• No results found

Milieurapport Vlaanderen MIRA. Achtergronddocument Sector Industrie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Milieurapport Vlaanderen MIRA. Achtergronddocument Sector Industrie"

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MIRA Achtergronddocument

Sector Industrie

(2)
(3)

MIRA

Achtergronddocument 2010

Industrie

(4)

Coördinerende auteurs

Bram Verbinnen, Jo Van Caneghem, Afdeling Toegepaste Fysische Scheikunde en Milieutechnologie, Departement Chemische Ingenieurstechnieken, K.U.Leuven

Auteurs

Chantal Block, Departement Scheikunde, Leuven Engineering School Groep T

Carlo Vandecasteele, Afdeling Toegepaste Fysische Scheikunde en Milieutechnologie, Departement Chemische Ingenieurstechnieken, K.U.Leuven

Hugo Van Hooste, MIRA,VMM

Laatst bijgewerkt: december 2010

Overname wordt aangemoedigd mits bronvermelding.

Hoe citeren?

Kort: MIRA Achtergronddocument 2010 Industrie

Volledig: MIRA (2010) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2010, Industrie.

Verbinnen B. Van Caneghem J., Vandecasteele C., Block C., Van Hooste H, Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be

(5)

Inhoudsopgave

Coördinerende auteurs ... 2

Auteurs ... 2

Inhoudsopgave ... 3

Lijst tabellen ... 6

Lijst figuren... 7

Beschrijving van de sector ... 10

Indicatoren ... 10

1  Economische en maatschappelijke industriële activiteiten (A)...11

1.1  Inleiding...11

1.2  Toegevoegde waarde (A) ...12

1.3  Productie-index (A)...14

1.4  Aantal werknemers (A) ...15

2  Energiegebruik van de industrie (D)...17

2.1  Energiegebruik (D) ...17

2.1.1 Inleiding... 17

2.1.2 Verloop... 17

2.1.3 Doelstellingen... 21

2.1.4 Maatregelen en evaluatie ... 21

3  Emissie van broeikasgassen door de industrie (D)...24

3.1 | Emissie van broeikasgassen (D)... 24

3.1.1 Inleiding... 24

3.1.2 Verloop... 24

3.1.3 Aandeel van de subsectoren ... 26

3.1.4 Doelstellingen... 28

3.1.5 Maatregelen en evaluatie ... 29

4  Emissies in de omgevingslucht (niet-broeikasgassen) door de industrie (D) ...33

4.1 | Inleiding ... 33

4.2 | Emissie van NMVOS (D) ... 35

4.3 | Emissie van NOx (D)... 36

4.4 | Emissie van SO2 (D) ... 37

(6)

4.5 | Emissie van stof (D) ... 38

4.6 | Emissie van zware metalen (D) ... 39

4.7 | Doelstellingen en maatregelen voor de diverse polluenten... 41

4.7.1 Doelstellingen... 41

4.7.2 Evaluatie en maatregelen... 43

5  Lozing van industrieel afvalwater (D)...48

5.1 | Hoeveelheid geloosd afvalwater (D) ... 49

5.2 | Emissies van BZV, CZV, stikstof, fosfor en zwevende stoffen (D) ... 49

5.3 | Lozingen van zware metalen (D)... 53

5.4 | Doelstellingen en maatregelen ... 56

5.4.1 Doelstellingen... 56

5.4.2 Maatregelen ... 57

5.4.3 Evolutie en sectoren ... 59

6  Afvalproductie in de industrie (totaal en gevaarlijk) (D)...61

6.1 | Totale afvalproductie (D) ... 61

6.2 | Productie van gevaarlijk afval (D)... 63

6.3 | Doelstellingen en maatregelen ... 65

6.3.1 Doelstellingen... 65

6.3.2 Evaluatie en maatregelen... 65

7 | Hinder... 72

7.1  Aantal geregistreerde klachten over milieuhinder (I)...72

7.1.1 Inleiding... 72

7.1.2 Verloop... 72

7.2  Doelstellingen en maatregelen ...74

7.2.1 Doelstellingen... 74

7.2.2 Evaluatie en maatregelen... 75

8 | Eco-efficiëntie en milieuprofiel (D/A) ... 76

8.1 | Eco-efficiëntie (D/A)... 76

8.1.1 Inleiding... 76

8.1.2 Verloop... 77

Klimaatverandering ... 77

Verzuring... 80

Fotochemische ozonvorming... 82

Humane toxiciteit ... 84

Ecotoxiciteit... 88

Vermesting ... 91

Afvalproductie... 92

Energieverbruik ... 93

Besluit... 95

8.1.3 Doelstellingen... 96

8.1.4 Evaluatie en maatregelen... 97

9  Respons van de industrie op de milieuproblematiek (R )...98

9.1  Maatschappelijk verantwoord ondernemen (R)...98

9.2  Implementatie van Milieuzorgsystemen (R)...100

(7)

9.2.1 Inleiding... 100

9.2.2 Verloop... 102

9.3  Milieu-uitgaven (R)...103

9.3.1 Inleiding... 103

9.3.2 Verloop... 103

9.4  Kost van milieuheffingen (R)...105

9.5  REACH : Chemical Policy in the EU...106

9.6  Maatschappelijk verantwoord investeren ...108

10 Duurzame bedrijventerreinen ... 108

10.1 | Duurzame bedrijventerreinen in Vlaanderen? ... 109

10.2 | Duurzame bedrijventerreinen als studieobject... 111

MIRA-referenties ... 112

Referenties... 113

Lijst met relevante websites... 117

Begrippen ... 117

Afkortingen ... 119

Eenheden ... 120

(8)

Lijst tabellen

Tabel 1: Afbakening van de sectoren in MIRA ... 10

Tabel 1: Bruto toegevoegde waarde (in lopende prijzen) (Vlaanderen, 1997-2007) ... 12

Tabel 2: Bruto toegevoegde waarde (in ketting€ 2004) (Vlaanderen, 1996-2005)... 12

Tabel 3: Aantal werknemers per industriële subsector (Vlaanderen, 1999-2008)... 17

Tabel 4: Overzicht van GWP van de beschouwde broeikasgassen ... 24

Tabel 5: Evolutie van de totale CO2-emissies (energetisch, niet-energetisch en procesemissies) per subsector in de industrie (Vlaanderen, 1990;1995;2000-2009) ... 28

Tabel 6: VOS-emissies en emissieprognoses voor enkele industriële sectoren in Vlaanderen ... 46

Tabel 7: NOX-emissies en emissieprognososes voor enkele industriële sectoren in Vlaanderen ... 48

Tabel 8: SO2-emissies en emissieprognososes voor enkele industriële sectoren in Vlaanderen ... 48

Tabel 9: Factoren ter omrekening naar metaalequivalenten ... 55

Tabel 10: Evolutie van de lozingen van bedrijfsafvalwater naar oppervlaktewateren (Vlaanderen, 1992*-2006) ... 59

Tabel 11: Belangrijkste producenten van bedrijfsafval in 2003... 64

Tabel 12: Belangrijkste producenten van gevaarlijk afval in 2003 ... 64

Tabel 13: Belangrijkste afvalstoffen naar massa in Vlaanderen in 2000 ... 64

Tabel 14: Evolutie van de milieu-uitgaven door de bedrijven (Vlaanderen, 1997-2000) ... 104

Tabel 15: Aandeel lopende milieu-uitgaven in totale output (1999) en gemiddeld aandeel milieu-investeringen in totale investeringen (1997-2000) (Vlaanderen) ... 104

Tabel 16: Aandeel milieudomeinen in de lopende milieu-uitgaven (Vlaanderen)... 105

Tabel 17: Aandeel milieudomeinen in de lopende milieu-investeringen (Vlaanderen) ... 105 Tabel 18: Evolutie van de Vlaamse milieuheffingen van 1995 tot 2002 in miljoenen euro’s 105

(9)

Lijst figuren

Figuur 1: Types indicatoren volgens Sikdar ... 11 Figuur 2: Procentuele evolutie van de bruto toegevoegde waarde (1996=100%, in ketting€

2004) (Vlaanderen, 1996-2005) ... 13 Figuur 3: Procentuele bijdrage tot de bruto toegevoegde waarde over de industriële

subsectoren in Vlaanderen in 2005 (in ketting€ 2004) ... 14 Figuur 4: Evolutie van de productie-index per industriële subsector (Vlaanderen, 1990-2009)

... 15 Figuur 5: Procentuele evolutie van het aantal werknemers per industriële subsector

(Vlaanderen 1999-2008, 1999=100%)... 16 Figuur 6: Procentuele verdeling van de werknemers over de verschillende subsectoren in de

industrie (Vlaanderen, 2008) ... 16 Figuur 7: Evolutie van het totaal energiegebruik in de industrie per subsector (Vlaanderen,

1990, 1995, 2000-2009) ... 18 Figuur 8: Evolutie van het energetisch energiegebruik in de industrie per subsector**

(Vlaanderen, 1990, 1995, 2000-2009) ... 19 Figuur 9: Evolutie van het energetisch energiegebruik in de industrie per energiedrager

(Vlaanderen, 1990;1995;2000-2009) ... 20 Figuur 10: Aandeel van de verschillende subsectoren in het energetisch energiegebruik van

de industrie (exclusief warmte en laagspanning) (Vlaanderen, 2009)... 21 Figuur 11: Evolutie van de broeikasgasemissies van de industrie vergeleken met de totale

emissies van alle sectoren (Vlaanderen, 1990-2009), (emissies relatief t.o.v. 1990) ... 25 Figuur 12: Evolutie van het aandeel van de industrie in de broeikasgasemissies in

Vlaanderen (1990-2009) ... 25 Figuur 13: Emissie van broeikasgassen door de industrie per broeikasgas (Vlaanderen 1990;

1995-2009). Voor 1990 zijn de emissies van F-gassen kunstmatig op hetzelfde niveau als in 1995 verondersteld ... 26 Figuur 14: Emissie van broeikasgassen door de industrie per deelsector (Vlaanderen 1990;

1995-2009). Voor 1990 zijn de emissies van F-gassen kunstmatig op hetzelfde niveau als 1995 verondersteld ... 27 Figuur 15: Procentuele afwijking van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen ten

opzichte van de Kyoto-norm 2012 (1995-2009)... 29 Figuur 16: Industriële NMVOS-emissies naar de lucht (Vlaanderen 1990;1995;2000-2009). 36 Figuur 17: Industriële NOX-emissies naar de lucht (Vlaanderen 1990;1995;2000-2009) ... 37 Figuur 18: Industriële SO2-emissies naar de lucht (Vlaanderen 1990;1995;2000-2009) ... 38 Figuur 19: Industriële stofemissies naar de lucht (Vlaanderen 1995;2000-2009) ... 39 Figuur 20: Industriële emissies van zware metalen naar de lucht in ton (Vlaanderen 2000-

2009) ... 40 Figuur 21: Emissies van de verschillende metalen door de sector industrie (Vlaanderen

2000-2009) ... 41 Figuur 22: Evolutie van de hoeveelheid geloosd afvalwater door de industrie (Vlaanderen,

2000-2009) ... 49 Figuur 23: Lozing van BZV in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009)... 50 Figuur 24: Lozing van CZV in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009) ... 50 Figuur 25: Lozing van stikstof (N) in stikstofhoudende componenten in industriëel afvalwater

(Vlaanderen, 2000-2009) ... 51 Figuur 26: Lozing van fosfor (P) in fosforhoudende componenten in industriëel afvalwater

(Vlaanderen, 2000-2009) ... 52 Figuur 27: Lozing van zwevende stoffen in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009) 53 Figuur 28: Lozing van zware metalen in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009) ... 54 Figuur 29: Aandeel van de verschillende metalen in de lozingen door de sector industrie

(Vlaanderen, 2000-2009) ... 55 Figuur 30: Evolutie van de afvalproductie door de verschillende subsectoren van de industrie

(Vlaanderen,1995-2008) ... 62 Figuur 31: Aandeel van de verschillende subsectoren in het gevaarlijk afval (Vlaanderen,

2008) ... 63 Figuur 32: Verloop van de door VAL-I-PAC gerealiseerde percentages nuttige toepassing- en recyclage van ingezameld verpakkingsafval (1998-2009)... 67 Figuur 33: Aantal geregistreerde klachten over milieuhinder in Vlaanderen (2000-2008) ... 73

(10)

Figuur 34: Verdeling van de klachten over milieuhinder per compartiment in 2008 ... 73 Figuur 35: Emissie van broeikasgassen door de industrie per productie-index (Vlaanderen,

1995-2009). De curve geeft de totale emissie van broeikasgassen in CO2 -eq. (100 = 26 023 kton)... 78 Figuur 36: Aandeel van de verschillende industriële subsectoren in de broeikasgasemissie

uitgedrukt in CO2-equiqvalenten (Vlaanderen, 2009) ... 79 Figuur 37: Broeikasgasemissie van de deelsectoren per eenheid productie-index van de

deelsector (Vlaanderen, 1995-2009)... 79 Figuur 38: Emissie van verzurende stoffen door de industrie per productie-index (Vlaanderen,

1995-2009). De curve geeft de totale verzurende emissie in Zeq (100 = 2 600 miljoen Zeq) ... 80 Figuur 39: Aandeel van de verschillende industriële subsectoren in de emissie van

verzurende stoffen uitgedrukt in SO2-equivalenten (Vlaanderen, 2009*) ... 81 Figuur 40: Emissie van verzurende stoffen door de deelsectoren per productie-index van de

deelsector (Vlaanderen, 1995-2006)... 81 Figuur 41: Emissie van ozonprecursoren door de industrie per productie-index (Vlaanderen,

1995-2009). De curve geeft de totale emissie in etheen-eq (100 = 12,6 kton etheen-eq.) ... 82 Figuur 42: Emissie van ozonprecursoren door de industrie per productie-index (Vlaanderen,

1995-2009). De curve geeft de totale emissie in TOPF-eq (100 = 144 kton TOPF-eq.) . 83 Figuur 43: Aandeel van de verschillende industriële subsectoren in de emissie van

ozonprecursoren uitgedrukt in etheen-equivalenten (Vlaanderen, 2009*) ... 83 Figuur 44: Emissie van ozonprecursoren door de deelsectoren per productie-index van de

deelsector (Vlaanderen, 1995-2009)... 84 Figuur 45: Emissie door de industrie naar de lucht van organische stoffen die bijdragen tot de humane toxiciteit, per productie-index (Vlaanderen, 2000-2009) ... 85 Figuur 46: Emissie door de industrie naar de lucht van zware metalen die bijdragen tot de

humane toxiciteit, per productie-index (Vlaanderen 1995-2006) ... 86 Figuur 47: Emissie door de industrie naar de lucht van anorganische stoffen die bijdragen tot

de humane toxiciteit, per productie-index (Vlaanderen, 2000-2009) ... 86 Figuur 48: Emissie door de industrie naar het water van stoffen die bijdragen tot de humane

toxiciteit, per productie-index (Vlaanderen, 2000-2009 ... 87 Figuur 49: Aandeel van de verschillende industriële subsectoren in de emissie van stoffen die

bijdragen tot de humane toxiciteit uitgedrukt in 1,4-divinylbenzeen-equivalenten

(Vlaanderen, 2009*) ... 87 Figuur 50: Emissie van stoffen die bijdragen tot de humane toxiciteit door de deelsectoren per

productie-index van de deelsector (Vlaanderen, 2000-2009)... 88 Figuur 51: Emissie van door de industrie naar de lucht geëmitteerde organische stoffen die

bijdragen tot de ecotoxiciteit, per productie-index (Vlaanderen, 2000-2009) ... 88 Figuur 52: Emissie van door de industrie naar de lucht geëmitteerde anorganische stoffen die bijdragen tot de ecotoxiciteit, per producti-index (Vlaanderen, 2000-2009) ... 89 Figuur 53: Emissie van door de industrie naar het water geëmitteerde stoffen die bijdragen tot

de ecotoxiciteit, per productie-index (Vlaanderen, 2000-2009) ... 90 Figuur 54: Aandeel van de verschillende industriële subsectoren in de emissie van stoffen die bijdragen tot de ecotoxiciteit uitgedrukt in 1,4-divinylbenzeen-equivalenten (Vlaanderen, 2009*) ... 90 Figuur 55: Emissie van ecotoxische componenten door de deelsectoren per productie-index

van de deelsector (Vlaanderen, 2000-2009)... 91 Figuur 56: Emissie van vermestende stoffen door de industrie per productie-index

(Vlaanderen, 2000-2009) ... 92 Figuur 57: Productie van primair industrieel afval) (excl. bouw- en sloopafval) per eenheid

productie-index (Vlaanderen, 1995-2008) ... 92 Figuur 58: Productie van primair industrieel afval (excl. bouw- en sloopafval) door de

deelsectoren per eenheid productie-index van de deelsector (Vlaanderen, 1995-2008) 93 Figuur 59: Energetisch energiegebruik door de industrie per eenheid productie-index

(Vlaanderen, 1995-2009) ... 94 Figuur 60: Energetisch energiegebruik door de deelsectoren gedeeld door de productie-index van de deelsector (Vlaanderen 1995-2009)... 94 Figuur 61: Eco-efficiëntie van de industrie (Vlaanderen, 1995, 2009) ... 95 Figuur 62: Milieuprofiel van de industrie (Vlaanderen, 1995, 2009*) ... 96

(11)

Figuur 63: Evolutie van de cerificeringsgraad op sectoraal en subsectoraal niveau gerelateerd aan de bruto toegevoegde waarde (Vlaanderen, 1999-2006) ... 102 Figuur 64: Milieu-investeringen en lopende milieu-uitgaven voor de sector industrie en

energie, in constante prijzen van 2000 (België, 1996-2002 en Vlaanderen, 2002)... 103

(12)

Beschrijving van de sector

MIRA hanteert een sectorindeling die het mogelijk maakt om een globale milieurapportering over Vlaanderen te maken en toch de verschillende sectoren in beeld te brengen. De sectoren worden verder ingedeeld in deelsectoren, niet op niveau van het meeste detail maar toch voldoende om gericht de milieudruk te kunnen toewijzen. De MIRA-sectorindeling die momenteel gehanteerd wordt is weergegeven in tabel 1. Voor industrie worden de activiteiten geaggregeerd tot zeven deelsectoren.

Voor bepaalde milieudata voor de industrie worden soms licht gewijzigde indelingen gebruikt op deelsectorniveau. Ook wordt soms meer specifieke en achterliggende informatie over activiteiten als onderdeel van een deelsector in dit achtergronddocument waar mogelijk weergegeven.

Tabel 1: Afbakening van de sectoren in MIRA

nr. sector deelsectoren NACE-BEL 2008 code

1huishoudens

2industrie chemie 20, 21

metaal (ijzer en staal, non-ferro) 24 t.e.m. 30, 32.5, 33

voeding 10, 11, 12

textiel 13, 14, 15

papier 17, 18, 58.1

afval & afvalwater 37 t.e.m. 39°°°

overige industrie 7, 8, 9.9, 16, 22, 23, 31 t.e.m. 32.4, 32.9, 36, 41,

42, 43 3 energie elektriciteit & warmte 35.1, 35.3

petroleumraffinaderijen 19.2

aardgas 35.2

biobrandstoffen (raffinage) **

overige energiebedrijven 5, 6, 9.1, 19.1

4landbouw (°°) akker- en tuinbouw 1.1 t.e.m. 1.3, (1.5°) 1.60, 1.61, 1.63, 1.64

veeteelt 1.4, (1.5°), 1.62

jacht, bosbouw & visserij 1.7, 2, 3 5transport*

6handel &

diensten

handel 45 t.e.m. 49.5, 50, 51, 52,

95

hotels en restaurants 55, 56

kantoren en administratie 53, 64 t.e.m. 74, 77 t.e.m.

84, 94

onderwijs 85

gezondheidszorg 75, 86, 87, 88

overige diensten 58.2, 59 t.e.m. 63, 90 t.e.m.

93, 96 t.e.m. 99

* omvat alle transportstromen en de ermee gepaard gaande emissies, maar niet de andere activiteiten (bv. kantoren)

** nog geen NACE's beschikbaar

° 1.5 (gemengd bedrijf) hoort zowel tot akker- en tuinbouw als veeteelt

°° de deelsectoren landbouw kunnen nog verder opgesplitst worden

°°° vermits afvalverbranding steeds met energierecuperatie gebeurt, worden emissies (naar lucht) bij de energiesector geteld

Indicatoren

Er bestaat een groeiende vraag en behoefte naar indicatoren die de duurzaamheid van de industrie (sectoren of individuele bedrijven) meten. Zulke indicatoren zijn idealerwijze eenvoudig, bruikbaar voor beleidsbepalingen, te begrijpen door een breed publiek,

(13)

kosteneffectief in termen van dataverzameling en reproduceerbaar. Men maakt een onderscheid tussen verschillende types indicatoren zoals aangegeven in Figuur 1.

Figuur 1: Types indicatoren volgens Sikdar

Economische aspecten

Sociale aspecten

Ecologische aspecten Socio-economische

indicatoren

Eco-efficiëntie- indicatoren

Socio-ecologische indicatoren

Duurzaamheids indicatoren

Bron : Sikdar, AIChE Journal, 2003

Block et al. (2007) maken een onderscheid tussen respons en performantie indicatoren. Een respons indicator geeft weer in hoeverre een bedrijf of industriële sector zich bewust is van de impact op het milieu als gevolg van zijn activiteiten en er iets aan tracht te doen. Een respons indicator beschrijft meer de intenties dan het werkelijke succes van de uitgevoerde acties. Een performantie indicator daarentegen evalueert op kwantitatieve wijze in welke mate genomen maatregelen de milieuperformantie beïnvloeden. Verder bestaat er een belangrijk verschil tussen relatieve en absolute indicatoren. Een absolute indicator is bijvoorbeeld de NOX-emissie, een overeenstemmende relatieve indicator is bijvoorbeeld de NOX-emissie per ton geproduceerd product. Het is duidelijk dat voor het meten van de milieu performantie van een bedrijf of industriële sector de absolute emissiedata weinig informatie bieden. Afnemende absolute emissies, dalend gebruik van grondstoffen,... zijn niet noodzakelijkerwijze het gevolg van een toegenomen eco-efficiëntie, maar kunnen evengoed het gevolg zijn van een daling van de economische activiteit. Door de absolute emissies te relateren aan een maat voor de industriële activiteit (zoals de productie-index, zie paragraaf 1.3) verkrijgt men een goede indicator om de milieu performantie te evalueren.

Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van de beschikbare economische en maatschappelijke indicatoren voor de Vlaamse industrie. Hoofdstukken 2 tem 7 geven en bespreken de belangrijkste milieu-indicatoren met betrekking tot het energiegebruik, de emissies van milieuverontreinigende stoffen naar lucht en water en de afvalproductie van de industrie in Vlaanderen. In hoofdtuk 8 tenslotte wordt de milieu-impact van de industriële emissies gekoppeld aan de productie-index wat resulteert in een set van 9 eco-efficientie-indicatoren.

1  Economische en maatschappelijke industriële activiteiten (A)

Laatst bijgewerkt: december 2010 1.1  Inleiding

De beschouwde indicatoren zijn bruto toegevoegde waarde, productie-index en aantal werknemers per subsector van de industrie.

(14)

De verschillende indicatoren worden achtereenvolgens besproken. In de bijhorende grafieken wordt de procentuele evolutie weergegeven van de economische indicator per subsector en dit ten opzichte van 1990 (1995 voor de bruto toegevoegde waarde en productie-indices). De term “Lopende prijzen” wijst er op dat prijzen gerelateerd zijn aan de index van dat jaar waardoor een stijgende trend over een bepaalde periode deels te wijten is aan de indexstijging.

1.2  Toegevoegde waarde (A)

Het economisch belang van een subsector kan weergegeven worden door de toegevoegde waarde van de bedrijven van die subsector. Dit is in feite het verschil tussen de waarde van de geproduceerde goederen en diensten en de waarde van de verbruikte goederen en diensten in het productieproces.

De bruto toegevoegde waarde in lopende prijzen is weergegeven in Tabel 1. Deze bruto toegevoegde waarde is echter afhankelijk van de indexstijging. Om de reële bruto toegevoegde waarde van de industrie weer te geven, werkt het Instituut voor Nationale Rekeningen vanaf 2007 met kettingeuros. Hierbij wordt de bruto toegevoegde waarde in lopende prijzen gecorrigeerd aan de hand van de prijsstructuur van het jaar voordien. De bruto toegevoegde waarde in ketting€ voor de subsectoren van de industrie is weergegeven in Tabel 2

Figuur 2 geeft de procentuele evolutie van de bruto toegevoegde waarde voor de Vlaamse Industrie (1996-2005). Aangezien de cijfers in ketting€ slechts beschikbaar zijn vanaf 1996, werd in de grafiek 1996 als basisjaar gekozen.

Op het moment van actualisatie waren de cijfers van 2008 en 2009 nog niet volledig ter beschikking. De weerslag van de economische crisis is dus nog niet te zien (maar komt verder wel tot uiting bij de productie-index).

Tabel 1: Bruto toegevoegde waarde (in lopende prijzen) (Vlaanderen, 1997-2007)

miljoen € 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 chemie 5.700 5.469 5.505 5.811 5.844 6.193 5.858 5.795 6.207 6.167 6.125 metaal 10.665 10.914 10.873 12.061 11.389 11.528 11.473 11.890 11.848 12.488 13.074 voeding 3.746 3.735 3.835 3.816 3.982 4.051 4.169 4.442 4.386 4.323 4.450 textiel 2.030 2.055 1.978 1.955 1.916 1.957 1.761 1.789 1.666 1.672 1.700 papier 1.976 2.148 2.261 2.198 2.218 2.159 2.156 2.289 2.303 2.382 2.445 andere 10.068 10.291 11.054 11.511 11.992 12.157 12.419 13.171 13.530 14.568 15.626 totaal 34.184 34.612 35.506 37.351 37.339 38.044 37.836 39.375 39.939 41.599 43.419

Bron: MIRA-VMM op basis van Belgostat, 2009.

Tabel 2: Bruto toegevoegde waarde (in ketting€ 2004) (Vlaanderen, 1996-2005)

106 EUR 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005

chemie 4.697 5.306 5.146 5.247 5.571 5.572 5.780 5.610 5.782 5.500 metaal 9.212 9.974 10.471 11.112 12.234 12.005 11.762 11.501 11.878 11.731 voeding 4.215 4.364 4.320 4.287 3.976 4.110 4.149 4.234 4.367 4.098 textiel 1.868 2.095 2.205 2.090 1.907 1.887 1.888 1.779 1.714 1.667 papier 1.873 1.916 1.969 2.001 1.962 2.065 1.997 2.025 2.063 2.078 andere 10.616 11.016 11.142 11.426 12.189 12.423 12.306 12.422 13.084 13.201 totaal 32.482 34.671 35.254 36.163 37.839 38.063 37.883 37.570 38.889 38.276 Bron: MIRA-VMM op basis van Belgostat, 2007

(15)

Figuur 2: Procentuele evolutie van de bruto toegevoegde waarde (1996=100%, in ketting€

2004) (Vlaanderen, 1996-2005)

BTW (1996=100%)

80 90 100 110 120 130 140

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005

chemie metaal voeding textiel papier andere totaal

Bron: MIRA-VMM op basis van Belgostat, 2007

De bruto toegevoegde waarde is voor de totale industrie in 2005 met bijna 19% gestegen ten opzichte van 1996. Dit is het gevolg van de sterke stijging in de sectoren metaal (+27% in 2005 t.o.v. 1996), ‘andere industrieën’ (+24% in 2005 t.o.v. 1996) en chemie (+17% in 2005 t.o.v. 1996). In de sector ‘andere industrieën’ steeg de bruto toegevoegde waarde continu sinds 1996. Voor de sector metaal was er een daling waar te nemen tussen 2000 en 2003.

De bruto toegevoegde waarde van de sector chemie steeg tot 2004 met meer dan 20% en daalde daarna weer. In de textielindustrie steeg de bruto toegevoegde waarde eerst met 18%

tussen 1996 en 1998, gevolgd door een daling tussen 1998 en 2005. In 2005 lag de bruto toegevoegde waarde er ca. 11% lager dan in 1996. In de voedingsindustrie schommelde de bruto toegevoegde waarde over de ganse periode 1996-2005 rond de oorspronkelijke waarde van 1996. De bruto toegevoegde waarde van de papierindustrie kende een gestage stijging:

ze lag in 2005 ca. 11% hoger dan in 1996.

In Figuur 3 wordt voor het laatste beschikbare jaar de procentuele verdeling van de bruto toegevoegde waarde van de Vlaamse ondernemingen over de subsectoren weergegeven.

(16)

Figuur 3: Procentuele bijdrage tot de bruto toegevoegde waarde over de industriële subsectoren in Vlaanderen in 2005 (in ketting€ 2004)

14%

31%

11%

4%

5%

35% chemie

metaal voeding textiel papier andere

Bron: INR, 2007.

De subsectoren met de grootste bijdrage in bruto toegevoegde waarde in 2005 waren de metaalverwerkende nijverheid (31 %), de ‘andere industrieën’ (35 %), en de chemie (14 %).

1.3  Productie-index (A)

Een andere mogelijke conjunctuurindex is de industriële productie-index1. De bruto toegevoegde waarde wordt hierbij gecorrigeerd voor de invloed van bijvoorbeeld prijsveranderingen, aantal werkdagen, seizoenschommelingen.

In Figuur 4 worden de productie-indices van de verschillende subsectoren weergegeven.

1 De productie-index is een conjunctuurindicator die de evolutie van de industriële productie registreert. Hij wordt samengesteld door het FOD Economie (vroegere NIS) aan de hand van maandelijkse enquêtes over inputgegevens (inzet van arbeid, energie en grondstoffen) en outputgegevens (productiewaarde, waarde van leveringen, productie in hoeveelheid per product).

(17)

Figuur 4: Evolutie van de productie-index per industriële subsector (Vlaanderen, 1990-2009)

Productie-index (1990=100)

60 80 100 120 140 160 180 200

199 0

1991 1992

1993 1994

1995 1996

199 7

1998 199

9 2000

2001 2002

200 3

2004 2005

200 6

2007 2008

2009

Chemie Metaal Voeding Textiel Papier Andere Totaal

Bron: FOD Economie, MIRA, 2010.

Vooral de subsectoren chemie en voeding vertoonden een sterke stijging van de productie- index ten opzichte van 1990 (resp. +48% en +75%). Het crisisjaar 2009 laat zich duidelijk voelen in de cijfers over de productie-index: in 2009 lieten alle sectoren een gevoelige daling optekenen ten opzichte van 2008. De daling was het sterkst voor de textiel- en de metaalsector: respectievelijk -26% en -24% in 2009 ten opzichte van 2008. Voor 2 sectoren, de papier- en de textiel-industrie was er zelfs al in 2008 een sterke daling ten opzichte van 2009. Door de twee opeenvolgende jaren van daling ligt de productie-index van de papiersctor in 2009 weer onder het niveau van 1990. Nadat voor de textielsector de index jarenlang rond de 80% ten opzichte van 1990 schommelde (wellicht te verklaren door de sterke concurrentie vanuit Turkije, China en India), is hij in 2009 verder gedaald tot slechts 59% ten opzichte van het niveau in 1990.

1.4  Aantal werknemers (A)

Figuur 5 en Tabel 3 tonen de evolutie van de tewerkstelling in de verschillende industriële subsectoren. In 2005 was 22% van de actieve bevolking in de industrie te werk gesteld (d.w.z. ruim 572.000 personen). Dit is 4% minder dan in 1999. In de meeste subsectoren veranderde het aantal werknemers weinig, maar het daalde wel in alle subsectoren behalve in de chemiesector Enkel de textielsector kende een sterke achteruitgang: in 2008 waren er nog slechts ca. 32.300 personen te werk gesteld in deze sector, ruim 35% minder dan in 1999. Hierbij moet vermeld worden dat textiel, leder en kleding zijn gegroepeerd en dat de daling in hoofdzaak te wijten is aan een delocalisering van de kledingsindustrie naar lage loonlanden.

(18)

Figuur 5: Procentuele evolutie van het aantal werknemers per industriële subsector (Vlaanderen 1999-2008, 1999=100%)

Aantal werknemers (1999 = 100%)

60 70 80 90 100 110

1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Chemie Metaal Voeding Textiel Papier Andere Totaal

Bron: RSZ, 2010.

In Figuur 6 wordt voor het laatste beschikbare jaar de procentuele verdeling van de werknemers over de industriële subsectoren in Vlaanderen weergegeven.

Figuur 6: Procentuele verdeling van de werknemers over de verschillende subsectoren in de industrie (Vlaanderen, 2008)

8%

30%

12%

6%

5%

39% Chemie

Metaal Voeding Textiel Papier Andere

Bron: INR, 2010.

De metaalsector was in 2008 de grootste industriële werkgever in Vlaanderen (169.000 jobs of 30% van het totaal aantal werknemers in de industrie). De bouwsector, die vervat is in

“andere industrietakken”, kwam met meer dan 161.000 werknemers of 28% op de tweede

(19)

plaats, gevolgd door de voedings- en chemiesector met resp. 67.000 en 44.000 werknemers of 12% en 8% van het totaal aantal werkzame personen in de industrie.

Tabel 3: Aantal werknemers per industriële subsector (Vlaanderen, 1999-2008)

1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Chemie 48.419 49.918 49.519 48.355 47.410 46.276 46.257 46.433 45.202 44.276 Metaal 182.806 187.481 189.782 180.442 173.901 169.910 168.070 167.861 166.539 169.017 Voeding 69.405 69.040 69.831 68.210 67.907 68.146 68.086 67.414 66.885 66.633 Textiel 50.056 48.592 46.994 43.605 41.023 38.944 36.694 34.722 33.916 32.309 Papier 33.396 33.534 33.824 32.088 30.946 31.089 30.760 30.610 30.372 30.610 Andere 220.927 224.142 229.000 223.720 219.109 217.028 218.020 221.751 226.421 229.445 Totaal 605.009 612.707 618.950 596.420 580.296 571.393 567.887 568.791 569.335 572.290 Bron: INR, 2010, Regionale rekeningen, 1999-2008, Belgostat

2  Energiegebruik van de industrie (D)

Laatst bijgewerkt: december 2010 2.1  Energiegebruik (D)

2.1.1 Inleiding

Men kan een onderscheid maken tussen enerzijds het energetisch energiegebruik (gebruik van energiedragers zoals steenkool, aardgas en elektriciteit voor toepassingen zoals proceswarmte en aandrijving) en anderzijds het niet-energetisch energiegebruik (gebruik van energiedragers als grondstof in een productieproces, bv. het gebruik van aardgas voor de productie van ammoniak, het gebruik van cokes als reductans in hoogovens voor staalproductie of het gebruik van ethyleen, door kraking uit aardolie gewonnen, voor de productie van polyethyleen).

2.1.2 Verloop

Het totale energiegebruik van de industrie in Vlaanderen steeg tussen 1990 en 2009 met 48% (Figuur 7). In 2009 vertegenwoordigde het energiegebruik van de industrie 39% van het totale energiegebruik in Vlaanderen. De stijging is voor bijna 80% te wijten aan de sterke stijging van het niet-energetisch energiegebruik in de chemie (219% in 2009 t.o.v. 1990). Het totale energiegebruik in de chemie steeg met 134% tussen 1990 en 2000. Sindsdien bleef het practisch constant, het schommelde in de periode 2000 2008 tussen 370 en 424 PJ. In 2009 daalde het totale energieverbruik in de chemie wegens de economische crisis met meer dan 50 PJ ten opzichte van 2008. De “diverse deelsectoren” in Figuur 7 zijn niet zomaar toewijsbaar aan de “andere sectoren” en worden om deze reden apart gezet. Hun bijdrage tot het totale energiegebruik is alleen niet-energetisch. Ook de ‘niet verder toewijsbare warmte en elektriciteit***’ werd in de figuur opgenomen. Voor de overige sectoren is het energiegebruik zuiver energetisch. Het in Figuur 7 weergegeven totale energiegebruik stemt voor deze sectoren overeen met het in Figuur 8 weergegeven energetische energiegebruik.

Het totale energiegebruik daalde tussen 1990 en 2009 in de voedings-, textiel- en metaalindustrie (respectievelijk -7%, -53% en -30%), en steeg in de papierindustrie +3%) en in de ‘andere industrieën’ (+54%). Het totaal energetisch energiegebruik in de industrie lag in 2009 9% hoger dan in 1990.

(20)

Figuur 7: Evolutie van het totaal energiegebruik in de industrie per subsector (Vlaanderen, 1990, 1995, 2000-2009)

Totaal energiegebruik, PJ

0 100 200 300 400 500 600 700 800

1990

1995

2000 2001

2002 2003

2004 2005

2006 2007

2008 200

9*

niet verder toew ijsbare w armte en elektriciteit***

diverse deelsectoren**

andere

papier

textiel

voeding

metaal

chemie

* in tegenstelling tot de energiebalans Vlaanderen is hier in de subsector ijzer- en staal (behorende tot de metaalsector) de cokesproductie inbegrepen.

** diverse deelsectoren (uitgezonderd chemie - niet energetisch)

*** niet verder toewijsbare warmte en elektriciteit (laagspanning): dit betreft industrieel energiegebruik dat niet verder toewijsbaar is aan de verschillende deelsectoren. Bijgevoegd in afstemming met Energiebalans Vito. Het warmteverbruik (verhandelde warmte) en laagspanningsverbruik kon bij gebrek aan gegevens niet verdeeld worden over de verschillende subsectoren. Het is wel in het totaal van desectorinbegrepen.

Bron: VITO; VMM 2010.

(21)

Figuur 8: Evolutie van het energetisch energiegebruik in de industrie per subsector**

(Vlaanderen, 1990, 1995, 2000-2009)

Energetisch energiegebruik, PJ

0,0 50,0 100,0 150,0 200,0 250,0 300,0 350,0 400,0 450,0

1990

1995

2000 2001

2002 2003

2004 2005

2006 2007

2008 2009*

niet verder toew ijsbare w armte en elektriciteit*

andere

papier

textiel

voeding

metaal

chemie

* niet verder toewijsbare warmte en elektriciteit (laagspanning): dit betreft industrieel energiegebruik dat niet verder toewijsbaar is aan de verschillende deelsectoren. Bijgevoegd in afstemming met Energiebalans Vito. Het warmteverbruik (verhandelde warmte) en laagspanningsverbruik kon bij gebrek aan gegevens niet verdeeld worden over de verschillende subsectoren.

** Het is wel in het totaal van de sector inbegrepen. In tegenstelling tot de energiebalans Vlaanderen is hier in de subsector ijzer- en staal de geïntegreerde cokesproductie inbegrepen.

Bron: VITO; VMM 2010

Uit Figuur 9 blijkt dat het gebruik van vaste brandstoffen en petroleumproducten in 2009 49%

lager ligt dan in 1990. Het gebruik van gas en elektriciteit in 2009 ligt resp. 14 en 23% hoger dan 1990. Het gebruik van andere brandstoffen, vnl. restbrandstoffen in de chemie, is meer dan verdrievoudigd over de periode 1990 tot 2009. Dit is o.a. het gevolg van de ingebruikname van nieuwe kraakinstallaties in het begin van de jaren negentig, waarin grote hoeveelheden restbrandstoffen worden gebruikt. Het verbruik van aangekochte warmte is eveneens gestegen in de loop van de jaren, vnl. door een toename van industriële warmtekrachtcentrales waarvan bedrijven warmte aankopen. In 2009 leverde biomassa 6,4 PJ, d.i. 1,85% van het totale energetische energiegebruik van de industrie, t.o.v. slechts 0,15 PJ in 1990.

(22)

Figuur 9: Evolutie van het energetisch energiegebruik in de industrie per energiedrager (Vlaanderen, 1990;1995;2000-2009)

Energetisch energiegebruik, PJ

0,0 100,0 200,0 300,0 400,0 500,0

199 0

199 5

2000 200

1 200

2 200

3 200

4 200

5 200

6 200

7 200

8 200

9

biomassa

aangekochte warmte elektriciteit

andere brandstoffen gassen

petroleumproducten vaste brandstoffen

Bron: VITO; VMM, 2010

Figuur 10 geeft het aandeel van de verschillende subsectoren in het energetisch energiegebruik van de industrie in 2009. Warmte en laagspanning zijn niet opgenomen omdat het niet mogelijk is een opsplitsing te maken van het warmtegebruik en de laagspanning over de verschillende subsectoren; ze maken echter samen maar maximaal 5% uit van het totale energetisch energiegebruik, zodat de percentages in Figuur 10 toch een goede schatting zijn.

De chemie en de metaalsector zijn de grootste energiegebruikers, samen verantwoordelijk voor 70% van het energetisch energiegebruik van de industrie in Vlaanderen.

(23)

Figuur 10: Aandeel van de verschillende subsectoren in het energetisch energiegebruik van de industrie (exclusief warmte en laagspanning) (Vlaanderen, 2009)

44%

26%

11%

2%

4%

13%

chemie metaal voeding textiel papier andere

Bron: VITO, 2010

2.1.3 Doelstellingen

Doelstellingen voor energiegebruik- en efficiëntie zijn gekoppeld aan de doelstellingen voor CO2-emissies. Meer hierover in hoofdstuk 3 in verband met de emissies van broeikasgassen.

2.1.4 Maatregelen en evaluatie

In uitvoering van het “European Climate Change Program” keurde de Europese Raad leefmilieu op 13 oktober 2003 de richtlijn met betrekking tot verhandelbare broeikasgas emissierechten (VER-richtlijn) goed. Op 5 juni 2009 werd een gewijzigde VER-richtlijn gepubliceerd, die de emissiehandel voor de derde handelsperiode, lopende van 2013 to 2020, moet coördineren. De nieuwe richtlijn kadert in de "doelstellingen 20-20-20%" van de Europese Unie, waarin de verbintenis is aangegaan om tegen 2020 20% van de energiebehoeften te dekken met hernieuwbare energiebronnen, de energie-efficiëntie met 20% te doen toenemen en de uitstoot van broeikasgassen met 20% te verminderen ten opzichte van het referentiejaar 1990.

Het decreet tot het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse gewest (REG-decreet) creëerde het kader voor het Vlaamse CO2-reductiebeleid o.a. door het bevorderen van rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en het toepassen van flexible mechanismen. Verder zorgde het decreet voor de wettelijke basis van het systeem van de verhandelbare emissierechten in Vlaanderen. De concrete juridische implementatie hiervan gebeurt door het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van Vlarem I en II (goedgekeurd op 04/02/2005) of kortweg VER-besluit. Dit besluit bepaalt o.a. de timing en procedure voor het Vlaamse toewijzingsplan en de procedure voor toewijzing, verlenging en inlevering van emissierechten.

Het Vlaamse toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005-2007, goedgekeurd op 18/02/05, bevatte een lijst van 170 bedrijven en de aan hen toegewezen emissiesrechten. De

(24)

toekenning gebeurde op basis van het Benchmarkingconvenant, dat reeds van start ging in november 2002 (zie kader).

Het Vlaamse toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 werd op 16/05/08 definitief goedgekeurd door de Vlaamse regering. Bepaalde verbrandingsinstallaties die niet onder het toepassingsgebied van de VER-richtlijn vielen in de handelsperiode 2005-2007, zijn nu wel opgenomen in het nieuwe plan, zodat in totaal 173 bedrijven emissierechten toegewezen kregen. De geverifieerde CO2-emissies van de 177 Vlaamse bedrijfsvestigingen in het Europese emissiehandelssysteem bedroegen in 2008 35,0 Mton CO2. Dit is 3,3 Mton CO2 of 8,6% lager dan de uitstoot van 38,3 Mton in 2005 voor deze groep bedrijven bij de start van het emissiehandelssysteem. In 2008 werden er slechts voor 33,7 Mton CO2 emissierechten gratis toegewezen, 3,6% minder dan de effectieve uitstoot. Dit draagt positief bij tot de totstandkoming van een Europese CO2-marktprijs en geeft een aanzet tot meer energie- efficiënte investeringen (persbericht minister Hilde Crevits, 3 april 2009).

Het VER-besluit en het toewijzingsplan doen tevens beroep op het ‘Vlaams besluit inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen’ van 14 mei 2004. Dit besluit stelt dat voor een nieuwe inrichting of een verandering aan een inrichting met een jaarlijks energiegebruik hoger dan 0,1 PJ een energiestudie betreffende het rationele energiegebruik dient te gebeuren. In de studie dient de exploitant aan te tonen dat de inrichting de meest energie-efficiënte is die tevens economisch haalbaar is. Voor bestaande inrichtingen met een jaarlijks energiegebruik hoger dan 0,5 PJ diende de exploitant een energieplan op te stellen voor 1 januari 2005. Hij was verder verplicht om de maatregelen uit het plan voor 30 oktober 2007 uit te voeren.

Benchmarkingconvenant

Het instrument ‘benchmarkingconvenant’ werd definitief goedgekeurd door de Vlaamse regering op 29 november 2002 en is bedoeld voor bedrijven met een zeer hoog energiegebruik (jaarlijks energiegebruik minstens 0,5 PJ ) en ondernemingen uit alle sectoren die onder de EU-richtlijn over verhandelbare emissierechten vallen. De toegetreden bedrijven vertegenwoordigen meer dan 80% van het industriële energiegebruik in Vlaanderen. (Ook raffinaderijen en cokesfabrieken, die onder de transformatiesector vallen, behoren tot de 178 vestigingen).

Het convenant is een vrijwillig akkoord tussen de Vlaamse overheid de bedrijven en heeft als doel om de energie-efficiëntie van de deelnemende industriële productiebedrijven naar

“wereldtop”-niveau te brengen tegen 2012. Hiervoor vertrok men van een onderzoek waarin de processen van de deelnemende bedrijven vergeleken werden met de beste in de wereld.

Op basis van deze vergelijking werkten de bedrijven een energieplan uit dat vastlegt via welke maatregelen zij de wereldtop op vlak van efficiëntie zullen bereiken. Uit deze energieplannen blijkt dat de Vlaamse industrie op energie-efficiëntiegebied gemiddeld al tot de wereldtop behoort. Tevens blijkt dat de Vlaamse vestigingen zich nog steeds verbeteren.

De rendabele maatregelen (maatregelen met een interne rentevoet van min. 15%) uit dit energieplan moesten uiterlijk in 2005 toegepast zijn. De minder rendabele maatregelen (maatregelen met een interne rentevoet van min. 6%) dienden tegen 2008 genomen te worden. Als een bedrijf hierdoor de wereldtop nog niet bereikt heeft, dan dienen alle resterende (niet rendabele) maatregelen genomen te worden om ten laatste tegen 2012 ofwel de wereldtop te bereiken ofwel een aanvaardbare benadering te hebben gerealiseerd met een gelijkwaardig resultaat op het gebied van energie-efficiëntie. Voorbeelden hiervan zijn het inzetten van flexible instrumenten zoals emissiehandel binnen het wettelijke kader.

De Vlaamse overheid garandeert als tegenprestatie geen andere verplichtingen op te leggen op gebied van REG of CO2-reductie, zoals een energie- of CO2-taks. Het is onduidelijk of dit haalbaar is, vermits het al dan niet opleggen van een CO2-taks of een emissieplafond, federale en Europese bevoegdheden zijn, terwijl de convenanten door het Vlaams Gewest werden afgesloten.

De globale Energie-Efficiëntie Index (EEI) is de maatstaf voor de prestaties van de convenantbedrijven. De EEI wordt bepaald als de verhouding tussen het energieverbruik van het beschouwde jaar en het energieverbruik om de productie van het betreffende jaar te

(25)

maken met het specifiek energieverbruik van het start- of referentiejaar, dus 2002. De verschillende specifieke verbruiksgegevens (bvb GJ/ton, GJ/m³, GJ/m², GJ/hl,…) moeten hiervoor per proces (jaar 2002) met een productiehoeveelheid van het beschouwde jaar (bv 2008) vermenigvuldigd worden. In 2007 was de EEI gedaald tot 94,66% ten opzichte van het referentiejaar 2002. In 2008 steeg de index, voor het eerst in de looptijd van het convenant, weer tot 96,21. De voornaamste oorzaak is de economische crisis die zich vanaf het laatste kwartaal van 2008 gemanifesteerd heeft. Dalende productievolumes leiden onvermijdelijk tot een verlaagde energie-efficiëntie. De deelnemende bedrijven behielden in 2008 een voorsprong op de wereldtop, zij het fel geslonken was ten opzichte van 2007.

Het auditconvenant, toepasselijk voor middelgrote energie-intensieve vestigingen met een energieverbruik vanaf 0,1 PJ en minder dan 0,5 PJ per jaar, werd door de Vlaamse Regering in 2004 goedgekeurd. Ondernemingen die dit convenant ondertekenen, verbinden er zich toe een audit voor de bepaling van hun energiebesparingspotentieel te laten uitvoeren en al de energiebesparende maatregelen, met een maximale terugverdientijd die in het convenant is vastgelegd, effectief uit te voeren. Bedrijven die het convenant ondertekenen, zullen kunnen rekenen op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van eventuele CO2- of energietaksen, indien de wettelijke context dit toelaat.

Geïnteresseerde bedrijven konden tot 10 december 2005 toetreden. 228 bedrijven deden dit, waarmee drie kwart van de doelgroep bereikt was. Binnen het jaar na toetreden dienden deze bedrijven een Energieplan voor te leggen aan het verificatiebureau dat ook het benchmarking convenant opvolgt. Na goedkeuring door het verificatiebureau bleef het Energieplan geldig tot 10 december 2009.

In totaal gaven 221 bedrijven met een aanvaard energieplan, voor 2005, het referentiejaar voor het Auditconvenant, een primair energiegebruik op van 43,2 PJ.

In het jaarverslag 2008-2009 wordt het CO2-reductiepotentieel van het auditconvenant door het realiseren van geplande maatregelen tegen 2013 geschat op 180 kton CO2 ten opzichte van 2005. In 2007 bedroegen de reële CO2 emissies 3,8% meer dan in 2005, het gevolg van de verhoging van het productievolume in de aangesloten bedrijven tussen in deze periode.

Indien de emissiedata worden vergeleken bij gelijkblijvende productieniveau’s (BAU-scenario, Business As Usual), kan een CO2-vermijding van 143 kton CO2 in 2007 ten opzichte van 2005 worden vastgesteld. In 2008 was de CO2-vermijding terug gedaald naar slechts 77 kton CO2 ten opzichte van 2005.

Voor het beoordelen van het primaire energieverbruik van de aangesloten bedrijven (217 in 2008) werd ook een vergelijking met een BAU-scenario uitgewerkt. Er werd een Energie Prestatie Index (EPI) bepaald die ten opzichte van het referentiejaar 2005 de stijging of daling van het specifieke verbruik weerspiegelt. In het referentiejaar 2005 bedraagt de EPI 100, voor 2007 was deze gedaald tot 96,16. De resultaten voor het jaar 2008 tonen aan dat de EPI weer was gestegen tot 96,63. Net zoals bij de stijging van de Energie-Efficiëntie Index van het Benchmarkingconvenant is dit te wijten aan de economische crisis die de kop opstak in de tweede helft van 2008.

Het besluit inzake energieplanning omvat de volledige doelgroep van de convenanten en is een stok achter de deur voor bedrijven die niet willen meewerken aan de vrijwillige convenanten. Convenantvestigingen die de regels van het convenant volgen, voldoen automatisch aan het besluit onder licht gewijzigde voorwaarden.

REG verplichting netbeheerders: de elektriciteitsnetbeheerders waren door een Uitvoeringsbesluit op het Vlaams Elektriciteitsdecreet sinds 2003 verplicht jaarlijks 1 % te besparen op het primair energiegebruik (dit komt overeen met 0,4 % van het elektriciteitsgebruik) van hun aangeslotenen. Daartoe ondernemen zij diverse acties voor een rationeler energiegebruik, o.m. in de sector industrie, zoals bv. subsidiëren van bepaalde energiebesparende investeringen. Vanaf 2007 werd dit besparingspercentage verhoogd naar 2% bij huishoudelijke afnemers en naar 1,5% bij de niet-huishoudelijke afnemers. Uit de gegevens van de netbeheerders bleek dat deze nieuwe doelstellingen gemakkelijk gehaald zouden worden. Daarom zullen op korte termijn nieuwe doelstellingen worden voorbereid.

(26)

Het Vlaamse klimaatbeleidsplan 2006-2012 voorziet in een gemiddeld reductiepotentieel van 1.217 kton CO2-eq voor de periode 2008-2012 als gevolg van de hierboven besproken maatregelen.

3  Emissie van broeikasgassen door de industrie (D)

Laatst bijgewerkt: december 2010 3.1 | Emissie van broeikasgassen (D)

3.1.1 Inleiding

De hier beschouwde broeikasgassen zijn CO2, CH4, N2O en F-gassen. F-gassen omvatten de HFK’s (fluorkoolwaterstoffen), PFK’s (polyfluorkoolwaterstoffen) en SF6

(zwavelhexafluoride).

Zoals reeds vermeld onder 2.1., worden energiedragers ook deels gebruikt voor niet-energetische doeleinden, voornamelijk als grondstof voor bepaalde processen in de chemische industrie (> 92%). Ook andere subsectoren binnen en buiten de industrie gebruiken energiedragers voor niet-energetische doeleinden, bijvoorbeeld als smeermiddel.

Ook bij niet-energetisch gebruik van energiedragers komt uiteindelijk een deel van de koolstof als CO2-emissie vrij. Deze CO2-emissies zijn inbegrepen in de totaalcijfers in Figuur 13, Figuur 14 en Tabel 5. Ook uit bepaalde industriële processen komt CO2 vrij. Zo wordt bijvoorbeeld ruwijzer uit een hoogoven in een staalfabriek omgezet tot staal. Een eerste stap is hierin de overmaat koolstof te verminderen en de onzuiverheden in het ruwijzer te verbranden. Hierdoor wordt de aanwezige koolstof geoxideerd tot CO2.

Om de effecten van de bovenvernoemde broeikasgassen met elkaar te kunnen vergelijken, worden hun emissies uitgedrukt in ton CO2-equivalenten op basis van hun GWP (Global Warming Potential), dit is de mate waarin een gas bijdraagt tot het broeikaseffect (Tabel 4).

Tabel 4: Overzicht van GWP van de beschouwde broeikasgassen

Gas GWP

CO2 1

CH4 21

N2O 310

HFK’s 144 - 11.700

PFK’s 6.500 - 9.200

SF6 23.900 3.1.2 Verloop

De broeikasgasemissies van de industrie daalden tussen 1990 en 2009 met 27,6% (Figuur 11), terwijl de totale broeikasgasuitstoot in Vlaanderen daalde met 10,0%. Waar van 1990 tot 2004 de emissies van F-gassen afnemen, maar de emissies van CO2 nog verder toenemen, dalen na 2004 elk jaar de emissies van de broeikasgassen tengevolge van de daling van de N2O-emissies en CO2-emissies (vooral in de chemie, en voor het crisisjaar 2009 ook door de daling van de CO2-uitstoot van de metaalindustrie).

(27)

Figuur 11: Evolutie van de broeikasgasemissies van de industrie vergeleken met de totale emissies van alle sectoren (Vlaanderen, 1990-2009), (emissies relatief t.o.v. 1990)

Broeikasgasemissies (1990=100)

70,0 75,0 80,0 85,0 90,0 95,0 100,0 105,0 110,0 115,0

1990 199

5 2000

2001 2002

2003 2004

2005 2006

2007 2008

2009

Broeikasgasemissies Vlaanderen

Broeikasgasemissies industrie

Broeikasgasemissies energetische CO2-emissie industrie

Bron: VMM;VITO; Econotec 2010

Het aandeel van de industrie in de totale broeikasgasemissie in Vlaanderen is in de periode 1990-2009 afgenomen van 27,9% tot 22,5% (Figuur 12). Figuur 12 geeft eveneens het verloop van de energetische CO2-emissie van de industrie weer. Het aandeel van de industriële energetische CO2-emissies steeg licht tussen 1990 en 2000, en bleef ongeveer constant tot 2006. Sindsdien zette zich een trage daling in. Het aandeel van de procesmatige en niet-energetische CO2-emissies bedroeg tussen 1995 en 2001 onveranderd ca. 2%, maar steeg daarna gestaag tot 4,4% in 2005, waarna het weer afnam tot 3,3% in 2009.

Figuur 12: Evolutie van het aandeel van de industrie in de broeikasgasemissies in Vlaanderen (1990-2009)

Aandeel van de industrie, %

0 5 10 15 20 25 30 35

1990 1995

2000 2001

2002 2003

2004 2005

2006 2007

2008 2009

Energetische CO2-emissies industrie

Procesemissies CO2 + niet energetische CO2-emissies industrie

Totale industriële broeikasgasemissies

Bron: VMM; VITO; Econotec, 2010.

(28)

Figuur 13: Emissie van broeikasgassen door de industrie per broeikasgas (Vlaanderen 1990;

1995-2009). Voor 1990 zijn de emissies van F-gassen kunstmatig op hetzelfde niveau als in 1995 verondersteld

Emissies, kton CO2-equivalenten

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000

1990

1995

2000 2001

2002 2003

2004 2005

2006 2007

2008 2009

F-gassen N2O CH4 CO2

Bron: VMM; VITO; Econotec, 2010

Uit Figuur 13 blijkt dat het aandeel van CO2 in de broeikasgasemissies van de industrie 89%

bedroeg in 2009. De daling van de broeikasgasemissies in de periode 1990-2003 is nagenoeg volledig een gevolg van de daling van de F-gassen (-83%) en van de N2O- emissies (-24%), de CO2-emissies stegen (+17%) over deze periode. Vanaf 2004 leidde vooral de vermindering van de CO2–uitstoot (-24% tussen 2004 en 2009) tot een continue daling van de industriële broeikasgasemissies, samen met een verdere daling van de N2O- emissies (-57% tussen 2004 en 2009). De sterke reductie van de N2O-emissies in 2006 t.o.v.

2005 (-31%) is het gevolg van de installatie van katalysatoren in de salpeterzuurproductie.

3.1.3 Aandeel van de subsectoren

De chemische industrie (50%) en de metaalsector (25%) hadden in 2009 het grootste aandeel in de industriële broeikasgasemissies in Vlaanderen (Figuur 14), gevolgd door de

‘andere industrieën’ en de voedingsindustrie met resp. 10 en 8%. De totale broeikasgasuitstoot door de chemische industrie en de metaalsector daalde tussen 1990 en 2009 met respectievelijk 33% en 21%. De grootste afname deed zich voor in de textiel- en de voedingsindustrie met respectievelijk 70% en 44% (2009 ten opzichte van 1990).

(29)

Figuur 14: Emissie van broeikasgassen door de industrie per deelsector (Vlaanderen 1990;

1995-2009). Voor 1990 zijn de emissies van F-gassen kunstmatig op hetzelfde niveau als 1995 verondersteld

Broeikasgasemissies, kton CO2-equivalenten

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000

1990 1995

2000 2001

2002 2003

2004 2005

2006 2007

2008 2009

Diverse sectoren niet opsplitsbaar en totaal HFK*

Andere Papier Textiel Voeding Metaal Chemie

* de diverse sectoren niet opsplitsbaar en het totaal HFK’ kunnen niet zomaar over de andere sectoren worden verdeeld en worden om deze reden samen maar apart gezet.

Bron: VMM; VITO; Econotec, 2010.

Tabel 5 geeft een overzicht van de evolutie van de totale CO2-emissie per subsector in de industrie.

(30)

Tabel 5: Evolutie van de totale CO2-emissies (energetisch, niet-energetisch en procesemissies) per subsector in de industrie (Vlaanderen, 1990;1995;2000-2009)

kton CO2 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Ijzer- en staalindustrie 4.58 4.22 4.90 4.80

Non-fer

4 572

5 531

4.862 4.116 4.897 4.787 6.002 5.242 5.537 0

491 6 433

3.583 ro

Chemie

381 431 449 480 478 461 487 383

5.392 7.243 8.579 8.332 8.229 8.401 8.929 9.347 8.636 8.574 7.876 7.459

Voeding, dranken en tabak 2.331 2.19 1.31 1.37

414 1 382

1.413 1.457 1.722 1.588 1.524 1.503 1.375 9

286 6 283

1.304

Papier en uitgeverijen 396 396 383 348 293 327 306 271

Minerale niet-metaalproducten 751 826 776 797 807 807 710 761 824 816 758 647

Metaalverwerkende nijv heider 456 623 474 449

Textiel, leder en kle ing

580 717 515 483 483 548 490 408

794 629 344 258

d Andere industrieën

586 541 507 477 395 375 377 241

906 960 1.510 1.559 1.422 1.536 1.412 1.255 1.302 1.260 1.419 1.131

TOTAAL 16.201 17.611 19.083 18.346 18.930 18.908 20.227 19.820 19.334 18.464 17.659 15.426

Bron: VMM; VITO; Econotec, 2010.

De industrie emitteerde in 2009 15,43 Mton CO2, 4,8% minder dan in 1990. Vanaf 2004 nemen de CO2-emissies gestaag af, om vanaf 2009 onder het niveau van 1990 te duiken. De CO2-emissie daalde tussen 1990 en 2009 sterk in de textielindustrie (-70%), de voedingssector (-44%), in de non-ferrosector, een subsector van de metaalindustrie (-33%) en in de papierindustrie (-35%). Ze steeg echter in de chemie (+38%) en in de andere industrietakken (+25%). De totale industriële CO2-emissie afkomstig van het energetische energiegebruik daalde met 13% tussen 1990 en 2009, maar de CO2-emissie tengevolge van niet-energetisch energiegebruik steeg in dezelfde periode met 84%.

3.1.4 Doelstellingen

Het Intergouvernementeel Panel voor Klimaatverandering (IPCC) stelt op wetenschappelijke gronden dat globaal een onmiddellijke reductie met 50 tot 70 % van de broeikasgasuitstoot nodig is.

Met het Kyoto-protocol (1997) zetten de geïndustrialiseerde landen een eerste stap in die richting. Voor de korf van belangrijkste broeikasgassen (CO2, CH4, N2O, SF6, HFK’s en PFK’s) engageren de deelnemende industrielanden zich tot een vermindering van hun uitstoot in de periode 2008-2012 met gemiddeld 5 % vergeleken met hun uitstoot in 1990.

Daarnaast heeft elk deelnemend land een individuele doelstelling. De EU verbond zich tot een reductie met 8 %, en verdeelde de inspanning tussen haar lidstaten. In deze lastenverdeling engageerde België zich tot een emissiereductie van 7,5 %. (Dit brengt het emissieplafond voor Vlaanderen op 83.436 kton broeikasgassen per jaar voor alle sectoren samen. Figuur 15 geeft de evolutie van de procentuele afwijking van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen ten opzichte van dit maximum. In 2009 bedroeg het aandeel van de industriële broeikasgasuitstoot tot de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen 22,5%. Zoals blijkt uit Figuur 11 lagen de industriële broeikasgasemissies in 2009 27,6% lager dan in 1990, een sterke reductie, mede door de crisis die in 2009 een duidelijke invloed op de emissies heeft.

In het Kyoto protocol was opgenomen dat vanaf 2005 besprekingen zouden moeten opgestart worden voor de doelstellingen na de huidige periode. Tot op heden is er nog geen globaal akkoord voor de beperking van de uitstoot na 2012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoe prettig we het op onze eigen plek ook vinden - we realiseren ons maar al te geed dat er in Nederland, Vlaande­ ren en daarbuiten tientallen tuinen en parken

Hieronder worden stellingen gegeven, kunt u het cijfer omcirkelen die volgens u beeldvorming van Organisatie X het beste bij de stelling past.. Beschrijf in eigen woorden welk

to those with latent MTB infection (Chiacchio et al., 2014). Likewise, Petruccioli et al. However; our results showed that naïve cells were the most abundant cell type in

In verband met het verschil tussen de werkelijke winst en de voorgecalculeerde winst, ontvangt de uitvoerder van het project (= de werknemer die de leiding had over de

Verder werden enkele zeer kleine bronnen (≤ 1% van het totaal) niet meer opgenomen. Globaal genomen neemt de belasting van de oppervlaktewateren voor de meeste metalen af. Cadmium

Drie scenario’s worden onderscheiden: een referentie scenario (RR, ER) waarin het huidig beleid aangehouden wordt; een scenario scheiden (RS, ES), waarin de open

De som van de Seq-waarden van alle actieve stoffen geeft een indicatie van de milieubelasting voor het waterleven door de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen en is

De bescherming van het leefmilieu op het vasteland is een gewestelijke bevoegdheid, terwijl de federale overheid (behoudens enkele kleine uitzonderingen) bevoegd is voor het treffen