe moeilijk het is om de doelgroep met deze combinatie in kaart te brengen.

(17)

3.1.4. Problemen in gezin en sociale context

Tot slot komt een licht verstandelijke beperking erg vaak voor in combinatie met de vierde bijkomende problematiek, problemen in het gezin en de sociale context. ‘Bijna 50% van de

jongeren met LVG vertoont ernstige emotionele en gedragsproblemen.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010) Jongeren met LVG hebben veelal problemen met sociale aanpassing in sociale situaties en in relaties met leeftijdsgenoten.

Laat het duidelijk zijn dat problemen in het gezin en de sociale context veelvoorkomend zijn bij jongeren met LVG. Om beter zich te krijgen op welke gebieden deze problemen precies spelen zijn de risicofactoren in kaart gebracht. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar welke problemen het meest voorkomend zijn bij jongeren met LVG. De gegevens van LVG jongeren en niet LVG

jongeren zijn hierbij naast elkaar gelegd. U vindt deze gegevens terug in de bijlage.

Uit de geraadpleegde gegevens blijkt dat de risicofactoren voor probleemgedrag met betrekking tot het gezin en de sociale context zich bij LVG jongeren bevinden in verschillende categorieën, te weten: kindfactoren, gezinsfactoren, leeftijdgenoten en demografische factoren.

Kindfactoren

De kindfactoren zijn factoren die een kind van nature bezit. Met name de antisociale houding en de depressieve stemming bij LVG jongeren komen naar voren als veelvoorkomende risicofactoren. Om sociaal aangepast gedrag te laten zien, zijn complexe sociaal cognitieve vaardigheden nodig, deze zijn bij LVG jongeren vaak inadequaat. Nieuwenhuijzen (2010) geeft aan dat uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat de mate waarin jongeren aangepast of problematisch sociaal gedrag

vertonen, afhangt van de sociale informatie verwerking van de jongeren. Inadequate sociale informatie verwerking kan bij jongeren met LVG verklaard worden door hun cognitieve

beperkingen. Jongeren met LVG interpreteren situaties die zij niet begrijpen sneller als negatief.

Door deze negatieve ervaring van de situatie is hun gedrag ook negatief, bijvoorbeeld agressief.

Gezinsfactoren

De slechte communicatie binnen het gezin van LVG jongeren springt eruit als risicofactor. Naast deze factor spelen ook stress in het gezin, gebrekkig toezicht, gebrekkige steun en antisociale gezinsfamilieleden een rol. ‘Over het algemeen ervaren ouders van kinderen met LVG meer stress en minder sociale steun bij de opvoeding van hun kind. Ouders van kinderen met LVG vertonen meer negatieve emotionaliteit (hoge mate van kritiek, vijandigheid en bemoeienis) tegen hun kind met LVG.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010) Uit een voorlopig onderzoek van Schuringa blijkt dat het bovenstaande, een negatieve opvoedingsattitude van invloed is op het antisociaal gedrag van een kind.

Leeftijdsgenoten

‘Jongeren met LVG worden minder geaccepteerd of zelfs afgewezen door leeftijdsgenoten en hebben moeite om relaties met leeftijdsgenoten op te bouwen.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010) het bovenstaande wordt ondersteunt door de gegevens over de risicofactoren. Het blijkt dat het ontbreken van pro-sociale vrienden een risicofactor is voor LVG jongeren. Jongeren met LVG verschillen van hun leeftijdsgenoten wat sociale informatieverwerking betreft. Ze nemen meer negatieve informatie waar en hebben minder assertieve vaardigheden om problemen op te lossen.

Demografische factoren

Wanneer er gekeken wordt naar de demografische factoren zijn de grootste risicofactoren de lage sociaal economische status en het hebben van een slechte woning. Naast deze factoren spelen een groot gezin en gescheiden ouders ook een rol. Veel jongeren met gedragsproblematiek komen uit multi-probleem gezinnen. Deze gezinnen worden volgens Nieuwenhuijzen (2010) gekenmerkt door een opeenstapeling van problemen, welke overeenkomen met een aantal genoemde risicofactoren.

Financiële problemen, een lage sociaal economische status , verslaving, psychiatrische problematiek van ouders of gescheiden ouders spelen een rol in deze gezinnen.

(18)

4. Resultaten vanuit interviews

In dit hoofdstuk zullen de resultaten vanuit de interviews in kaart worden gebracht. Deze

resultaten zijn gebaseerd op interviews met alle partijen waarmee gesproken is. Medewerkers van stichting Soulmates, medewerkers van organisaties waarmee samenwerking bestaat en

medewerkers van organisaties waarmee geen samenwerking bestaat zijn geïnterviewd. De volgende topics stonden centraal tijdens de interviews en komen in dit hoofdstuk aan de orde:

doelgroepbeschrijving, beoogde doelgroepbeschrijving en benadering en bereik.

4.1. Doelgroepbeschrijving

Nu de LVG-problematiek in kaart is gebracht kan er gekeken worden naar de jongeren die begeleidt worden bij stichting Soulmates. Door middel van interviews met respondenten die

werkzaam zijn binnen de stichting is er in kaart gebracht hoe de huidige doelgroep van de stichting eruit ziet. Uit interviews met respondenten binnen de stichting bleek dat er veelal jongens met ADHD, gecombineerd met autisme bij de stichting in begeleiding zijn. Problematieken als PPD-NOS, ADD en ODD komen bij hen ook regelmatig voor. Daarnaast hebben zij vaak een IQ van gemiddeld tussen de 65 en 80. Enkele van hen hebben een IQ tussen de 50 en 60. Over de meiden die begeleid worden binnen de stichting geven de respondenten aan dat er vooral sprake is van borderline in combinatie met een paniekstoornis. Daarbij hebben zij een IQ wat gemiddeld tussen de 70 en 85 ligt. Jongeren die bij stichting Soulmates in begeleiding zijn hebben voornamelijk een leeftijd van 20 of 21 jaar oud.

Naast de schetsing van de voorkomende problematiek bij jongens en meiden die in begeleiding zijn bij de stichting, werden door de respondenten van de stichting nog een aantal andere stoornissen naar voren gebracht waarmee medewerkers van de stichting tijdens begeleiding van jongeren mee te maken hebben gehad. Volgens de respondenten zijn ADHD, angststoornissen en depressie de meest voorkomende problematieken binnen de stichting. Andere stoornissen die genoemd werden zijn active but odd, verlatingsangststoornis, paniekstoornis, antisociale gedragsstoornis, obsessief- compulsieve stoornis, manische stoornis, agrofobie en de gedragsstoornis in zijn algemeen.

Uit de interviews met de respondenten vanuit de stichting bleek dat de redenen van aanmelding bij de stichting erg praktisch van aard zijn. Een veelgezien verschijnsel is dat jongeren vastlopen op verschillende gebieden. Vooral het vastlopen op school of het werk en problemen tussen ouders en kind zijn redenen om hulp te zoeken bij de stichting.

Aanmelding bij de stichting kan op verschillende manieren. Men kan zelf bij de stichting

aankloppen maar kan ook via een verwijzer bij de stichting in begeleiding worden genomen. Van beide mogelijkheden wordt volgens de respondenten vrijwel evenveel gebruik gemaakt. Wanneer jongeren of ouders uit eigen initiatief bij de stichting komen is er vaak sprake van mond op mond reclame, dit blijkt erg belangrijk voor de stichting. Veel die op eigen initiatief komen hebben dan ook via via van de stichting gehoord. Wanneer er sprake is van een doorverwijzing vanuit een andere instelling dan komen er vooral jongeren via stichting MEE, Vivaan en De la Salle binnen.

Scholen kunnen soms ook een rol spelen in het doorverwijzen van jongeren, het gaat dan vooral om het ROC. De samenwerkingspartners van de stichting hebben een groot aandeel in de binnenkomst van cliënten bij de stichting. Stichting MEE en Vivaan geven aan dat de reden voor doorverwijzing naar stichting Soulmates voornamelijk te maken heeft met het feit dat zij zelf niet zozeer de begeleiding van deze jongeren oppakken. Zij zoeken met de jongeren naar passende ondersteuning, dit is vaak bij een organisatie die echt begeleiding biedt, zoals stichting Soulmates.

De la Salle geeft aan dat een reden voor doorverwijzing naar de stichting te maken heeft met de groei van hun cliënten. Zij bieden zelf constante begeleiding, wanneer jongeren daaruit groeien moet er gezocht worden naar een nieuwe plek waar zij ambulante begeleiding kunnen krijgen. Zij geven aan dat er veel vraag is naar hetgeen wat stichting Soulmates kan bieden.

Hetgeen wat de stichting inzet om de doelgroep te bereiken zijn met name publiciteit en het netwerk. Er wordt gebruik gemaakt van internet, kranten en kliknieuws. Het netwerk dat ingezet wordt om jongeren te bereiken zijn stichting MEE en Cees Faber, de jongerenwerker van Vivaan.

(19)

4.2. Beoogde doelgroepbeschrijving

Zoals al eerder benoemd geeft het onderstaande schema inzicht in hoe de LVG-problematiek in elkaar steekt. Uit de interviews is gebleken dat de doelgroep waarmee stichting Soulmates

momenteel voornamelijk werkt voldoet aan de LVG-specifieke kenmerken. Zoals ook in het schema te zien is, is er dan sprake van een lagere intelligentie en een beperkt sociaal

aanpassingsvermogen. Daarnaast wordt bij de doelgroep gedragsproblematiek vertoond wat leidt tot de behoefte aan ondersteuning.

LVG-specifieke kenmerken: en bijkomende

kenmerken/problematiek: komen tot uiting in:

INTELLIGENTIE

IQ 50-85 LEERPROBLEMEN ERNSTIGE

GEDRAGSPROBLEMEN BEPERKT SOCIAAL

AANPASSINGSVERMOGEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS

MEDISCH- ORGANISCHE PROBLEMEN

PROBLEMEN IN GEZIN EN SOCIALE CONTEXT

en leiden tot:

CHRONICITEIT / LANGDURIGE BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING Aard van de LVG-problematiek (Ponsioen, A., 2010)

Uit interviews met de respondenten vanuit de instelling komt naar voren dat de LVG-specifieke kenmerken ook kenmerkend zijn voor de doelgroep die zij momenteel bedienen. Echter, uit een gesprek met de oprichters van de stichting is gebleken dat zij zich willen richten op een bredere doelgroep. Alle respondenten vanuit de stichting geven in de interviews hierbij wel aan dat zij het van belang vinden dat de doelgroep van de stichting blijft voldoen aan de LVG-specifieke

kenmerken. Stichting Soulmates wil zich in de nabije toekomst meer gaan richten op LVG-jeugd die te maken heeft met bijkomende problematiek, zoals in het bovenstaande schema staat weergeven.

Zoals eerder aangegeven is de huidige doelgroep van de stichting voornamelijk 20 of 21 jaar oud, in de toekomst willen zij een bredere leeftijdscategorie bedienen.

Het streven naar een vaker voorkomen van de bijkomende problematieken tijdens het werk ligt wat de respondenten betreft bij de psychiatrische stoornissen. Vrijwel alle respondenten geven aan dat zij een stukje GGZ-problematiek in de begeleiding zouden willen terug zien. Zij geven aan dat zij hier capabel op in kunnen spelen en dat het voor hen een uitdaging is.

Aandachtspunt hierbij is dat er door de respondenten aangegeven wordt dat zij jongeren met LVG en een psychiatrische stoornis graag willen begeleiden maar dat zij willen bewaken dat zij geen behandeling kunnen bieden.

Opvallend is dat één respondent aangeeft naast de huidige doelgroep, ook jongeren met een lagere intelligentie wil betrekken bij de stichting.

(20)

4.3. Benadering en bereik

4.3.1. Benadering stichting Soulmates

Stichting Soulmates draagt uit dat zij werken vanuit de presentietheorie en een outreachende benadering. Zij geven aan dat een holistische benadering hierbij centraal staat. ‘Van sommige mensen is het leven kapot en wil het niet meer lukken. Ze zijn vaak geïsoleerd, verward,

verscheurd en voelen zich verlaten sociaal zijn ze overbodig. Anderen kijken hen met de nek aan, hebben hen opgegeven, of komen misschien plichtmatig een keertje kijken. Zorg, hulpverlening, verpleging en onderwijs hebben dikwijls de grootst mogelijke moeite hen te bereiken en hun een zinvol aanbod te doen.’ (Rensen, Arum, Engbersen, 2008)

Wat wil dit nu precies zeggen? De respondenten van de stichting geven verschillende aspecten aan die centraal staan binnen de stichting en kenmerkend zijn voor de benadering van de stichting. Met name het klantgericht werken staat hoog in het vaandel. Er wordt aangegeven dat er écht gekeken wordt naar de klant en dat er vrijwel geen sprake is van kaders binnen de instelling. Wij werken niet in hokjes, zo luidde veel antwoorden van de respondenten op de vraag waarin stichting Soulmates zich onderscheid van andere organisaties die werken met de LVG-doelgroep. Volgens respondenten vanuit de stichting komt dit omdat zij echt kijken naar wat iemand nodig heeft en wanneer het een geschikte tijd is om aan de slag te gaan. Wanneer een jongere aangeeft even geen behoefte te hebben aan contact met de hulpverleners, is dit ook prima. Dit zorgt volgens de medewerkers van de stichting ervoor dat de jongere zich vrijer voelt om naar buiten te treden met hetgeen waar hij op dat moment mee zit. ‘In de reguliere GGZ wordt een groot beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Het gevolg is dat de therapie slecht aanslaat en vooral dat cliënten niet therapietrouw zijn en weglopen. Een AVG-arts zegt: “Onze cliënten zitten tijdens deze gesprekken akkoord te knikken en sociaal wenselijk te doen, maar gaan naar buiten en denken: wat heb ik hier eigenlijk aan?’ (Veneberg, G., 2010)

Naast het klantgericht werken zit er volgens een aantal respondenten ook een groot verschil in de manier waarop er met afstand en nabijheid wordt omgegaan. Het verschil zit hem volgens de ondervraagden vooral in de flexibiliteit en bereikbaarheid. De medewerkers geven aan dat het van belang geacht wordt om er voor de jongeren te zijn wanneer het nodig is, ook wanneer dit buiten de kantooruren valt. Door een flexibele en ook wel informele omgang met de cliënten voelen cliënten zich volgens de respondenten op hun gemak binnen de stichting. De band tussen medewerker en cliënt wordt hierdoor verstekt, daar wordt sterk op ingezet bij de start van de hulpverlening. Er wordt volgens de medewerkers eerst ‘normaal’ contact opgebouwd waar zij zo blanco mogelijk in gaan. De genoemde kenmerken van de benadering van Soulmates zorgen volgens de respondenten voor aansluiting bij de cliënten. ‘De presentiebenadering gaat over het simpelweg er zijn voor de ander, zodat een vertrouwensrelatie

wordt opgebouwd, de ander zich gezien en gehoord voelt en zich volwaardig mens voelt. Alleen al doordat er iemand is die je ziet als volwaardig mens, kan er beweging in de goed richting ontstaat.

In de presentiebenadering wordt die beweging niet afgedwongen, de ander hoeft niet te

veranderen. Door de ander onvoorwaardelijk te accepteren, ontstaat er ruimte aan wat zich niet laat maken of afdwingen’. (Brink, Lucassen en Poll, 2011) Wanneer er gevraagd wordt naar de krachten van de stichting komen dezelfde waarden die de stichting uitdraagt naar voren als

wanneer en aangegeven wordt waar de stichting zich in onderscheid van andere organisaties. Over de benadering die stichting Soulmates hanteert wordt door alle respondenten van andere

organisaties over het algemeen positief gesproken. Het feit dat zij weinig labels op de cliënten drukken wordt als zeer positief ervaren. Er wordt naar de cliënt als persoon gekeken. De manier van naar zorg kijken die hier past wordt eveneens

als een pluspunt ervaren. Door een derde van de respondenten wordt aangegeven dat jongeren met LVG niet zomaar iemand vertrouwen. Zij geven aan dat die jongeren eerst even aan willen kijken wat iemand voor hen kan betekenen, hetgeen wat Soulmates inzet in het eerste contact.

De valkuilen met betrekking tot de benadering van de stichting liggen volgens de respondenten van de eigen stichting vooral in het stukje afstand en nabijheid. Volgens hen moet er vooral gewaakt worden dat er niet sprake is van een vriendschap of dat je de jongere als eigen vriend of kind gaat zien. De vertrouwensband tussen cliënt en hulpverlener zorgt voor deze valkuil.

Medewerkers geven aan cliënten erg dichtbij te laten komen, hierdoor komt het voor dat het moeilijk is om de professionaliteit te bewaren.

‘De weg naar structuur zul je altijd hand aan hand moeten doen. Op een andere manier is veel te hoog

gegrepen.’

(21)

Naast deze valkuil wordt er door de ondervraagden ook aangegeven dat er wel eens sprake is van overschatting van de cliënt. Reden hiervoor, geven zij aan, kan zijn dat de cliënt zich inmiddels zo vrij voelt dat hij het idee heeft dat hij het allemaal wel kan terwijl dit niet zo blijkt te zijn. De literatuur geeft hierover iets anders aan. ‘Doordat LVG-ers verbaal sterk overkomen is de kans op een overschatting van hun vermogens groot.’ (Verberne, 2009)

Het belangrijkste punt van kritiek op de benadering van Soulmates door medewerkers van andere organisaties heeft te maken met de flexibiliteit die bij hen hoog in het vaandel staat. Er wordt door meerdere respondenten aangegeven dat licht verstandelijk gehandicapte jongeren voornamelijk gebaat zijn bij structuur en regelmaat. Het creëren van een ritme en een dagindeling dienen volgens de respondenten centraal te staan tijdens de begeleiding. Flexibiliteit tijdens de

begeleiding kan lastig zijn met de betreffende doelgroep geven de respondenten aan. Duidelijke afspraken waar weinig ruimte is voor onderhandeling zou volgens enkele respondenten zorgen voor duidelijkheid. Precies hetgeen wat deze doelgroep nodig heeft, ongeacht de bijkomende

problematiek.

4.3.2. Aansluiting beoogde doelgroep

In de interviews met respondenten binnen stichting Soulmates is er gesproken over manieren waarop de stichting aan kan sluiten bij een nieuwe doelgroep. Nodige veranderingen die genoemd werden door de respondenten hadden veelal te maken met de mate waarin medewerkers kennis hebben van aspecten die een rol gaan spelen tijdens de hulpverlening. Met name de hoeveelheid kennis die medewerkers bezitten wat betreft psychiatrische stoornissen wordt in twijfel getrokken.

Verschillende literatuur ondersteunt deze twijfel. ‘De combinatie van psychiatrische problematiek en bijvoorbeeld ernstige gedragsproblemen maakt dat zeer intensieve zorg wordt vereist.’

(Veneberg, G., 2010) Het verwerven van meer kennis lijkt voor de respondenten een vereiste om te kunnen voldoen aan hetgeen wat nodig is om cliënten met psychiatrische stoornissen te begeleiden. Het herkennen van stoornissen blijkt een belangrijk punt om goed aan te kunnen sluiten bij de doelgroep. Enerzijds wordt er namelijk door de medewerkers aangegeven dat er in sommige gevallen informatie voor handen is met betrekking tot een diagnose van een

psychiatrische stoornis bij de cliënt. Anderzijds wordt er aangegeven dat er in andere gevallen geen diagnose is over een psychiatrische stoornis bij de cliënt. Volgens hen wordt er wel een vermoeden gewekt tijdens de begeleiding over het hebben van een stoornis bij de cliënt. Wat vooral als lastig punt wordt ervaren door de respondenten blijkt het ontbreken van kennis hoe zij met een psychiatrische stoornis om kunnen gaan in de begeleiding. Door ongeveer de helft van de respondenten van andere organisaties die met de LVG-doelgroep werken wordt in de interviews aangegeven dat zij zich afvragen of de bijkomende problematiek van psychiatrische stoornissen bij de stichting thuis hoort. Zij geven hierbij aan dat de problematieken die genoemd worden op de website van stichting Soulmates zware problematieken zijn. Er is onder de respondenten voornamelijk twijfel of eetstoornissen, verslavingsproblematiek en de zwaardere psychiatrische stoornissen zoals borderline geschikt zijn voor begeleiding vanuit de stichting. Door enkele respondenten wordt aangegeven dat er een afweging gemaakt wordt of de psychiatrische problematiek of de licht verstandelijke beperking de hoofdcomponent in de hulpverlening is. Dit blijkt ook een belangrijk aandeel te hebben in de keuze om een cliënt met een psychiatrische problematiek door te verwijzen naar de stichting. Vrijwel alle respondenten geven aan dat zij het nodig achten om bij psychiatrische problematiek specialistische hulp in te zetten. Dit wil voor de respondenten zeggen dat het gaat om een organisatie die specifiek werkt met psychiatrie of verslaving. Bestudeerde literatuur sluit hier goed op aan. ‘In aansluiting op het integratieve model is het bij de behandeling van belang dat de verschillende professionals met elkaar samenwerken.

Het gaat daarbij, naast de integratie van verschillende psychiatrische benaderingen, om een integratie met andere professionele disciplines (zoals andere medische specialismen,

psychologie, systeemdenken en orthopedagogiek). Behandelingen vanuit de integratieve benadering komen tot stand door apart aandacht te schenken aan relevante biologische, psychologische en sociale invloeden vanuit een ontwikkelingsperspectief.’ (Veneberg, G., 2010) Doorverwijzing naar specialistische hulp wordt met name als optie gezien voor de psychiatrische stoornissen die in extremere vorm voorkomen. Een veelvoorkomend punt binnen de interviews is dat er door de medewerkers aangegeven wordt dat zij cliënten met psychiatrische stoornissen wel kunnen begeleiden maar dat zij geen behandeling kunnen bieden. Hiermee wordt bedoeld dat zij met de cliënt kunnen zoeken naar manieren om te leren omgaan met hun stoornis, maar dat zij hen geen therapie of behandeling kunnen bieden waarmee de stoornis verholpen kan worden.

(22)

Een twijfel die bij het grootste deel van de respondenten binnen de stichting heerste bleek of dat met de werkwijze die gehanteerd wordt alle problematieken de juiste begeleiding kunnen bieden.

De literatuur zegt hierover het volgende. ‘Een opmerkelijk punt dat LVG-ers met psychiatrische problematiek een strakke begeleiding nodig hebben. De cliënten hebben veel bemoeizorg nodig omdat ze vaak moeite hebben met hun impulsregulatie en oorzaak-gevolg relaties niet goed overzien.’ (Veneberg, G., 2010)

Verschillende problematieken vragen verschillende kennis en vaardigheden van de werknemersvan de stichting. Aangegeven wordt wel dat er al regelmatig met cliënten met psychiatrische

stoornissen gewerkt wordt. Uit de interviews komt naar voren dat de respondenten hun benadering als passend en positief ervaren voor vrijwel elke doelgroep. De uitgangspunten van de begeleiding zijn goed en passen volgens hen bij het ondersteunen van cliënten met elke problematiek. Uit interviews met respondenten van andere organisaties blijkt dat zij de indruk hebben dat stichting Soulmates wél zelf aan de slag gaat met zowel begeleiding als behandeling van jongeren met psychiatrische stoornissen. Voornamelijk de informatie op de website van Soulmates blijkt hier een aandeel in te hebben. Uit de interviews blijkt dat de informatie op de website bij de helft van de respondenten veel vragen oproept. Vooral de informatie die betrekking heeft op de diensten waarin Soulmates voorziet zorgt voor veel onduidelijkheid en twijfel bij de respondenten. Door de

meerderheid van de respondenten van andere organisaties werd daarnaast in de interviews aangegeven dat zij niet helder voor ogen hebben wat stichting Soulmates precies doet. Door de samenwerkingspartners wordt aangegeven dat zij wat dat betreft uitgaan van de informatie die door de medewerkers van de stichting gecommuniceerd wordt. Van de organisaties zonder samenwerking met de stichting wordt door tweederde van de ondervraagden aangegeven dat zij op de hoogte zijn van de diensten en werkwijze van de stichting. De overige ondervraagde van deze groep geeft aan op basis van de informatie op de website geen idee te hebben wat voor organisatie het precies is.

Slechts een enkele respondent vanuit de stichting geeft aan dat er gekeken kan worden naar de communicatie van de stichting. Er wordt gesteld dat wanneer je iets op een LVG-jongere over wil brengen, je het taalgebruik aan dient te passen. De boodschap en uitstraling die je wil overbrengen zal op de doelgroep afgestemd moeten worden. Opvallend is dat door deze respondent aangegeven wordt dat het lastig blijkt de LVG-doelgroep rechtstreeks te bereiken. Er is weinig tot geen

mogelijkheid om jongeren met een IQ tussen de 50-70 te benaderen, simpelweg omdat niemand weet wie het precies zijn. Wanneer je deze groep toch zou willen bereiken, geeft de respondent aan, dan zal de stichting gebruik moeten maken van verwijzers. Er zal bekeken moeten worden waar deze jongeren terecht komen, waar ze zich bevinden en daar moet je als stichting naartoe. Je kunt misschien niet aan de buitenkant zien of iemand LVG heeft, maar wanneer iemand op een bepaalde school heeft gezeten kan dat aanwijzing zijn dat iemand LVG heeft en daarmee een mogelijke cliënt is. Uit de interviews met respondenten van andere organisaties blijkt dat zij deze mening delen. Zij geven aan dat je als organisatie contacten moet zoeken bij plekken waar de doelgroep zich bevindt. Met name scholen met speciaal onderwijs in de omgeving worden aangewezen als belangrijke plekken om je als organisatie bekend te maken. Alle respondenten geven aan dat de keuze wat betreft doorverwijzing uiteindelijk altijd bij de cliënt en/of de ouders ligt, zij kunnen slechts een aanbeveling doen. Dit geldt volgens de respondenten ook voor scholen met speciaal onderwijs. Wanneer een organisatie aanbevolen wordt door een andere organisatie of door school, dan gaan ouders volgens de respondenten negen van de tien keer voor dat advies.

4.3.3. Werving door andere organisaties

Tijdens de interviews met respondenten van andere instellingen wordt door alle respondenten aangegeven dat hun cliënten op eigen initiatief komen maar ook doorgestuurd worden door andere organisaties. Deze wegen van binnenkomst van cliënten spelen een rol in alle organisaties

waarmee gesproken is. Een andere manier om aan cliënten te komen blijkt ook het contact met verschillende scholen. Er wordt door de organisaties gezorgd dat zij bekend zijn bij scholen zodat zij ouders en hun kind doorsturen naar hun organisatie. Naast deze wegen worden er door de respondenten verschillende manieren aangeduid die in hun organisatie ingezet worden om cliënten binnen te halen. Door een respondent wordt aangegeven dat zij jongeren opvangen die uit huis geplaatst worden en dat zij een doorstroomplek zijn voor een andere locatie van de eigen organisatie. Enkele andere respondenten, allen van dezelfde organisatie, geven aan dat zij

ambulant werken op straat inzetten als middel om jongeren bij hun organisatie binnen te krijgen.

(23)

5. Deelconclusies

 Met welke bijkomende problematieken wordt LVG gecombineerd en welke van deze combinaties komen het meeste voor?

Eerder in het onderzoek is er aandacht besteed aan de bijkomende problematieken waarmee LVG gecombineerd wordt. Op basis van de bestudeerde literatuur zijn we wat deze deelvraag betreft tot de volgende conclusie gekomen. De bijkomende problematieken waarmee LVG gecombineerd wordt zijn:

o Leerproblemen

o Psychiatrische problemen o Medisch organische problemen

o Problemen in het gezin en de sociale context

Wat de leerproblemen onder LVG-jongeren betreft zijn er weinig cijfers voorhanden. In de vele bronnen die bekeken zijn wordt er gesproken over ‘kinderen en jongeren met LVG die

leerproblemen ondervinden’. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen jongeren die geen leerproblemen ondervinden en jongeren die wel leerproblemen ondervinden. Dit wekt bij ons de indruk dat de gehele groep LVG-jeugd leerproblemen ondervindt.

Over de psychiatrische problemen bij LVG-jeugd blijken meer cijfer voor handen. In de

bestudeerde literatuur is veel te vinden over de prevalentie van psychiatrische problematiek bij LVG-jeugd. Uit deze literatuur blijkt ook dat het overgrote deel van de LVG-jongeren te maken heeft met een psychiatrische problematiek naast hun licht verstandelijke beperking. Verschillende onderzoeken bieden inzicht in de problematieken die het meest voorkomend zijn bij LVG-jeugd.

Slechts enkele onderzoeken geven daarbij ook aan voor welke stoornissen jongeren ook daadwerkelijk hulp hebben gezocht en ontvangen. Met name ODD blijkt een veelvoorkomende psychiatrische stoornis bij LVG-jongeren. Voor deze combinatie wordt door ongeveer een derde van de jongeren hulp gezocht. Naast ODD blijkt ADHD regelmatig voor te komen bij deze jongeren.

Voor deze combinatie wordt vaker hulp gezocht, 43.8% van de jongeren met deze combinatie zoekt en ontvangt hulp. (Dekker en Koot, 2003)

Tijdens het onderzoek bleek dat er uiterst weinig gegevens zijn over de combinatie LVG en medisch-organische problemen. Hetgeen wat zeker is, is dat deze combinatie vaak voorkomt.

Echter wordt er nergens inzichtelijk gemaakt welke medisch-organische problemen vaak een rol spelen en welke minder vaak. Er kan gesteld worden dat medisch-organische problemen vaak een rol spelen bij jongeren met een LVG, maar dat verdere informatie hierover ontbreekt.

Zowel uit de literatuur als uit de interviews blijkt dat bij vrijwel alle jongeren LVG gecombineerd wordt met problemen in het gezin en/of de sociale context. Deze combinatie komt erg vaak voor en de literatuur geeft veelvuldig inzicht in deze gecombineerde problematiek.

Op basis van ons literatuuronderzoek en de interviews kan gesteld worden dat alle combinaties van LVG en bijkomende problematiek veelvuldig voorkomen. Met name over de combinaties LVG en psychiatrische problematiek en LVG met problemen in het gezin en de sociale context is veel bekend. Over de combinaties LVG en leerproblematiek en LVG en medisch-organische problemen is een stuk minder bekend.

 Welke doelgroep komt er momenteel voornamelijk bij Stichting Soulmates binnen?

Op basis van de verzamelde gegevens kan gesteld worden dat LVG gecombineerd met

psychiatrische problematiek deels tot de doelgroep van de stichting behoord. Jongens met ADHD, gecombineerd met autisme worden regelmatig begeleid bij de stichting. Problematieken als PPD- NOS, ADD en ODD komen bij jongens binnen de stichting ook regelmatig voor. Daarnaast hebben de jongens bij Soulmates vaak een IQ van gemiddeld tussen de 65 en 80. Enkele van hen hebben een IQ tussen de 50 en 60. Meiden die begeleidt worden door de stichting hebben voornamelijk LVG gecombineerd met borderline. Daarbij hebben zij dan een IQ wat gemiddeld tussen de 70 en 85 ligt. Jongeren die bij stichting Soulmates in begeleiding zijn hebben voornamelijk een leeftijd van 20 of 21 jaar oud. Andere stoornissen waarmee LVG eens of meerdere malen binnen de stichting gecombineerd is zijn ADHD, angststoornissen en depressie de meest voorkomende problematieken binnen de stichting. Andere stoornissen die genoemd werden zijn active but odd, verlatingsangststoornis, paniekstoornis, antisociale gedragsstoornis, obsessief-compulsieve stoornis, manische stoornis, agrofobie en de gedragsstoornis in zijn algemeen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek richtte zich op het psychomotorische therapie aanbod voor jongeren met een lichtverstandelijke handicap in de verstandelijk gehandicapten zorg en de meest voorkomende

Kunnen de determinanten Attitude, Subjectieve norm, Prototype, Intentie en Willingness het gedrag, drinken of niet drinken, binge drinken of niet binge drinken,

multiplechoice-vragen bij de normale bevolking is vaak al moeilijk en dit kan extra problemen opleveren bij verstandelijk gehandicapten, omdat de vraag erg lang wordt (Sigelman

Gezien het feit dat er tot nu toe er geen klachten over toegankelijkheid van dit stembureau bekend zijn en de inzet van een mobiel stembureau andere praktische

10 Ouders van kinderen met jeugdhulp geven in verhouding vaker dan jongeren zelf aan dat effect van de hulp op hun kind op het beter mee kunnen doen in de omgeving niet

Tijdens deze week waren er in verschillende gemeenten activiteiten om aandacht te vragen voor een verbetering van de toegankelijkheid, zodat ook mensen met

Zoals ik al eerder heb benoemd is er de laatste maanden veel gebeurd op het Leerhuis. De groep die daar op dit moment woont, lijkt zich makkelijk te laten meeslepen door elkaar

Voor de financiële verslaglegging over 2020 wordt hier volstaan met een verwijzing naar het separaat voor dit jaar door het bestuur vastgestelde financieel jaarverslag.. In 2020