• No results found

4%

13%

chemie metaal voeding textiel papier andere

Bron: VITO, 2010

2.1.3 Doelstellingen

Doelstellingen voor energiegebruik- en efficiëntie zijn gekoppeld aan de doelstellingen voor CO2-emissies. Meer hierover in hoofdstuk 3 in verband met de emissies van broeikasgassen.

2.1.4 Maatregelen en evaluatie

In uitvoering van het “European Climate Change Program” keurde de Europese Raad leefmilieu op 13 oktober 2003 de richtlijn met betrekking tot verhandelbare broeikasgas emissierechten (VER-richtlijn) goed. Op 5 juni 2009 werd een gewijzigde VER-richtlijn gepubliceerd, die de emissiehandel voor de derde handelsperiode, lopende van 2013 to 2020, moet coördineren. De nieuwe richtlijn kadert in de "doelstellingen 20-20-20%" van de Europese Unie, waarin de verbintenis is aangegaan om tegen 2020 20% van de energiebehoeften te dekken met hernieuwbare energiebronnen, de energie-efficiëntie met 20% te doen toenemen en de uitstoot van broeikasgassen met 20% te verminderen ten opzichte van het referentiejaar 1990.

Het decreet tot het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse gewest (REG-decreet) creëerde het kader voor het Vlaamse CO2-reductiebeleid o.a. door het bevorderen van rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en het toepassen van flexible mechanismen. Verder zorgde het decreet voor de wettelijke basis van het systeem van de verhandelbare emissierechten in Vlaanderen. De concrete juridische implementatie hiervan gebeurt door het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van Vlarem I en II (goedgekeurd op 04/02/2005) of kortweg VER-besluit. Dit besluit bepaalt o.a. de timing en procedure voor het Vlaamse toewijzingsplan en de procedure voor toewijzing, verlenging en inlevering van emissierechten.

Het Vlaamse toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005-2007, goedgekeurd op 18/02/05, bevatte een lijst van 170 bedrijven en de aan hen toegewezen emissiesrechten. De

toekenning gebeurde op basis van het Benchmarkingconvenant, dat reeds van start ging in november 2002 (zie kader).

Het Vlaamse toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 werd op 16/05/08 definitief goedgekeurd door de Vlaamse regering. Bepaalde verbrandingsinstallaties die niet onder het toepassingsgebied van de VER-richtlijn vielen in de handelsperiode 2005-2007, zijn nu wel opgenomen in het nieuwe plan, zodat in totaal 173 bedrijven emissierechten toegewezen kregen. De geverifieerde CO2-emissies van de 177 Vlaamse bedrijfsvestigingen in het Europese emissiehandelssysteem bedroegen in 2008 35,0 Mton CO2. Dit is 3,3 Mton CO2 of 8,6% lager dan de uitstoot van 38,3 Mton in 2005 voor deze groep bedrijven bij de start van het emissiehandelssysteem. In 2008 werden er slechts voor 33,7 Mton CO2 emissierechten gratis toegewezen, 3,6% minder dan de effectieve uitstoot. Dit draagt positief bij tot de totstandkoming van een Europese CO2-marktprijs en geeft een aanzet tot meer energie-efficiënte investeringen (persbericht minister Hilde Crevits, 3 april 2009).

Het VER-besluit en het toewijzingsplan doen tevens beroep op het ‘Vlaams besluit inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen’ van 14 mei 2004. Dit besluit stelt dat voor een nieuwe inrichting of een verandering aan een inrichting met een jaarlijks energiegebruik hoger dan 0,1 PJ een energiestudie betreffende het rationele energiegebruik dient te gebeuren. In de studie dient de exploitant aan te tonen dat de inrichting de meest energie-efficiënte is die tevens economisch haalbaar is. Voor bestaande inrichtingen met een jaarlijks energiegebruik hoger dan 0,5 PJ diende de exploitant een energieplan op te stellen voor 1 januari 2005. Hij was verder verplicht om de maatregelen uit het plan voor 30 oktober 2007 uit te voeren.

Benchmarkingconvenant

Het instrument ‘benchmarkingconvenant’ werd definitief goedgekeurd door de Vlaamse regering op 29 november 2002 en is bedoeld voor bedrijven met een zeer hoog energiegebruik (jaarlijks energiegebruik minstens 0,5 PJ ) en ondernemingen uit alle sectoren die onder de EU-richtlijn over verhandelbare emissierechten vallen. De toegetreden bedrijven vertegenwoordigen meer dan 80% van het industriële energiegebruik in Vlaanderen. (Ook raffinaderijen en cokesfabrieken, die onder de transformatiesector vallen, behoren tot de 178 vestigingen).

Het convenant is een vrijwillig akkoord tussen de Vlaamse overheid de bedrijven en heeft als doel om de energie-efficiëntie van de deelnemende industriële productiebedrijven naar

“wereldtop”-niveau te brengen tegen 2012. Hiervoor vertrok men van een onderzoek waarin de processen van de deelnemende bedrijven vergeleken werden met de beste in de wereld.

Op basis van deze vergelijking werkten de bedrijven een energieplan uit dat vastlegt via welke maatregelen zij de wereldtop op vlak van efficiëntie zullen bereiken. Uit deze energieplannen blijkt dat de Vlaamse industrie op energie-efficiëntiegebied gemiddeld al tot de wereldtop behoort. Tevens blijkt dat de Vlaamse vestigingen zich nog steeds verbeteren.

De rendabele maatregelen (maatregelen met een interne rentevoet van min. 15%) uit dit energieplan moesten uiterlijk in 2005 toegepast zijn. De minder rendabele maatregelen (maatregelen met een interne rentevoet van min. 6%) dienden tegen 2008 genomen te worden. Als een bedrijf hierdoor de wereldtop nog niet bereikt heeft, dan dienen alle resterende (niet rendabele) maatregelen genomen te worden om ten laatste tegen 2012 ofwel de wereldtop te bereiken ofwel een aanvaardbare benadering te hebben gerealiseerd met een gelijkwaardig resultaat op het gebied van energie-efficiëntie. Voorbeelden hiervan zijn het inzetten van flexible instrumenten zoals emissiehandel binnen het wettelijke kader.

De Vlaamse overheid garandeert als tegenprestatie geen andere verplichtingen op te leggen op gebied van REG of CO2-reductie, zoals een energie- of CO2-taks. Het is onduidelijk of dit haalbaar is, vermits het al dan niet opleggen van een CO2-taks of een emissieplafond, federale en Europese bevoegdheden zijn, terwijl de convenanten door het Vlaams Gewest werden afgesloten.

De globale Energie-Efficiëntie Index (EEI) is de maatstaf voor de prestaties van de convenantbedrijven. De EEI wordt bepaald als de verhouding tussen het energieverbruik van het beschouwde jaar en het energieverbruik om de productie van het betreffende jaar te

maken met het specifiek energieverbruik van het start- of referentiejaar, dus 2002. De verschillende specifieke verbruiksgegevens (bvb GJ/ton, GJ/m³, GJ/m², GJ/hl,…) moeten hiervoor per proces (jaar 2002) met een productiehoeveelheid van het beschouwde jaar (bv 2008) vermenigvuldigd worden. In 2007 was de EEI gedaald tot 94,66% ten opzichte van het referentiejaar 2002. In 2008 steeg de index, voor het eerst in de looptijd van het convenant, weer tot 96,21. De voornaamste oorzaak is de economische crisis die zich vanaf het laatste kwartaal van 2008 gemanifesteerd heeft. Dalende productievolumes leiden onvermijdelijk tot een verlaagde energie-efficiëntie. De deelnemende bedrijven behielden in 2008 een voorsprong op de wereldtop, zij het fel geslonken was ten opzichte van 2007.

Het auditconvenant, toepasselijk voor middelgrote energie-intensieve vestigingen met een energieverbruik vanaf 0,1 PJ en minder dan 0,5 PJ per jaar, werd door de Vlaamse Regering in 2004 goedgekeurd. Ondernemingen die dit convenant ondertekenen, verbinden er zich toe een audit voor de bepaling van hun energiebesparingspotentieel te laten uitvoeren en al de energiebesparende maatregelen, met een maximale terugverdientijd die in het convenant is vastgelegd, effectief uit te voeren. Bedrijven die het convenant ondertekenen, zullen kunnen rekenen op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van eventuele CO2- of energietaksen, indien de wettelijke context dit toelaat.

Geïnteresseerde bedrijven konden tot 10 december 2005 toetreden. 228 bedrijven deden dit, waarmee drie kwart van de doelgroep bereikt was. Binnen het jaar na toetreden dienden deze bedrijven een Energieplan voor te leggen aan het verificatiebureau dat ook het benchmarking convenant opvolgt. Na goedkeuring door het verificatiebureau bleef het Energieplan geldig tot 10 december 2009.

In totaal gaven 221 bedrijven met een aanvaard energieplan, voor 2005, het referentiejaar voor het Auditconvenant, een primair energiegebruik op van 43,2 PJ.

In het jaarverslag 2008-2009 wordt het CO2-reductiepotentieel van het auditconvenant door het realiseren van geplande maatregelen tegen 2013 geschat op 180 kton CO2 ten opzichte van 2005. In 2007 bedroegen de reële CO2 emissies 3,8% meer dan in 2005, het gevolg van de verhoging van het productievolume in de aangesloten bedrijven tussen in deze periode.

Indien de emissiedata worden vergeleken bij gelijkblijvende productieniveau’s (BAU-scenario, Business As Usual), kan een CO2-vermijding van 143 kton CO2 in 2007 ten opzichte van 2005 worden vastgesteld. In 2008 was de CO2-vermijding terug gedaald naar slechts 77 kton CO2 ten opzichte van 2005.

Voor het beoordelen van het primaire energieverbruik van de aangesloten bedrijven (217 in 2008) werd ook een vergelijking met een BAU-scenario uitgewerkt. Er werd een Energie Prestatie Index (EPI) bepaald die ten opzichte van het referentiejaar 2005 de stijging of daling van het specifieke verbruik weerspiegelt. In het referentiejaar 2005 bedraagt de EPI 100, voor 2007 was deze gedaald tot 96,16. De resultaten voor het jaar 2008 tonen aan dat de EPI weer was gestegen tot 96,63. Net zoals bij de stijging van de Energie-Efficiëntie Index van het Benchmarkingconvenant is dit te wijten aan de economische crisis die de kop opstak in de tweede helft van 2008.

Het besluit inzake energieplanning omvat de volledige doelgroep van de convenanten en is een stok achter de deur voor bedrijven die niet willen meewerken aan de vrijwillige convenanten. Convenantvestigingen die de regels van het convenant volgen, voldoen automatisch aan het besluit onder licht gewijzigde voorwaarden.

REG verplichting netbeheerders: de elektriciteitsnetbeheerders waren door een Uitvoeringsbesluit op het Vlaams Elektriciteitsdecreet sinds 2003 verplicht jaarlijks 1 % te besparen op het primair energiegebruik (dit komt overeen met 0,4 % van het elektriciteitsgebruik) van hun aangeslotenen. Daartoe ondernemen zij diverse acties voor een rationeler energiegebruik, o.m. in de sector industrie, zoals bv. subsidiëren van bepaalde energiebesparende investeringen. Vanaf 2007 werd dit besparingspercentage verhoogd naar 2% bij huishoudelijke afnemers en naar 1,5% bij de niet-huishoudelijke afnemers. Uit de gegevens van de netbeheerders bleek dat deze nieuwe doelstellingen gemakkelijk gehaald zouden worden. Daarom zullen op korte termijn nieuwe doelstellingen worden voorbereid.

Het Vlaamse klimaatbeleidsplan 2006-2012 voorziet in een gemiddeld reductiepotentieel van 1.217 kton CO2-eq voor de periode 2008-2012 als gevolg van de hierboven besproken maatregelen.

3  Emissie van broeikasgassen door de industrie (D)

Laatst bijgewerkt: december 2010 3.1 | Emissie van broeikasgassen (D)

3.1.1 Inleiding

De hier beschouwde broeikasgassen zijn CO2, CH4, N2O en F-gassen. F-gassen omvatten de HFK’s (fluorkoolwaterstoffen), PFK’s (polyfluorkoolwaterstoffen) en SF6

(zwavelhexafluoride).

Zoals reeds vermeld onder 2.1., worden energiedragers ook deels gebruikt voor niet-energetische doeleinden, voornamelijk als grondstof voor bepaalde processen in de chemische industrie (> 92%). Ook andere subsectoren binnen en buiten de industrie gebruiken energiedragers voor niet-energetische doeleinden, bijvoorbeeld als smeermiddel.

Ook bij niet-energetisch gebruik van energiedragers komt uiteindelijk een deel van de koolstof als CO2-emissie vrij. Deze CO2-emissies zijn inbegrepen in de totaalcijfers in Figuur 13, Figuur 14 en Tabel 5. Ook uit bepaalde industriële processen komt CO2 vrij. Zo wordt bijvoorbeeld ruwijzer uit een hoogoven in een staalfabriek omgezet tot staal. Een eerste stap is hierin de overmaat koolstof te verminderen en de onzuiverheden in het ruwijzer te verbranden. Hierdoor wordt de aanwezige koolstof geoxideerd tot CO2.

Om de effecten van de bovenvernoemde broeikasgassen met elkaar te kunnen vergelijken, worden hun emissies uitgedrukt in ton CO2-equivalenten op basis van hun GWP (Global Warming Potential), dit is de mate waarin een gas bijdraagt tot het broeikaseffect (Tabel 4).

Tabel 4: Overzicht van GWP van de beschouwde broeikasgassen

Gas GWP

CO2 1

CH4 21

N2O 310

HFK’s 144 - 11.700

PFK’s 6.500 - 9.200

SF6 23.900 3.1.2 Verloop

De broeikasgasemissies van de industrie daalden tussen 1990 en 2009 met 27,6% (Figuur 11), terwijl de totale broeikasgasuitstoot in Vlaanderen daalde met 10,0%. Waar van 1990 tot 2004 de emissies van F-gassen afnemen, maar de emissies van CO2 nog verder toenemen, dalen na 2004 elk jaar de emissies van de broeikasgassen tengevolge van de daling van de N2O-emissies en CO2-emissies (vooral in de chemie, en voor het crisisjaar 2009 ook door de daling van de CO2-uitstoot van de metaalindustrie).

Figuur 11: Evolutie van de broeikasgasemissies van de industrie vergeleken met de totale emissies van alle sectoren (Vlaanderen, 1990-2009), (emissies relatief t.o.v. 1990)

Broeikasgasemissies (1990=100)

Bron: VMM;VITO; Econotec 2010

Het aandeel van de industrie in de totale broeikasgasemissie in Vlaanderen is in de periode 1990-2009 afgenomen van 27,9% tot 22,5% (Figuur 12). Figuur 12 geeft eveneens het verloop van de energetische CO2-emissie van de industrie weer. Het aandeel van de industriële energetische CO2-emissies steeg licht tussen 1990 en 2000, en bleef ongeveer constant tot 2006. Sindsdien zette zich een trage daling in. Het aandeel van de procesmatige en niet-energetische CO2-emissies bedroeg tussen 1995 en 2001 onveranderd ca. 2%, maar steeg daarna gestaag tot 4,4% in 2005, waarna het weer afnam tot 3,3% in 2009.

Figuur 12: Evolutie van het aandeel van de industrie in de broeikasgasemissies in Vlaanderen (1990-2009)

Aandeel van de industrie, %

0

Bron: VMM; VITO; Econotec, 2010.

Figuur 13: Emissie van broeikasgassen door de industrie per broeikasgas (Vlaanderen 1990;

1995-2009). Voor 1990 zijn de emissies van F-gassen kunstmatig op hetzelfde niveau als in 1995 verondersteld

Emissies, kton CO2-equivalenten

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000

1990

1995

2000 2001

2002 2003

2004 2005

2006 2007

2008 2009

F-gassen N2O CH4 CO2

Bron: VMM; VITO; Econotec, 2010

Uit Figuur 13 blijkt dat het aandeel van CO2 in de broeikasgasemissies van de industrie 89%

bedroeg in 2009. De daling van de broeikasgasemissies in de periode 1990-2003 is nagenoeg volledig een gevolg van de daling van de F-gassen (-83%) en van de N2 O-emissies (-24%), de CO2-emissies stegen (+17%) over deze periode. Vanaf 2004 leidde vooral de vermindering van de CO2–uitstoot (-24% tussen 2004 en 2009) tot een continue daling van de industriële broeikasgasemissies, samen met een verdere daling van de N2 O-emissies (-57% tussen 2004 en 2009). De sterke reductie van de N2O-emissies in 2006 t.o.v.

2005 (-31%) is het gevolg van de installatie van katalysatoren in de salpeterzuurproductie.