• No results found

3. RESULTATEN VANUIT LITERATUUR

3.1. LVG-PROBLEMATIEK

In de hedendaagse samenleving kampt een grote groep jongeren met ernstige problemen vanwege hun lager intellectueel functioneren en hun beperkte sociale zelfredzaamheid. Het zou in Nederland jaarlijks gaan om 11.000 kinderen en jongeren. Zij kampen met een meervoudige problematiek.

Zij hebben naast hun lager intellectueel functioneren en beperkte sociale zelfredzaamheid ook te maken met bijkomende problematieken. Deze jongeren worden veelal aangeduid als licht verstandelijk gehandicapt of licht verstandelijk beperkt.

Van een licht verstandelijke handicap wordt gesproken wanneer er sprake is van specifieke LVG-kenmerken. Er is een IQ tussen de 50-85 en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Naast deze specifieke LVG-kenmerken zijn er de volgende bijkomende problematieken die gecombineerd worden met LVG:

 Leerproblemen

 Psychiatrische stoornis

 Medisch-organische problemen

 Problemen in het gezin en sociale context

De combinatie van LVG en deze bijkomende problematiek komen tot uiting in ernstige gedragsproblemen en leiden tot langdurige behoefte aan ondersteuning in hun leven.

LVG-specifieke kenmerken: en bijkomende

kenmerken/problematiek: komen tot uiting in:

INTELLIGENTIE

IQ 50-85 LEERPROBLEMEN ERNSTIGE

GEDRAGSPROBLEMEN

CHRONICITEIT / LANGDURIGE BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING Aard van de LVG-problematiek (Ponsioen, A., 2010)

Dit onderzoek dient antwoorden te geven op de vraag hoe stichting Soulmates licht verstandelijk gehandicapten jongeren in de regio Noord-Oost Brabant gerichter kan bereiken. De eerste stap die gezet wordt om deze vraag te beantwoorden is het in kaart brengen van de doelgroep

LVG-jongeren. Het bovenstaande schema is een veelvuldig gebruikt schema om helderheid wat betreft de aard van de LVG-problematiek te creëren. Binnen het onderzoek zal hier regelmatig op terug gegrepen worden. Ten eerste zal het ingezet worden om een doelgroepbeschrijving te geven van LVG-jongeren. Er zal met name in gegaan worden op de bijkomende kenmerken en problematiek van deze jongeren. Centraal hierbij staat wat er bekend is over deze bijkomende problematieken.

Er zal ook aandacht besteedt worden aan de prevalentie hiervan, zover deze bekend is.

‘Om de integrale zorg te verbeteren, is het van belang dat de kennis van professionals over kenmerken van jongeren met LVG en bijkomende problematiek wordt vergroot.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010)

3.1.1. Leerproblemen

De eerste bijkomende problematiek waarmee LVG gecombineerd kan worden zijn leerproblemen.

‘Kinderen met LVG hebben een vertraagde cognitieve ontwikkeling, een beperkte capaciteit van het korte termijn geheugen, een beperking van het werkgeheugen en een vertraagde informatie verwerking. Bovendien is gebleken dat kinderen met LVG selectieve aandachtsproblemen hebben bij de uitvoering van ingewikkelde taken en veel taken tegelijk en bij het ontwikkelen van

leerstrategieën. Daarnaast is de taalontwikkeling van kinderen met LVG vertraagd. Ze verwerken taal langzamer, hun vocabulaire is beperkt en ze hebben minder variatie in zinsconstructies dan andere kinderen zonder verstandelijke beperking.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010)

De bovenstaande beschrijving die betrekking heeft op de cognitieve ontwikkeling van LVG-jongeren geeft een goed inzicht in hoe leerproblematiek voorkomt.

Opvallend is dat in de literatuur veel geschreven wordt over de cognitieve ontwikkeling van LVG-jongeren en de (leer)problemen die zij hierdoor ondervinden. Er kan dus gesteld worden dat er goed zicht is op wat deze problematiek inhoud. Echter, in prevalentiestudies die betrekking hebben op LVG-jongeren wordt nauwelijks gekeken naar het aantal LVG-jongeren die leerproblemen ondervinden. In de vele bronnen die bekeken zijn wordt er gesproken over ‘kinderen en jongeren met LVG die leerproblemen ondervinden’. Er worden geen cijfers kenbaar gemaakt binnen de groep LVG-jongeren wat betreft jongeren met en zonder leerproblemen. Hierdoor is het lastig te

benoemen wat de prevalentie van jongeren met LVG in combinatie met leerproblemen is.

Het verloop van de schoolcarrière van deze jongeren is daarentegen wel in kaart gebracht, wat enigszins meer inzicht geeft in het voorkomen van de problematiek. Er wordt gesteld dat mensen met een licht verstandelijke beperking vaak moeite hebben met leren en dat dit aan het licht komt wanneer zij hun eerste jaren in het basisonderwijs doorlopen. Er is moeite met het reguliere schoolprogramma en rond die tijd wordt vastgesteld dat zij een cognitieve beperking hebben.

Volgens Ponsioen (2010) zijn kinderen met LVG zijn in Nederland vaak te vinden in het Speciaal Basis Onderwijs en het Speciaal Onderwijs cluster 3 en cluster 4. Toch bevinden veel van deze kinderen en jongeren zich binnen het regulier onderwijs.

Percentagekinderen met een IQ < 85, percentage kinderen in het speciaal onderwijs en het percentage kinderen dat in de LVG zorg behandeld worden

Over de combinatie LVG en leerproblemen kan geconcludeerd worden dat er veel kennis is over hetgeen wat de problematiek inhoud en wat voor invloed dit heeft op bijvoorbeeld de

schoolcarrière van deze jongeren. Daarentegen zijn er weinig tot geen gegevens zijn over het aantal LVG jongeren dat wel of niet te maken heeft met deze leerproblemen.

Driekwart van de kinderen met een ondergemiddeld IQ redt het blijkbaar in

het regulier onderwijs.’

Albert Ponsioen, 2010

3.1.2. Psychiatrische stoornis

Volgens het landelijk kenniscentrum LVG komt uit onderzoeken komt naar voren dat 80% van de LVG-jeugdigen met een psychiatrische stoornis kampt. Er dan dus wel gesteld worden dat de combinatie van LVG met een psychiatrische stoornis een veelvoorkomende bijkomende

problematiek is. Echter, het begrip psychiatrische stoornis is erg breed en de stoornissen opzich kunnen erg verschillen. In dit onderzoek wordt er van een psychiatrische stoornis gesproken wanneer er voldaan wordt aan de criteria zoals die beschreven staan in de DSM-IV. Om inzicht te krijgen in de prevalentie van de verschillende stoornissen is er een onderzoek naar prevalentie van psychiatrische stoornissen bij licht verstandelijk gehandicapten geraadpleegd van Dekker en Koot.

Het onderstaande schema geeft inzicht in het voorkomen van de stoornissen bij Nederlandse LVG-jongeren. Er is onderscheid gemaakt tussen jongeren die beperkingen ervaren in het dagelijks functioneren en jongeren die niet zozeer belemmeringen ervaren in hun dagelijks functioneren. De gegevens bieden daarnaast ook inzicht in het percentage jongeren uit de verschillende groepen wat hulp heeft gezocht en ontvangen voor hun beperking in combinatie met een psychiatrische

stoornis.

In het onderzoek is gebruik gemaakt van drie hoofdcatagoriën met betrekking tot psychiatrische stoornissen:

 Angststoornissen (10.5%)

 Stemmingsstoornissen (2.3%)

 Gedragsstoornissen (14.8%)

Van deze drie hoofdcategorieën blijkt dat gedragsstoornissen het meest voorkomend zijn, tevens is hiervoor met 40.0% van de groep de meeste hulp ontvangen. Stemmingsstoornissen scoren qua voorkomen aanzienlijk lager dan de andere categorieën maar hiervoor wordt procentueel wel meer hulp ontvangen dan voor gedragsstoornissen. Van de mensen met een stemmingsstoornis heeft namelijk 36.4% hulp ontvangen en van de mensen met een gedragsstoornis heeft 28.0% hulp ontvangen.

Figuur 1: DSM-IV Disorders in Children With Borderline to Moderate Intellectual Disability. I: Prevalence and Impact, Dekker en Koot, 2003

In de categorie gedragsstoornissen blijkt dat ADHD (6.8%), ADHD gecombineerd (3.0%), ADHD onoplettend type (3.2) en ODD (9.7%) het meest voorkomen. Bij de categorie angststoornissen valt op dat de specifieke fobie veelvoorkomend is (6.8%). Onderstaand is schematisch

weergegeven voor welke stoornis de meeste hulp is ontvangen. Het gaat hierbij om de prevalentie van kinderen met een DSM-IV criterium met een beperking in het dagelijks functioneren.

DSM-IV criteria Stoornis % DSM-IV criteria met

beperking in het dagelijks leven

% ontvangen hulp

ADHD 6.8% 43.8%

ODD 9.7% 34.8%

Specifieke fobie 6.8% 6.3%

ADHD

gecombineerd 3.0% 50%

Onoplettend type 3.2% 33.3%

DSM-IV Disorders in Children With Borderline to Moderate Intellectual Disability. I: Prevalence and Impact, Dekker en Koot, 2003

3.1.3. Medisch-organische problemen

Medisch-organische problemen zijn de derde bijkomende problematiek die voorkomt in combinatie met een licht verstandelijke beperking. Met medisch-organische problemen worden problemen bedoeld die een verklaarbare medische oorzaak hebben of die in aanleg aanwezig zijn in de jongere. Het gaat dus om de persoon eigen factoren en factoren die al voor de geboorte bepaald zijn.

Volgens De Beer (2011) kan een licht verstandelijke beperking ontstaan door verschillende biologische factoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen oorzaken voor, tijdens en na de geboorte. Voor de geboorte kan er bijvoorbeeld sprake geweest zijn van een genetische afwijking of de moeder kan tijdens zwangerschap drugs of alcohol genuttigd hebben, wat het risico op een beperking bij het kind vergroot. Tijdens de geboorte kan door zuurstofgebrek hersenbeschadiging optreden, wat leidt tot een licht verstandelijke beperking. De beperking kan ook op latere leeftijd ontstaan, door bijvoorbeeld hersenbeschadiging door een ongeluk.

De oorzaak van een verstandelijke beperking blijkt moeilijk aantoonbaar. Het wordt gekenmerkt door grote variabiliteit in oorzaken. Onder licht verstandelijk gehandicapten is bij ongeveer 50% de oorzaak van deze beperking aantoonbaar: 50-70% is gerelateerd aan de zwangerschap of geboorte en 10-20% is gerelateerd aan een afwijking in het DNA. (www.karakter.com, bekeken op 07-05-2012)

‘In het LVG-veld wordt slechts zelden aandacht besteed aan de onderliggende hersenstoornis en ligt de nadruk - terecht - op de (sociale) zelfredzaamheid. Dat neemt niet weg dat inzicht in de onderliggende oorzaken van de verstandelijke beperking (VB) van nut kan zijn voor de wijze waarop we in de zorg met deze groep omgaan.’ (Ramakers, G., 2006)

Een kanttekening bij verschillende gegevens is wel dat er geen gericht onderzoek is verricht naar de hersenafwijkingen bij de LVG doelgroep. Dit maakt ook dat in 30% tot 50% van de gevallen de oorzaak van de beperking onbekend is. Naar mate de verstandelijke beperking minder ernstig is, neemt het percentage bekende oorzaken af. (Ramakers, G., Ponsioen, A., 2007) Dit gegeven maakt het voor dit onderzoek lastig de prevalentie van medisch-organische problemen vast te stellen. Echter zijn er volgens Ramakers en Ponsioen wel sterke aanwijzingen dat de verstandelijke beperking het gevolg is van afwijkingen tussen de zenuwcellen in de gebieden van de hersenen die betrokken zijn bij het verstandelijk functioneren. ‘Vooral bij kinderen en jongeren met een lichte verstandelijke beperking wordt aangenomen dat de oorzaak vaak een combinatie is van polygene predispositie (een ongunstige combinatie van afwijkingen in meerdere genen die elk op zich weinig effect hebben) en ongunstige omgevingsfactoren of prenatale omstandigheden.’ (Ramakers, G., Ponsioen, A., 2007)

Op basis van de geraadpleegde literatuur en de bovenstaande gegevens kan gesteld worden dat er nog geen algemeen geaccepteerd theoretisch model ontworpen is dat de oorzakelijke verbanden van een lichte verstandelijke handicap verklaart. In het kader van het onderzoek is het lastig om de prevalentie van medisch-organische problemen in combinatie met LVG vast te stellen. Echter geeft het wel inzicht in hoe moeilijk het is om de doelgroep met deze combinatie in kaart te brengen.

3.1.4. Problemen in gezin en sociale context

Tot slot komt een licht verstandelijke beperking erg vaak voor in combinatie met de vierde bijkomende problematiek, problemen in het gezin en de sociale context. ‘Bijna 50% van de

jongeren met LVG vertoont ernstige emotionele en gedragsproblemen.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010) Jongeren met LVG hebben veelal problemen met sociale aanpassing in sociale situaties en in relaties met leeftijdsgenoten.

Laat het duidelijk zijn dat problemen in het gezin en de sociale context veelvoorkomend zijn bij jongeren met LVG. Om beter zich te krijgen op welke gebieden deze problemen precies spelen zijn de risicofactoren in kaart gebracht. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar welke problemen het meest voorkomend zijn bij jongeren met LVG. De gegevens van LVG jongeren en niet LVG

jongeren zijn hierbij naast elkaar gelegd. U vindt deze gegevens terug in de bijlage.

Uit de geraadpleegde gegevens blijkt dat de risicofactoren voor probleemgedrag met betrekking tot het gezin en de sociale context zich bij LVG jongeren bevinden in verschillende categorieën, te weten: kindfactoren, gezinsfactoren, leeftijdgenoten en demografische factoren.

Kindfactoren

De kindfactoren zijn factoren die een kind van nature bezit. Met name de antisociale houding en de depressieve stemming bij LVG jongeren komen naar voren als veelvoorkomende risicofactoren. Om sociaal aangepast gedrag te laten zien, zijn complexe sociaal cognitieve vaardigheden nodig, deze zijn bij LVG jongeren vaak inadequaat. Nieuwenhuijzen (2010) geeft aan dat uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat de mate waarin jongeren aangepast of problematisch sociaal gedrag

vertonen, afhangt van de sociale informatie verwerking van de jongeren. Inadequate sociale informatie verwerking kan bij jongeren met LVG verklaard worden door hun cognitieve

beperkingen. Jongeren met LVG interpreteren situaties die zij niet begrijpen sneller als negatief.

Door deze negatieve ervaring van de situatie is hun gedrag ook negatief, bijvoorbeeld agressief.

Gezinsfactoren

De slechte communicatie binnen het gezin van LVG jongeren springt eruit als risicofactor. Naast deze factor spelen ook stress in het gezin, gebrekkig toezicht, gebrekkige steun en antisociale gezinsfamilieleden een rol. ‘Over het algemeen ervaren ouders van kinderen met LVG meer stress en minder sociale steun bij de opvoeding van hun kind. Ouders van kinderen met LVG vertonen meer negatieve emotionaliteit (hoge mate van kritiek, vijandigheid en bemoeienis) tegen hun kind met LVG.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010) Uit een voorlopig onderzoek van Schuringa blijkt dat het bovenstaande, een negatieve opvoedingsattitude van invloed is op het antisociaal gedrag van een kind.

Leeftijdsgenoten

‘Jongeren met LVG worden minder geaccepteerd of zelfs afgewezen door leeftijdsgenoten en hebben moeite om relaties met leeftijdsgenoten op te bouwen.’ (Nieuwenhuijzen, M., 2010) het bovenstaande wordt ondersteunt door de gegevens over de risicofactoren. Het blijkt dat het ontbreken van pro-sociale vrienden een risicofactor is voor LVG jongeren. Jongeren met LVG verschillen van hun leeftijdsgenoten wat sociale informatieverwerking betreft. Ze nemen meer negatieve informatie waar en hebben minder assertieve vaardigheden om problemen op te lossen.

Demografische factoren

Wanneer er gekeken wordt naar de demografische factoren zijn de grootste risicofactoren de lage sociaal economische status en het hebben van een slechte woning. Naast deze factoren spelen een groot gezin en gescheiden ouders ook een rol. Veel jongeren met gedragsproblematiek komen uit multi-probleem gezinnen. Deze gezinnen worden volgens Nieuwenhuijzen (2010) gekenmerkt door een opeenstapeling van problemen, welke overeenkomen met een aantal genoemde risicofactoren.

Financiële problemen, een lage sociaal economische status , verslaving, psychiatrische problematiek van ouders of gescheiden ouders spelen een rol in deze gezinnen.