• No results found

Laatst bijgewerkt: november 2007

Het ‘verduurzamen’ van bedrijventerreinen is een proces dat wordt gekenmerkt door bedrijfsgrensoverschrijdende samenwerking, waarbij een collectieve ecologische en sociale meerwaarde wordt beoogd naast economische groei. Interbedrijfssamenwerking (IBS) in tijd en ruimte voegt een mens- en milieudimensie toe aan ondernemerschap en draagt aldus bij tot het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) (zie kadertekst Duurzame bedrijventerreinen).

Het samen aanpakken van activiteiten door een cluster van bedrijven, al dan niet verenigd op eenzelfde bedrijventerrein, betreft veelal milieu-, welzijns- en kwaliteitsmateries met een beduidende ecologische en sociale waarde, doch evenzeer met een (in)direct gunstige financieel-economische impact. IBS kan dus aanzien worden als hefboom naar verduurzaming overeenkomstig het people-planet-profit (PPP) beginsel. Het verruimt als het ware het kader van de bedrijfsinterne milieuzorg tot totaalzorgsystemen en ambieert integrale zorg met een bedrijfsextern objectief.

Ondanks het feit dat kan betwist worden of het concept van IBS in se garantie biedt op verduurzaming, bestaat er consensus over het hefboomeffect van bedrijvenclusters die op maatschappelijk verantwoorde wijze gemanaged worden. Aldus kan een bedrijventerrein dank zij IBS het proces van verduurzaming aanvatten (figuur 71).

Figuur 65: Het proces van bedrijventerreinen (BT) via interbedrijfssamenwerking (IBS) naar de ideale status van duurzaam bedrijventerrein (DBT)

hefboom

Bron: Van Eetvelde et al., 2007

Duurzame bedrijventerreinen (DBT) vormen een conglomeraat van individuele bedrijven die zich verenigd hebben rond duurzaam ondernemen. Vaak vormt financieel profijt een eerste stap in het proces van bedrijfsclustering, met kostenefficiëntie door schaalvergroting en arbeids- en tijdsoptimalisatie als belangrijkste winpost. Kennisuitwisseling kan vervolgens leiden tot kwalitatieve clustering, zelfs tot creatieve collectieve acties die mens en omgeving dienen. De drijvende kracht in dit proces zit veelal vervat in een koepelstructuur met een park manager als katalysator.

Vanuit deze visie biedt elke prille vorm van IBS een potentiële matrix voor synergieën, die steevast tot sterkere win-win situaties leidt dan interne bedrijfsvoering kan bereiken. IBS dient dan ook beschouwd als een concept met een hoog potentieel, weliswaar op voorwaarde dat de samenwerking is ingebed in een overkoepelende managementorganisatie.

10.1 | Duurzame bedrijventerreinen in Vlaanderen?

Maatschappelijk verantwoorde interbedrijfssamenwerking kent in Vlaanderen een opmars sinds de eeuwwisseling. Oude, vaak bilaterale samenwerkingsinitiatieven op sequentiële of complementaire bedrijfsthema's zoals reststoffen of afvalwater, hebben een historiek die teruggaat tot de tweede helft van de 20ste eeuw. Sociale en economische samenwerkingsverbanden, zoals bedrijvenverenigingen en werkgeversorganisaties, kennen een groei na de tweede wereldoorlog. Duurzame bedrijvenclusters, daarentegen, als structureel collectief van meerdere bedrijven rond thema's die milieu, welzijn en/of kwaliteit in

tijd en ruimte beogen, worden in Vlaanderen slechts de laatste jaren genoteerd. De tendens is echter stevig ingezet en werd meteen verankerd in tal van regionale steunmaatregelen en projectfondsen.

Een voorbeeld van een bedrijvenpark dat al sinds eind de jaren '90 streeft naar een verregaande vorm van interbedrijfssamenwerking met een duidelijk duurzame doelstelling is het Technologiepark in Gent-Zwijnaarde. De samenwerking tussen alle gevestigde bedrijven is er in 2005 bezegeld door de oprichting van een vzw met als eerste doel om het waterbeheer op de site collectief aan te pakken. Zowel watergebruik als -lozingen worden gezamenlijk beheerd via een clusteruitbesteding aan een extern bureau. Juridisch, technisch en economisch is deze samenwerking een succesverhaal, wat meteen een hefboom betekende voor nieuwe clusterinitiatieven zoals de gezamenlijke aanpak van groenvoorzieningen, terreinbeveiliging, zelfs sociale diensten naar werknemers toe die het werkklimaat gunstig beïnvloeden. Dit bedrijvenpark is uitgegroeid tot een pilootterrein op vlak van collectief en duurzaam ondernemen in Vlaanderen.

Het Vlaamse regelgevend kader bij uitstek wordt gevormd door het Besluit van de Vlaamse Regering over subsidiëring van bedrijventerreinen (2003). Sinds 2003 wordt de nadruk gelegd op duurzaam en flexibel ruimtegebruik met het oog op kwaliteitsvol aangelegde en beheerde terreinen die een voldoende lange levensduur waarborgen. Hiertoe werden instrumenten gecreëerd zoals het inrichtingsplan, uitgifteplan en terreinbeheersplan van een bedrijventerrein. In het Besluit van de Vlaamse Regering van 2007 worden deze eisen kracht bijgezet en wordt ook CO2-neutraliteit op bedrijventerreinen als term geïntroduceerd. Wat de CO2-neutraliteit op bedrijventerreinen betreft, wordt bepaald dat “elk bedrijventerrein waarvoor subsidies worden aangevraagd voor de (her)aanleg en waarbij nieuwe kavels worden aangelegd, CO2-neutraal moet zijn.” Met CO2 neutraliteit op een bedrijventerrein wordt bedoelt “het CO2-neutrale electriciteitsverbruik van de bedrijven op het bedrijventerrein of de compensatie van hun CO2-emissies tengevolge van hun electriciteitsverbruik”.

Bedrijven kunnen voldoen aan deze voorwaarde door hetzij groene stroom te gebruiken (ongeacht of ze deze zelf produceren of aankopen), hetzij door grijze stroom te gerbuiken, maar de CO2-uitstoot bij de productie ervan te compenseren met emissiekredieten, of door een combinatie van beide maatregelen (Agentschap ondernemen, 2009).

De reconversie van de CO2-neutrale Kazerne Lissewege in Brugge door de West-Vlaamse Intercommunale (WVI), is één van de eerste realisaties onder de nieuwe Vlaamse CO2 -neutraliteitswetgeving. Het betreft de reconversie van legerbarakken op een terrein van 2,3 ha, die gebruikt worden als kantoorruimte en voor industriële toepassingen. Door de WVI wordt in eerste instantie de nadruk gelegd op rationeel energiegebruik in gebouwen en machinepark. Het ruimtelijk plan voorziet een compacte gebouweninplanting (Maes T. et al.

submitted in 2010)..

Voor het bedrijventerrein Herdersbrug, eveneens gelegen in Brugge, werd de CO2-neutraliteit nagegaan voor het bedrijventerrein als geheel. Een balans werd opgesteld tussen enerzijds de CO2-emissies van de afvalverbrandingsinstallatie en van het verbruik van electriciteit en fossiele brandstoffen door de 92 kleine en middelgrote bedrijven op het bedrijventerrein gevestigd, en anderzijds, de CO2-compensaties t.g.v. van het gebruik en productie van groene (hernieuwbare) energie (aanwezige en toekomstige maatergelen). Uit deze studie blijkt dat wanneer enkel de CO2-emissies t.g.v. het electriciteitsverbruik worden beschouwd, Herdersbrug CO2-neutraal is. De CO2-emissies t.g.v. het verbranden van huishoudelijk afval en het gebruik van fossiele brandstoffen, wordt echter slechts voor 7 % gecompenseerd door het gebruik of productie van hernieuwbare warmte. CO2-emissies t.g.v. het gebruik van fossiele brandstoffen zijn momenteel niet opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2007 (C. Block et al., accepted in 2010; C. Gregori, 2010).

Het initiatief van de Vlaamse regering i.v.m. CO2-neutraliteit van bedrijventerreinen is een duidelijke stimulus naar het gebruik van hernieuwbare electriciteiten kan een aanzet zijn tot initiatieven voor de productie van hernieuwbare warmte, die kan ingezet worden voor gebouwenverwarming en als proceswarmte. Ook rationeel energiegebruik en proces optimisatie moet deel uitmaken van een duurzame energie strategie.

Een institutionele reorganisatie van Gewestelijke naar Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen (POM) werd doorgevoerd, waarbij de verduurzaming van bedrijventerreinen als beleidsuitvoerende taak in het opdrachtenpakket van elke POM werd opgenomen. Een POM initieert en stimuleert terreinverduurzaming via bedrijfsclustering en parkbeheer en ondersteunt tevens bedrijfsversterkende initiatieven gericht op duurzaam en innovatief ondernemen. Zo draagt elke POM bij tot de bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling in de betrokken provincie, bijgestaan door lokale of subregionale terreinontwikkelaars en intercommunales.

10.2 | Duurzame bedrijventerreinen als studieobject

Samen met voormelde ontwikkelingen loopt er proactief toegepast onderzoek naar het samenwerkingsgedrag tussen bedrijven onderling. Studie en terreinervaring leren dat verduurzaming van bedrijventerreinen een bij uitstek multidisciplinaire materie is, die ontrafeld wordt in een vijftal academische disciplines.

Het DBT-concept gaat immers verder dan louter de ruimtelijke context van bedrijventerreinen en de conditie van economisch profijt als gevolg van de clustering. Het welslagen van interbedrijfssamenwerking is ook gegrond op een juridische verankering van het collectief en niet in het minst op de technische haalbaarheid van gezamenlijke projecten. Ten slotte kennen clusteracties op bedrijventerreinen een ruim maatschappelijk draagvlak als maatstaf voor sociaal verantwoord ondernemen. Daarbij gebruikt men het letterwoord JERTS:

Juridisch kader: de realiteit leert dat initiatieven tot samenwerking tussen bedrijven, hoewel met een beduidend positief totaaleffect, toch vaak stranden. De oorzaak ligt veelal bij een gebrek aan juridische context die de bedrijven zekerheid en duidelijkheid verschaft inzake financiële input, inzet van mensen en middelen en de duiding van taken en verantwoordelijkheden die het samenwerkingsvoorstel concretiseren.

Economische meerwaarde: bedrijven zullen slechts vrijwillig deelnemen aan clusteracties indien een financieel gunstig resultaat mag verwacht worden of een beduidend imagovoordeel wordt bereikt.

Ruimtelijke randvoorwaarden: terreinbeheer wordt in zijn meest concrete vorm vertaald als een zorgvuldige en efficiënte aanwending van de beschikbare ruimte. Zowel op regionaal niveau als wat betreft de gebruiksruimte op een bedrijventerrein is oog voor de alternatie van bouw- en groenzones, voor ketenbeheer, duurzame mobiliteit, enz. aan de orde.

Technische haalbaarheid: de techn(olog)ische onderbouwing van een clusteractiviteit wordt als toetsingscriterium bij uitstek beschouwd voor deelname aan een gezamenlijk project. Vaak worden BATNEEC-principes (Best Available Technology Not Entailing Excessive Costs) gehanteerd ter staving van de balans tussen economische en sociaal-ecologische overwegingen.

Sociale verantwoording: tot slot zijn collectieve acties de facto ingebed in het sociaal-economische weefsel op en rond een bedrijventerrein en dragen ze derhalve bij tot het sociaal en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de regio. Een goed stakeholder-management is dus aanbevolen.

Deze JERTS-invalshoeken vormen de basis voor de opmaak van een analyse-instrument als graadmeter voor de duurzame ontplooiing van bedrijvenclusters.

Het conceptueel kader voor de analyse en evaluatie van clusterprojecten op bedrijventerreinen is in volle ontwikkeling. Via een uitgebreide checklist die polst naar clusterinitiatieven met een juridische (bv. de oprichting van een collectief), economische (bv.

de gekozen park managementstructuur), ruimtelijke (bv. de duurzaamheidscriteria in uitgifteregels voor terreinkavels), technische (bv. de uitwisseling van reststoffen) en sociale (bv. een gezamenlijk aanwervingsbeleid) inslag, wordt een pentagonale scan gemaakt van een bedrijventerrein, waaruit per JERTS-invalshoek sterkere en zwakkere vormen van IBS kunnen worden afgeleid. Elk clusterinitiatief heeft een duurzaamheidsscore, gebaseerd op de economische, ecologische en sociale impact van het initiatief; een score die lager of maximum even hoog is als de IBS-score. Hierdoor ontstaat een tweede vijfhoek binnen de

contouren van de eerste scan, die de fase in het verduurzamingsproces van het betrokken terrein (DBT) weergeeft (figuur 72). Het intercept op elke as toont het potentieel aan clustering enerzijds (lichte pentagon, IBS) en de status van de duurzaamheidskern anderzijds (donkere pentagon, DBT).

Voor Vlaanderen zullen de JERTS-scans van bedrijventerreinen op termijn de tendens naar duurzaamheid tonen die zich in de clusterindustrie afspeelt en zo een graadmeter zijn voor het label 'duurzaam bedrijventerrein'.

Figuur 66: Dubbel-scan van de interbedrijfssamenwerking (lichte pentagon) en de duurzame samenwerking op een bedrijventerrein (donkere pentagon)

0 20 40 60 80 100

J

E

R T

S

Bron: Van Eetvelde et al., 2007

Duurzame bedrijventerreinen

Duurzame bedrijventerreinen zijn sites waarop meerdere bedrijven samenwerken om duurzaamheid te realiseren inzake (inter)bedrijfsprocessen, terreininrichting en het facilitair en/of utilitair beheer van de site. Ze beogen de gezamenlijke aanpak van milieu-, welzijns- en kwaliteitsprojecten, veelal vanuit een overkoepelende managementstructuur, en willen aldus bijdragen tot een grotere bewustwording van de omvang en diepgang van het duurzaamheidsdebat tussen diverse actoren. Zo raakt dit collectief streven naar duurzaamheid aan maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Interbedrijfssamenwerking op zich kan evenwel niet als maatstaf voor duurzaamheid op bedrijventerreinen worden beschouwd. Toch is clustering een hefboom gebleken om het duurzaamheidsstreven op bedrijventerreinen te introduceren.

Verduurzaming van bedrijventerreinen is bovendien een proces dat wordt gekenmerkt door economische, ecologische en sociale responsabilisering. Het proces strekt zich uit in tijd en ruimte, streeft naar continue verbetering en ambieert -eerder dan bereikt- de status van 'duurzaam bedrijventerrein'.

Bedrijfsexterne zorg betekent de facto dat ruimer wordt gekeken dan het eigen bedrijfsterrein.

Verduurzaming van bedrijventerreinen is bijgevolg een grensoverschrijdende materie en geeft een nieuwe dimensie aan 10 jaar bedrijfsinterne (milieu)zorg.

MIRA-referenties

MIRA-1: pp. 97-142 MIRA-2: pp. 71-122

MIRA-S 2000: pp. 131-168 MIRA-T 2001: pp. 51-65 MIRA-T 2002: pp. 53-64 MIRA-T 2003: pp. 53-66 MIRA-T 2004: pp. 71-82 MIRA-T 2005 : pp. 232-234 MIRA-T 2007 : pp. 40-65

Referenties

Agentschap Ondernemen, 2009, Handleiding CO2-neutraliteit.

Amelior, 2005. Nieuwe ISO 14001: knelpunten en interpretatieverschillen.

Aminal, Sectie Lucht (juli 2001) Document aangaande Protocol van het verdrag over

grensoverschrijdende luchtverontreiniging ter bestrijding van verzuring, eutrofiëring en ozon in de omgevingslucht en Europese Richtlijn Nationale Emissiemaxima.

Aminal, 2002. Evalutatie van het reductiepotentieel voor diverse polluentemissies naar het compartiment lucht in een aantal homogene subsectoren van de chemische industrie in Vlaanderen, deel I.

Aminal, 2002. Evaluatie emissiereductiepotentieel voor VOS-emissies van de grafische sector.

Aminal, 2002. Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn 99/13/EG in de sector van de

metaalontvetting en de oppervlaktereiniging in Vlaanderen.

Aminal, 2003. Evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluentemissies naar het compartiment lucht voor de ijzer- en staalindustrie in Vlaanderen.

Aminal, 2003. Evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluentemissies naar het compartiment lucht voor de non-ferro-industrie in Vlaanderen.

Aminal, 2003, Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht:

Sector van de automobielassemblage.

Aminal, 2003, Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht:

Diverse sectoren.

Aminal, 2003, VOS-emissies naar de lucht bij de productie en het industrieel gebruik van coatings, inkt en lijmen in Vlaanderen. Evaluatie reductiepotentieel en implementatie van de Europese Solventrichtlijn 1999/13/EG.

Aminal, 2004, Evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluentemissies naar het compartiment lucht in een aantal homogene subsectoren van de chemische industrie, deel III.

Aminal, 2004, Emissiereductieprogramma voor het Vlaamse Gewest voor de polluenten SO2, NOx, VOS, en NH3 in het kader van richtlijn 2001/81/EG.

Auditcomissie auditconvenant, 2006, Jaarverslag auditcomissie aan de Vlaamse overheid werkjaar 2005-2006, 2008-2009 (http://www.auditconvenant.be/nl/nl70_voortgang.asp).

APS uitvoer, investeringen en omzet, schriftelijke mededeling.

Barker T., 2001, Costs of emission limitations – a macroeconomic view. The Royal Societye Meeting 12-13 December 2001 (http://www.theroyalsociety.ort/climate).

BBC-news. (http://news.bbc.co.uk/1/hi/business/4194474.stm).

Besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2003 houdende subsidiëring van bedrijventerreinen, wetenschapsparken en bedrijfsgebouwen (BS 4 november 2003).

Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2007 houdende subsidiëring van bedrijventerreinen (BS 5 juli 2007).

Block C., Van Gerven T., Vandecasteele C., Industry and energy sectors in Flanders: environmental and sustainability performance and respons indicators, Clean Technology and Environmental Policy 9: 43-51, 2007.

Block C., Van Praet B., Windels T., Vermeulen I., Dangreau G., Overmeire A., D’Hooge E., Maes T., Van Eetvelde G. and Vancedasteele C., Towards a CO2-neutral industrial park: case study, J.of Industrial Ecology, aanvaard in 2010.

Business and Society Belgium, 2009, Belgian business awards for the environment 2009.

Commissie Benchmarking. Jaarverslag 2004, 2008 en evaluatieverslag 2002-2004.

(http://www.benchmarking.be/nl/voortgang_verslaggeving.asp).

Couder J., Verbruggen A. (2004): Decompositie-analyse van energie-indicatoren in Vlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2004/08, Universiteit Antwerpen.

Crevits H., persmededeling 3 april 2009.

Crevits H., Beleidsbrief Energie 2008-2009.

Ecolas-VITO, 2005, Opstellen en uitwerken van een methode voor een intersectorale afweging van de haalbaarheid en kostenefficiëntie van mogelijke maatregelen voor de reductie van diverse

polluentemissies naar de lucht, Aminal cel Lucht, 03/07952/DL.

Eichhammer W., Jochem E., 1999. Voluntary Agreements for the reduction of CO2 greenhouse gas emissions in Germany and their recent first evaluation, presented at the CAVA workshop “The World-wide Use of Voluntary Approaches: State of the Art and National Patterns”, Ghent Nov. 26-27, 1999 (http: //allserv.rug.ac.be/~mdeclerc/CMM/CAVA/papers/eichhammer.pdf).

Eichhammer W. (ed.), 2003. Beheer van de Energievraag in het Raam va de door België te leveren inspanningen om de Uitstoot van Broeikasgassen te Verminderen. Fraunhofer Institut, Oxford University, University of Antwerp, Ghent University, CEA, Enerdata, IW. (http://mineco.fgov.be/energy).

EiL Emissie-inventaris Lucht, schriftelijke mededeling.

EMAS, 2007, Number of organisations per one million inhabitants, www.emas.org.uk.

Enprotech, 2007. Afvalwaterzuivering: hergebruik van proceswater.

European Communities, 2007. EU action against climate change: Leading global action to 2020 and beyond.

Fedichem, 2004, Business impact van de ontwerpverordening REACH.

Federale overheid, 2009, Vijfde nationale mededeling over klimaatverandering.

Federaal Planbureau, 2009, Strategische indicatorentabel op basis van 11 jaar federale rapportering -over duurzame ontwikkeling.

Fevia, 2007, Derde Milieurapport van de voedingsindustrie.

Gregory C., Hoe CO2-neutraal is industriezone Herdersbrug?, 2010, Vraag en aanbod.

Guinée B.J., Gorrée M., Heijungs R., Huppes G., Kleijn R., de Koning A., van Oers L., Wegener Sleeswijk A., Suh S., Udo de Haes H.A., de Bruijn H., van Duin R., Huijbregts M.A.J., 2001. Handbook on Life Cycle Assessment – Operational guide to the ISO standards. Kluwer Academic Publishers Dordrecht.

Huijbregts M.A.J., Thissen U., Guinée J.B., Jager T., Kalf D., van de Meent D., Ragas A.M.J., Wegener Sleeswijk A., Reijnders L., 2000. Priority Assessment of Toxic Substances in Life Cycle Assessment, I:

Calculation of Toxicity Potentials for 181 Substances with the Nested Multi-media Fate, Exposure and Effects Model USES-LCA; Chemosphere 41.

Hoge Raad van Financiën – Afdeling Fiscaliteit en Parafiscaliteit, 2004, Inventaris van de milieuheffingen.

INR, Instituut voor de Nationale Rekeningen, Regionale Rekeningen 1995-1999.

ISO, 2006, The ISO Survey of certifications 2005, www.iso.org.

ISO, 2003, The ISO Survey of ISO 9001:2000 and ISO 14001 certificates. www.iso.org.

Jenkin M. E. and Hayman G. D., 1999: Photochemical Ozone Creation Potentials for Oxygenated Volatile Organic Compounds: Sensitivity to Variations in Kinetic and Mechanistic Parameters, Atmospheric Environment 33, 1275-1293.

JERTS-boekenreeks: Van Eetvelde, G. et al. (2005) Groeiboek duurzame bedrijventerreinen, juridisch / economisch / ruimtelijk / technisch / sociaal bekeken. Universiteit Gent, Milieu- en Ruimtebeheer / Vanden Broele Uitgeverij. Www.dbt.ugent.be/groeiboeken.

Huijbregts M. A. J., Thissen U., Guinée J. B., Jager T., Kalf D., Van de Meent D., Ragas A. M. J., Wegener Sleeswijk A. and Reijnders L., 2000: Priority Assessment of Toxic Substances in Life Cycle Assessment, I: Calculation of Toxicity Potentials for 181 Substances with the Nested Multi-media Fate, Exposure and Effects Model USES-LCA, Chemosphere 41, 75-92.

Guinée B.J., Gorrée M., Heijungs R., Huppes G., Kleijn R., de Koning A., van Oers L., Wegener Sleeswijk A., Suh S., Udo de Haes H.A., de Bruijn H., van Duin R., Huijbregts M.A.J., 2001, Handbook on Life Cycle Assessment – Operational guide to the ISO standards. Kluwer Academic Publishers Dordrecht.

K. Callebaut, P. Vanhaecke, maart 2001, Actualisatie van stofstroomdossiers voor Vlaanderen in het kader van de Derde Noordzeeverklaring, groep metalen, Ecolas nv i.o.v. VMM.

Larsen A., 2001. The Assessment of Voluntary Programs in Selected Countries: Findings from the VAIE Project. Paper presented at the IEA workshop Government-Industry Co-operation to Improve Energy-efficiency and the Environment Through Voluntary Action, 22 February 2001, Wahington DC, www.iea.org/workshop/gov/govalpr.pdf.

Leterme Y., Van Mechelen D., Peeters K., 2006, Omzendbrief RO/2006/01 : Afwegingskader, randvoorwaarden inplanting van installaties voor mestbehandeling en vergisting.

Maes T., De Ras E., Block C., Pisman A., Verhofstede B., Vandevelde L., Vandendriessche F. and Van Eetvelde G., Energy Management on mixed industry parks in Flanders, Journal of Industrial Ecology, ingediend in 2010.

Mariën K., Van den Bosch M.(2007). Resultaten enquête Milieu & Onderneming. VOKA-kenniscentrum.

Minaraad, 20 september 2006, Advies implementatie vierde dochterrichtlijn luchtkwaliteit.

Minaraad, 29 april 2009, Advies visiedocument geurhinder.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Milieuinspectie, Milieuhandhavingsrapport 2001.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Milieuinspectie, Milieuhandhavingsrapport 2002.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Milieuinspectie, Milieuhandhavingsrapport 2003.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Milieuinspectie, Milieuhandhavingsrapport 2004.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Milieuinspectie, Milieuhandhavingsrapport 2005.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Milieuinspectie, Milieuhandhavingsrapport 2008.

Mortier R., Block C., Vandecasteele C., Water Management in the Steel industry in Flanders, accepted by Clean Technology and Environmental Policy.

M. Sereno, Mededeling klimaatbeleid, Administratie Economie – afdeling Natuurlijke Rijkdommen en energie CO2/REG-cel, september 2001.

Nationale klimaatcommissie, 2008, Nationaal Klimaatplan van België 2009-2012.

Organisation for Economic Co-operation and Development’s (OECD) Watch and European Social Investment Forum (Eurosif), 2009, The OECD Guidelines and Socially Responsible Investment.

OVAM, 1995, Uitvoeringsplan bouw- en sloopafval, Mechelen.

OVAM, 2000, Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval, Mechelen.

OVAM, 2001a, Samenvatting van de initiatieven in functie van het Uitvoeringsplan Bouw- en sloopafval, Mechelen.

OVAM, 2001b, Vijfjaarlijkse Voorgangsrapportage 1995-2000 Uitvoeringsplan Bouw- en sloopafval, Mechelen.

OVAM, 2002, Schatting van de bedrijfsafvalstoffenproductie door de tertiaire sector en andere doelgroepen, Mechelen.

OVAM, 2003, Bedrijfsafvalstoffen, Cijfers en trends voor de productie, verwerking, invoer en uitvoer.

OVAM, 2004, Jaarverslag 2004.

OVAM, 2006, Werken aan een duurzaam materialenbeheer.

OVAM, 2007, Vlaams transitienetwerk duurzaam materialenbeheer. Plan C. Verder denken. Durven doen.

OVAM, 2007, Voortgangsrapport Uitvoeringsplan Houtafval 2004 – 2008.

OVAM, 2008a, De totale milieu-effecten van onze consumptie en productie in kaart met het Milieu Input-Output model voor Vlaanderen.

OVAM, 2008b, Gebruik van multicriteria-analyse voor de prioritering van bedrijfsafvalstoffen volgens de milieu-impact van hun ontstaan en verwerking, met inbegrip van de impact door materialengebruik.

OVAM, 2008c, Voortgangsrapportage 2006-2007 - Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval.

OVAM, 2009, Bedrijfsafvalstoffen productiejaar 2007 (uitgave juli 2009).

Peglau R., UAB, Duitsland, 2003. Schriftelijke mededeling.

PIDPA, 2007. Grijswater op http://www.pidpa.be/nl/water/grijswater.htm.

POM West-Vlaanderen, 2010, persoonlijke communicatie.

Schörling I., 2004, REACH – The Only Planet Guide to the Secrets of Chemicals Policy in the EU. What Happened and Why?

Sikdar SK., Sustainable development and sustainability metrics, AICHE Journal 49 (8) : 1928-1932, aug

Sikdar SK., Sustainable development and sustainability metrics, AICHE Journal 49 (8) : 1928-1932, aug