Vraag nr. 195 van 3 maart 1998
van mevrouw GERDA RASKIN Dioxine – Milieunormen
De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) kreeg de opdracht om in samenwerking met de V l a a m s e Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO ) milieunormen uit te werken voor dioxines. H i e r b i j zouden de WGO-normen (We r e l d g e z o n d h e i d s o r-ganisatie) als uitgangspunt worden genomen. 1. Beantwoordt deze norm aan de normering die
andere Europese lidstaten vooropstellen ? Indien er in andere lidstaten een strengere nor-mering bestaat, wordt deze dan ook in Vlaande-ren toegepast ? Zo neen, waarom niet ?
2. Brengt een strengere normering de sluiting van (een aantal van de) bestaande verbrandings-ovens mee en zo ja, op welke wijze wordt hierop geanticipeerd in het afval(voorkomings)beleid ?
Antwoord
1. De VMM heeft de VITO opdracht gegeven om wetenschappelijk onderbouwde immissienomen uit te werken voor dioxines. I m m i s s i e n o r-men hebben betrekking op de kwaliteit van de o m g e v i n g s l u c h t . Het gaat dus niet om emissie-normen, die betrekking hebben op de kwaliteit van de rookgassen die uitgestoten worden door een installatie via de schouw.
De immissienormen voor dioxines uitgewerkt door de V I TO zijn depositienormen, daar di-oxines hoofdzakelijk via de depositieblootstel-lingsroute in het menselijke organisme terecht-komen.
Voorzover ons bekend, zijn er in andere landen geen officiële depositienormen. De norm die de Wereldgezondheidsorganisatie erkent als aan-vaardbare dagelijkse inname bedraagt 10 pico-gram TEQ/per kg lichaamsgewicht en per dag. Rekening houdende met deze waarde en ervan uitgaande dat geen verdere toename van de opname aanvaardbaar was, hebben Prinz en Krause (Duitsland) een depositierichtwaarde van 15 TEQ pg/m2 en per dag afgeleid. D e z e
depositierichtwaarde van 15 TEQ pg/m2. d a g
heeft geen officieel wettelijk karakter, maar is bij de vroegere metingen door V I TO als refe-rentiewaarde gehanteerd.