• No results found

In Tabel 10 is de evolutie weergegeven van de belangrijkste vervuilingsparameters voor afvalwater. Voor alle parameters werden substantiële reducties bereikt.

Tabel 10: Evolutie van de lozingen van bedrijfsafvalwater naar oppervlaktewateren (Vlaanderen, 1992*-2006)

Vervuilingsparameter Lozing in 1992* Lozing in 2006 Evolutie 1992-2006

BZV ton O2 31.132 10.759 -65,4%

CZV ton O2 97.373 36.128 -62,9%

Stikstof ton 7.197 2.766 -61,6%

Fosfor ton 1.850 398 -78,5%

Zware metalen ton 189 29 -84,6%

Zware metalen ton Meq 680 118 -82,6%

Zwevende stoffen ton 14.901 6.270 -57,9%

* voor zwevende stoffen: gegevens vanaf 1993, wegens inconsistente data voor 1992 Bron: VMM, 2007

De vervuilingsparameters kennen een grotere reductie, waaruit volgt dat niet alleen de geloosde hoeveelheid daalt, maar dat ook de milieubelasting van het geloosde water vermindert. Voor de lozing van zware metalen levert de subsector metaal een substantiële bijdrage aan de totale industriële lozing. Voor de andere parameters is het merendeel van de lozingen afkomstig van drie andere subsectoren, met name de chemie, de voeding en de textiel.

5.4.3.1 Metaalindustrie

In de staalindustrie wordt veel water gebruikt voor koeling en in procestoepassingen en in milieutechnische toepassingen. Mede omwille van de hoge kost van heffingen op de winning en het gebruik van water en op de lozing ervan, werd gedurende de laatste jaren in deze subsector veel aandacht besteed aan de reductie van drink- en grondwatergebruik en aan de reductie van de geloosde vuilvracht.

Arcelor MITTAL Gent reduceerde het watergebruik en de lozingen aanzienlijk door:

- aanpassen van de waterinfrastructuur met het oog op waterrecyclage;

- biologische zuivering van het afvalwater van de cokesfabriek;

- demineralisatie van kanaalwater door omgekeerde osmose;

- neutralisatie van afvalwater van de hoogovens met basisch water uit de staalfabriek, om zink in het afvalwater van de hoogovens neer te slaan.

(Bron : Mortier et al.) 5.4.3.2 Chemische industrie

Een aantal bedrijven uit de chemische industrie besteden veel aandacht aan proces geïntegreerde maatregelen om het waterverbruik te beperken en de vervuiling er van te verminderen. De daling van de vuilvracht over de jaren 1992 – 2006 (zie Figuur 23, Figuur

24, Figuur 25, Figuur 26) is uiteraard ook het gevolg van de installatie van end-of pipe technieken. De BREF studie afvalwater en luchtbehandeling in de chemische sector omvat een hele reeks van end-of pipe technieken voor de behandeling van voor deze sector typische afvalwaterstromen. Het gaat hier onder meer over biologische behandeling, filtratie, ionenwisseling, neutralisatie, .... De term ‘best beschikbare technieken’ omvat behalve behandelingsstrategiën ook beheerstrategieën om afvalwater te voorkomen.

Procesgeïntgreerde en processpecifieke technieken komen aan de orde in aparte BREFs. De federatie van de Chemische Industrie in België rijkte in 2005 zijn responsible care prijs uit aan een bedrijf dat latexkernen voor matrassen produceert en door het plaatsen van een indamper 95% van zijn afvalwater recupereert.

5.4.3.3 Voedingsindustrie

De voedingsindustrie gebruikt veel water en de kwaliteit ervan is zeer belangrijk: het moet voldoen aan wettelijke normen o.a. in verband met microbilogische zuiverheid. Hergebruik van gezuiverd afvalwater of hemelwater is enkel mogelijk na het toepassen van dure technieken zoals omgekeerde osmose en UV-desinfectie. Ook dan kan het veelal enkel gebruikt worden voor toepassingen los van de productie. Bovendien kan hemelwater slechts een beperkt aandeel vervangen in de totale waterbehoefte. De in ontwikkeling zijnde biomembraansystemen, waarbij de slibwaterstroom van een klassieke biologische waterzuivering door een membraan voor microfiltratie (0,4 µm) wordt gestuwd, leveren een effluent dat kiemvrij is en geen zwevende stoffen bevat groter dan 0,4 µm.

Biomembraansystemen zullen de voedingsbedrijven in de toekomst wellicht toelaten om een (groot) deel van hun afvalwater te recuperen.

Het totaal geloosd debiet zou in de toekomst tevens (sterk) moeten dalen, omdat de verhoging van de heffingen op grondwater ervoor gezorgd heeft dat veel bedrijven hun open koelwatercircuit hebben vervangen door een gesloten of een halfopen systeem. De milieuvergunningen worden ook voor voedingsbedrijven steeds strenger, waardoor in praktijk quasi altijd aan de BBT (best beschikbare techniek, zijnde biologische zuivering) wordt gewerkt. BZV en P zijn afkomstig uit de grondstoffen van de voedingsindustrie en kunnen dus niet tot nul worden gereduceerd. Deze stoffen blijven ofwel in het afvalwater, ofwel komen ze in het slib. De voedingsindustrie is dan ook van oordeel dat de aanwezigheid in het slib de voorkeur geniet, vermits dit slib dan kan worden hergebruikt in de landbouw, waardoor de kringloop wordt gesloten. Op dat vlak wordt er echter een tegenstrijdigheid ervaren, vermits de overheden opleggen zowel het fosforgehalte in het geloosde afvalwater te verlagen als de hoeveelheid geproduceerd slib te verminderen. In 2008 publiceerde Fevia, de federatie van de voedingsindustrie, een rapport met een overzicht van mogelijke bronnen van zware metalen in het afvalwater van de voedingsindustrie, samen met een oplijsting van mogelijke maatregelen.

5.4.3.4 Textielindustrie

De aandacht voor de waterproblematiek is pas sterk toegenomen in de laatste 5 à 10 jaar. In die periode is vooral gekeken naar de regels van ‘good housekeeping’, het detecteren van lekken, en door het inventariseren en evalueren van alle verbruikspunten. Naar schatting is 75 % van de vooropgestelde maatregelen geïmplementeerd. Hierbij moet wel vermeld worden dat de textielindustrie één van de laagste specifieke waterverbruiken heeft van Europa. Dit verschil wordt gedeeltelijk, maar niet volledig, verklaard door andere klemtonen in productie.

Om een nog verdere reductie te bekomen van het watergebruik wordt gekeken naar hergebruik van gezuiverd afvalwater (interne recyclage), opgevangen hemelwater, of effluent van RWZI’s. Vermits de kwaliteitseisen in de verfprocessen zeer hoog zijn, is dat niet altijd vanzelfsprekend. Toch wordt intensief onderzoek gedaan, vermits de textielindustrie een grote verbruiker is van door verdroging bedreigd sokkelwater (diep grondwater) en de overheid het gebruik van dit water sterk wil verminderen. Uit een studie is gebleken dat opgevangen hemelwater geschikt is om sokkelwater te vervangen in bepaalde processen, alleen is er het probleem van de beschikbaarheid (de hoeveelheid die wordt opgevangen komt overeen met slechts 1-2 % van de totale benodigde hoeveelheid). De Vlaamse

Maatschappij voor Watervooziening bouwt in de West-Vlaamse textielstreek een infrastructuur uit om het effluent van RWZIs tot proceswater op te werken en te verdelen. Dit

‘grijswater’ (met een jaarvolume van 1,8 miljoen m3) wordt verdeeld aan 30 bedrijven rond Waregem. Dit project wordt gesubsidiëerd door de Vlaamse overheid. Het zal in de toekomst worden uitgebreid naar alle bedreigde watervoerende lagen in het Vlaamse gewest.

Naar lozing van zware metalen wordt zoveel mogelijk vermeden om met metaalcomplexhoudende kleurstoffen te werken. Enkel wanneer een bepaalde kleur die gevraagd wordt door een klant niet te verkrijgen is met andere, minder schadelijke kleurstoffen, wordt geopteerd voor metaalcomplexhoudende kleurstoffen.

Momenteel hebben 30 bedrijven een eigen waterzuiveringsinstallatie. De bedrijven die een eigen biologische zuivering hebben, lozen dikwijls niet rechtsreeks naar oppervlaktewater, vermits de normen niet haalbaar zijn. Het afvalwater van de textielindustrie bevat voornamelijk een (zeer) hoog gehalte aan CZV, door de aanwezigheid van organische kleurstoffen, en een relatief laag gehalte aan BZV. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om met een biologische zuivering de opgelegde normen te halen. Veel bedrijven krijgen dan ook een uitzondering op de norm voor CZV. Wat betreft de kleur aanwezig in het geloosde water bestaat er voorlopig nog geen kwantitatieve norm.

5.4.3.5 Papierindustrie

Om het watergebruik zoveel mogelijk te beperken wordt onderzoek gedaan en wordt er geïnvesteerd om te komen tot gesloten kringlopen, waterzuiveringsinstallaties te verbeteren.

Hierdoor realiseerde de papierindustrie een vermindering met 55% van het waterverbruik over een periode van 27 jaar.

Ook op het vlak van lozingen van afvalwater werden grote inspanningen geleverd. De installatie van waterzuiveringsstations zorgde voor een reductie in BZV, CZV en zwevende stoffen van meer dan 75% over de laatste 27 jaar.

6  Afvalproductie in de industrie (totaal en gevaarlijk) (D)

Laatst bijgewerkt: december 2010 6.1 | Totale afvalproductie (D)

De OVAM gebruikt statistische extrapolatiemethoden om, op basis van de gemelde hoeveelheden3, de totaal voortgebrachte hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen te schatten.

Hierbij wordt bewust gewerkt volgens de benadering van de verwerkingsketen. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de statistische extrapolatiemethode wordt verwezen naar MIRA-S 2000 of het achtergronddocument van Beheer van afvalstoffen.

In 2002 voerde de OVAM een studie uit in opdracht van MIRA (Schatting van de bedrijfsafvalstoffenproductie door de tertiaire sector en andere doelgroepen, 2002) om gegevens voor bijkomende sectoren te genereren. Voor de sector “industrie” kunnen hierdoor

“installatiewerken in de bouw” en “gebouwenafwerking” bijkomend in kaart gebracht worden.

De OVAM heeft in 2003 een uitgebreide studie over bedrijfsafvalstoffen gepubliceerd (OVAM, 2003).

Figuur 30 toont de evolutie van de totale (primaire) afvalproductie van de industrie. Vermits de afvalproductie in de bouwnijverheid van dezelfde grootteorde is als de som van alle andere industriële activiteiten, is er voor gekozen deze subsector expliciet te vermelden in de grafiek.

3 Onder toepassing van VLAREA wordt een steekproef van ongeveer 15.000 bedrijven gemaakt die meldings plichtig zijn voor de productie van bedrijfsafvalstoffen.

In 2008 produceerde de sector ‘industrie’ in Vlaanderen in totaal 16,4 miljoen ton gevaarlijk en niet gevaarlijk afval, wat neerkomt op een stijging met 58 % ten opzichte van 1995. In absolute waarde is deze stijging voornamelijk het gevolg van de toename van het geproduceerde afval in de bouwsector (+ 5,9 106 ton). Procentueel gezien kenden de bouw- (284%), de papier- (249%), de voedings- (129%) en de metaalsector (114%) een toename van de hoeveelheid afval tussen 1995 en 2008. De textielsector, de andere industrieën en de chemische sector produceerden in 2008 respectievelijk 44, 43 en 37% minder afval dan in 1995.

Figuur 30: Evolutie van de afvalproductie door de verschillende subsectoren van de industrie (Vlaanderen,1995-2008)

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 bouw 3,21 12,33 5,86 5,26 7,05 6,43 5,00 5,05 7,54 5,66 8,98 9,45 8,66 9,12 andere 1,62 1,48 1,34 1,63 1,56 1,31 1,35 1,21 1,22 1,10 1,30 1,51 1,26 0,92 papier 0,35 0,40 0,40 0,40 0,44 0,51 0,48 0,47 0,50 0,64 0,68 0,67 0,71 0,86 textiel 0,21 0,29 0,21 0,59 0,26 0,23 0,26 0,24 0,18 0,18 0,15 0,16 0,13 0,12 voeding 1,78 2,00 2,22 2,28 1,88 2,22 2,05 2,26 1,87 2,63 2,02 2,10 3,26 2,29 metaal 2,11 2,21 2,04 2,00 1,97 2,07 2,19 1,98 2,12 2,65 2,53 2,07 2,38 2,35 chemie 1,11 1,10 1,10 1,19 1,16 1,21 1,47 1,33 1,08 1,17 1,18 1,06 0,99 0,69

0 5 10 15 20 25

industrieel afval, 106ton

Bron: OVAM, 2010.

De subsector bouw produceerde in 2008 9,1 miljoen ton afval (56% van de totale hoeveelheid industriëel afval). In 1995 was dit 3,2 miljoen ton (31%). Het relatieve aandeel van het bouwafval is dus gestegen sinds 1995.

De metaalsector produceerde in 2008 2,4 miljoen ton afval (14% van de totale hoeveelheid afval van de industrie) en is hiermee de tweede grootste afvalproducent in de industrie. Het aandeel van metaalsector bleef nagenoeg constant over de jaren.

De voedingssector is de derde grootste afvalproducent met 2,3 miljoen ton afval in 2005, ook ongeveer 14% van het totaal.

Het aandeel van de andere industrieën daalde van 16% in 1995 naar 6% in 2008. 34% van het afval in deze sector is afkomstig van de cement-, beton- en gipsindustrie. De tweede grootste subsector binnen de sector andere industriën is de houtindustrie (26%).

Het aandeel van de chemische industrie daalde van 11% in 1995 naar 4% in 2008.

De papierindustrie produceerde in 2008 0,86 miljoen ton afval (5% van de totale afvalhoeveelheid afkomstig van de industrie).

De textielindustrie staat in 2008 met 0,12 miljoen ton in voor minder dan 1 % van het totale aanbod aan bedrijfsafvalstoffen uit de industrie.

6.2 | Productie van gevaarlijk afval (D)

Doorheen de jaren schommelde het aandeel gevaarlijk afval tussen 2 % en 14 % van de totale productie van afvalstoffen door de industrie. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat de kwalitatieve aspecten, zoals de gevaarseigenschappen en de risico’s voor mens en omgeving, zwaarder kunnen doorwegen dan de louter kwantitatieve aspecten. Afval wordt aangeduid als gevaarlijk afval als de concentraties van gevaarlijke stoffen (Richtlijn 67/548/EEG) zodanig hoog zijn dat dit afval één of meerdere hinderlijke eigenschappen heeft, zoals opgesomd in een EG-code (bijlage III van EG richtlijn 91/689/EG). Deze eigenschappen zijn in VLAREA opgenomen onder Artikel 2.4.1: ontplofbaar, oxiderend, ontvlambaar, irriterend, schadelijk, giftig, corrosief, infectueus, kankerverwekkend, teratogeen, mutageen, ecotoxisch. In relatieve verhoudingen (% gevaarlijk afval ten opzichte van de totale productie) is het meeste gevaarlijke afval afkomstig van fotografen en fotolaboratoria, medische praktijken, scheepvaart, wasserijen, ziekenhuizen en raffinaderijen (en dus niet door de sector industrie).

De totale hoeveelheid gevaarlijk afval geproduceerd door de industrie steeg tussen 1995 en 2003 met 63%. Vanaf 2004 wordt er gewerkt met EURAL-codes: bepaalde afvalsoorten waarvoor vroeger alleen de klassificatie gevaarlijk bestond, kunnen nu geklasseerd worden als gevaarlijk of niet-gevaarlijk. Het gevolg hiervan is dat de totale afvalproductie per deelsector wel nog vergelijkbaar is met die van de vorige jaren, maar de hoeveelheden gevaarlijk/niet-gevaarlijk niet meer. In 2008 bedroeg de hoeveelheid gevaarlijk afval 1,37 miljoen ton of 8% van de totale hoeveelheid bedrijfsafval.

Figuur 31 geeft het relatieve aandeel van de verschillende subsectoren in de industriële gevaarlijk afvalproductie voor 2005.

De metaalsector is in 2008 met een aandeel van 65% de grootste producent van gevaarlijk afval, gevolgd door de bouwsector met 18% en de chemie met 13%.

Figuur 31: Aandeel van de verschillende subsectoren in het gevaarlijk afval (Vlaanderen, 2008)

13%

65%

0%

1%

1%

18%

2%

chemie metaal voeding textiel papier bouw andere

Bron: OVAM, 2010

De studie van de OVAM (OVAM, 2003) maakt het mogelijk een idee te vormen over de belangrijkste producenten van bedrijfsafval, van gevaarlijk afval en van de belangrijkste afvalcategorieën. Dit wordt weergegeven in Tabel 11 tot en met Tabel 13.

Tabel 11: Belangrijkste producenten van bedrijfsafval in 2003.

deelsector kton

Afvalverwerkende industrie 9 645

Bouwsector 6 430 Rioolwaterzuivering 1 499 Voedingssector 1 196 Chemie 1 025 Groothandel 989

Productie en verwerking van vlees 777

Energie 530

Productie van ferro-metalen 513

Administratie 365

Bron: OVAM, 2005

Tabel 12: Belangrijkste producenten van gevaarlijk afval in 2003

deelsector kton

Afvalverwerkende industrie 532

Chemie 100

Productie van ferro-metalen 77

Schoonmaakbedrijven 57

Metaakverwerkende bedrijven (algemeen) 46

Productie van non-ferro-metalen 33

Ziekenhuizen en rusthuizen 32

Groothandel 24 Metaalverwerkende bedrijven (productie van

transportmiddelen)

21

Bron: OVAM, 2005

Tabel 13: Belangrijkste afvalstoffen naar massa in Vlaanderen in 2000

Afvalsoort kton

Bouw- en sloopafval 6890

Gemengd en ongedifferentieerd afval 3137

Divers mineraal afval 2093

Papier- en kartonafval 1986

Ferrometaalafval en -schroot 1610

Slib van de behandeling van openbaar afvalwater 1375

Productieafval van voedingsbedrijven 1353

Houtafval 1283

Afval van elektrische centrales 1136

Dierlijk afval (overeenkomstig besluit) 893

Scheidingsresiduen 776

Metallurgische slakken 766

Gipsafval 529

Slib van industriële waterzuivering 498

Verontreinigde grond 453

Bron: OVAM, 2003

6.3 | Doelstellingen en maatregelen

6.3.1 Doelstellingen

De langetermijndoelstelling in verband met het milieuthema ‘verontreiniging door afvalstoffen’

zoals opgenomen in het milieubeleidsplan MINA-3+ (2008-2010) luidt: ‘De afvalproductie en de hieraan verbonden milieudruk wordt teruggedrongen tot een niet te vermijden minimum.’

De concretere kortetermijndoelstellingen zijn gericht op een daling van de hoeveelheid primair bedrijfsafval: ‘Indien hierbij preventie en/of hergebruik niet haalbaar is, wordt teruggevallen op de best mogelijke vorm van afvalverwerking. Er wordt hierbij niet op de totale hoeveelheid secundair afval gefocust, maar wel op de verschuivingen in het aandeel recyclage, verbranden (met/zonder energierecuperatie) en storten. Bij eindverwerking ligt het accent op een vermindering van de hoeveelheid gestort bedrijfsafval.’

Het MINA-3+ plan vertaalt dit in volgende concrete plandoelstellingen:

 De hoeveelheid primaire bedrijfsafvalstoffen is in 2010 verminderd t.o.v. 2002

 De productie van bedrijfsafval blijft in 2010 meer achter op de economische groei dan in 2002 (Er treedt met ander woorden absolute ontkoppeling op van de hoeveelheid bedrijfsafval en de economische groei)

 De hoeveelheid gestort bedrijfsafval in in 2010 met minstens 20% verminderd t.o.v.

2000

In het ontwerp van MINA-plan 4 (2011-2015) wordt het lopende afvalstoffenbeleid verruimd naar een duurzaam materialenbeheer. De langetermijndoelstellingen in dit plan voorzien dat er tegen 2020 belangrijke stappen zijn gezet naar een kringloopeconomie met een zo laag mogelijk grondstof- en materiaalgebruik. Tegen 2030 dient eco-efficientie van materialen de norm te zijn en dienen er mature markten te bestaan voor gerecycleerde producten. De plandoelstellingen in het MINA-plan 4 voorzien dat tegen 2015 tov de periode 2005-2007:

 De totale hoeveelheid primaire bedrjfsafvalstoffen niet meer is toegenomen

 De totale hoeveelheid niet selectief aangeboden bedrijfsafval is gedaald

 De hoeveelheid gestorte niet-brandbare bedrijfsafvalstoffen is verminderd 6.3.2 Evaluatie en maatregelen

6.3.2.1 Duurzaam materialenbeheer

Naar aanleiding van de maatregelen voorgesteld in het MINA-plan 3, ging begin 2006 het transitieproces ‘Duurzaam materialenbeheer’, ofwel “Plan C” van start. Het initiatief vloeit voort uit de vaststelling dat de huidige ideeën en middelen (bv. strategie van meer regulering) niet volstaan om de milieudruk los te koppelen van de stijgende consumptie. In de loop van 2006 werden de lijnen uitgezet voor een vijftal prioritaire transitiethema's:

- Wakkere samenleving: van een maatschappij die onbezorgd kiest naar een maatschappij die bewust kiest

- Tot uw dienst: van materiaalintensieve consumptiegewoonten naar een materiaalzuinige diensteneconomie

- Slim sluiten: van het beheren van de impact per schakel in de keten naar een structuur en organisatie gericht op het hoogwaardig sluiten van de gehele keten

- Materialen op maat: naar een nieuwe kringloopeconomie waar materialen lokaal in de kring worden gehouden. Daardoor leidt economische groei niet automatisch tot een hoger grondstofverbruik

- Duurzame kunststoffen: een duurzaam gebruik van petroleum en van biologisch hernieuwbare brandstoffen en een productie waarbij netto geen CO2 wordt uitgestoten

‘Wikipedia van afvalstoffen’ is een van de actieplannen en kadert binnen het transitiethema

‘Materialen op maat’. Het plan heeft als doel om afvalstromen en stoffen in kaart te brengen in een publieke databank om op die manier deze afvalstromen om te zetten in grondstofstromen en zo min mogelijk afval over te houden.

6.3.2.2 Multicriteria-analyse

Door middel van een uitgebreide multicriteria-analyse, uitgevoerd in opdracht van de OVAM in 2008, werd in kaart gebracht welke bedrijfsafvalstoffen qua materiaalgebruik een zware milieu-impact veroorzaken en hoe een verder doorgedreven recyclage en gebruik van gerecycleerde producten kan bijdragen tot een verlaging van de totale milieu-impact van consumptie en productie in Vlaanderen. Het eindresultaat van deze studie is een rangorde van de bedrijfsafvalstoffen, gerangschikt volgens hun totale impact, inclusief de milieu-impact door materialengebruik. Uit de studie kwam naar voren dat voor veel afvalstoffen de milieu-impact van de afvalverwerkingsfase klein is in vergelijking met de milieu-impact in de voorketen (ontginning en verwerking tot basismateriaal inclusief eventueel enrgieverbruik tijdens productvorming). Voor veel materialen en producten speelt de voorketen zich af buiten Vlaanderen en kan er alleen onrechtstreeks ingegrepen worden door bijvoorbeeld bewust te kiezen voor materialen die geproduceerd werden met een zo min mogelijke milieu-impact en door te werken met een zo hoog mogelijke materialen-efficiëntie.

Op basis van de milieu-impact van de volledige productstroom (voorketen en afvalverwerking) blijkt bouw- en sloopafval de belangrijkste bedrijfsafvalstroom in Vlaanderen.

De specifieke milieu-impact van bouw- en sloopafval (impact per kilo) is relatief beperkt, maar gezien de grote geproduceerde hoeveelheid en de hoge emissie van broeikasgassen in de voorketen is de totale milieu-impact aanzienlijk. Er werden nog geen concrete maatregelen opgesteld op basis van deze multicriteria-analyse.

6.3.2.3 Verpakkingsafval

De terugnameplicht (dit is de plicht tot het behalen van vooropgestelde streefcijfers voor recyclage en hergebruik) van verpakkingsafval van bedrijfsmatige oorsprong geldt sinds 5 maart 1998.

In België werd in 2008 een samenwerkingsakkoord gesloten tussen het Waalse, Vlaamse en Brussels Hoofdstedelijke gewest betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval. Dit akkoord heeft kracht van wet in heel België en is van toepassing op alle verpakkingen die op de Belgische markt gebracht worden. Het is de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval ( gewijzigd in richtlijn 2004/12/EG) en vervangt het oude samenwerkingsakkoord dat dateerde van 1996. Het akkoord legt de volgende minimum doelstellingen op voor bedrijfsafval (geldig vanaf 2010):

 Recyclage: 80%

 Nuttige toepassing: 85%

Nuttige toepassing omhelst naast recyclage ook verwerkingstechnieken zoals verbranden met terugwinnen van energie.

Verder worden nog een aantal recyclage doelstellingen opgelegd per materiaalsoort:

 60% voor glas, papier en karton en drankkartons

 50% voor voor metalen

 30% voor kunststoffen, waarbij uitsluitend materiaal wordt meegeteld dat tot kunststoffen wordt gerecycleerd

 15% voor hout

In Vlaanderen kunnen bedrijven op 2 manieren voldoen aan de terugnameplicht.

individueel, d.i. door het afval zelf nuttig toe te passen of te recycleren, of door een overeenkomst af te sluiten met een afvalophaler en afvalverwerker;

niet-individueel, d.i. door beroep te doen op VAL-I-PAC, een organisme dat is opgericht door een aantal bedrijven en federaties en dat instaat voor de terugname van verpakkingsafval van bedrijfsmatige oorsprong.

In het eerste geval moet het bedrijf zelf bewijsstukken voorleggen, bijvoorbeeld afkomstig van de ophalers en verwerkers.

Indien het bedrijf aangesloten is bij VAL-I-PAC, staat deze erkende organisatie in voor het behalen van de percentages voor het globaal verpakkingsafval van zijn leden. Aangezien de terugnameplicht een samenwerkingsakkoord is tussen de gewesten, opereert VAL-I-PAC over heel België en zijn gewestelijke data niet voorhanden.

Tussen 1998 en 2009 steeg het aantal aangesloten bedrijven van 3.589 tot 7.940. De

Tussen 1998 en 2009 steeg het aantal aangesloten bedrijven van 3.589 tot 7.940. De