• No results found

OEFENINGEN VERBETERSLEUTEL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "OEFENINGEN VERBETERSLEUTEL"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OEFENINGEN

OTT

VERBETERSLEUTEL

(2)

Taalbad – OTT

2 1. Schrijf het werkwoord tussen de haakjes in de juiste vorm.

Noteer eerst de stam van het werkwoord en achteraf de juiste persoonsvorm.

De ambtenaar (hijsen) hijs (stam) hijst de vlag.

Mijn mama (werken) werk (stam) werkt dit jaar halftijds.

Oma (kopen) koop (stam) koopt een stuk kaas op de markt.

De slager (snijden) snijd (stam) snijdt in zijn vinger.

Ik (slapen) slaap (stam) slaap graag lang uit in het weekend.

De bakkerij (openen) open (stam) opent al om 6.30 uur haar deuren.

’s Avonds (sluiten) sluit (stam) sluit de supermarkt pas om 19.00 uur.

Maya (kleden) kleed (stam) kleedt haar piekfijn voor het feest.

De agent (controleren) controleer (stam) controleert op school de fietsen.

2. Vul in met de juiste vorm. Vertrek steeds vanuit de stam.

rijden De ruiter rijdt op zijn paard.

vertellen Jij vertelt een mooi verhaal.

bederven Hij bederft altijd alle feesten.

glijden De pinguïn glijdt op zijn buik het water in.

aandoen De mensen doen hun kledij aan.

verven Niemand verft zo precies als zij.

worden Otto wordt later voetballer of ridder.

vervelen Max verveelt zich achter zijn computer.

gokken Trix gokt nooit als ze het kan berekenen.

rekenen Dogus rekent vlot met breuken.

(3)

Taalbad – OTT

3 3. Onderstreep het onderwerp. Vervoeg daarna de werkwoorden.

1. reizen Reizen jullie in de zomer mee naar de zee?

2. drijven De mooie bloem drijft in het midden van het water.

3. verbazen Het verbaast me dat jullie dat verhaal geloven.

4. zwerven De oude man zwerft van stad tot stad.

5. blijven Blijft hij thuis wonen?

6. schrijven Vanavond schrijft het kind nog een brief.

7. bonzen Ineens bonst iemand op de deur.

8. vrezen Ik vrees dat het boek niet meer te koop is.

9. verkiezen Hij verkiest thee in plaats van koffie.

10. omhelzen De kinderen omhelzen hun moeder.

11. wrijven Hij wrijft in zijn ogen.

12. bederven Die reactie bederft mijn humeur.

13. draven De paarden draven door de weide.

14. blazen Blaast het kindje de kaarsen uit?

15. durven Hoe durft hij dat eigenlijk vragen?

16. schuiven Ineens schuift mijn zus mijn stoel achteruit!

17. vrezen Ik vrees dat ik niet zal kunnen komen.

18. verliezen Verliest hij deze match?

19. snijden Plots snijdt het kind zich in zijn vinger.

Belangrijk!

v → f geven → ik geef blijven → ik blijf z → s verliezen → ik verlies

lezen → ik lees

(4)

Taalbad – OTT

4 20. verbieden Ik verbied je om dat te zeggen!

21. verbeelden Hij verbeeldt zich een heleboel dingen!

22. vinden Ik vind het niet zo'n mooi lied.

23. worden Mogelijk wordt de jongen een piloot.

24. branden In de winter brandt de kachel elke dag.

25. nadenken Denk je goed na?

26. schudden Iedere ochtend schudt mijn moeder mij wakker.

27. glijden De kinderen glijden met hun schaatsen over het ijs.

28. lijden U lijdt veel pijn.

29. woeden Buiten woedt een hevige storm.

30. raden Ik raad het antwoord op die vraag.

31. bevinden De school bevindt zich naast de kerk.

32. worden Ik word ernstig ziek.

33. voorbereiden De jongen bereidt zijn toetsen goed voor.

34. vermoeden Toch vermoed ik dat je liegt.

35. schaden Roken schaadt opa’s gezondheid.

36. vinden Vinden jullie dat ook een goed boek?

37. houden De jongen houdt erg van het meisje.

38. meerijden Ik rijd niet met u mee!

39. zeggen Je zegt maar wat.

40. vinden Ik vind het best!

41. verliezen Verliest hij zijn pen de hele tijd?

42. behalen De leerlingen behalen allemaal 10 op 10!

43. landen Het vliegtuig landt op de landingsbaan.

44. bereiden Tante Ann bereidt een lekkere cake.

45. houden Hij houdt veel van lezen.

46. bevinden De man bevindt zich in het midden van de stad.

47. lopen De hond loopt achter de man aan.

(5)

Taalbad – OTT

5 48. geven Mijn beste vriend geeft mij een cadeau.

49. beloven Hij belooft altijd veel.

50. missen Jullie missen de trein nog!

4. Maak goede zinnen. Schrijf de zinnen op de lijntjes.

Ze huurt een appartementje in de stad.

Er beweegt iets in de struiken.

Oma krijgt van mij een grote ruiker bloemen.

Onze buren verhuizen naar een andere gemeente.

De giraf eet bladeren uit de hoge bomen.

een appartementje in de stad.

Ze huurt

iets in de struiken.

Er beweegt

Onze buren verhuizen naar een andere gemeente.

De giraf eet bladeren uit de hoge bomen.

een grote ruiker bloemen.

Oma krijgt van mij

De vijand valt ons kamp aan.

(6)

Taalbad – OTT

6 5. Onderstreep de onderwerpen. Vervoeg daarna de werkwoorden.

1. De temperatuur daalt (dalen) tot nul graden.

2. De jongen wacht (wachten) hier al een hele tijd op zijn ouders.

3. Jules valt (vallen) in de put. Hij heeft (hebben) pech.

4. De gewonde krijger vecht (vechten) als een leeuw.

5. Ik ben (zijn) jarig!

6. Ines deelt (delen) lekkere snoepjes uit.

7. Wij mogen (mogen) niet over dat hek kruipen!

8. Het vliegtuig heeft (hebben) een hoge snelheid.

9. Jullie verlaten (verlaten) onmiddellijk het gebouw!

10. Het meisje is (zijn) te laat.

6. Kies voor elke zin het juiste onderwerp. Voorbeeldantwoorden 1. Roken – Te veel suiker - … schaadt de gezondheid.

2. De bouwvakker – De oude man - … wandelt niet graag.

3. De gestreepte kater – De eekhoorn - … springt van de muur.

4. De pistolets – De kranten - … liggen op tafel.

5. De kraai – De vogel - … maakt een nest hoog in de boom.

6. Ik sta hier al de hele voormiddag te wachten.

7. De nieuwe leerling – Loesje - … vindt PAV heel moeilijk.

8. Papa – Iedereen - … raadt de oplossing van het spelletje.

9. De eendjes – De witte zwanen - … zwemmen in het meer.

10. De schilder – De illustrator - … kiest de verkeerde kleur.

(7)

Taalbad – OTT

7 7. Welk werkwoord past in het spreekwoord of gezegde?

Je krijgt de eerste letter cadeau.

Kies uit: vallen – tikken – houden – komen – verwijten – dromen – schrikken – zingen – worden – leren – voelen – kraaien – hebben – zwijgen – binden – spartelen – kijken - bloeden

1. De appel valt niet ver van de boom.

2. Met de hoed in de hand komt men door het hele land.

3. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.

4. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.

5. Hij schrikt zich een aap!

6. Zij droomt van haar prins op het witte paard.

7. Ik word zo rood als een tomaat.

8. In nood leert men zijn vrienden kennen.

9. Hij voelt zich zo vrij als een vogel in de lucht.

10. Daar kraait geen haan naar.

11. Je hebt beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.

12. Hij spartelt als een vis op het droge.

13. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.

14. De gevangene houdt voet bij stuk dat hij onschuldig is.

15. Dat kind zingt in alle talen.

16. Nu bind ik de kat de bel aan!

17. Hij doet alsof zijn neus bloedt . 18. Gloria kijkt de kat uit de boom.

(8)

Taalbad – OTT

8 8. Vul het werkwoord in de tegenwoordige tijd in.

klinkt betekent

besteden

houden wordt

Heb groeit

heet bestaat

maken smaakt

wordt

bestaat

begint

(9)

Taalbad – OTT

9 9. Vul de juiste vorm in van de gegeven infinitief.

ZIJN

1. Glory is bij haar familie in Zuid-Afrika geweest.

2. Ben jij al in Afrika geweest?

3. Ik ben nog niet in Afrika geweest.

4. Ook mijn ouders zijn er nog nooit geweest.

5. Oh, jij bent wel al in Zuid-Afrika geweest.

HEBBEN

1. Ik heb gisteren een prachtige film gezien.

2. Hebben jullie ook al een 3D-film gezien?

3. Chloë heeft voor de digitale versie gekozen.

4. Natuurlijk heb jij ervan genoten!

5. Mijn vriendin heeft de film op een laptop bekeken.

ANTWOORDEN

1. Celine antwoordt razendsnel op die quizvraag.

2. Antwoordt Senne binnen de tijd?

3. Neen, hij antwoordt trouwens fout.

4. En ik, antwoord ik juist?

5. Ja, jij antwoordt juist.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Obstructief slaapapneu syndroom (OSAS) Het Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS) komt voor bij één tot vijf procent van de volwassenen en wordt veroorzaakt door een

Slecht slapen (slapeloosheid) is bijvoorbeeld: slecht inslapen, lang wakker liggen, te vaak of te vroeg wakker worden.. Daardoor bent u overdag moe, slaperig

Ontwaken: noteer de tijd waarop u voor het laatst wakker werd7. Als u om 04:00 uur wakker werd en daarna niet meer geslapen heeft, noteert u

Docenten in het voortgezet speciaal onderwijs zochten contact met de Hogeschool Arnhem Nijmegen, omdat zij dagelijks problemen ervaren met leerlingen in hun klas, die zij wijten

• het gedrag van de ouders : Wanneer het kind weet dat als hij ’s nachts wakker wordt en begint te roepen/wenen, één van de ouders meteen komt opdagen en hij extra

Maak van je vingers een haak waarbij u de laatste twee kootjes zover mogelijk buigt en strek vervolgens de vingers

Daar buiten loopt een schaap, Daar buiten loopt een bonte koe, Het kindje doet zijn oogjens toe, Slaap kindjen slaap. Slaap, kindjen slaap

Portefeuillehouder: Hans Wagner/Jan Backbier 22.15 – 22.45 uur RIB (184042) stand van zaken Stichting. Eerstelijnsvoorziening Portland (SEVP)