Vraag nr. 86 van 28 maart 2002
van de heer JOS DE MEYER
Tijdelijke andere opdracht – Hogesch o l e n o n d e r-wijs
Personeelsleden die onder de decreten "rechtsposi-tie" vallen, kunnen een tijdelijk verlof krijgen om elders in het onderwijs een andere opdracht op te n e m e n . Gedurende dat verlof zijn zij dan tijdelijk p e r s o n e e l s l i d , behalve voor enkele aspecten. Z o behouden zij bijvoorbeeld hun recht op bezoldi-ging als vastbenoemde en hun recht op ziekteverlof als vastbenoemde.
Er zijn echter ook personeelsleden die onder de decreten "rechtspositie" vallen en dergelijk verlof dus kunnen nemen, maar deze waarborgen niet kunnen genieten. Zij worden voor alle aspecten van hun rechtspositie als tijdelijk personeelslid be-s c h o u w d . Meer bepaald gaat het over de perbe-so- perso-neelsleden die dergelijk verlof nemen om een op-dracht in het hoger onderwijs op te nemen. Z u l k e personeelsleden worden nogal eens aangetrokken door de hogescholen met het studiegebied onder-w i j s. Op deze manier onder-wensen de hogescholen prak-tijklectoren aan te stellen met een ruime ervaring. 1. Waarom is er in de huidige regelgeving een
an-dere regeling voor de personeelsleden die der-gelijk verlof nemen en tewerkgesteld worden in een hogeschool ?
2. Welke bezwaren zijn er om alle personeelsleden op gelijke voet te behandelen, zodat de perso-neelsleden een aanbod van een hogeschool niet moeten afslaan louter en alleen vanwege de risi-co's die zij vooral op geldelijk vlak nemen ?
Antwoord
1. Hiervoor is het nodig om terug te keren naar de historiek van het BVR van 28 april 1998 (in werking getreden op 1 september 1996) waarin het verlofstelsel "tijdelijke andere opdracht" ( TAO) wordt geregeld (BVR : besluit van de Vlaamse regering – red.). Bedoeld is het BVR tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde perso-neelsleden van het onderwijs, de psycho-m e-d i s c h-sociale centra, e-de pee-dagogische begelei-d i n g s begelei-d i e n s t e n , begelei-de inspectie en begelei-de begelei-dienst voor o n d e r w i j s o n t w i k k e l i n g, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vast benoemd zijn.
Bij het oorspronkelijke ontwerp van BVR heeft de Raad van State in zijn advies van 2 juli 1996 opgemerkt dat sommige bepalingen te funda-menteel waren om bij besluit geregeld te wor-d e n . Er wor-dienwor-de met name in een wor-decretale grondslag te worden voorzien. De decreten "rechtspositie" van 27 maart 1991 zijn dan over-eenkomstig aangevuld met de nodige artikelen via het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs V I I I . De bepalingen waarover de Raad van State geen opmerkingen maakte, b l e-ven bij besluit geregeld.
De hogescholen vallen niet onder toepassing van deze decreten. De rechtspositieregeling is apart geregeld in het hogescholendecreet van 13 juli 1994.
Het was dus onmogelijk om de decreten "rechtspositie" van 27 maart 1991 te laten gel-den als grondslag voor bepalingen die enkel op het hogescholenonderwijs betrekking zouden h e b b e n . Het verlof voor TAO als dusdanig be-staat niet in het hogescholenonderwijs.
In de mate van het mogelijke, dit wil zeggen waar er geen decretale grondslag was, heeft men niettemin twee zaken voor de hogescholen op-genomen in het voormelde besluit :
– vastbenoemde personeelsleden uit andere onderwijsniveaus dan het hoger onderwijs hebben de mogelijkheid de TAO te nemen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefe-nen in een hogeschool (artikel 4, § 1, van het voormelde besluit) ;
– vastbenoemde personeelsleden uit andere onderwijsniveaus dan het hoger onderwijs die in de periode van 1 september 1995 tot 31 augustus 1996 tijdelijk een ambt hebben uitgeoefend in een hogeschool, worden ge-a c h t , wge-at hun ge-administrge-atieve toestge-and be-t r e f be-t , in die periode een verlof voor TAO be-te hebben verkregen (artikel 4, § 4, van het voormelde besluit). Dit was nodig omdat het BVR met terugwerkende kracht uitwerking had vanaf 1 september 1996.