• No results found

Het departement leefmilieu, natuur en energie (LNE) van de Vlaamse overheid, afdeling Lucht, hinder, risicobeheer, milieu&gezondheid heeft de afgelopen jaren studies uitgevoerd voor enkele relevante industriële subsectoren, met name voor de chemische industrie, de ijzer- en staalindustrie, de non-ferro-industrie, de sector van de metaalontvetting en de oppervlaktereiniging, de grafische sector, de automobielassemblage, de sector van verf, lijm, vernis en lak, en een studie voor diverse kleinere sectoren (textielindustrie, viscoseproductie, biotechnologie, voedingsindustrie, vervaardiging van minerale producten, deparaffinering van voertuigen, afvalverwerking, tankcleaning en vatenreiniging, houtverduurzaming, papier- en kartonproductie, afvullen van verplaatsbare recipiënten, afvullen van solventen en solventhoudende producten, laboratoria). Deze studies werden tussen oktober 2002 en maart 2004 voorgesteld. Het doel van deze studies was over te gaan tot een technische en economische evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluenten, voornamelijk NMVOS, NOx en SO2 en reductieprogramma’s voor deze polluenten op te stellen.

De Europese NEC-richtlijn werd omgezet in Vlaamse wetgeving door het Besluit van de Vlaamse regering van 14 maart 2003. Door dit besluit werd een hoofdstuk ‘Beleidstaken inzake emissieplafonds’ toegevoegd aan Vlarem II. Naast de emissiemaxima worden ook de doelstellingen van de richtlijn onderschreven en worden verantwoordelijke instanties voor de implementatie van de richtlijn in Vlaanderen aangeduid (VMM voor de emissie-inventaris en –

prognose en het departement leefmilieu, natuur en energie voor de reductieprogramma’s).

Om de Europese richtwaarden te kunnen halen, zijn er bijkomende maatregelen opgenomen in Vlarem II door het wijzigingsbesluit dat op 28 augustus 2009 werd gepubliceerd.

Het departement LNE stelde op basis van de bevindingen van de sectorstudies en met behulp van milieukostenmodellen ontwikkeld door de VITO het NEC-reductieprogramma 2006 op. Dit programma geeft een overzicht van de lopende en geplande emissiereductiemaatregelen per polluent en per deelsector zoals hieronder meer in detail besproken. Er worden emisieprognoses gemmaakt aan de hand van het ‘with measures’

scenario (maatregelen die al genomen zijn of zeker genomen zullen worden) en het ‘with additional measures’ scenario (mogelijke bijkomende maatregelen die zo veel als mogelijk genomen zullen worden).

4.7.2.1 Verspreiding van NMVOS

Een belangrijke maatregel voor de vermindering van NMVOS-emissies door verdamping is de implementatie van de Europese solventrichtlijn 1999/13/EG in de VLAREM wetgeving in 2001. Deze solventrichtlijn legt, voor een ganse reeks industriële installaties, emissiegrenswaarden voor totale, geleide en/of diffuse emissies op.

Mogelijke emissiereducerende maatregelen zijn: sensibilisering van het personeel, vermindering van het solventgehalte in b.v. verven, inkten, lakken, lijmen, …, beperken van het isopropanolgebruik en terugwinnen van tolueen in de grafische subsector, evenals technische verbeteringen bij het aanbrengen van verflagen. Het bestrijden van diffuse emissies en een betere implementatie van ‘good housekeeping’ zijn maatregelen die bij nagenoeg elke industriële activiteit vruchten kunnen afwerpen bij de NMVOS-emissiebestrijding. Het NEC-reductieprogramma 2006 schat de emissiereductie in de periode 2000 - 2010 door deze richtlijn op 10 kton.

De diverse industriële subsectoren hebben reeds een behoorlijk aantal inspanningen geleverd om reductie van de NMVOS-emissies te bewerkstelligen. Voor de totale industrie werd een reductie waargenomen in 2005 ten opzichte van 1990 van 49%.

In de periode 1990 – 2006 daalden de NMVOS-emissies binnen de subsector chemie met 55%. Zonder bijkomende maatregelen zouden de emissies tengevolge van de verwachte economische groei tegen 2010 terug toenemen tot 18,2 kton ten opzichte van 15,0 kton in 2006. Een van de geplande maatregelen is het invoeren van een lekdetectie- en herstelprogramma (LDAR) in VLAREM II. Deze maatregel heeft een berekend reductiepotentiëel van 1,1 kton tegen 2010, maar na een bevraging bleek dat de reducties hoger zullen zijn dan initieel verwacht. Andere maatregelen omvatten de reductie van geleide emissies door navebranding (-0,3 kton), de reductie van geleide emissies door condensatie en membraan technologie (-0,3 kton), de reductie van fugitieve emissies door vervanging van dichtingen (-0,6 kton) en procesoptimalisatie (-0,5 kton). Uit het voortgangsrapport 2008 van het NEC-reductieprogramma blijkt dat al deze maatregelen reeds zoals gepland doorgevoerd zijn, goed voor een totale reductie van 2,3 kton. Kosteneffectieve maatregelen (eenheidsreductiekost minder dan € 5000/ton) die uit de sectorstudies naar voren kwamen zullen zoveel mogelijk doorgevoerd worden, eventueel door een individuele aanpak via bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning. Een voorbeeld hiervan is de implementatie van nageschakelde technieken bij de verwerking van kunststoffen, die gepaard zou gaan met een reductie van 1,2 kton. Eén bedrijf zal alleszins voor 2010 een naverbrander installeren, wat een reductie van 400 ton oplevert. Bij elke hervergunning of nieuw project zal nagegaan worden of maatregelen voor de reductie van emissies bij op-en overslag mogelijk zijn. Indien dit het geval is, worden deze opgenomen in de vergunning. Uit een bedrijfsenquête blijkt dat bedrijven al maatregelen hebben doorgevoerd of binnenkort zullen doorvoeren, waardoor tegen 2010 zeker een deel van het reductiepotentieel van 300 ton zal gerealiseerd zijn.

De verf, inkt en lijm producerende bedrijven zagen hun NMVOS-emissies dalen als gevolg van de implementatie van de solventrichtlijn. Door het invoeren van nageschakelde technieken die niet vervat zitten in de solventrichtlijn was er voor januari 2007 reeds 1,2 kton reductie gerealiseerd. Gezien het specifieke karakter van de bedrijven in deze sector is het moeilijk om bijkomende maatregelen te stimuleren door het verlagen van de

emissiegrenswaarden in de vlaremwetgeving. In overleg met de bedrijven zullen de haalbare kosteneffectieve maatregelen worden opgenomen in de milieuvergunning.

Binnen de ferro- en non ferro industrie (sector metaal) ontstaat het grote deel van de NMVOS-emissies tijdens het walsen tot halffabrikaten tengevolge van het verdampen van walsoliën. Voor slechts 1 bedrijf zouden maatregelen om dit tegen te gaan kosteneffectief zijn, en zou dit leiden tot een reductie van minimaal 0,2 kton tegen 2010.

De emissies van de drie autoconstructeurs in Vlaanderen daalden van 9 naar 3,5 kton in de periode 1990 – 2004 door de introductie van naverbranders, solventarme producten en een efficiënter gebruik van oplosmiddelen. Twee van de drie bedrijven waren voor januari 2007 reeds overgeschakeld op watergebaseerde basecoat en primer, wat een reductie opleverde van 1,6 kton. Eén bedrijf schakelde in 2008 over op ‘high solids’ verven , wat vermoedelijk nog een extra reductie van 0.3 kton zal opleveren.

Bij de extractie van plantaardige oliën (sector voeding) daalde de NMVOS-emissies van 1,6 tot 0,5 kton in de periode 1990 – 2004. Deze reductie werd gerealiseerd door procesoptimalisatie waardoor de gebruikte solventen beter gerecupereerd kunnen worden. In de komende jaren zal voor de extractie van olie ook koolzaad ingezet worden voor de productie van biofuel. Hierbij komen meer solventen vrij, waardoor de emissie van NMVOS van deze activiteit zal oplopen tot 1,1 kton.

In de grafische industrie (sector papier) daalden de NMVOS-emissies in de periode 1990 – 2004 van 11,3 naar 7,0 kton. Dit is voornamelijk het gevolg van de introcuctie van solventarme producten en nageschakelde technieken zoals actief koolfilter en naverbranding met hoge efficiëntie. Door de impact van de solventrichtlijn zullen de emissies van deze sector tegen 2010 verder dalen tot 5,1 kton. Door het aanpassen van de milieuvergunningen m.b.t. de nabehandeling bij solventgebaseerd drukken zullen 6 verpakkingsdrukkerijen tegen 2010 zeker 0,9 kton minder emitteren. Voor drie andere is de herziening van de vergunning nog lopende.

In de periode 1990 – 2004 daalde de NMVOS-emissies bij het industriëel gebruik van verf, inkt en lijm van 20,1 naar 10,3 kton. Dit is het gevolg van het toepassen van producten met een lager solventgehalte en de inzet van nageschakelde technieken. Binnen de carrosseriebedrijven werd het gebruik van zuinigere spuitpistolen en emissiearme reinigingssystemen verplicht door een aanpassing van de vlaremwetgeving in 2005.

Daardoor was er in 2008 een extra reductie bewerkstelligd van 1,33 kton. De NMVOS-emissies bij het behandelen van textiel daalden met meer dan 30% door het omschakelen van solventgebaseerde naar watergebaseerde emulsies en zouden met bijkomende maatregelen nog kunnen dalen met 0,4 kton tegen 2010.

Tabel 6 geeft een overzicht van de Vlaamse emissies en emissieprognoses voor VOS van een aantal industriële sectoren. Deze emissiewaarden wijken af van deze in Figuur 16, aangezien het departement LNE een andere sectorindeling toepast en ook de emissies van methaan in de opgegeven waarden vervat zijn. De prognoses voor de emissies in 2010 uit het NEC-reductieprogramma 2006 zijn aangepast aan de nieuwste gegevens uit het voortgangsrapport 2008. Zo is de prognose voor de chemiesector verhoogd t.o.v. de prognose uit 2006 (scenario ‘met maatregelen’: emissieplafond 15.3 kton), hoewel alle geplande maatregelen tegen 2010 zullen gerealiseerd zijn. De verhoging is een gevolg van eerdere onderschatting van een aantal subsectoren uit de kunststoffensector. Voor de auto-assemblage ligt de prognose gevoelig lager dan de prognose uit 2006. Dit komt door een veel lagere productieprognose tegen 2010 dan voorzien, waardoor de emissies ook beduidend lager zullen zijn.

Tabel 6: VOS-emissies en emissieprognoses voor enkele industriële sectoren in Vlaanderen

1990 2000 2004 zonder

maatregelen

Chemie 31,6 14,6 14,6 18,7 15,3 12,9

Productie verf, inkt, lijm 2,5 2,3 2,3 2,3 1,0 0,9

Industriëel gebruik verf,

inkt, lijm 20,1 13,4 10,3 9,3 9,1 8,7

Grafische sector 11,3 8,0 7,0 5,1 4,2 3,7

Auto-assemblage 9,0 5,4 3,5 5,2 3,3 2,6

VOS-emissies, kton VOS Prognose 2010, kton Sector

Bron: NEC-reductieprogramma 2006 en voortgangsrapport 2008 – Departement LNE

4.7.2.2 Verspreiding van NOx en SO2

De emissies van NOx door industriële activiteit was in 2005 6,5% hoger dan in 1990.

De industriële emissie van SO2 bedroeg in 2005 32,02 kton, dit is 60% lager dan in 1990. De industriële emissie van SO2 kende een sterke daling in de eerste helft van de jaren 90. De daling in het begin van de jaren ‘90 is voornamelijk het resultaat van de subsectoren chemie en de (non-)ferro.

Op 23 april 2004 keurde de Vlaamse regering een verstrenging van de emissiegrenswaarden voor stookinstallaties (met een thermisch vermogen vanaf 300 kW) en motoren met inwendige verbranding (inclusief turbines) goed. Deze maatregel heeft een effect op de NOX- en SO2-emissies van de meeste industriële sectoren. Bij het vaststellen van de normen voor SO2 werd uitgegaan van de verstrenging van de Europese productnormering voor het zwavelgehalte in vloeibare brandstoffen: van 3% naar 1% vanaf 1 januari 2003. Reducties van NOx -emissies kunnen bekomen worden door de vermindering van de energiebehoefte en de verhoging van de energie-efficiëntie door rookgascirculatietechnieken. Ook het plaatsen van een SCR2 beperkt de NOx -emissies.

De maatregel vermindert de NOx -emissies in 2010 met ca. 1,8 kton en de SO2-emissies met ca. 4,6 kton (t.o.v. de situatie in 2010 indien de maatregel niet zou genomen worden).

In de chemiesector daalden de NOX- en SO2-emissies tussen 1990 en 2005 met resp. 7%

en 79%.

De NOX- en SO2-emissies in deze sector zijn voor een belangrijk deel te wijten aan verbrandingsinstallaties voor de productie van warmte en/of electriciteit en houden dus niet altijd rechtstreeks verband met de gevoerde processen. De verstrenging van de emissievoorwaarden voor stookinstallaties zal hier een emissiereductie met zich meebrengen. De productie van zwavelzuur en salpeterzuur brengen wel belangrijke procesemissies met zich mee (resp. SO2 en NOx). Door het plaatsen van een ammoniakale scrubber op een zwavelzuurproductie-eenheid en een nieuwe katalysator op een andere konden de SO2-emissies recentelijk worden teruggedrongen met 2,8 kton in 2008.

Volgens het NEC-reductieprogramma is het emissieplafond voor de uitstoot van NOx voor de chemiesector bepaald op 10,6 kton per jaar in een scenario met maatregelen en op 9,8 kton in een scenario met bijkomende maatregelen. Op 10 juli 2009 werd een milieubeleidsovereenkomst afgesloten tussen de Vlaamse overheid en Essencia Vlaanderen

2 Een selectieve reductiekatalysator (SCR) zet NOX om in stikstof (N2) en waterdamp (H20)

(overkoepelingsorganisatie van de chemiesector). De bedrijven aangesloten bij Essencia engageren zich om hun gezamelijke emissies tegen 2013 terug te brengen tot 9,8 kton per jaar.

In de metaalsector daalde de SO2-emissies tussen 1990 en 2009 met 85%. De NOX -emissies daalden met 24%. Het gaat hier ook hoofdzakelijk over verbrandings-emissies waarvan een groot deel afkomstig is van de producenten van ijzer- en staal. De emissiedaling (zie Figuur 17 en Figuur 18) is onder meer het gevolg van de ingebruikname van een ontzwavelingsinstallatie voor cokesovengassen (in 1997). Hierdoor daalden niet enkel de SO2-emissies, maar ook de NOx–emissies omdat de ontzwaveling ook een daling van de concentraties aan NH3 en HCN, die bij verbranding NOX vormen, teweeg brengt. De tegen 2009 geplande installatie van een SCR op één van de warmwalsovens van de voornaamste producent voor ijzer- en staalproducten zal bijkomend 0,25 kton NOX reduceren.

Bij dezelfde producent leverde de vervanging van cokesgruis door antraciet als brandstof voor de sinterfabriek een reductie op van 1,2 kton SO2 en 0,6 kton NOX. De metaalsector omvat eveneens de non-ferrobedrijven die instaan voor de primaire en secundaire productie van non-ferro metalen. De procesgebonden SO2-emissies werden binnen deze subsector verder gereduceerd met 1,5 kton door o.a. kalkinjectie voor de mouwenfilter op een hoogoven, een ZnO-scrubber op een contact-eenheid en een scrubber op de afgassen van een calcineeroven. Mogelijke bijkomende maatregelen zijn de installatie van een scrubber op twee zwavelzuureenheden en injectie van bicarbonaat op een procesinstallatie.

De NOX- en SO2-emissies van de voedings-, papier en textielindustrie zijn grotendeels verbrandingsemissies; deze worden aangepakt door de verstrenging van de emissiegrenswaarden voor verbrandingsinstallaties.

Ook met het verbond van de glasindustrie werd op 10 juli 2009 een milieubeleidsovereenkomst getekend. De leden engageren zich ertoe om tegen 2013 alle technisch en economisch mogelijke maatregelen te nemen om de uitstoot te beperken tot 0,88 kton per jaar. In het NEC-reductieprogramma werd uitgegaan van een emissieplafond van 0,9 kton per jaar tegen 2010 in een scenario met maatregelen en van 0,4 kton per jaar in een scenario met bijkomende maatregelen. Een heroriëntatie van de productie en de daaraan gekoppelde bijkomende emissies leidden tot een herziening van de emissieplafonds.

Tabel 7 en Tabel 8 geven een overzicht van de Vlaamse emissies en emissieprognoses voor NOX- en SO2 van een aantal industriële sectoren. Deze emissiewaarden stemmen niet helemaal overeen met deze in Figuur 17 en Figuur 18, aangezien het departement LNE een andere sectorindeling toepast. De prognoses voor de emissies in 2010 uit het NEC-reductieprogramma 2006 zijn aangepast aan de nieuwste gegevens uit het voortgangsrapport 2008. Voor SO2 zijn de prognoses niet aangepast voor de sectoren uit de tabel. Tegen 2010 zou de totale emissie voor de industrie (inclusief elektriciteitsproductie) 54,9 kton bedragen in een scenario met maatregelen, lager dan het NEC plafond van 65,8 kton. Voor de uitstoot van NOx zijn de prognoses verbeterd in 2008 t.o.v. 2006 door enkele bijkomende maatregelen (zie hierboven). Het NEC plafond voor de industrie (inclusief de sector elektriciteit) van 58,3 kton zal overschreden worden in het scenario met maatregelen dat een emissie van 60,9 kton vooropstelt in 2010.

Tabel 7: NOX-emissies en emissieprognososes voor enkele industriële sectoren in Vlaanderen

1990 2000 2004 zonder

maatregelen

Chemie 11,4 11,7 9,9 13,5 10,6 9,8

Ferro 5,4 7,3 7,2 7,6 6,7 3,8-6,7*

Non-ferro 1,4 0,9 1,3 1,3 1,3 1,3

Andere industriële

bronnen 12,6 13,2 14,6 12,6 11,8 11,2

Sector

NOX-emissies, kton NOX Prognose 2010, kton

Bron: NEC-reductieprogramma 2006 en voortgangsrapport 2008 – Departement LNE

Tabel 8: SO2-emissies en emissieprognososes voor enkele industriële sectoren in Vlaanderen

1990 2000 2004 zonder

maatregelen

Non-ferro 14,8 4,1 4,4 4,1 2,6 1,2

Andere industriële

bronnen 53,8 13,6 12,9 11,4 11,3 11,3

Sector

SO2-emissies, kton SO2 Prognose 2010, kton

* De technische en economische haalbaarheid van de bijkomende maatregelen voor de ferro industrie is onzeker aangezien ze nog nergens in de wereld succesvol werden ingezet.

Bron: NEC-reductieprogramma 2006 en voortgangsrapport 2008 – Departement LNE

4.7.2.3 Verspreiding van zware metalen

In 2005 werd voor Cd (-81%), As (-60%), Cr (-76%), Cu (-54%) en Ni (-59%) de KTD (-50%

t.o.v. 1995, MIRA-S 2000) van 2002 gehaald. Voor Cd en Cr werd de MLTD (-70% t.o.v.

1995, MIRA-S 2000) van 2010 gehaald. Voor Zn (-44%) en Pb (-22%) werd nog geen enkele doelstelling bereikt. De nikkelemissie daalt o.a. door de overschakeling naar Ni-vrije batterijen.

Gezien het in VLAREM voorziene uitdovingsbeleid voor de productie van chloor met kwikcellen zal vanaf 2010 de corresponderende Hg-emissie (600 kg/jaar) wegvallen.

De emissie van zware metalen zijn binnen de sector industrie hoofdzakelijk afkomstig van de non-ferro industrie. Aangezien zware metalen veelal gebonden zitten op stofdeeltjes zal een verdere reductie van de stofemissies tevens een reductie van de uitstoot van zware metalen met zich meebrengen.

5  Lozing van industrieel afvalwater (D)

Laatst bijgewerkt: december 2010

De gegevens over de lozing van afvalwater zijn afkomstig van door VMM zelf bemonsterde bedrijven, aangevuld met bijschattingen. De methode met bijschattingen is nieuw sinds het Achtergronddocument 2010, en omvat de periode vanaf 2000. Voor de sector industrie zijn de bijschattingen zeer beperkt, in tegenstelling tot de andere sectoren.

5.1 | Hoeveelheid geloosd afvalwater (D)

Figuur 22 geeft de evolutie van de hoeveelheid geloosd afvalwater door de industrie.

Figuur 22: Evolutie van de hoeveelheid geloosd afvalwater door de industrie (Vlaanderen, 2000-2009)

Industriëel afvalwater, 106

0 50 100 150 200 250

Andere 33,5 31,3 31,4 29,1 33,2 31,4 27,1 24,0 24,9 24,9

Papier 21,8 20,8 21,5 23,1 22,0 19,2 19,3 19,5 19,8 18,0

Textiel 11,8 12,4 11,5 10,5 9,8 9,4 9,4 9,1 7,1 6,1

Voeding 37,4 37,5 36,3 35,4 36,8 35,1 35,6 37,2 36,4 34,8

Metaal 44,8 38,7 36,3 35,0 35,5 33,6 34,2 33,3 28,2 24,9

Chemie 82,9 86,7 82,5 80,9 81,5 94,3 96,5 101,6 94,8 91,8

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Bron: VMM, 2010.

De totale hoeveelheid afvalwater geloosd door de industrie bleef nagenoeg ongewijzigd tussen 2001 en 2008 (ze schommelde tussen 211 en 227 miljoen m3) en bereikte in 2009 een minimum van 200 miljoen m³, 14% lager dan in 2000. De chemiesector (46%), de sector voeding (17%), de metaalsector en de sector andere industrieën (elk 12%) zijn de grootste lozers. De textiel- (-49%) en de metaalsector (-44%) verminderden in de periode 2000-2009 het sterkst hun hoeveelheid geloosd afvalwater, waar de chemiesector (+11%) een stijging liet optekenen.

Niet zozeer de hoeveelheid geloosd afvalwater, maar wel de vuilvracht is echter belangrijk bij de evaluatie van de industriële emissies naar het compartiment water.

5.2 | Emissies van BZV, CZV, stikstof, fosfor en zwevende stoffen (D)

De emissies van BZV (biochemische zuurstofverbruik), CZV (chemische zuurstofverbruik), stikstof en fosfor vertonen een gelijkaardig verloop.

Figuur 23 geeft het verloop van de BZV-lozingen in industriëel afvalwater in Vlaanderen.

Figuur 23: Lozing van BZV in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009)

BZV, kton 02

0 5 10 15 20

andere 0,66 0,39 0,35 0,28 0,33 0,44 0,49 0,41 0,32 0,30

papier 0,41 0,39 0,42 0,56 0,44 0,46 0,49 0,35 0,38 0,31

textiel 2,54 2,17 1,88 1,55 1,37 1,02 1,01 0,88 0,66 0,57

voeding 8,91 8,26 7,00 6,43 6,89 6,30 6,89 6,75 6,68 6,02

metaal 0,51 0,37 0,39 0,32 0,34 0,30 0,34 0,30 0,27 0,27

chemie 3,79 3,38 3,09 2,62 2,68 2,37 2,56 2,88 2,38 1,99

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Bron: VMM, 2010.

In 2009 bedroeg de industriële BZV-lozing 9,46 kton, 44% lager dan in 2000. Tot 2003 verliep de daling het snelst, tussen 2003 en 2008 bleef de lozing schommelen tussen 10,7 en 12,1 kton. In 2009 kwam de totale lozing (9,46 kton) voor het eerst onder de 10 kton. BZV-lozingen zijn voornamelijk afkomstig van 3 subsectoren: in 2009 was de subsector voeding verantwoordelijk voor 63% van de lozingen (-32% tegenover 2000), de subsector chemie voor 22% (-47% tegenover 2000) en de subsector textiel voor 6% (-77% tegenover 2000).

Ook alle andere subsectoren realiseerden een reductie in hun CZV-lozingen ten opzichte van 2000.

Figuur 24 geeft het verloop van de CZV-lozingen in industriëel afvalwater in Vlaanderen.

Figuur 24: Lozing van CZV in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009)

CZV, kton O2

0 10 20 30 40 50 60

andere 2,60 1,93 2,15 1,88 1,98 2,12 2,19 1,83 1,66 1,57

papier 3,45 3,59 3,53 4,00 3,97 3,47 4,22 3,92 3,74 2,88

textiel 10,56 9,80 8,56 7,34 6,06 4,90 4,71 4,49 3,43 2,63 voeding 17,52 17,14 14,80 14,05 14,53 12,87 13,99 13,98 13,87 12,38

metaal 2,86 2,18 2,16 2,67 2,27 1,78 1,71 1,73 1,67 1,47

chemie 16,20 16,51 14,22 13,84 13,79 11,93 12,32 13,35 11,74 10,19

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Bron: VMM, 2010

De industriële CZV-lozingen verlopen gelijkaardig aan de BZV-lozingen. De totale industriële CZV-lozing bedroeg in 2009 36,1 kton, d.i. 42% lager dan in 2000. Twee subsectoren zijn verantwoordelijk voor meer dan 70% van de totale lozing in 2009: de voeding (aandeel 40%) en de chemie (aandeel 33%). Deze sectoren realiseerden respectievelijke reducties van 29%

en 37% ten opzichte van 2000. Alle subsectoren realiseerden een reductie ten opzichte van 2000, de subsector textiel (aandeel 8%) realiseerde de grootste reductie met 75% ten opzichte van 2000.

Figuur 25 geeft het verloop van de hoeveelheid stikstof in stikstofhoudende componenten in industriëel afvalwater in Vlaanderen.

Figuur 25: Lozing van stikstof (N) in stikstofhoudende componenten in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009)

N, kton

0 1 2 3 4 5

andere 0,38 0,35 0,38 0,31 0,31 0,27 0,25 0,22 0,19 0,18

papier 0,10 0,09 0,13 0,19 0,16 0,11 0,13 0,14 0,15 0,13

textiel 0,35 0,36 0,32 0,28 0,27 0,19 0,18 0,18 0,14 0,12 voeding 0,97 0,99 0,86 0,82 0,84 0,78 0,84 0,86 0,80 0,74

metaal 0,46 0,46 0,44 0,42 0,47 0,45 0,43 0,43 0,42 0,33

chemie 2,02 1,84 1,49 1,64 1,32 1,17 1,20 1,02 1,20 0,78

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Bron: VMM, 2010

De totale lozing van stikstof door de industrie bedroeg in 2009 2,27 kton, d.i. 47% lager dan in 2000. De daling verliep vrij geleidelijk over de beschouwde periode, met de grootste daling in 2009 (in dit jaar daalde ook het totaal geloosde volume afvalwater sterk). Stikstoflozingen zijn voornamelijk afkomstig van 3 subsectoren: in 2009 was de subsector chemie verantwoordelijk voor 34% van de lozingen (-61 % tegenover 2000), de subsector voeding voor 28% (-61% tegenover 2000), de subsector metaal voor 14% (-24% tegenover 2000).

Voor de sector papier (aandeel 4%) lag de stikstoflozing in 2009 26% hoger dan in 2000.

Figuur 26 geeft het verloop van de hoeveelheid fosfor in fosforhoudende componenten in industriëel afvalwater in Vlaanderen.

Figuur 26: Lozing van fosfor (P) in fosforhoudende componenten in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009)

P, kton

0,00 0,20 0,40 0,60 0,80

andere 0,013 0,016 0,012 0,014 0,017 0,013 0,018 0,011 0,011 0,012 papier 0,014 0,015 0,033 0,026 0,018 0,016 0,018 0,017 0,017 0,015 textiel 0,063 0,063 0,052 0,046 0,038 0,035 0,027 0,029 0,019 0,016 voeding 0,360 0,348 0,297 0,271 0,249 0,182 0,191 0,185 0,170 0,152 metaal 0,046 0,041 0,039 0,045 0,027 0,032 0,031 0,029 0,024 0,025 chemie 0,206 0,214 0,189 0,151 0,122 0,135 0,146 0,138 0,145 0,140

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Bron: VMM, 2010

In 2009 loosde de industrie in Vlaanderen in totaal 360 ton fosfor, 49% minder dan in 2000.

De daling was het grootst tussen 2000 en 2005: op 5 jaar tijd nam de fosforlozing af met 41

%, daarna bleef ze echter vrij stabiel. De voedingsubsector is verantwoordelijk voor 44% van de totale lozing, de chemie voor 39%. Deze subsectoren lieten reducties optekenen van respectievelijk 58% en 32% ten opzichte van 2000. De papierindustrie (aandeel 4%) loosde in 2009 8% meer fosfor dan in 2000.

Figuur 27 geeft het verloop van de hoeveelheid zwevende stoffen in industriëel afvalwater in Vlaanderen.

Figuur 27: Lozing van zwevende stoffen in industriëel afvalwater (Vlaanderen, 2000-2009)

Zwevende stof, kton

0 5 10

andere 0,65 0,61 0,88 0,65 0,76 0,71 0,76 0,50 0,53 0,48 papier 0,48 0,51 0,63 0,94 0,85 0,47 0,80 0,57 0,48 0,35 textiel 1,14 1,29 1,27 0,89 0,62 0,55 0,45 0,54 0,36 0,29 voeding 3,44 3,46 3,16 2,66 2,90 2,35 2,86 2,79 2,54 2,22 metaal 0,68 0,57 1,02 0,75 0,47 0,50 0,42 0,59 0,49 0,44 chemie 2,02 3,13 1,77 1,87 1,60 1,54 1,61 1,99 1,93 1,82

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Bron: VMM, 2010

De industrie was in 2000 verantwoordelijk voor de lozing van 5,6 kton zwevende stoffen, een vermindering met 33% in vergelijking met 2000. De subsectoren voeding en chemie hadden het grootste aandeel in de lozingen (resp. 40% en 33%). De subsector textiel (aandeel 5%) realiseerde de grootste reductie (-75%) tegenover 2000. Ook in alle andere deelsectoren daalde de lozing van zwevende stof via het afvalwater.

5.3 | Lozingen van zware metalen (D)

Figuur 28 geeft de evolutie van de lozing van zware metalen in het afvalwater.