• No results found

Voorbedachte raad : De motiveringsplicht van de feitenrechter bij de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorbedachte raad : De motiveringsplicht van de feitenrechter bij de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorbedachte raad

De motiveringsplicht van de feitenrechter bij de

contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de

uitvoering van het besluit

Naam:

B. van Wieringen

Studentnummer:

11095156

Master:

Publiekrecht: Strafrecht

Begeleider:

Deborah Bruin

(2)

Abstract

Het doel van deze thesis is het onderzoeken van de motiveringen van de feitenrechters met betrekking tot voorbedachte raad. Sinds het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 is er een strengere motiveringsplicht voor voorbedachte raad vastgesteld. Het is aan de feitenrechter om nauwkeurig, volledig en in de lijn van de door de Hoge Raad opgestelde motiveringsplicht te motiveren. Dit onderzoek is een jurisprudentieonderzoek dat zich beperkt tot de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit. Aan de hand van vijf arresten van de Hoge Raad wordt de motiveringsplicht uiteengezet en worden uitspraken van de feitenrechter bestudeerd. Het laatste standaardarrest van de Hoge Raad met betrekking tot voorbedachte raad is van 5 november 2013. Om die reden zijn uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven tussen 1 januari 2014 en 31 december 2016 geselecteerd.1 Uit bijna 150 uitspraken zijn er vijf uitspraken die over de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit gaan. Deze contra-indicatie komt dus weinig voor. Er valt uit vijf uitspraken geen algemene regel met betrekking tot de motiveringsplicht vast te stellen. De gerechtshoven lijken meer in de lijn met de motiveringsplicht van de Hoge Raad te motiveren dan de rechtbanken, maar dit kan ook te maken hebben met het feit dat de drie uitspraken van de gerechtshoven terugverwijzingen zijn. De motiveringen moeten soms nauwkeuriger worden gedaan. In vier van de vijf uitspraken werd voorbedachte raad niet aangenomen. Dat voorbedachte raad minder snel zou worden aangenomen, was de bedoeling van de strengere invulling van voorbedachte raad door de Hoge Raad. Feitenrechters lijken terughoudender te zijn in hun motivering, vanwege het feit dat de Hoge Raad veel uitspraken heeft vernietigd. Voorbedachte raad wordt minder vaak aangenomen en contra-indicaties spelen vaak een doorslaggevende rol.

1

Geraadpleegd via www.rechtspraak.nl. De gehanteerde zoektermen zijn 'voorbedachte raad' en 'gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit'.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Methodologie ... 7

Hoofdstuk 1: Voorbedachte raad en de contra-indicaties ... 8

§ 1.1 Inleiding ... 8

§ 1.2. Voorbedachte raad vóór 2012 ... 8

§ 1.3. Voorbedachte raad na 2012 ... 10

§ 1.4. Contra-indicaties voor voorbedachte raad ... 12

§ 1.5. Indicaties voor voorbedachte raad ... 13

§ 1.6. Conclusie ... 14

Hoofdstuk 2: De motiveringsplicht volgens de Hoge Raad ... 16

§ 2.1 Inleiding ... 16

§ 2.2. Hoge Raad 28 februari 2012 ... 17

§ 2.3. Hoge Raad 19 juni 2012: voorbedachte raad I ... 20

§ 2.4. Hoge Raad 15 oktober 2013 ... 21

§ 2.5. Hoge Raad 5 november 2013: voorbedachte raad II ... 23

§ 2.6. Hoge Raad 11 februari 2014 ... 24

§ 2.7. Conclusie ... 25

Hoofdstuk 3: Feitenrechtspraak ... 27

§ 3.1. Inleiding ... 27

§ 3.2. Rechtbank Noord-Nederland 28 maart 2014 ... 27

§ 3.3. Rechtbank Noord-Holland 22 december 2016 ... 29

§ 3.4. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2014 ... 30

§ 3.5. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2015 ... 33

§ 3.6. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2015 ... 35

§ 3.7. Conclusie ... 37

Conclusie ... 40

(4)

Inleiding

Voorbedachte raad is een bestanddeel bij verschillende misdrijven binnen het strafrecht.2 Het bestanddeel voorbedachte raad is het meest bekend van het delict moord, opgenomen in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.3 Het is een strafverzwarend bestanddeel ten opzichte van doodslag en hetgeen de rechters bewezen moeten verklaren voor het aannemen van moord. Vóór 2012 werd voorbedachte raad vrij objectief ingevuld. In het geval dat kon worden aangenomen dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden, was er ook gelegenheid tot beraad geweest. Bij gelegenheid tot beraad werd ervan uit gegaan dat door de verdachte gebruik was gemaakt van die tijd om zich daadwerkelijk te beraden. Tijd stond in beginsel gelijk aan beraad.

Met het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 krijgt voorbedachte raad een andere invulling.4 De Hoge Raad stelt sindsdien strengere eisen aan het bestanddeel voorbedachte raad en de invulling ervan is subjectiever geworden. Het strafverzwarende element van voorbedachte raad speelt hierbij een grote rol. Op doodslag staat immers een gevangenisstraf van maximaal vijftien jaar, waar je voor moord veroordeeld kan worden voor een gevangenisstraf van maximaal dertig jaar of levenslang.5 De arresten die de Hoge Raad sinds 2012 met betrekking tot voorbedachte raad heeft geschreven, gaan gepaard met een strengere motiveringsplicht. Bij het beoordelen van voorbedachte raad spelen voornamelijk de contra-indicaties een grote rol. Uit de jurisprudentie komen drie contra-contra-indicaties naar voren: dat de besluitvorming en uitvoering in een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering en de gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit. Als een of meerdere contra-indicaties aanwezig zijn in een strafzaak wordt voorbedachte raad niet zonder meer aangenomen. Het is aan de feitenrechter om te toetsen of er sprake is van een indicatie en hoeveel gewicht aan deze contra-indicatie toekomt. Bij het ontbreken van contra-contra-indicaties moet de feitenrechter nog steeds zorgvuldig motiveren waarom voldaan is aan voorbedachte raad. In het geval dat er

2 Aanslag op de echtgenoot van de Koning (art. 108 Sr), aanslag op bevriend staatshoofd (art. 115 Sr), aanslag op

internationaal beschermd persoon (art. 117 Sr), moord (art. 289 Sr), mishandeling met voorbedachten rade (art. 301 Sr) en zware mishandeling met voorbedachten rade (art. 303 Sr).

3 Volgens het NRC-stijlboek onderscheidt voorbedachte raad doodslag van moord. Voorbedachten rade wordt

gebruik om moord aan te duiden. Er is gekozen om voorbedachte raad, en niet voorbedachten rade zoals opgenomen in art. 289 Sr, te hanteren. Dit is de meest voorkomende benaming in de rechtspraak en literatuur. Dit is ook de gehanteerde spelling in het curriculum tijdens de bachelor en de master.

4

HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342.

(5)

aanwijzingen zijn voor een contra-indicatie, maar de feitenrechter vindt toch dat er sprake is van voorbedachte raad, moet hij toereikend motiveren waarom de contra-indicatie van onvoldoende gewicht is.

Voorbedachte raad is een casuïstisch leerstuk en daarom een dynamisch onderwerp om over te schrijven. De contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit is nieuw opgenomen in het arrest sinds 2012 en de minst voorkomende contra-indicatie. Naar deze contra-indicatie is nog weinig onderzoek gedaan en er is weinig over geschreven in de literatuur. Om die reden gaat dit onderzoek juist over de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit. Contra-indicaties worden casuïstisch ingevuld, waardoor geen eenduidige invulling kan worden opgesteld. De focus ligt daarom op de motiveringsplicht die de Hoge Raad voor de feitenrechters heeft opgesteld.

De onderzoeksvraag die centraal staat in deze thesis is: Wordt de contra-indicatie: gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit, van het bestanddeel voorbedachte raad ex. art. 289 Sr, door de feitenrechter gemotiveerd in de lijn van de motiveringsplicht van de Hoge Raad?.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is de onderzoeksvraag opgedeeld in deelvragen. De deelvragen zullen ieder in een eigen hoofdstuk worden beantwoord. Per deelvraag zal ik uitleggen wat deze vraag bijdraagt aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

- Deelvraag 1: Wat houden voorbedachte raad en de contra-indicaties in? Om een vraag over een materieel leerstuk te kunnen beantwoorden, is het belangrijk dat er eerst een duidelijk beeld van dit leerstuk wordt geschetst. Dit geeft een basis voor het onderzoek. Voor de beantwoording van de hoofdvraag moet duidelijk zijn wat er onder voorbedachte raad valt, zodat de feitenrechter weet wat hij moet behandelen in zijn uitspraak. Alhoewel voorbedachte raad een bestanddeel uit artikel 289 Sr is, is er geen omschrijving in de wet gegeven. Wel is er aan de hand van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel zichtbaar wat de wetgever destijds bedoeld heeft met de invulling van het bestanddeel. Voor de huidige invulling van het bestanddeel kijk ik naar jurisprudentie en literatuur. De contra-indicaties zijn in de jurisprudentie ontstaan. Er zijn veel auteurs die de jurisprudentie met betrekking tot voorbedachte raad en de contra-indicaties hebben samengevat en uitgewerkt. Om de deelvraag te beantwoorden gebruik ik daarom ook deze literatuur. Het leerstuk is casuïstisch, waardoor er geen eenduidige invulling van voorbedachte raad kan worden

(6)

gegeven. Een algemene uitleg is wel mogelijk. Daarmee weten we beter waartoe de motiveringsplicht strekt. In dit hoofdstuk wordt duidelijk wat de feitenrechter moet invullen en dus moet motiveren.

- Deelvraag 2: Wat houdt de motiveringsplicht van de Hoge Raad in? Sinds 2012 stelt de Hoge Raad strengere eisen aan de invulling van voorbedachte raad. De Hoge Raad heeft tevens een strengere motiveringsplicht voor de feitenrechter vastgesteld. Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, moet eerst uiteen worden gezet wat de motiveringsplicht van de Hoge Raad inhoudt. Aan de hand van vier standaardarresten over voorbedachte raad omschrijf ik de motiveringsplicht. Hiervoor gebruik ik tevens literatuur. Ik behandel ook een arrest van de Hoge Raad dat is toegespitst op de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit. In deze uitspraak heeft de feitenrechter zich al gebogen over deze contra-indicatie. Indien de motiveringsplicht uiteengezet is, kan een vergelijking gemaakt worden met de uitspraken van de feitenrechter. - Deelvraag 3: Wordt de contra-indicatie gelegenheid ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit door feitenrechters in de lijn van de motiveringsplicht gemotiveerd? De laatste deelvraag is eigenlijk een beantwoording van de hoofdvraag. Aan de hand van uiteengezette motiveringsplicht ga ik uitspraken van feitenrechters analyseren. Ik maak een vergelijking van de motivering van de feitenrechter met de motiveringsplicht van de Hoge Raad. Zo tracht ik antwoord te geven op de vraag of de motivering voldoet aan de motiveringsplicht van de Hoge Raad. Ik kijk enkel naar uitspraken van de feitenrechters die gaan over de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit. Een aantal van de uitspraken van de gerechtshoven zijn terugverwijzingen. Om deze reden zal bij de beantwoording van deze deelvraag ook drie arresten van de Hoge Raad worden behandeld. Bij terugverwijzingen van de Hoge Raad heeft de Hoge Raad zich al eens uitgelaten over de motivering van een eerder gerechtshof. Toch kunnen deze uitspraken wel worden gebruikt, aangezien het huidig gerechtshof nogmaals een motivering met betrekking tot voorbedachte raad heeft gegeven.

(7)

Methodologie

De hoofd- en deelvragen worden beantwoord aan de hand van relevante handboeken, artikelen en jurisprudentie.

Voor het jurisprudentieonderzoek gebruik ik enkel uitspraken die relevant zijn voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Aan de hand van selectiecriteria heb ik relevante uitspraken geselecteerd. Het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2013 is het laatste standaardarrest dat door de Hoge Raad is gewezen om bij te dragen aan de invulling en de motivering van voorbedachte raad.6 Voor het jurisprudentieonderzoek bestudeer ik derhalve uitspraken van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Ik onderzoek enkel uitspraken van de feitenrechter, omdat zij zaken feitelijk en inhoudelijk behandelen. De Hoge Raad kan in cassatie immers enkel de begrijpelijkheid en toereikendheid van de motivering toetsen. Dit onderstreept de verantwoordelijkheid van de feitenrechters met betrekking tot de motivering van voorbedachte raad.7 Zij dragen zorg voor een juiste en volledige motivering. Voor het filteren van de uitspraken gebruik ik de zoektermen 'voorbedachte raad' en 'gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit'.8 De uitspraken die hieruit volgen, heb ik allemaal beoordeeld op geschiktheid voor mijn thesis. Van deze bijna 150 uitspraken zijn de uitspraken afgevallen die niet ingaan op de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit. Ook zijn de uitspraken afgevallen die niet ingaan op een contra-indicatie, omdat er bijvoorbeeld sprake was van een vooropgezet plan of een stoornis. Tenslotte heb ik nog uitspraken laten afvallen die door de Hoge Raad gecasseerd zijn, omdat bij deze uitspraken al een oordeel is geweest over de juiste motivering. Deze uitspraken zijn niet geschikt voor deelvraag 3. Terugverwijzingen van de Hoge Raad worden wel gebruikt, omdat het gerechtshof dan nogmaals een motivering met betrekking tot voorbedachte raad heeft gegeven.

6 HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1112. 7

Vellinga & Vellinga-Schootstra 2013, p. 299.

(8)

Hoofdstuk 1: Voorbedachte raad en de contra-indicaties

§ 1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag: Wat houden voorbedachte raad en de contra-indicaties in? Ik behandel daarbij kort de invulling van voorbedachte raad vóór 2012. De nadruk ligt op de verandering die plaats vond in 2012. Verder komen de contra-indicaties en enkele indicaties aan bod.

Voorbedachte raad is een bestanddeel die is opgenomen in verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.9 Voorbedachte raad is het meest bekend van moord ex. artikel 289 Sr. Het bestanddeel maakt het verschil tussen doodslag en moord. De maximale straf bij doodslag is 15 jaar,10 maar bij een veroordeling voor moord kan een gevangenisstraf van 30 jaar of levenslang worden opgelegd.11 Voorbedachte raad is derhalve een strafverzwarend element.

§ 1.2. Voorbedachte raad vóór 2012

De wetgever van het Wetboek van Strafrecht heeft als criterium van voorbedachte raad opgesteld: "Het criterium ligt geenszins in de kortere of langere tijdsruimte tusschen besluit en uitvoering, maar in den gemoedstoestand van den dader. Tegenover den "voorbedachten raad" staat het handelen "in impetu", waarbij én besluit genomen wordt én uitvoering geschieden gedurende ééne onafgebroken gemoedsbeweging die het kalm nadenken uitsluit. De tijdsruimte kan eene gewicht gewichtige aanwijzing zijn voor het al dan niet bestaan van den voorbedachten raad, maar bewijst dien niet per se. Wie, geheel kalm, het besluit neemt een ander te dooden en het, na eenig overleg, bijna ogenblikkelijk daarna uitvoert, is moordenaar. Wie in drift ontstoken tot het feit besluit, en het, zonder nog tot kalmte te zijn

9

Aanslag op de echtgenoot van de Koning (art. 108 Sr), aanslag op bevriend staatshoofd (art. 115 Sr), aanslag op internationaal beschermd persoon (art. 117 Sr), moord (art. 289 Sr), mishandeling met voorbedachten rade (art. 301 Sr) en zware mishandeling met voorbedachten rade (art. 303 Sr).

10

Artikel 287 Wetboek van Strafrecht.

(9)

teruggekeerd, uitvoert, is doodslager, ook dan als de tijdsruimte tusschen besluit en uitvoering grooter was dan in het eerste geval."12

Aanvankelijk volgde de jurisprudentie de benadering die uit de wetsgeschiedenis naar voren was gekomen. Dit was een subjectieve, psychologische benadering.13 Er was sprake van voorbedachte raad bij een moment van kalm overleg en bedaard denken voorafgaand aan de uitvoering.14 Het tegenovergestelde van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.15 Voorbedachte raad moest uit uiterlijk waarneembare feiten en omstandigheden worden afgeleid. De duur van verstreken tijd tussen besluit en uitvoering vormde daarbij bewijsrechtelijk een aanwijzing. Dit lag voor de hand, omdat naarmate er meer tijd was verstreken tussen besluit en uitvoering het aannemelijker wordt dat de verdachte over zijn besluit zal hebben nagedacht.16

Tot 2012 was er sprake van voorbedachte raad indien 'komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven'.17 In de rechtspraak was de nadruk van daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, verschoven naar tijd en gelegenheid daartoe.18 Er kon reeds sprake zijn van voorbedachte raad wegens de enkele omstandigheid dat een (zeer) kort tijdversloop bestond tussen het besluit gericht op de dood en de uitvoering van dat besluit.19 Het tijdsverloop mocht zich ook deels afspelen tijdens de gewelddadige handelingen, zeker als die enige tijd in beslag namen.20

De invulling van voorbedachte raad stond op deze manier ver van de psychische gesteldheid van de dader af.21 En was daarmee ver verwijderd geraakt van zijn oorspronkelijke sterk psychisch getinte kern. Het begrip was zo ruim geworden dat het zich niet meer voldoende onderscheidde om de forse strafverzwaring tussen doodslag en moord te rechtvaardigen.22

12 Smidt 1891, p. 454. 13 De Jong 2013, p. 204. 14 Smidt 1891, p. 454. 15 Smidt 1891, p. 460. 16 De Jong 2013, p. 205.

17 Zie bijvoorbeeld HR 11 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1743. 18

De Hullu 2015, p. 259.

19 Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 561. 20 De Hullu 2015, p. 259.

21

De Hullu 2015, p. 259.

(10)

Het aanzienlijke verschil in strafbedreiging tussen doodslag en moord rechtvaardigt dat heel kritisch moet worden bekeken of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid of er sprake is geweest van daadwerkelijk nadenken.23 Volgens Vellinga & Vellinga-Schootstra dienen er daadwerkelijk eisen te worden gesteld aan het bewijs van de grond voor strafverzwaring, wil er geen sprake zijn van een strafverzwaring 'in den brede'. Met 'in den brede' bedoelen de auteurs dat indien een delictomschrijving te ruim is, een te breed scala van gedragingen onder de strafbepaling valt. Interpretatie zou dan moet leiden tot een beperking van de reikwijdte van de strafbepaling.24

Dat is precies wat de Hoge Raad in 2012 gedaan heeft.

§ 1.3. Voorbedachte raad na 2012

Vanaf 2012 wordt voorbedachte raad strenger ingevuld door de Hoge Raad. Dat het daadwerkelijk om een aangescherpt kader gaat, blijkt uit de vele vernietigingen van bewezenverklaringen van voorbedachte raad. Het ging dan vooral om gevallen die niet direct met voorbedachte raad geassocieerd konden worden.25 Vellinga & Vellinga-Schootstra wijzen op de schaarse rechtspraak waarin voorbedachte raad nog bewezen wordt verklaard.26

In het arrest van 28 februari 2012 heeft de Hoge Raad de materiële uitleg van voorbedachte raad niet veranderd.27 De Hoge Raad hanteert dezelfde formulering als in eerdere uitspraken: "Dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven."

De Hoge Raad heeft echter wel een expliciete nuancering aangebracht met betrekking tot de voorgaande rechtspraak, alsmede een paar aanwijzingen gegeven met betrekking tot situaties waarin voorbedachte raad niet kan worden aangenomen. Ook in het geval dat er kan worden vastgesteld dat er voldoende tijd voor beraad was.28 Deze aanwijzingen zijn o.a. de contra-indicaties: de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift

23 Holland 2014, p. 68. 24

Vellinga & Vellinga-Schootstra 2013, p. 298.

25 De Hullu 2015, p. 259.

26 Vellinga & Vellinga-Schootstra 2013, p. 300. 27

HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2014:BR2342, m.nt. Keulen onder NJ 2012/519.

(11)

plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdsspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.

Het daadwerkelijk nadenken en zich rekenschap geven leent zich volgens de Hoge Raad moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of getuigen geen inzicht geven in hetgeen in de verdachte is omgegaan voor en tijdens het begaan van het strafbaar feit.29

Annotator Keulen maakt in het arrest een onderscheid tussen de materiële uitleg van voorbedachte raad en de procedurele benadering. Hij vindt dat door het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 een verandering in de procedurele benadering heeft plaatsgevonden. Keulen vindt dat de procedurele verandering van voorbedachte raad blijkt uit het volgende stukje: "De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen."30

Deze procedurele benadering sluit niet aan bij de materieelrechtelijke interpretatie van het begrip. Wat voldoende was voor voorbedachte raad, namelijk het vaststellen van voldoende tijd voor beraad, kan voortaan door contra-indicaties onvoldoende zijn. De procedurele benadering van het bestaande materieelrechtelijk begrip van voorbedachte raad, impliceert derhalve een verandering van dit begrip.31 De Hullu nuanceert dit enigszins. Hij is van mening dat voor voorbedachte raad materieel gezien daadwerkelijk beraad is vereist, maar dat bewijsrechtelijk een behoorlijk tijdsverloop een belangrijke aanwijzing voor beraad is.32 Holland is van mening dat het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 een relativering is van het criterium dat er 'gelegenheid tot nadenken moet zijn geweest'. Het feit dat er gelegenheid is geweest tot nadenken, zou kunnen worden gezien als een startpunt van denken dat nader moet worden getoetst aan de omstandigheden van het geval, waarbij de invulling van de eventuele contra-indicaties eigenlijk niet anders kan plaatsvinden dan tegen de achtergrond van het materieelrechtelijk begrip voorbedachte raad. De voorbeelden van de contra-indicaties zijn alleen te begrijpen, indien daadwerkelijk nadenken het uitgangspunt is.

29 De Hullu 2015, p. 260.

30 HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2014:BR2342, m.nt. Keulen onder NJ 2012/519, punt 3. 31

HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2014:BR2342, m.nt. Keulen onder NJ 2012/519, punt 3.

(12)

Voor het daadwerkelijk nadenken dient strafrechtelijk bewijs te zijn, maar indien nodig kan bij dat bewijs een objectivering worden aangebracht.33

Zowel Keulen, De Hullu en Holland onderschrijven het onderscheid tussen het materieelrechterlijk begrip van voorbedachte raad en de procedurele benadering hiervan, maar hebben ieder een eigen genuanceerde opvatting hierover.

§ 1.4. Contra-indicaties voor voorbedachte raad

In het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 zijn er drie contra-indicaties voor voorbedachte raad vastgesteld. Deze komen voor het eerst in rechtsoverweging 2.7.3. aan bod. De contra-indicaties zijn handvatten voor de feitenrechter voor de bewijsbaarheid van voorbedachte raad.34 De drie contra-indicaties zijn: de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotseling hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.35

Wat eerst voldoende was voor voorbedachte raad, is nu door de drie contra-indicaties niet langer voldoende. De lengte van de tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering is medebepalend voor de tijd die de verdachte had om zich te beraden. Wanneer de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering ontstaat, is dat ook van invloed op de tijd die de verdachte heeft om zich te beraden. Een derde contra-indicatie is de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden. Als er sprake is van één van deze contra-indicaties en de rechter toch tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad komt, moet hij goed motiveren waarom de contra-indicatie van onvoldoende gewicht is.36

33 Holland 2014, p. 62. 34 De Jong 2013, p. 208. 35

HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2014:BR2342, r.o. 2.7.3.

(13)

§ 1.5. Indicaties voor voorbedachte raad

Volgens Das, Piekhaar & Tielemans en De Hullu zijn er -naast de contra-indicaties- uit de jurisprudentie nog twee indicaties af te leiden dat een verdachte zijn slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.37

De meest voor de hand liggende indicatie is de aanwezigheid van een vooropgezet plan en/of het treffen van voorbereidingshandelingen gericht op de levensberoving.38 Deze indicatie bestaat uit drie elementen. Ten eerste het besluit, vanaf welk moment de tijdspanne gaat lopen waarin de verdachte de gelegenheid heeft zich te beraden op het genomen besluit. Ten tweede de planmatige invulling van de tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering en/of het treffen van voorbereidingshandelingen in deze tijdspanne. Het laatste element is de uitvoering van het besluit. Als aan de drie elementen is voldaan, is het zeer aannemelijk dat de verdachte in het tijdsverloop tussen het genomen besluit en de uitvoering daarvan daadwerkelijk heeft nagedacht over en zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van het voorgenomen besluit.39

Das, Piekhaar & Tielemans beschrijven verder de situatie waarin het voornemen om het slachtoffer te doden kort voor het begin van uitvoering of tijdens de uitvoering van het feit ontstaat. In twee aangehaalde arresten van de Hoge Raad wijzen de beide gerechtshoven specifieke momenten aan waarop beraad mogelijk was.40 Het ging steeds om momenten tussen de handelingen. Het voortzetten van het strafbaar feit vergde niet alleen een nieuwe handeling, maar tevens een nieuwe afweging ter voortzetting van de uitvoering. Dit impliceert volgens de auteurs dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad zich (opnieuw) te beraden en dat hij welbewust de keuze heeft gemaakt om verder te gaan met het uitvoeren van het strafbaar feit. Deze momenten kunnen worden aangeduid als keuzemomenten.41 De Hullu noemt deze keuzemomenten echte, voor beraad geschikte momenten.42

Kooij kan zich ook vinden in deze keuzemomenten. Zij heeft jurisprudentie tot een jaar na het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 bestudeerd. Zij concludeert dat indien een verdachte meerdere geweldshandelingen verricht, dat een teken is dat hij de tijd en de

37 Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 562, De Hullu 2015, p. 261. 38

Uitspraken met deze indicatie vallen, zoals aangegeven in de inleiding, buiten mijn onderzoek.

39 Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 263-264.

40 HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5678 en HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1234. 41

Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 269.

(14)

gelegenheid had om zich te beraden op hetgeen hij aan het doen was en om daar de gevolgen van in te zien. Een ander aanknopingspunt voor het aannemen van een keuzemoment is het wisselen van gebruikte voorwerpen.43

De keuzemomenten impliceren dat het redelijk is om aan te nemen dat de verdachte de gelegenheid tot beraad daadwerkelijk heeft benut. Zij geven invulling aan de tijdspanne waarbinnen de gelegenheid tot beraad mogelijk was. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan volgens Das, Piekhaar & Tielemans worden afgeleid dat bij een zekere tijdspanne en indien binnen deze tijdspanne één of meerdere keuzemomenten aan kunnen worden gewezen, de feitenrechter goed gemotiveerd tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad kan komen. Er moet dan geen sprake zijn van andere contra-indicaties, zoals een plotselinge hevige drift. De lengte van de tijdspanne van een keuzemoment kan dus van belang zijn voor de gelegenheid tot beraad. De tijdspanne gaat lopen op het moment dat de eerste (uitvoerings)handeling, die achteraf deel uitmaakt van het samenstel handelingen die tot de dood leiden, heeft plaatsgevonden.44 De auteurs concluderen dat de aanwezigheid van keuzemomenten een indicatie voor voorbedachte raad kan zijn.

Een korte tijdspanne tussen de handelingen die worden verricht tijdens de uitvoering van het strafbare feit, kan volgens Das, Piekhaar & Tielemans niet leiden tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Dat geldt ook voor verschillende, nauw samenhangende handelingen die tijdens de uitvoering van het strafbare feit worden verricht. Dit enkele gegeven kan niet leiden tot voorbedachte raad. Het onderscheiden van deze handelingen door verschillende momenten te creëren, lijkt dit niet anders te maken.45

Het enkele bestaan van aanwijsbare momenten tussen handelingen gedurende de uitvoering van het strafbare feit, betekent niet zonder meer dat het redelijk is aan te nemen dat verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht gedurende deze momenten.46

§ 1.6. Conclusie

43 Kooij 2013, p. 15.

44 Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 270. 45

Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 271.

(15)

Voorbedachte raad is het strafverzwarende bestanddeel van moord, opgenomen in art. 289 Sr. Een bewezenverklaring van voorbedachte raad leidt tot een verschil in gevangenisstraf van minstens 15 jaar. Aanvankelijk was de formulering van voorbedachte raad omschreven als 'kalm overleg' en 'bedaard nadenken'. Het ging om het tegenovergestelde van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. In de rechtspraak was het vóór 2012 voldoende indien er kon worden vastgesteld dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het besluit. Dit kon een kort tijdsverloop zijn. Het begrip voorbedachte raad was daarmee geobjectiveerd.

Met het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 kwam hier een einde aan. De materiële uitleg van voorbedachte raad bleef hetzelfde, maar de procedurele benadering is wel veranderd. Het enkel aanwijzen van tijd waarin de verdachte zich had kunnen beraden, is niet langer voldoende voor het aannemen van voorbedachte raad. De Hoge Raad heeft drie contra-indicaties aangenomen: de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotseling hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Naast contra-indicaties zijn er indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad in de jurisprudentie te vinden. Een vooropgezet plan is de meest voor de hand liggende situatie waarin voorbedachte raad kan worden aangenomen. Ook het aanwijzen van keuzemomenten is een indicatie. De keuzemomenten moeten geschikt zijn voor daadwerkelijk beraad. Deze keuzemomenten hangen nauw samen met de tijdspanne. De tijdspanne moet namelijk lang genoeg zijn om voor beraad geschikt te zijn en dan moet er alsnog geen sprake zijn van een hevige drift.

(16)

Hoofdstuk 2: De motiveringsplicht volgens de Hoge Raad

§ 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat de tweede deelvraag centraal: Wat houdt de motiveringsplicht van de Hoge Raad in? Aan de hand van vier standaardarresten over voorbedachte raad en één arrest toegespitst op de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit, wordt in dit hoofdstuk de motiveringsplicht uiteengezet.

In het vorige hoofdstuk werd al even behandeld dat de invulling van voorbedachte raad in 2012 is veranderd. De Hoge Raad heeft nadien meerdere arresten uitgebracht over de strengere eisen met betrekking tot de invulling en de motivering van voorbedachte raad. Mede met het oog op het eerder aangehaalde strafverzwarende gevolg dat het bestanddeel voorbedachte raad heeft, verdient de motivering van de bewezenverklaring speciale aandacht volgens de Hoge Raad.47

Zonder bewijsmiddelen die inzicht geven in hetgeen in de verdachte is omgegaan ten tijde van het strafbaar feit zal er een zekere constructie moeten plaatsvinden, wil een bewezenverklaring van voorbedachte raad kunnen volgen. Het daadwerkelijk nadenken dient dan uit objectieve feiten en omstandigheden te worden afgeleid.48 Staat eenmaal vast dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, dan is het redelijk om aan te nemen dat de verdachte ook gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht. Contra-indicaties kunnen erop wijzen dat de verdachte niet daadwerkelijk heeft nagedacht. De rechter dient deze contra-indicaties in beschouwing te nemen en daar in zijn motivering aandacht aan te besteden.49

De feitenrechter moet aan de hand van indicaties en contra-indicaties tot een genuanceerd oordeel komen over de aanwezigheid van voorbedachte raad. Vellinga & Vellinga-Schootstra wijzen erop dat indien contra-indicaties ontbreken voor het bewijs van voorbedachte raad, de rechter ervoor kan kiezen om daaraan in de bewijsmiddelen geen aandacht te besteden.50 Omstandigheden die bij uitstek kunnen wijzen op een contra-indicatie voor het aannemen van

47 De Hullu 2015, p. 260. 48 Holland 2014, p. 64. 49

Holland 2014, p. 64, zie ook Kooij 2013, p. 17.

(17)

de gelegenheid tot beraad, kan de feitenrechter dwingen tot een nadere motivering van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad, behoudens in het geval dat de bewijsmiddelen op dit punt zo sterk zijn dat een nadere motivering overbodig is.51

Uit de sinds 2012 gecasseerde arresten lijkt te kunnen worden afgeleid dat het enkel bestaan van een korte tijdspanne onvoldoende is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Dit geldt ook indien overige contra-indicaties ontbreken.52

Volgens Kooij bestaan motiveringsgebreken uit tegenstrijdigheden in de motivering of indien er onvoldoende aandacht is besteed aan de contra-indicaties. De verscherpte motiveringseis leidt ertoe dat uit de bewijsvoering duidelijk moet blijken op welk moment de verdachte het besluit heeft genomen, dan wel hoeveel tijd er tussen het nemen van het besluit en de uitvoering daarvan is verstreken.53

§ 2.2. Hoge Raad 28 februari 2012

Het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 is het begin geweest van de strengere invulling van voorbedachte raad.54

In dit arrest kwam de verdachte het slachtoffer tegen op weg naar een vakantiehuisje. Er vond een confrontatie tussen het slachtoffer en de verdachte plaats, waarbij de verdachte door een vriend van het slachtoffer met een glazen voorwerp tegen zijn hoofd werd geslagen. De verdachte is daarna met zijn vrienden naar het vakantiehuisje gegaan. Door het slachtoffer en zijn vriend is geroepen dat zij zouden schieten met een 9 mm vuurwapen. De verdachte heeft toen een survivalmes uit zijn auto gepakt en is terug naar het slachtoffer gegaan. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens in zijn borststreek gestoken.

Het hof vond dat voorbedachte raad niet kon worden aangenomen, omdat er sprake was van een doorlopende drift bij de verdachte die werd veroorzaakt door de klap tegen zijn hoofd. Volgens het hof stond deze drift het kalm beraad en rustig overleg in de weg, waardoor er geen sprake kon zijn van voorbedachte raad.

51 Vellinga & Vellinga-Schootstra 2013, p. 301. 52 Das, Piekhaar & Tielemans 2014, p. 261. 53

Kooij 2016, p. 15.

(18)

In rechtsoverweging 2.7.1. herhaalt de Hoge Raad de formulering van voorbedachte raad: "Zoals in de toelichting op het middel terecht wordt aangevoerd, is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven."

De Hoge Raad vindt de overweging van het hof begrijpelijk. Daarnaast geeft de Hoge Raad aan dat het oordeel van het hof tevens voldoende gemotiveerd is.

De Hoge Raad maakt een aanvullende opmerking met betrekking tot voorbedachte raad. De Hoge Raad overweegt in rechtsoverweging 2.7.3: "Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet (...) komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en niet heeft gehandeld in en ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedacht raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdsspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld."

Hoekman wijst erop dat cruciaal in deze overweging is dat voldoende tijd voortaan slechts een belangrijke objectieve aanwijzing is.55 Materieelrechtelijk is de formulering niet veranderd.56

(19)

In het vorige hoofdstuk heb ik beschreven dat de Hoge Raad door middel van dit arrest een subjectievere invulling aan voorbedachte raad geeft. Het is niet zonder meer voldoende dat objectief wordt vastgesteld dat er tijd voor gelegenheid tot beraad was. In de motivering van de feitenrechter is de enkele vaststelling van tijd voor beraad niet zonder meer voldoende voor een veroordeling van voorbedachte raad.

Uit rechtsoverweging 2.7.3. blijken twee factoren. De gelegenheid om na te denken en zich rekenschap te geven van zijn genomen of te nemen besluit kan niet meer uitsluitend op een tijdsverloop worden gebaseerd en daarnaast kan voorbedachte raad pas worden aangenomen indien de verdachte niet in affect handelde.57 Hofstee leest hierin dat het de taak van de feitenrechter is om eventueel ambtshalve vast te stellen dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.58

De Hoge Raad wijst in dit arrest op de strengere eisen die zij gaat stellen aan de motiveringsplicht: "Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten — anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid — aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven."59

De Hoge Raad casseert het arrest niet, omdat het hof geen voorbedachte raad aanneemt door de aanwezige contra-indicatie. Het gerechtshof vond de doorlopende drift van de verdachte zwaarder wegen. Dit is wat de Hoge Raad met dit arrest voor ogen had. De contra-indicatie mag een zwaarder gewicht aanhangen, indien de feitenrechter hier aanleiding toe ziet. Acht de feitenrechter de contra-indicatie van onvoldoende gewicht, dan moet hij dit nader motiveren.

56 De Hullu 2015, p. 260. 57 De Jong 2013, p. 208. 58

Hofstee 2013, p. 123.

(20)

§ 2.3. Hoge Raad 19 juni 2012: voorbedachte raad I

Het tweede standaardarrest waar de Hoge Raad de strengere motiveringsplicht aanhaalt, is het arrest van 19 juni 2012.60 In deze uitspraak kwam het slachtoffer haar spullen ophalen bij haar ex-vriend, de verdachte. De verdachte ging boven wat spullen van het slachtoffer halen. Toen hij beneden kwam, heeft hij het slachtoffer vastgepakt. Zij heeft zich losgerukt, waarop de verdachte naar de boxgang is gelopen en een kapmes heeft gepakt. De verdachte verklaart dat hij het kapmes eerst uit krantenpapier heeft gehaald. Een getuige verklaarde echter niets over dat het kapmes in krantenpapier gewikkeld zou zijn.

Het hof overweegt met betrekking tot het kapmes dat het door de verdachte ter plekke moest worden uitgepakt, waarna hij de boxgang is uitgelopen en het slachtoffer, terwijl zij wegliep, heeft geslagen met het kapmes. Het slachtoffer is vervolgens weggerend en daarbij ten val gekomen. De verdachte heeft haar achtervolgd en wederom met het kapmes geslagen. De verdediging vond dat de verdachte handelde in een gemoedsopwelling en er daardoor geen gelegenheid heeft bestaan tot nadenken over de gevolgen van het slaan met het kapmes. Het hof volgde dit standpunt niet. Het hof is van oordeel dat er sprake is van voorbedachte raad, omdat de verdachte minstens één moment de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Hieronder valt in ieder geval het moment nadat het slachtoffer zich had losgerukt, de verdachte naar de boxgang liep, het kapmes pakte en van het krantenpapier ontdeed. Een ander moment was het moment waarop zij al geslagen was en opnieuw wegliep van verdachte. De verdachte is toen achter het slachtoffer aangerend en heeft haar opnieuw geslagen met het kapmes.61

De Hoge Raad vond de bewijsvoering innerlijk tegenstrijdig nu uit de verklaring van een getuige, in tegenstelling tot de verklaring van de verdachte, niet bleek dat het kapmes in krantenpapier gewikkeld was. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring vernietigd, omdat er inconsistenties in de bewijsvoering waren opgenomen.62

Annotator Keulen valt nog wat bijzonders op aan dit arrest in vergelijking met het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012. De formulering die de Hoge Raad ook vóór 2012

60 HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8678. Dit arrest is ook bekend als voorbedachte raad I. 61

HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8678, r.o. 2.2.3.

(21)

hanteerde voor de invulling van voorbedachte raad, wordt nog wel opgenomen in het arrest van de Hoge Raad 28 februari 2012, maar keert in dit arrest niet terug.63

De formulering van voorbedachte raad wordt in dit arrest net even anders geformuleerd: "Vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven."64

Hiermee lijkt de Hoge Raad de oude formulering te laten vallen. De voornaamste wijzigingen zijn de ogenblikkelijke gemoedsopwelling en de drie contra-indicaties die nu in de weg kunnen staan voor het aannemen van voorbedachte raad.65 Het is aan de rechter om een afweging te maken dus voldoende tijd als objectieve aanwijzing voor gelegenheid tot beraad en eventuele contra-indicaties. De motiveringsplicht ziet voortaan op deze invulling toe en de feitenrechter moet in zijn overweging de nieuwe wijzigingen meenemen.

§ 2.4. Hoge Raad 15 oktober 2013

Het derde standaardarrest van de Hoge Raad over voorbedachte raad is van 15 oktober 2013.66 In dit arrest was er sprake van een discussie tussen de verdachte en het slachtoffer in de plaatselijke snackbar. De discussie kwam tot een soort trekken en duwen. De verdachte pakte vervolgens een mes en stak het slachtoffer in zijn hals. Vijftig seconden later heeft de verdachte nogmaals geprobeerd het slachtoffer te steken. Door camerabeelden kon de tijdspanne exact worden geconstrueerd.

Het hof is tot het oordeel gekomen dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, door de discussie bij de eerste steekbeweging. Dat maakt dat er bij de eerste steekbeweging geen sprake is van voorbedachte raad. Bij de tweede steekbeweging

63 Vast moet komen te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat

hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

64 Deze nieuwe formulering werd ook in het arrest van de Hoge raad van 28 februari 2012 in r.o. 2.7.3.

aangehaald.

65 De omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts

sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.

(22)

daarentegen is het hof van oordeel dat de verdachte wel met voorbedachte raad heeft gehandeld. Op de camerabeelden is namelijk te zien dat in de tijd tussen de eerste en de tweede steekbeweging de verdachte kortdurend, rustig en alleen heeft gestaan. Gelet op de tijdspanne van vijftig seconden tussen de eerste en de tweede steekbeweging heeft de verdachte de tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn daad. Volgens het hof heeft de verdachte bij de tweede steekbeweging niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.

De Hoge Raad vond dit ontoereikend gemotiveerd. In rechtsoverweging 3.4. stelt de Hoge Raad: "Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad."

Vooral uit die laatste zin blijkt waar het hof onvoldoende gemotiveerd heeft. Bij het ontbreken van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling betekent dat niet zonder meer dat er sprake is van voorbedachte raad. Het hof moet dit nader motiveren.

Dat blijkt ook uit rechtsoverweging 3.5: "Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezen verklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking hetgeen het hof heeft overwogen met betrekking tot de gelegenheid tot nadenken en het zich rekenschap geven in verband met de in de overwegingen van het hof vervatte contra-indicaties — in onderling verband en samenhang bezien — (i) dat de verdachte de eerste steek in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft toegebracht en (ii) dat het tweede steekincident korte tijd — ongeveer 50 seconden — daarna plaatsvond."

De Hoge Raad casseert omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom voorbedachte raad aanwezig wordt geacht, ondanks de contra-indicaties van een plotselinge gemoedsbeweging

(23)

en de korte tijdspanne.67 De Hoge Raad vindt vijftig seconden niet zonder meer voldoende tijd om te kunnen spreken van gelegenheid tot nadenken en zich rekenschap geven van de gevolgen.

Rechtsoverweging 3.4. geeft een nieuwe invulling aan het bewijsrechterlijke karakter van voorbedachte raad. In het arrest van 28 februari 2012 heeft de Hoge Raad aangegeven dat een vaststelling van voldoende tijd een belangrijke objectieve aanwijzing is voor voorbedachte raad. Dit arrest voegt daaraan toe dat daadwerkelijk beraad moeilijk te bewijzen is en dat de gelegenheid sterk afhangt van de overige feitelijke omstandigheden van het geval.

Keulen schrijft in zijn noot dat de Hoge Raad lijkt te kiezen voor een benadering waarin het daadwerkelijk nadenken wel het oriëntatiepunt is bij het al dan niet bewijzen van voorbedachte raad, maar dat er geen strafrechtelijk bewijs van nadenken vereist is.68 Holland sluit zich daarbij aan. Hij zegt dat het daadwerkelijk nadenken het uitgangspunt is en dat daar ook strafrechtelijk bewijs van dient te zijn, maar bij dat bewijs kan een zekere objectivering worden aangebracht.69

§ 2.5. Hoge Raad 5 november 2013: voorbedachte raad II

Het laatste standaardarrest is van 5 november 2013.70 In dit arrest vermoedt de verdachte dat zijn echtgenote seksueel contact heeft met een collega. Zo heeft de verdachte seksueel getinte berichtjes van zijn echtgenote aan haar collega gelezen en een slip met een spermaspoor in de wasmand gevonden. De verdachte is rond middernacht opgestaan en heeft zijn echtgenote meerdere malen op haar hoofd geslagen met een hamer. Zijn echtgenote werd hierdoor wakker, waarna hij haar in een wurggreep pakte. Er ontstond een worsteling tussen de verdachte en zijn echtgenote. Op verzoek van zijn echtgenote heeft de verdachte vervolgens 112 gebeld en een washand gepakt om de hoofdwond, opgelopen door het slaan met de hamer, te stoppen. Zijn echtgenote liep vervolgens naar de buren om daar gillend aan te bellen voor hulp. De verdachte kwam eerst achter haar aan, keerde toen terug naar de woning en heeft daar een paraplu gepakt. De verdachte heeft zijn echtgenote vervolgens meerdere malen in haar hals, arm en rug gestoken met de paraplu.

67 Holland 2014, p. 65. 68 Holland 2014, p. 63. 69

Holland 2014, p. 64.

(24)

Het hof acht voorbedachte raad bewezen verklaard, omdat de verdachte meerdere momenten heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.

De Hoge Raad is erg kort met casseren van dit arrest. De Hoge Raad verwijst naar het arrest van 15 oktober 2013 en noemt het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd, vooropgesteld door mogelijke contra-indicaties.

§ 2.6. Hoge Raad 11 februari 2014

Het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2014 is geen standaardarrest met betrekking tot voorbedachte raad, maar in dit arrest komt de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit voor.71 De motiveringsplicht in dit arrest is derhalve toegespitst op mijn onderzoeksvraag.

De verdachte heeft met een breekijzer meerdere malen op het hoofd geslagen van het slachtoffer. Dit voorval vond plaats in de hal van de woning van het slachtoffer. De verdachte is daarna naar de keuken gelopen, heeft daar een mes gepakt en is weer teruggelopen naar het slachtoffer. Met het mes heeft hij het slachtoffer vervolgens negenmaal in haar rug gestoken. Het hof overweegt of er sprake is van voorbedachte raad. Het hof herhaalt het criterium voor voorbedachte raad: "Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten."

Opvallend hieraan is dat dit hof niet de vernieuwde rechtsoverwegingen van de Hoge Raad aanhaalt, zoals in de voornoemde arresten wel is gedaan.

(25)

Het hof neemt aan dat de verdachte gedurende het tijdbestek, waarin hij rechtstreeks na het slaan met het breekijzer naar de keuken is gelopen om een mes te pakken en vervolgens terug naar het slachtoffer is gelopen, de tijd heeft gehad om zich te beraden op het besluit om het slachtoffer van het leven te beroven. Tijd die hij naar het oordeel van het hof ook daadwerkelijk voor een dergelijke bezinning heeft kunnen benutten. Er is volgens het hof niet gebleken van contra-indicaties die een dergelijke bezinning niet mogelijk maakt, zoals een drift of opwelling. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, omdat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.

De Hoge Raad daarentegen haalt in cassatie wel de hernieuwde rechtsoverweging uit het arrest van 15 oktober 2013 aan. De Hoge Raad is van mening dat het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Dit vooral omdat: "De gelegenheid tot beraad zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdbestek dat hij rechtstreeks na het slaan naar de keuken is gelopen om een mes te pakken en weer terug te lopen naar het slachtoffer."

Het hof kan niet volstaan met de algemene opmerking dat er gelegenheid tot beraad is geweest indien er aanleiding is om aandacht te besteden aan mogelijke contra-indicaties.72

§ 2.7. Conclusie

De motiveringsplicht stelt strengere eisen aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Ook bij vrijspraak van voorbedachte raad moet de feitenrechter echter nauwkeurig motiveren en bepaalde aspecten meenemen in zijn motivering. De strengere eisen voor de motiveringsplicht strekken tot de afweging die de feitenrechter maakt met betrekking tot voorbedachte raad en niet enkel tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Bij een vrijspraak van voorbedachte raad zal er wel eerder voldaan zijn aan de motiveringsplicht. Zowel bij een bewezenverklaring als bij een vrijspraak van voorbedachte raad geldt dat uit de bovenstaande arresten kan worden geconcludeerd dat de feitenrechter aanwijzingen voor contra-indicaties altijd moet behandelen in zijn bewijsmotivering. Wanneer de feitenrechter

(26)

vervolgens toch voorbedachte raad aanneemt, moet hij goed motiveren waarom deze contra-indicatie van onvoldoende gewicht is. Het enkel ontbreken van contra-contra-indicaties maakt het niet voldoende om voorbedachte raad aan te nemen bij het bestaan van enig tijdversloop. Ook hier moet de feitenrechter motiveren waaruit voorbedachte raad blijkt.

Uit het arrest van 15 oktober 2013 blijkt dat indien er gelegenheid tot beraad is geweest, het redelijk is om aan te nemen dat de verdachte van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Dit houdt in dat er dan sprake kan zijn van voorbedachte raad, behoudens het bestaan van contra-indicaties.

Uit het arrest van 5 november 2013 blijkt dat de feitenrechter moet aanwijzen op welk moment de verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden. Een tijdspanne van vijftig seconden bleek in casus niet zonder meer voldoende voor gelegenheid tot beraad en het was aan de feitenrechter om te motiveren waarom vijftig seconden voldoende zou zijn geweest voor een uiteindelijke veroordeling van voorbedachte raad. Het vaststellen van tijd is in zijn algemeen niet meer voldoende, maar het kan een objectieve aanwijzing zijn voor voorbedachte raad. Uit het arrest van 11 februari 2014 blijkt dat het hof niet kan volstaan met de algemene opmerking dat er gelegenheid tot beraad is geweest indien er aanleiding is om aandacht te besteden aan mogelijke contra-indicaties.73 De vereiste gelegenheid tot beraad moet kunnen worden afgeleid uit de bewijsmiddelen en, wanneer dat niet rechtstreeks kan, nader worden gemotiveerd.

De strengere eisen aan de motivering leiden ertoe dat duidelijk moet worden op welk moment de verdachte het besluit heeft genomen, dan wel hoeveel tijd tussen het nemen en de uitvoering daarvan is verstreken.74

73

Holland 2014, p. 65.

(27)

Hoofdstuk 3: Feitenrechtspraak

§ 3.1. Inleiding

In dit laatste hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: Wordt de contra-indicatie gelegenheid ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit door feitenrechters in de lijn van de motiveringsplicht gemotiveerd?

In dit hoofdstuk worden twee uitspraken van rechtbanken en drie uitspraken van gerechtshoven behandeld voor de beantwoording van de deelvraag. De uitspraken van de gerechtshoven zijn terugverwijzingen.

§ 3.2. Rechtbank Noord-Nederland 28 maart 2014

Bij de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 maart 2014 betreft het een ruzie die ontstond rond 16.00 uur tussen de verdachte en het slachtoffer in een woning.75 De verdachte heeft hierbij fysiek geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Later in de middag laait de ruzie opnieuw op. De verdachte gebruikt hierbij opnieuw geweld tegen het slachtoffer. Door de medeverdachte wordt een honkbalknuppel tevoorschijn gehaald. De verdachte gebruikt deze honkbalknuppel om het slachtoffer mee te slaan. Rond 19.30 uur verlaat getuige 1 de woning. De verdachte blijft doorgaan met het schoppen en slaan met de honkbalknuppel. Later op de avond, rond 21.30 uur of 22.00 uur, verlaten de verdachte en de medeverdachte de woning. Het slachtoffer was op dat moment zwaargewond. Een aantal uur later zijn de verdachte en de medeverdachte teruggekeerd en heeft de verdachte de alarmdiensten gebeld. Het slachtoffer bleek inmiddels al te zijn overleden.

De rechtbank haalt eerst de rechtsoverwegingen uit de arresten van de Hoge Raad van 28 februari 2012, 15 oktober 2013 en 5 november 2013 met betrekking tot voorbedachte raad aan.

De rechtbank overweegt dat door het inzetten van de honkbalknuppel het geweld zodanig is geëscaleerd dat vanaf dat moment gesproken kan worden van potentieel dodelijk geweld. Wel moet volgens de rechtbank worden aangenomen dat de eerste slagen zijn voortgekomen uit

(28)

een plotselinge opwelling of hevige gemoedsbeweging. Het geweld dat na het vertrek van getuige 1 heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank niet meer voortkomen uit een plotselinge opwelling of hevige gemoedsbeweging. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte na het vertrek van getuige 1 voldoende tijd en gelegenheid om te kalmeren, zodat redelijk is om aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid om zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van zijn handelen door het eerder gepleegde geweld op dezelfde wijze voort te zetten. De verdachte heeft op enig moment de knuppel weer gepakt en heeft opnieuw het slachtoffer daarmee mishandeld. De rechtbank wijst erop dat ook later op de avond nog gelegenheden zijn geweest voor de verdachte om zich te bezinnen op zijn gedrag. Zo had de medeverdachte verklaard dat zij op enig moment haar hond is gaan uitlaten en dat toen zij terugkwam het slachtoffer bloedend op de grond lag. De verdachte was op dat moment niet meer bezig met het slachtoffer te mishandelen.

De rechtbank concludeert: "Uit het voorgaande volgt dat zich hier, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet de situatie heeft voorgedaan waarbij verdachte pas kort voor of tijdens de uitvoering van de laatste door hem gepleegde gewelddadigheden tot het besef kan zijn gekomen dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben. Integendeel, dat besef moet er bij verdachte al in een vroeg stadium, in ieder geval vanaf het vertrek van [getuige 1], zijn geweest. Ondanks meerdere gelegenheden om zich rustig over zijn handelen te beraden, heeft verdachte er kennelijk welbewust voor gekozen om zijn voorgenomen besluit om het slachtoffer om het leven te brengen dan wel om hem zodanig zwaar te mishandelen dat de kans op diens dood aanmerkelijk was, ten uitvoer te leggen." De rechtbank acht dat er sprake was van voorbedachte raad.

De kern van de overweging van de rechtbank zit in de laatste gepleegde geweldshandelingen. De verdachte heeft, volgens de rechtbank, voor deze handelingen meerdere malen de tijd en de gelegenheid gehad om zich te beraden op zijn besluit het slachtoffer te doden, dan wel het slachtoffer zo zwaar te mishandelen dat hij zou komen te overlijden. In het licht van de uitspraken van de Hoge Raad zou deze uitspraak niet aan de motiveringsplicht voldoen, omdat er een tegenstrijdigheid in de motivering van de rechtbank zit. De rechtbank overweegt dat vanaf het moment dat de knuppel in beeld kwam er sprake is van geweldshandelingen gericht op de dood. De eerste slagen met de honkbalknuppel vonden plaats in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling volgens de rechtbank. Bij de laatste geweldshandelingen was geen sprake van een contra-indicatie. Alle geweldshandelingen waren op de dood gericht

(29)

en waren onderdeel van de uitvoering van het besluit. Er was na de eerste, in ogenblikkelijke gemoedsopwelling gepleegde geweldshandelingen pas gelegenheid tot beraad. Er is dus eerst tijdens de uitvoering van het besluit sprake van gelegenheid tot beraad, nu dit moment tussen de geweldshandelingen in viel. De rechtbank heeft goed een moment aangewezen waarop gelegenheid tot beraad mogelijk was en dit moment heeft een lange tijdspanne. Wanneer de rechtbank had erkend dat er sprake was van de contra-indicatie gelegenheid ontstaat eerst tijdens de uitvoering van het besluit, maar vervolgens de lange tijdspanne en de meerdere momenten die gelegenheid tot beraad boden had aangehaald, had de rechtbank de contra-indicatie van onvoldoende gewicht kunnen vinden. Op die manier was de motivering meer in de lijn van de motiveringsplicht van de Hoge Raad geweest.

Het belangrijkste is dat voorbedachte raad wel kon worden aangenomen en de Hoge Raad zou de motivering van de rechtbank waarschijnlijk accepteren. De motivering is redelijk in de lijn met de motiveringsplicht van de Hoge Raad, maar had iets nauwkeuriger gemogen.

§ 3.3. Rechtbank Noord-Holland 22 december 2016

In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2016 heeft de verdachte haar buurvrouw om het leven gebracht.76 De verdachte heeft zichzelf aangegeven en heeft verklaard dat zij naar het slachtoffer is gegaan omdat zij geld voor drugs nodig had. Nergens uit het dossier blijkt dat de verdachte een vooropgezet plan had om het slachtoffer te doden. De rechtbank haalt eerst de rechtsoverweging met betrekking tot voorbedachte raad uit het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 aan.

Daarna overweegt de rechtbank het volgende: "Er zijn geen objectieve aanwijzingen in het dossier die steun geven aan een scenario waarin verdachte, anders dan zij zelf verklaart, al tevoren het plan had opgevat het slachtoffer te doden. Dat sprake is geweest van voorbedachte raad voorafgaand aan het misdrijf, kan derhalve niet worden vastgesteld. De vraag of verdachte tijdens de uitvoering van haar besluit het slachtoffer om te brengen, welke uitvoering achtereenvolgens bestond uit het stukslaan van een stenen schilderij tegen het hoofd van het slachtoffer, het tegen het hoofd stukslaan van een vaas, het slaan met twee glazen bollen tegen het hoofd van het slachtoffer, het wurgen van het slachtoffer met een om

(30)

haar hals geknoopte sjaal en het in de mond van het slachtoffer proppen van een doek, op enig moment gelegenheid heeft gehad tot beraad, behoeft in het licht van het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad geen beantwoording. De eventuele gelegenheid tot tussentijds beraad geldt immers volgens dit arrest, waarin de Hoge Raad terugkomt van eerdere jurisprudentie op dit punt, niet langer als indicatie, maar integendeel als contra-indicatie voorvoorbedachte raad."

De rechtbank vindt, in combinatie met onvoldoende aanwijzingen voor voorbedachte raad, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord.

Het oordeel van de rechtbank volgt een andere route dan de meeste rechtbanken en gerechtshoven met betrekking tot voorbedachte raad. De rechtbank vindt dat het aanwijzen van een moment van gelegenheid tot beraad niet hoeft, nu dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan en dat een contra-indicatie is. Het staat de rechter vrij om op basis van het dossier een zwaarder gewicht toe te kennen aan een contra-indicatie. Er zijn echter situaties te bedenken dat het aanwijzen van een moment waarin gelegenheid tot beraad mogelijk was wel van belang is voor de afweging van het wel of niet aannemen van voorbedachte raad. In combinatie met een langere tijdspanne kan de contra-indicatie gelegenheid tot beraad ontstaat eerst tijdens de uitvoering van besluit van voldoende gewicht zijn voor het aannemen van voorbedachte raad.

Het kan zijn dat uit het dossier niet is gebleken of een moment waarop beraad mogelijk was, kon worden aangewezen. De rechtbank zou dat dan moeten opnemen in haar motivering. Nu komt niet duidelijk naar voren of er überhaupt gelegenheid tot beraad was.

§ 3.4. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2014

De uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2014 heeft een lange weg afgelegd.77 Zo is de zaak voor het eerst behandeld door de rechtbank Roermond op 5 november 2007 en is de uitspraak na twee terugverwijzingen van de Hoge Raad terecht gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2014. Rekening houdend met de selectiecriteria van het onderzoek zal ik de uitspraak van de Hoge Raad van 18 februari 2014

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore, the main purpose of our research was to investigate whether daily supplementation with high doses of oral cobalamin alone or in combination with folic acid has

Vanwege het belang van zowel het geheugen als een goede slaapkwaliteit in het dagelijks leven (Durmer & Dinges, 2005; Fulda & Schulz, 2001; Kripke et al., 1979, aangehaald

De zaak van de afgeplakte mond en neus zou kunnen worden opgevat als een voorbeeld van een geval waarin de verdachte wel de gelegenheid had om zich te beraden, maar uit die

104 Deze uitspraak past binnen de huidige uitleg van voorbedachte raad, maar zou zich niet verdragen met de uitleg van voor HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

De maatregelen die in de Lange Termijn Ambitie Rijntakken (LTAR) worden bekeken kunnen als katalysator voor deze gebiedsontwikkeling fungeren.. 3 Gebaseerd op het in het